Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1183
legd, dat zou kannen worden aangewend, om
Nederlandsche nijverheid niet langer afhankelijk
te doen zijn van Enr/elsch kapitaal.
Ten slotte moet 'ik mij ook nog richten tot
ene categorie van personen, in de
diamantinéastrie zelf werkzaam. Het is wel is waar
een niet zeer groote, het is eene onbeteekenende
minderheid onder de werklieden, maar zij maakt
er niettemin deel van uit. Er zijn onder de
diamantwerkers een aantal jonge lieden van
omstreeks twintig jaren, niet ongeschikt, velen
hunner zijn zelfs een vreemde taal, bijv. Fransch
vrijwel machtig. Zq zijn jong en krachtig en
tot hen zij de aansporing gericht intijds zich
terug te trekken uit dit vak, dat voor de toe
komst, toch nog zelfs in het gunstigste geval
w««r een twijfelachtig bestaan zal opleveren.
Wie jong is, wie een of meer talen leert en
zelfs spreekt en daarbij geen huisgezin te zijnen
laste heeft, doet goed eene andere carrière te
zoeken, desnoods of 't liefst in de groote
wijde wereld, die nog altijd groot en wijd ge
noeg; is, om een paar honderd energieke jonge
lieden brood te verschaffen. Laten zij o. m. de
Duit&chera ten voorbeeld nemen, uit den tijd
toen hun land nog verdeeld was in allerlei
kleine staten en staatjes, toen hun land arm
was en economisch en industrieel onbeduidend.
Toen gingen de Duiteohe jongens, werklieden
«a bargerzoons de wijde wereld in, zochten
overal een bestaan en over 't algemeen is hun
dit vrijwel gelakt.
Men versta mi} goed. Ik beveel hier geen
emigratie aan op groote schaal, het is slechts
eene welgemeende aansporing tot die groep van
jongelieden, welke ik hier op 't oog heb en die
bestaat, om den moed niet te laten zinken en
niet allén met in 't koffiehniszitten en hun hêgen
tijd te sleten. A's zij willen, kunnen zij nog
in vele opzichten buiten het diamantvak wel
wat vinden. Ook hiervoor is de hulp van hen,
die in ons laud daartoe de macht bezitten, on
ontbeerlijk. Velen hunner dien ik hier op 't
oog heb stuiten bij het zoeken naar eene nieuwe
loopbaan op het gebrek aan referentiën, wijl
men hen niet te woord staat zoo zij vertellen,
dat zij voormaals diamantwerkers waren. Welnu,
nierbrj is dan tevens de aandacht van zoovele
welwillende land- en stadgenooten gevestigd
op dat punt, dat voor de toekomst van hen
van overwegend belang kan zijn.
Mogen vervolgens deze regelen er toe hebben
bijgedragen de aandacht te vestigen op het
maatschappelijk gevaar, dat er in gelegen is
duizenden en duizenden huisvaders in ae stad
op den duur tot de diepste ellende te doen
verzinken, terwijl als alle zeilen worden bijgezet,
daar veel van zal kunnen worden verhoed, dan
reken ik mijne moeite ruimschoots beloond.
J os. LOOPUIT.
Het Vermogen van Nederland.
L
De zomer van 1892 is een belangrijk
tijdstip geweest in de geschiedenis onzer
belastingen, aangezien de Staten-Generaal
zich destijds bezighielden, met de
hervormings-voorstellea van den Minister van
Financiën den heer N. G. Pierson. Die
denkbeelden waren van tamelijk
ingrijpenden aard. De Minister had een twee
ledige ontheffing op het oog, eensdeels
van den landbouw, anderdeels van den
werkmansstand. Vermindering van de
overdrachts-rechten bij koop een verkoop
van vast goed, vermindering van de
zoutbeJasting, vermindering van de grondbe
lasting zamengaande met haar perequatie
in de verschillende gemeenten des lands,
afschaffing van de tollen op vaarten en
wegen, afschaffing van de zeepbelasting,
ziedaar de vooruitzichten, welke de heer
Pierson opende. Maar hij stelde daarbij
zeer duidelijk voorop, dat hij niet bij
machte was vermindering van de belas
tingen in haar geheel voor te stellen, dat
de schatkist zulks niet lijden kon, en dat
hetgeen verloren werd door bovenstaande
ontwerpen, moest worden aangevuld door
een nieuwe belasting, de vermogensbelas
ting progressief drukkend op vast en
roerend vermogen, en door verhooging van
den accijns op het gedistilleerd. Voorts
zou het personeel herzien worden, en de
patentbelasting vervangen door een
bedrijfsbelasting drukkende op de inkomsten
van handel en nijverheid (niet van land
bouw), en progressief werkende volgens
een tarief overeenkomstig aan dat van de
vermogensbelasting. De heer Pierson beeft
de voldoening gehad al deze voorstellen,
uitgenomen de afschaffing der tollen, welke
nog niet tot uitvoering is geraakt, als
wetten te zien tot stand komen. De wijziging
van de personeele belasting werd in 1896
onder het volgende Ministerie afgehandeld.
Wij meenen den lezer geen beter over
zicht te kunnen geven van de werking
dier verschillende hervormingen dan door
navolgende^ vergelijkenden staat van de
opbrengst der verschillende belastingen
per Hoofd van Bevolking in 1891, dat is
vóór de behandeling der denkbeelden van
den heer Pierson, en in 1898, het laatste
jaar waarvan de uitkomsten openbaar
gemaakt zijn.
Opbrengst der voornaamste belastingen
per Hoofd der gemiddelde Bevolking in
guldens in 1891 en in 1898.
1891 1808
Grondbelasting . . . 2,08 2,45
Personeel 2,47 1,04
Patenten 1,05
Bedrijfsbelasticg . . 1,05
Vermogensbelasting. 1,41
Totaal dir. belast.
Rechten op invoer
Accijns op suiker .
> , wijn . .
/, gedistil.
// » zout . .
, zeep . .
n bier en
0,20
120
9,03
azijn
Accijns op geslacht
Totaal der accijnsen
Zegel rechten . . .
Registratie rechten
Hypoth. rechten .
Successie rechten.
Totaal iudir. belast. 5,04
I,GS
O.-IO
5.37
O.SG
0,44
0,24
0,04
0,72
1,73
0,21
2,98
0,55
1,74
9,31
2,51
0,30
518
0,28
0,08
0,00
0,95
0,09
2,19
Algemeen Totaal . . 22,73
21,49
Uit dezen staat blijkt, dat ondanks den
wil des Ministers een vermindering is
ingetreden. Wat de Direkte Belastingen
betreft, de Grondbelasting en het Perso
neel zijn verminderd, de Patenten zijn
afgeschaft en twee nieuwe belastingen op
Bedrijf en Vermogen zijn in werking ge
treden, zoodat de Direkte Belastingen in
haar geheel zwaarder zijn geworden.
Wat de Accijnzen betreft, die op de
zeep is afgeschaft, die op het zout is tot
een derde teruggebracht, en die op het
gedistilleerd is van f 60 op f 63, per
hectoliter gebracht. Deze wettelijke ver
anderingen spiegelen zich niet rechtstreeks
af in de uitkomsten van 1898, doordien
het verbruik van het gedistilleerd iets
verminderd is, dank zij de mode der sport
en der ligchaamsoefeningen bij het op
komende geslacht. Om den invloed der '
hervormingen van den Minister Pierson
op de accijnsen zuiver na te gaan, moeten
wij het totaal cijfer der accijnsopbrengst
van 1894, dat is 9,02, vergelijken met dat
van 1891 dat is 9,63, zooals men ziet
een vermindering van 61 centen per Hoofd
van Bevolking.
De sterkste vermindering hebben be
trekkelijk de Indirekte Belastingen onder
gaan, en wel de Registratie- en Hypotheek
rechten, zooals Gogel zeide, de b Casting
op het ongeluk. Gogel, die in het begin
dezer eeuw leefde, en aan het bestuur der
financiën was te midden van al de ellenden
van Napoleons oorlogen, zag de zaak wel
wat donker in, en zijn kenschetsing lijkt
ons thans overdreven, want er wordt veel
vast goed gekocht en verkocht, zonder dat
het ongeluk daarmede iets te maken heeft.
Er is nog een ander argument aangevoerd
voor de vermindering der overdrachts
rechten, dat namelijk de vaste goederen
van groote grondbezitters minder vaak
verkocht worden dan die van menschen,
welke slechts n hoeve bezitten, zoodat
die belasting niet geleidelijk maar in het
nadeel van de minder rijke lieden werkt.
Het is wel mogelijk, dat hiervan iets
waar is, maar bepaalde cijfers zijn nooit
aangevoerd. Zulks moge met een enkel
kasteel het geval zijn, dat in een bepaalde
familie wordt gehouden, maar zoodra
minderjarigen in een boedel moeten mede
deelen, is verkoop toch geboden, en wer
king der belasting dus onvermijdelijk.
Zooveel is echter zeker, dat de aanzienlijke
vermindering der overdrachtsrechten voor
gesteld door den Minister Pierson, veel
meer invloed heeft gehad op het verhan
delen van gebouwde dan van ongebouwde
eigendommen, en het was toch juist om
deze laatsten gemakkelijker van hand tot
hand te doen gaan, dat de maatregel
genomen werd.
Wat voor den oogenblik onze aandacht
trekt, zijn de uitkomsten, door de Vermo
gensbelasting aan het licht gebracht ter
zake van de vermogens, welke zij treft.
De Grondbelasting, de Overdrachtsrechten
en de Successie-belasting zijn ook instel
lingen, welke het vermogen raken, maar
geen van dezen eischt als de Vermogens
belasting ieder jaar een schatting van het
vermogen uit vast goed en uit aandeelen
en schuldbrieven in portefeuille volgens
progressief tarief. Zooals den lezer bekend
zal zijn, is de formule volgens welke de
Vermogensbelasting geheven wordt in
algemeene termen deze, dat de werkelijke
waarde van het vermogen boven f 13 000
verminderd wordt met f 10,000, en het
overschot 'gedeeld moet worden dooi 800.
De uitkomst dier deeling is het bedrag
der belasting, zoolang het vermogen beneden
f 200,000 is. Bedraagt het vermogen meer
dan f 200,009, dan w^rdt het meerdere
gedeeld niet door 800 maar door 500, en
bij die uitkomst wordt ? 237,50, de belas
ting van f 200,000, opgeteld. Die som
geeft als dan het jaarlijksch bedrag der
belasting. Met andere woorden gezegd:
Van f 13,000 tot f 200,000 wordt f 10,000
afgetrokken en geheven f 1,25 van iedere
f 1000. Van wat er meer dan f 200,000
is, wordt ?2.?van iedere ? 1000 berekend.
Wanneer wij de uitkomsten der Ver
mogensbelasting oppervlakkig nagaan over
de jaren van haar werking, dan geven
zij geen slechten dunk van Nederlands
welvaren. Het aantal aanslagen is toe
genomen, het bedrag van het belaste ver
mogen is gestegen, en de opbrengst der
belasting is mitsdien geklommen.
Ziehier een kort overzicht dier cijfers:
1894/95. 1898/99.
Aantal aanslagen 77,072 78,819
Belast vermogen/5,408,072,000 ?5,505,370,000
Gemiddeld ver
mogen per aan
slag. 09,627 , 70,609
Opbrengst belas
ting 0,860,000 , 7,133,049
Menigeen zal op den eersten aanblik
zeggen: »dat ziet er niet kwaad uit. Vijf
duizend vijfhonderd millioen gulden is
een kapitaaltje, waarop wij nog eenigen
tijd teren kunnen."
Het is echter zaak, hieromtrent dadelijk
den verheugden lezer zijn illusie te bene
men, en hem aan te toonen dat som van
vijf duizend vijf honderd millioen gulden
in onze staatshuishouding volstrekt zoo
fabelachtig groot niet is, als hij wellicht
neiging heeft te meenen. Aan directe be
lastingen, aan invoerrechten, aan accijnsen i
en aan indirecte belastingen heeft de
Nederlandsche bevolking in 1898 betaald
een som van honderd en acht millioen
guldens, dat is tegen vier ten honderd
gerekend de jaarlijksche rente van een
kapitaal van twee duizend zeven honderd
millioen gulden.
De helft van het vermogen aangeslagen
in de Vermogensbelasting is dus noodig,
om het kapitaal te dekken dat door do j
jaarlijksche belastingen wordt vastgelegd, i
Voor !V,i9 werd toegestaan een som van
151 millioen gulden aan uitgaven, bijna
drie percent van het geheele aangeslagen
vermogen. Deze beide feiten zijn wel ge
schikt, om het enthousiasme af te koelen
van hen, die meenen mochten dat de
Nederlandsche natie zich baadt in goud.
(Wordt vervolgd.) A. L. H. OBREEN.
President Loubet's eerste jaar.
Het was deze week (18 Februari) een
jaar geleden, dat de heer Emile Loubet,
destijds voorzitter van den Franschen
Senaat, door het congres te Versailles bij
eerste stemming werd benoemd tot presi
dent der Fransche Republiek. Zijne ver
kiezing was eene groote teleurstelling voor
de reactionairen en de clêrioalen, die het
met den vorigen president, Félix Faure,
zoo uitstekend konden vinden. Want Faure
was goed op weg, om een monarchistische
of imperialistische restauratie voor te be
reiden.
Natuurlijk niet willens en wetens. De
vorige president, oorspronkelijk een man
van voortreffelijke hoedanigheden, een
self-made man, wien het in de wereld zeer
was meegeloopen, was vooral na zijne
reis naar Rusland te veel overtuigd
van zijn eigen onmisbaarheid om te be
merken, dat zijne persoonlijke ijdelheid,
zijn liefhebberij om te »representeeren",
zijn coquetteeren met de generaals en met
het voor hem, den ex leerlooier, toegan
kelijke deel van den Faubourg St. Germain,
hem tot een werktuig maakten van de
ergste vijanden der Republiek. In het
belang van zijne nieuwe vrienden trachtte
hij de herziening van het proces Dreyfus
te verhinderen, en de beruchte loi de
dessaisissement was met zijne volle instem
ming tot stand gekomen. «Zeker is het"
zoo schreef dezer dagen J. Cornély in
den Figaro »dat de heer Faure het
meest werd beweend door de vijanden van
het regime, waarvan hij het hoofd was.
Zij betreurden hem, en zij betreuren
hem nog".
De ontvangst, die den opvolger van
Félix Faure van deze zijde ten deel viel,
was bepaald vijandig. Reeds op den dag
zijner verkiezing, toen hij als president
der Republiek uit Versailles zijn intocht
deed in de goede stad Parijs, werd hij
met beleedigende manifestatiën ontvangen.
Toen waren het de manifestanis a cinq
francs, de gekochte schreeuwers, die zich
drougen tusschen de gelederen der
kurassiers, welke het rijtuig van den president
begeleidden. Een paar dagen later werd
de rol dier betaalde handlangers overge
nomen door de jeunesse royaliste in hoogst
eigen persoon, wakker gesteund door anti
semieten en zoogenoemde nationalisten.
De driekwart-ontoerekenbare Déroulède
trachtte generaal Roget over te halen tot
een pronunciamiento. En drie maanden
later, toen het hesluit tot herziening van
het proces-Dreyfus was genomen, had de
even belachelijke als schandelijke mani
festatie plaats bij de wedrennen te Auteuil,
eene manifestatie waarvan gelukkig alleen
de hoed van den heer Loubet het slacht
offer werd. Sedert dien tijd is een inge
slagen miniatuur-hoed van zilver, als
breloque aan de horloge-ketting gedragen,
een onderscheidingsteeken geworden voor
hen, die zich het monopolie van patriotisme
hebben aangematigd.
Toen de heer Loubet een jaar geleden
tot de hoogste waardigheid in Frankrijk
werd geroepen, hielden de raeesten, die
vóór hem stemden, hem alleen voor een
overtuigd en betrouwbaar republikein.
Maar zij die hem beter kenden, zoo als
Clémenceau, wisten, dat hij nog andere
eigenschappen bezat. Zij wisten, dat deze
boerenzoon uit Montélimar allen zou verras
sen door zijn boerenslimheid, maar vooral
door zijn boerer.taaiheid. Onbevreesd gaat
de heer Loubet zijns weegs. Hij draagt geen
monocle en geen witte slobkousen en hij
speelt geen koninkje, maar hij weet wat
hij wil. Qui s'ij froüe, s';/ piqite. Baron
Christiani, de man van den aanslag tegen
den hoed van den president, zit nog steeds
in de gevangenis na te denken over de
gevolgen van zijn idioten streek.
Loubet's belangrijkste daad was onge
twijfeld in dit jaar de samenstelling van
het ministerie Waldeck-Rousseau, dat het
best gekarakteriseerd wordt, wanneer men
de namen van twee zijner leden, generaal
de Galliffet, den minister van oorlog en
den socialist Millerand, den minister van
koophandel, naast elkander stelt. De be
noeming van de GallifFet, den vertegen
woordiger van het oude leger, zette kracht
en gezag bij aan de maatregelen, tegen
de intrigeerende generaals genomen; die
van Millerand verdeelde het socialistische
kamp in tweeën, en bracht hen, die wij
praktische socialisten zouden willen noe
men, in tegenstelling met hun revolutionaire
geestverwanten, die zich mannen van de
daad noemen, maar eigenlijk mannen van
het woord, of liever van de groote woor
den zijn, geheel aan de zijde der regeering.
Zelfs de conservatieve Figaro moet er
kennen: »alle werkstakingen, die zich sedert
het optreden van dit. kabinet hebben voor
gedaan, zijn op vreedzame wijze afgeloopen,
zonder dat eenige inbreuk is gemaakt op
de economische beginselen, op welke de
hedendaagsche maatschappij berust."
De Parijsche correspondent van de
Frankfurter Zeitung doet uitkomen, hoe
in dit eerste jaar van het presidentschap
van den heer Loubet de politieke toestand
tot klaarheid is gekomen door de vorming
van twee scherp tegenover elkander
staande groote partijen. Dit bleek uit de
artikelen, aan laesidfr-.t Faure gewijd op
den verjaardag van diens dood. De natio
nalistische pers is vol jammerklachten:
voor haar was Faure's presidentschap een
gezegend verleden, in tegenstelling met
een bedroevend heden. Aan deze zijde
staan de Oaulois, de Intransigeant, de
Eelair, de Autonté, de Petit Oaporal, de
Libre Parole, de Echo de Paris, der
halve de woordvoerders van het caesarisme
en het imperialisme, van de
republikeinsche reactie en het clericalisme. Aan
den anderen kant staan de lofredenaars
van de nieuwe toestanden, de conserva
tieve Figaro, de rechts-liberale Siècle, en
voorts de geheele geavanceerd liberale en
radicale, eri het overgroote deel der socia
listische pers. De voor Loubet gunstig
gestemde partij heeft n in de Kamer, n
in den Senaat eene meerderheid, en het
laat zich voorzien, dat deze meerderheid
behouden zal blijven, ook wanneer, om
bijkomende redenen, het Kabinet-Waldeck
Rouseau gedwongen werd voor een ander
plaats te maken.
Zoo is men in Frankrijk gelukkig nog
ver van de verwezenlijking der wenschen
van den goeden heer Coppée, die in de
politiek het voetspoor van zijn
collegapoëet Déroulède volgt, en zingt:
»Je garde l'espérance hfureuse
D'un chef, général vaiuqueur
Suivi, sur la route poudreuse,
De soldats qui chantent en choeur.
Et, dans un léve d'épopéa,
Je vois Ie Sauveur de demain
Faire Ie salut de i'épée
A toutes les croix du chemin."
Om op president Loubet terug te komen,
geven wij nogmaals het woord aan den
Figaro. De heer Cornély vraagt zich af,
hoe in het afgeloopen jaar deze verande
ring ten goede is mogelijk geworden. Zijn
eerste onderstelling is, dat men dankbaar
moet zijn aan het realisme van Loubet,
die de menschen laat schreeuwen zonder
er notitie van te nemen of er zich om te
bekommeren, schreeuwen, tot zij moede
en uitgeraasd zijn, omdat hun misbaar
meteen minachtend schouder-ophalen wordt
beantwoord.
Zijn tweede onderstelling, aan welke hij
blijkbaar de voorkeur geeft, en wij met
hem is de volgende: »De heer Loubet
is een braaf en wakker man, die wel geen
historische voorouders heeft, maar daaren
tegen het plichtbesef van de mannen, die
waardig zijn, voorzaten te worden. Zeker
is hij niet bijzonder gesteld op de belas
teringen, de beleedigingen, de grofheden
van allerlei aard, waaraan degenen bloot
staan, die bij ons het gezag uitoefenen.
En het genoegen van onder zijn vest een
rood zijden sjerp te mogen dragen zal bij
hem wel niet opwegen tegen de zeer ern
stige inconveniënten van zijne positie,
zooals die aan president Carnot maar al
te duidelijk zijn gebleken. Maar hij heeft
zich zelf' gezegd, dat hij, eenmaal den hem
aangeboden post aangenomen hebbende,
dien moest vervullen en behouden, en dat
hardnekkigheid soms een der vormen van
de eerlijkheid was." En dan citeert de
schrijver een woord, door den president
tot een zijner intieme vrienden gesproken :
»Ik ben hier niet voor mijn pleizier ge
komen. En ik zal hier niet voor eens
andermans pleizier vandaan gaan."
De heer Cornély vindt, dat zijn laatste
onderstelling maar n bezwaar heeft. Zij
maakt van den president een soort van
burgerlijken held. »En dan zouden wij wel
verplicht zijn hem te respecteeren. Maar
als men iemand respecteert, dan is men
al heel naïef. En als men iemand wil doen
respecteeren, die aan het roer is, dan is
men klaarblijkelijk omgekocht. Fichtre,
n'insistons pas.''
De School en liet Dranlmislimit,
»Het kind van heden is de man van
morgen. Wie over de school beschikt, be
schikt over de toekomst van het volk."
Met deze uitspraken zijn lezers in her
innering te brengen, begon mr. H. Goeman
Borgesius vier jaar geleden een opstel in
de Vragen des fijds, dat tot opschrift droeg:
De School in den Strijd tegen het Drank
misbruik. Weinig kon hij toen denken,
binnen zoo korten tijd zelf de man te
zullen zijn die als minister van
binnenlandsche zaken in menig opzicht over de
school te beschikken héft. Thans, nu een
zijner regeeringsdaden oorzaak is geworden
van het uitschrijven eener prijsvraag, die
ons aanleiding tot enkele opmerkingen geeft,
trekt dat artikel opnieuw de aandacht.
«Zedelijke en geestelijke achteruitgang
en afstomping van het toekomstige geslacht
dat is het wat ons en andere volken te
wachten staat als wij niet al het mogelijke
doen om den drankdui vel terrein te betwis
ten, hem verder voortdringen te beletten''
zeide in '90 de heer Borgesiu». Om het
drankmisbruik van overheidswege met goed
gevolg tegen te gaan, prijst hij twee midde
len aan. Vooreerst een strengere drank wet;
in de tweede plaats _ beter onderwijs op
school, speciaal krachtige medewerking van
den onderwijzer om den leerlingen afschuw
van drankmisbruik en gevoel voor matig
heid in de prenten. Over de wijze waarop
de school aan den strijd tegen den alcohol
kan worden dienstbaar gemaakt, zet hij
dan uitvoerig zijn nifening uiteen, wijzende
naar wat in andere landen geschiedt.
De vereeniging »De Volksbond', waar
van mr. Borgesius jaren lang voorzitter was,
had reeds in '94 een commissie benoemd
om over deze zaak rapport uit te brengen.
Op advies dier commissie had men zich tot
den minister gewend met het verzoek : »dat
zijne excellentie zou kunnen goed vinden
zijne nifdc-werkir.g te verleenen aan eene
uiibrciding van hot, iterpUu ik-r kweek- en
norniualscholen in dien zin, dat in de
afdeelingun gezonuheidsletr en piiysiologie lessen
zullen worden gegeven in de physiologische
invloeden van de alcoholische dranken op
het menschelgk lichaam, en hare gevolgen
ook ten opzichte van de maatschappelijke
toestanden." De minister wees dit verzoek
van de hand, vond het zelfs overbodig zijn
weigering te motiveeren. Evenmin tot een
resultaat leidde het door den Volksbond
genomen besluit om een «leiddraad voor
den onderwijzer bij het ter sprake brengen
van de drankbestrijding" uit te geven. Drie
deskundigen belastten zich met de bewer
king. Wat toen zeker niet verwacht werd,
gebeurde: het onderwas was er nog eerder
dan de handleiding die nimmer veischeen.
Bij Kon. besluit van 14 April '99 werd het
onderwijs in het alcoholvraagstuk op alle
kweekscholen ingevoerd; sedert l April
wordt het reeds regelmatig gegeven. Was
het vroeger de Volksbond die de regeering
vooruit dreef, thans herinnerde deze maat
regel den bond eraan dat het verschijnen
van een handleiding «noodig en gewenscht"
was. Op de jaarvergadering van 30 Aug.
werd het bestuursvoorstel om een prijsvraag
voor zulk een boekje uit te schrijven, aan
genomen. Onlangs maakten de dagbladen
bekend dat een gouden medaille, of, naar
verkiezing-, vijfhonderd gulden zou worden
toegekend aan het beste antwoord dat door
de^jury de bekroning waardig wordtgekeurd.
Vóór 31 Dec. moet het toegezonden worden
aan den heer A. van der Voort Azn te
Haarlem; de jury bestaat uit de heer en :
Jhr. Mr. W. C. A. Alberda van Ekenstein,
P. H. van d«r L- y, mr. J. G. Patijn, prof.
dr. C. A. Pekelharing en prof. dr. B. J.
Stokvis. De handleiding moet een overzicht
f even van de bereiding en samenstelling
er alcoholische dranken, van de werking
van den alcohol op het menschelijk lichaam,
van de gevolgen van het misbruik voor
het individu, voor het huisgezin en voor de
maatschappij, van de middelen rot bestrijding
van het alcoholisme in het algemeen en in
het bijzonder van de wijze, waarop de school
aan deze bestrijding kan worden dienstbaar
gemaakt.
* *
*
Over die laatste vraag bestaat verschil
van opinie. Onder de onderwijzers zijn er
verscheidenen, die het strict noodig achten
dat, zullen de lessen in de moreele zijde
van het drankvraagstuk eenig nut stichten,
door den onderwijzer van alle gebruik van
alcoholica is afgezien. Bij de benoeming
van een niet-geheelonthouder aan de oplei
dingsschool te Apeldoorn werd daartegen
door de plaatselijke afdeeling van de
Nederl. Onderw. Propaganda-Club, geprotes
teerd. Er is maar n middel ter bestrijding
van de alcohol-ellende deugdelijk en af
doende bevonden, heet het daar, en dat
middel is geheelonthouding.
Geneelontbouding moet de leeraar dus aanprijzen, niet
alleen door woorden, maar door daden.
Dat is naar veler oordeel wat bout ge
sproken; de meeste menschen verlangen
niet voor hun kinders opvoeders die zóó
onverdraagzaam zijn voor de gewoonten
van de massa. Maar erkend moet worden
dat deze onderwijzers het moreele recht
bezitten een eenigzins hoogen toon aan te
slaan. Het is voor mij althans een
lust hun geschriften te lezen. Men vindt
er zooveel liefde in tot de kindere die zij
onder hunne hoede hebben, dat wat een
zijdigheid gaarne wordt vergeven. Want
ze spruit voort uit een opvatting die de
onderwijzers vak hun betrekking hebben,
zooals men ze onder personen in andere
beroepen werkzaam, zelden meer aantreft.
Wie, die niet zijn eigen zaken drijft, is er
nog die meer werk van zijn baantje maakt
dan uopdig is ? De onderwijzers doen het
nog; zij zijn niet tevreden met eiken dag
plichtmatig hun uren op de school door te
brengen ; zij vragen er naar of' hun lessen
vruchten afwerpen; en zien zij, telkens
opnieuw, dat het de drank is die de
volkschool afbreuk doet, meer dan iets anders,
dan moet hun ijverige propaganda tegen
de drinkgewoonten ten hoogste gewaardeerd
worden. Zij stellen alles in het werk, hun
vrije avonden geven zij eraan, om den
alcohol te bestrijden; een zeer goede en
voor ieder toegankelijke bibliotheek hebben
zij gesticht; zij verspreiden geschriften, en
geven een maandblad uit om hun coliegaas
te overtuigen. In het eerste nummer daar
van (in Januari verschenen) zeggen zij met
deze woorden wat hen drijft:
»De drinkgewoonten onder oud en jong,
rijk en arm, onder allen schier, bezorgen
ons lichamelijk en geestelijk minder flinke
leerlingen; ze rooven leertijd, voedsel,
kieeding, zorg en liefde aan onze kinderen.
De drinkgewoonten schaden onze kleinen,
wanneer ze nog op de schoolbanken zitten,
ze bedreigen hen met de grootste gevaren,
wanneer ze eenmaal argeloos hun zelfstan
dige intrede doen in de wereld. Wij worden
tot het waarschuwen tegen het steunen der
drinkgewoonten gedreven, door liefde voor
de gedeeltelijk aan onze zorgen toever
trouwde kleinen, deof plichtsbesef en door
een gezond egoïsme, dat ons gaarne vruchten
doet zien van ons aandeel in 't opvoe
dingswerk".
Dat is eenvoudig gezegd, maar daar
spreekt veel tpewijdinguit. Deze onderwijzers
vinden het niet verdienstelijk, maar natuur
lijk, dat zij meer hart voor hun
hebben dan andere menschen.
Wil de groep van mannen die in de
schoolwereld verreweg het meest tegen
drankmisbruik ijvert, den weg der geheel
onthouding op, de minister heeft het gansch
anders bedoeld. Hij wilde volstrekt niet
het onderwijs dienstbaar maken aan de
propaganda voor geheelonthouding. De
Volksbond erkent haar als een middel;
maar, zegt dr. Pijnappel in het orgaan »er
zijn er honderd andere. En alle moeten zij
gekend worden en geleerd, opdat niet de
komende geslachten ze verontachtzamen eu
meenen dat slechts langs nen weg het
doel te bereiken is"
Kweekelingen, die worden opgeleid vol
gens het programma der gevraagde handlei
ding, zullen er dus anders over leeren den
ken. De geheelonthpuding blijft zoowel in de
school als daarbuiten een middel dat in.
verband met de speciale oorzaken van het
misbruik hier met meer, daar met minder
succes kan worden beproefd. Maar de vraag,
welke plaats de school inneemt, is een
gansch andere.
Volgens de wet moet het schoolonderwijs
dienstbaar worden gemaakt aan de opleiding
der kinderen Hot allo christelijke eii maat
schappelijke deugden". Hoe wel de aanwijzing
wac vaag is, mag toch onder genoemde