De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 25 februari pagina 2

25 februari 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1183 legd, dat zou kannen worden aangewend, om Nederlandsche nijverheid niet langer afhankelijk te doen zijn van Enr/elsch kapitaal. Ten slotte moet 'ik mij ook nog richten tot ene categorie van personen, in de diamantinéastrie zelf werkzaam. Het is wel is waar een niet zeer groote, het is eene onbeteekenende minderheid onder de werklieden, maar zij maakt er niettemin deel van uit. Er zijn onder de diamantwerkers een aantal jonge lieden van omstreeks twintig jaren, niet ongeschikt, velen hunner zijn zelfs een vreemde taal, bijv. Fransch vrijwel machtig. Zq zijn jong en krachtig en tot hen zij de aansporing gericht intijds zich terug te trekken uit dit vak, dat voor de toe komst, toch nog zelfs in het gunstigste geval w««r een twijfelachtig bestaan zal opleveren. Wie jong is, wie een of meer talen leert en zelfs spreekt en daarbij geen huisgezin te zijnen laste heeft, doet goed eene andere carrière te zoeken, desnoods of 't liefst in de groote wijde wereld, die nog altijd groot en wijd ge noeg; is, om een paar honderd energieke jonge lieden brood te verschaffen. Laten zij o. m. de Duit&chera ten voorbeeld nemen, uit den tijd toen hun land nog verdeeld was in allerlei kleine staten en staatjes, toen hun land arm was en economisch en industrieel onbeduidend. Toen gingen de Duiteohe jongens, werklieden «a bargerzoons de wijde wereld in, zochten overal een bestaan en over 't algemeen is hun dit vrijwel gelakt. Men versta mi} goed. Ik beveel hier geen emigratie aan op groote schaal, het is slechts eene welgemeende aansporing tot die groep van jongelieden, welke ik hier op 't oog heb en die bestaat, om den moed niet te laten zinken en niet allén met in 't koffiehniszitten en hun hêgen tijd te sleten. A's zij willen, kunnen zij nog in vele opzichten buiten het diamantvak wel wat vinden. Ook hiervoor is de hulp van hen, die in ons laud daartoe de macht bezitten, on ontbeerlijk. Velen hunner dien ik hier op 't oog heb stuiten bij het zoeken naar eene nieuwe loopbaan op het gebrek aan referentiën, wijl men hen niet te woord staat zoo zij vertellen, dat zij voormaals diamantwerkers waren. Welnu, nierbrj is dan tevens de aandacht van zoovele welwillende land- en stadgenooten gevestigd op dat punt, dat voor de toekomst van hen van overwegend belang kan zijn. Mogen vervolgens deze regelen er toe hebben bijgedragen de aandacht te vestigen op het maatschappelijk gevaar, dat er in gelegen is duizenden en duizenden huisvaders in ae stad op den duur tot de diepste ellende te doen verzinken, terwijl als alle zeilen worden bijgezet, daar veel van zal kunnen worden verhoed, dan reken ik mijne moeite ruimschoots beloond. J os. LOOPUIT. Het Vermogen van Nederland. L De zomer van 1892 is een belangrijk tijdstip geweest in de geschiedenis onzer belastingen, aangezien de Staten-Generaal zich destijds bezighielden, met de hervormings-voorstellea van den Minister van Financiën den heer N. G. Pierson. Die denkbeelden waren van tamelijk ingrijpenden aard. De Minister had een twee ledige ontheffing op het oog, eensdeels van den landbouw, anderdeels van den werkmansstand. Vermindering van de overdrachts-rechten bij koop een verkoop van vast goed, vermindering van de zoutbeJasting, vermindering van de grondbe lasting zamengaande met haar perequatie in de verschillende gemeenten des lands, afschaffing van de tollen op vaarten en wegen, afschaffing van de zeepbelasting, ziedaar de vooruitzichten, welke de heer Pierson opende. Maar hij stelde daarbij zeer duidelijk voorop, dat hij niet bij machte was vermindering van de belas tingen in haar geheel voor te stellen, dat de schatkist zulks niet lijden kon, en dat hetgeen verloren werd door bovenstaande ontwerpen, moest worden aangevuld door een nieuwe belasting, de vermogensbelas ting progressief drukkend op vast en roerend vermogen, en door verhooging van den accijns op het gedistilleerd. Voorts zou het personeel herzien worden, en de patentbelasting vervangen door een bedrijfsbelasting drukkende op de inkomsten van handel en nijverheid (niet van land bouw), en progressief werkende volgens een tarief overeenkomstig aan dat van de vermogensbelasting. De heer Pierson beeft de voldoening gehad al deze voorstellen, uitgenomen de afschaffing der tollen, welke nog niet tot uitvoering is geraakt, als wetten te zien tot stand komen. De wijziging van de personeele belasting werd in 1896 onder het volgende Ministerie afgehandeld. Wij meenen den lezer geen beter over zicht te kunnen geven van de werking dier verschillende hervormingen dan door navolgende^ vergelijkenden staat van de opbrengst der verschillende belastingen per Hoofd van Bevolking in 1891, dat is vóór de behandeling der denkbeelden van den heer Pierson, en in 1898, het laatste jaar waarvan de uitkomsten openbaar gemaakt zijn. Opbrengst der voornaamste belastingen per Hoofd der gemiddelde Bevolking in guldens in 1891 en in 1898. 1891 1808 Grondbelasting . . . 2,08 2,45 Personeel 2,47 1,04 Patenten 1,05 Bedrijfsbelasticg . . 1,05 Vermogensbelasting. 1,41 Totaal dir. belast. Rechten op invoer Accijns op suiker . > , wijn . . /, gedistil. // » zout . . , zeep . . n bier en 0,20 120 9,03 azijn Accijns op geslacht Totaal der accijnsen Zegel rechten . . . Registratie rechten Hypoth. rechten . Successie rechten. Totaal iudir. belast. 5,04 I,GS O.-IO 5.37 O.SG 0,44 0,24 0,04 0,72 1,73 0,21 2,98 0,55 1,74 9,31 2,51 0,30 518 0,28 0,08 0,00 0,95 0,09 2,19 Algemeen Totaal . . 22,73 21,49 Uit dezen staat blijkt, dat ondanks den wil des Ministers een vermindering is ingetreden. Wat de Direkte Belastingen betreft, de Grondbelasting en het Perso neel zijn verminderd, de Patenten zijn afgeschaft en twee nieuwe belastingen op Bedrijf en Vermogen zijn in werking ge treden, zoodat de Direkte Belastingen in haar geheel zwaarder zijn geworden. Wat de Accijnzen betreft, die op de zeep is afgeschaft, die op het zout is tot een derde teruggebracht, en die op het gedistilleerd is van f 60 op f 63, per hectoliter gebracht. Deze wettelijke ver anderingen spiegelen zich niet rechtstreeks af in de uitkomsten van 1898, doordien het verbruik van het gedistilleerd iets verminderd is, dank zij de mode der sport en der ligchaamsoefeningen bij het op komende geslacht. Om den invloed der ' hervormingen van den Minister Pierson op de accijnsen zuiver na te gaan, moeten wij het totaal cijfer der accijnsopbrengst van 1894, dat is 9,02, vergelijken met dat van 1891 dat is 9,63, zooals men ziet een vermindering van 61 centen per Hoofd van Bevolking. De sterkste vermindering hebben be trekkelijk de Indirekte Belastingen onder gaan, en wel de Registratie- en Hypotheek rechten, zooals Gogel zeide, de b Casting op het ongeluk. Gogel, die in het begin dezer eeuw leefde, en aan het bestuur der financiën was te midden van al de ellenden van Napoleons oorlogen, zag de zaak wel wat donker in, en zijn kenschetsing lijkt ons thans overdreven, want er wordt veel vast goed gekocht en verkocht, zonder dat het ongeluk daarmede iets te maken heeft. Er is nog een ander argument aangevoerd voor de vermindering der overdrachts rechten, dat namelijk de vaste goederen van groote grondbezitters minder vaak verkocht worden dan die van menschen, welke slechts n hoeve bezitten, zoodat die belasting niet geleidelijk maar in het nadeel van de minder rijke lieden werkt. Het is wel mogelijk, dat hiervan iets waar is, maar bepaalde cijfers zijn nooit aangevoerd. Zulks moge met een enkel kasteel het geval zijn, dat in een bepaalde familie wordt gehouden, maar zoodra minderjarigen in een boedel moeten mede deelen, is verkoop toch geboden, en wer king der belasting dus onvermijdelijk. Zooveel is echter zeker, dat de aanzienlijke vermindering der overdrachtsrechten voor gesteld door den Minister Pierson, veel meer invloed heeft gehad op het verhan delen van gebouwde dan van ongebouwde eigendommen, en het was toch juist om deze laatsten gemakkelijker van hand tot hand te doen gaan, dat de maatregel genomen werd. Wat voor den oogenblik onze aandacht trekt, zijn de uitkomsten, door de Vermo gensbelasting aan het licht gebracht ter zake van de vermogens, welke zij treft. De Grondbelasting, de Overdrachtsrechten en de Successie-belasting zijn ook instel lingen, welke het vermogen raken, maar geen van dezen eischt als de Vermogens belasting ieder jaar een schatting van het vermogen uit vast goed en uit aandeelen en schuldbrieven in portefeuille volgens progressief tarief. Zooals den lezer bekend zal zijn, is de formule volgens welke de Vermogensbelasting geheven wordt in algemeene termen deze, dat de werkelijke waarde van het vermogen boven f 13 000 verminderd wordt met f 10,000, en het overschot 'gedeeld moet worden dooi 800. De uitkomst dier deeling is het bedrag der belasting, zoolang het vermogen beneden f 200,000 is. Bedraagt het vermogen meer dan f 200,009, dan w^rdt het meerdere gedeeld niet door 800 maar door 500, en bij die uitkomst wordt ? 237,50, de belas ting van f 200,000, opgeteld. Die som geeft als dan het jaarlijksch bedrag der belasting. Met andere woorden gezegd: Van f 13,000 tot f 200,000 wordt f 10,000 afgetrokken en geheven f 1,25 van iedere f 1000. Van wat er meer dan f 200,000 is, wordt ?2.?van iedere ? 1000 berekend. Wanneer wij de uitkomsten der Ver mogensbelasting oppervlakkig nagaan over de jaren van haar werking, dan geven zij geen slechten dunk van Nederlands welvaren. Het aantal aanslagen is toe genomen, het bedrag van het belaste ver mogen is gestegen, en de opbrengst der belasting is mitsdien geklommen. Ziehier een kort overzicht dier cijfers: 1894/95. 1898/99. Aantal aanslagen 77,072 78,819 Belast vermogen/5,408,072,000 ?5,505,370,000 Gemiddeld ver mogen per aan slag. 09,627 , 70,609 Opbrengst belas ting 0,860,000 , 7,133,049 Menigeen zal op den eersten aanblik zeggen: »dat ziet er niet kwaad uit. Vijf duizend vijfhonderd millioen gulden is een kapitaaltje, waarop wij nog eenigen tijd teren kunnen." Het is echter zaak, hieromtrent dadelijk den verheugden lezer zijn illusie te bene men, en hem aan te toonen dat som van vijf duizend vijf honderd millioen gulden in onze staatshuishouding volstrekt zoo fabelachtig groot niet is, als hij wellicht neiging heeft te meenen. Aan directe be lastingen, aan invoerrechten, aan accijnsen i en aan indirecte belastingen heeft de Nederlandsche bevolking in 1898 betaald een som van honderd en acht millioen guldens, dat is tegen vier ten honderd gerekend de jaarlijksche rente van een kapitaal van twee duizend zeven honderd millioen gulden. De helft van het vermogen aangeslagen in de Vermogensbelasting is dus noodig, om het kapitaal te dekken dat door do j jaarlijksche belastingen wordt vastgelegd, i Voor !V,i9 werd toegestaan een som van 151 millioen gulden aan uitgaven, bijna drie percent van het geheele aangeslagen vermogen. Deze beide feiten zijn wel ge schikt, om het enthousiasme af te koelen van hen, die meenen mochten dat de Nederlandsche natie zich baadt in goud. (Wordt vervolgd.) A. L. H. OBREEN. President Loubet's eerste jaar. Het was deze week (18 Februari) een jaar geleden, dat de heer Emile Loubet, destijds voorzitter van den Franschen Senaat, door het congres te Versailles bij eerste stemming werd benoemd tot presi dent der Fransche Republiek. Zijne ver kiezing was eene groote teleurstelling voor de reactionairen en de clêrioalen, die het met den vorigen president, Félix Faure, zoo uitstekend konden vinden. Want Faure was goed op weg, om een monarchistische of imperialistische restauratie voor te be reiden. Natuurlijk niet willens en wetens. De vorige president, oorspronkelijk een man van voortreffelijke hoedanigheden, een self-made man, wien het in de wereld zeer was meegeloopen, was vooral na zijne reis naar Rusland te veel overtuigd van zijn eigen onmisbaarheid om te be merken, dat zijne persoonlijke ijdelheid, zijn liefhebberij om te »representeeren", zijn coquetteeren met de generaals en met het voor hem, den ex leerlooier, toegan kelijke deel van den Faubourg St. Germain, hem tot een werktuig maakten van de ergste vijanden der Republiek. In het belang van zijne nieuwe vrienden trachtte hij de herziening van het proces Dreyfus te verhinderen, en de beruchte loi de dessaisissement was met zijne volle instem ming tot stand gekomen. «Zeker is het" zoo schreef dezer dagen J. Cornély in den Figaro »dat de heer Faure het meest werd beweend door de vijanden van het regime, waarvan hij het hoofd was. Zij betreurden hem, en zij betreuren hem nog". De ontvangst, die den opvolger van Félix Faure van deze zijde ten deel viel, was bepaald vijandig. Reeds op den dag zijner verkiezing, toen hij als president der Republiek uit Versailles zijn intocht deed in de goede stad Parijs, werd hij met beleedigende manifestatiën ontvangen. Toen waren het de manifestanis a cinq francs, de gekochte schreeuwers, die zich drougen tusschen de gelederen der kurassiers, welke het rijtuig van den president begeleidden. Een paar dagen later werd de rol dier betaalde handlangers overge nomen door de jeunesse royaliste in hoogst eigen persoon, wakker gesteund door anti semieten en zoogenoemde nationalisten. De driekwart-ontoerekenbare Déroulède trachtte generaal Roget over te halen tot een pronunciamiento. En drie maanden later, toen het hesluit tot herziening van het proces-Dreyfus was genomen, had de even belachelijke als schandelijke mani festatie plaats bij de wedrennen te Auteuil, eene manifestatie waarvan gelukkig alleen de hoed van den heer Loubet het slacht offer werd. Sedert dien tijd is een inge slagen miniatuur-hoed van zilver, als breloque aan de horloge-ketting gedragen, een onderscheidingsteeken geworden voor hen, die zich het monopolie van patriotisme hebben aangematigd. Toen de heer Loubet een jaar geleden tot de hoogste waardigheid in Frankrijk werd geroepen, hielden de raeesten, die vóór hem stemden, hem alleen voor een overtuigd en betrouwbaar republikein. Maar zij die hem beter kenden, zoo als Clémenceau, wisten, dat hij nog andere eigenschappen bezat. Zij wisten, dat deze boerenzoon uit Montélimar allen zou verras sen door zijn boerenslimheid, maar vooral door zijn boerer.taaiheid. Onbevreesd gaat de heer Loubet zijns weegs. Hij draagt geen monocle en geen witte slobkousen en hij speelt geen koninkje, maar hij weet wat hij wil. Qui s'ij froüe, s';/ piqite. Baron Christiani, de man van den aanslag tegen den hoed van den president, zit nog steeds in de gevangenis na te denken over de gevolgen van zijn idioten streek. Loubet's belangrijkste daad was onge twijfeld in dit jaar de samenstelling van het ministerie Waldeck-Rousseau, dat het best gekarakteriseerd wordt, wanneer men de namen van twee zijner leden, generaal de Galliffet, den minister van oorlog en den socialist Millerand, den minister van koophandel, naast elkander stelt. De be noeming van de GallifFet, den vertegen woordiger van het oude leger, zette kracht en gezag bij aan de maatregelen, tegen de intrigeerende generaals genomen; die van Millerand verdeelde het socialistische kamp in tweeën, en bracht hen, die wij praktische socialisten zouden willen noe men, in tegenstelling met hun revolutionaire geestverwanten, die zich mannen van de daad noemen, maar eigenlijk mannen van het woord, of liever van de groote woor den zijn, geheel aan de zijde der regeering. Zelfs de conservatieve Figaro moet er kennen: »alle werkstakingen, die zich sedert het optreden van dit. kabinet hebben voor gedaan, zijn op vreedzame wijze afgeloopen, zonder dat eenige inbreuk is gemaakt op de economische beginselen, op welke de hedendaagsche maatschappij berust." De Parijsche correspondent van de Frankfurter Zeitung doet uitkomen, hoe in dit eerste jaar van het presidentschap van den heer Loubet de politieke toestand tot klaarheid is gekomen door de vorming van twee scherp tegenover elkander staande groote partijen. Dit bleek uit de artikelen, aan laesidfr-.t Faure gewijd op den verjaardag van diens dood. De natio nalistische pers is vol jammerklachten: voor haar was Faure's presidentschap een gezegend verleden, in tegenstelling met een bedroevend heden. Aan deze zijde staan de Oaulois, de Intransigeant, de Eelair, de Autonté, de Petit Oaporal, de Libre Parole, de Echo de Paris, der halve de woordvoerders van het caesarisme en het imperialisme, van de republikeinsche reactie en het clericalisme. Aan den anderen kant staan de lofredenaars van de nieuwe toestanden, de conserva tieve Figaro, de rechts-liberale Siècle, en voorts de geheele geavanceerd liberale en radicale, eri het overgroote deel der socia listische pers. De voor Loubet gunstig gestemde partij heeft n in de Kamer, n in den Senaat eene meerderheid, en het laat zich voorzien, dat deze meerderheid behouden zal blijven, ook wanneer, om bijkomende redenen, het Kabinet-Waldeck Rouseau gedwongen werd voor een ander plaats te maken. Zoo is men in Frankrijk gelukkig nog ver van de verwezenlijking der wenschen van den goeden heer Coppée, die in de politiek het voetspoor van zijn collegapoëet Déroulède volgt, en zingt: »Je garde l'espérance hfureuse D'un chef, général vaiuqueur Suivi, sur la route poudreuse, De soldats qui chantent en choeur. Et, dans un léve d'épopéa, Je vois Ie Sauveur de demain Faire Ie salut de i'épée A toutes les croix du chemin." Om op president Loubet terug te komen, geven wij nogmaals het woord aan den Figaro. De heer Cornély vraagt zich af, hoe in het afgeloopen jaar deze verande ring ten goede is mogelijk geworden. Zijn eerste onderstelling is, dat men dankbaar moet zijn aan het realisme van Loubet, die de menschen laat schreeuwen zonder er notitie van te nemen of er zich om te bekommeren, schreeuwen, tot zij moede en uitgeraasd zijn, omdat hun misbaar meteen minachtend schouder-ophalen wordt beantwoord. Zijn tweede onderstelling, aan welke hij blijkbaar de voorkeur geeft, en wij met hem is de volgende: »De heer Loubet is een braaf en wakker man, die wel geen historische voorouders heeft, maar daaren tegen het plichtbesef van de mannen, die waardig zijn, voorzaten te worden. Zeker is hij niet bijzonder gesteld op de belas teringen, de beleedigingen, de grofheden van allerlei aard, waaraan degenen bloot staan, die bij ons het gezag uitoefenen. En het genoegen van onder zijn vest een rood zijden sjerp te mogen dragen zal bij hem wel niet opwegen tegen de zeer ern stige inconveniënten van zijne positie, zooals die aan president Carnot maar al te duidelijk zijn gebleken. Maar hij heeft zich zelf' gezegd, dat hij, eenmaal den hem aangeboden post aangenomen hebbende, dien moest vervullen en behouden, en dat hardnekkigheid soms een der vormen van de eerlijkheid was." En dan citeert de schrijver een woord, door den president tot een zijner intieme vrienden gesproken : »Ik ben hier niet voor mijn pleizier ge komen. En ik zal hier niet voor eens andermans pleizier vandaan gaan." De heer Cornély vindt, dat zijn laatste onderstelling maar n bezwaar heeft. Zij maakt van den president een soort van burgerlijken held. »En dan zouden wij wel verplicht zijn hem te respecteeren. Maar als men iemand respecteert, dan is men al heel naïef. En als men iemand wil doen respecteeren, die aan het roer is, dan is men klaarblijkelijk omgekocht. Fichtre, n'insistons pas.'' De School en liet Dranlmislimit, »Het kind van heden is de man van morgen. Wie over de school beschikt, be schikt over de toekomst van het volk." Met deze uitspraken zijn lezers in her innering te brengen, begon mr. H. Goeman Borgesius vier jaar geleden een opstel in de Vragen des fijds, dat tot opschrift droeg: De School in den Strijd tegen het Drank misbruik. Weinig kon hij toen denken, binnen zoo korten tijd zelf de man te zullen zijn die als minister van binnenlandsche zaken in menig opzicht over de school te beschikken héft. Thans, nu een zijner regeeringsdaden oorzaak is geworden van het uitschrijven eener prijsvraag, die ons aanleiding tot enkele opmerkingen geeft, trekt dat artikel opnieuw de aandacht. «Zedelijke en geestelijke achteruitgang en afstomping van het toekomstige geslacht dat is het wat ons en andere volken te wachten staat als wij niet al het mogelijke doen om den drankdui vel terrein te betwis ten, hem verder voortdringen te beletten'' zeide in '90 de heer Borgesiu». Om het drankmisbruik van overheidswege met goed gevolg tegen te gaan, prijst hij twee midde len aan. Vooreerst een strengere drank wet; in de tweede plaats _ beter onderwijs op school, speciaal krachtige medewerking van den onderwijzer om den leerlingen afschuw van drankmisbruik en gevoel voor matig heid in de prenten. Over de wijze waarop de school aan den strijd tegen den alcohol kan worden dienstbaar gemaakt, zet hij dan uitvoerig zijn nifening uiteen, wijzende naar wat in andere landen geschiedt. De vereeniging »De Volksbond', waar van mr. Borgesius jaren lang voorzitter was, had reeds in '94 een commissie benoemd om over deze zaak rapport uit te brengen. Op advies dier commissie had men zich tot den minister gewend met het verzoek : »dat zijne excellentie zou kunnen goed vinden zijne nifdc-werkir.g te verleenen aan eene uiibrciding van hot, iterpUu ik-r kweek- en norniualscholen in dien zin, dat in de afdeelingun gezonuheidsletr en piiysiologie lessen zullen worden gegeven in de physiologische invloeden van de alcoholische dranken op het menschelgk lichaam, en hare gevolgen ook ten opzichte van de maatschappelijke toestanden." De minister wees dit verzoek van de hand, vond het zelfs overbodig zijn weigering te motiveeren. Evenmin tot een resultaat leidde het door den Volksbond genomen besluit om een «leiddraad voor den onderwijzer bij het ter sprake brengen van de drankbestrijding" uit te geven. Drie deskundigen belastten zich met de bewer king. Wat toen zeker niet verwacht werd, gebeurde: het onderwas was er nog eerder dan de handleiding die nimmer veischeen. Bij Kon. besluit van 14 April '99 werd het onderwijs in het alcoholvraagstuk op alle kweekscholen ingevoerd; sedert l April wordt het reeds regelmatig gegeven. Was het vroeger de Volksbond die de regeering vooruit dreef, thans herinnerde deze maat regel den bond eraan dat het verschijnen van een handleiding «noodig en gewenscht" was. Op de jaarvergadering van 30 Aug. werd het bestuursvoorstel om een prijsvraag voor zulk een boekje uit te schrijven, aan genomen. Onlangs maakten de dagbladen bekend dat een gouden medaille, of, naar verkiezing-, vijfhonderd gulden zou worden toegekend aan het beste antwoord dat door de^jury de bekroning waardig wordtgekeurd. Vóór 31 Dec. moet het toegezonden worden aan den heer A. van der Voort Azn te Haarlem; de jury bestaat uit de heer en : Jhr. Mr. W. C. A. Alberda van Ekenstein, P. H. van d«r L- y, mr. J. G. Patijn, prof. dr. C. A. Pekelharing en prof. dr. B. J. Stokvis. De handleiding moet een overzicht f even van de bereiding en samenstelling er alcoholische dranken, van de werking van den alcohol op het menschelijk lichaam, van de gevolgen van het misbruik voor het individu, voor het huisgezin en voor de maatschappij, van de middelen rot bestrijding van het alcoholisme in het algemeen en in het bijzonder van de wijze, waarop de school aan deze bestrijding kan worden dienstbaar gemaakt. * * * Over die laatste vraag bestaat verschil van opinie. Onder de onderwijzers zijn er verscheidenen, die het strict noodig achten dat, zullen de lessen in de moreele zijde van het drankvraagstuk eenig nut stichten, door den onderwijzer van alle gebruik van alcoholica is afgezien. Bij de benoeming van een niet-geheelonthouder aan de oplei dingsschool te Apeldoorn werd daartegen door de plaatselijke afdeeling van de Nederl. Onderw. Propaganda-Club, geprotes teerd. Er is maar n middel ter bestrijding van de alcohol-ellende deugdelijk en af doende bevonden, heet het daar, en dat middel is geheelonthouding. Geneelontbouding moet de leeraar dus aanprijzen, niet alleen door woorden, maar door daden. Dat is naar veler oordeel wat bout ge sproken; de meeste menschen verlangen niet voor hun kinders opvoeders die zóó onverdraagzaam zijn voor de gewoonten van de massa. Maar erkend moet worden dat deze onderwijzers het moreele recht bezitten een eenigzins hoogen toon aan te slaan. Het is voor mij althans een lust hun geschriften te lezen. Men vindt er zooveel liefde in tot de kindere die zij onder hunne hoede hebben, dat wat een zijdigheid gaarne wordt vergeven. Want ze spruit voort uit een opvatting die de onderwijzers vak hun betrekking hebben, zooals men ze onder personen in andere beroepen werkzaam, zelden meer aantreft. Wie, die niet zijn eigen zaken drijft, is er nog die meer werk van zijn baantje maakt dan uopdig is ? De onderwijzers doen het nog; zij zijn niet tevreden met eiken dag plichtmatig hun uren op de school door te brengen ; zij vragen er naar of' hun lessen vruchten afwerpen; en zien zij, telkens opnieuw, dat het de drank is die de volkschool afbreuk doet, meer dan iets anders, dan moet hun ijverige propaganda tegen de drinkgewoonten ten hoogste gewaardeerd worden. Zij stellen alles in het werk, hun vrije avonden geven zij eraan, om den alcohol te bestrijden; een zeer goede en voor ieder toegankelijke bibliotheek hebben zij gesticht; zij verspreiden geschriften, en geven een maandblad uit om hun coliegaas te overtuigen. In het eerste nummer daar van (in Januari verschenen) zeggen zij met deze woorden wat hen drijft: »De drinkgewoonten onder oud en jong, rijk en arm, onder allen schier, bezorgen ons lichamelijk en geestelijk minder flinke leerlingen; ze rooven leertijd, voedsel, kieeding, zorg en liefde aan onze kinderen. De drinkgewoonten schaden onze kleinen, wanneer ze nog op de schoolbanken zitten, ze bedreigen hen met de grootste gevaren, wanneer ze eenmaal argeloos hun zelfstan dige intrede doen in de wereld. Wij worden tot het waarschuwen tegen het steunen der drinkgewoonten gedreven, door liefde voor de gedeeltelijk aan onze zorgen toever trouwde kleinen, deof plichtsbesef en door een gezond egoïsme, dat ons gaarne vruchten doet zien van ons aandeel in 't opvoe dingswerk". Dat is eenvoudig gezegd, maar daar spreekt veel tpewijdinguit. Deze onderwijzers vinden het niet verdienstelijk, maar natuur lijk, dat zij meer hart voor hun hebben dan andere menschen. Wil de groep van mannen die in de schoolwereld verreweg het meest tegen drankmisbruik ijvert, den weg der geheel onthouding op, de minister heeft het gansch anders bedoeld. Hij wilde volstrekt niet het onderwijs dienstbaar maken aan de propaganda voor geheelonthouding. De Volksbond erkent haar als een middel; maar, zegt dr. Pijnappel in het orgaan »er zijn er honderd andere. En alle moeten zij gekend worden en geleerd, opdat niet de komende geslachten ze verontachtzamen eu meenen dat slechts langs nen weg het doel te bereiken is" Kweekelingen, die worden opgeleid vol gens het programma der gevraagde handlei ding, zullen er dus anders over leeren den ken. De geheelonthpuding blijft zoowel in de school als daarbuiten een middel dat in. verband met de speciale oorzaken van het misbruik hier met meer, daar met minder succes kan worden beproefd. Maar de vraag, welke plaats de school inneemt, is een gansch andere. Volgens de wet moet het schoolonderwijs dienstbaar worden gemaakt aan de opleiding der kinderen Hot allo christelijke eii maat schappelijke deugden". Hoe wel de aanwijzing wac vaag is, mag toch onder genoemde

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl