De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 25 februari pagina 4

25 februari 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1183 xyner leden heeft my verklaard, dat hy' wan hoopte aan een spoedig herstel; en toch nrft diezelfde R. v. B, na al het geduld, dat ik betoond heb, mjjn vraag om het stuk my terug te geven, noemen?een gril. Trouwens de onverschrokkenheid van dezen Raad in bet «beweren" is voorbeeldeloos. Zoo b.v.: >tot de eischen van den auteur be hoorde, dat de heer 8. in Nov. zoo goed als niet zou optreden.1' Nota bene! ik heb er eenvoudig einde October in den meest betamelyken vorm op aangedrongen, dat de heer S. voor zyn uiterst moeilyke rol den noodigen tijd tot studie zon hebben en niet te zeer zon worden afgemat, en toen ik dat deed wist ik van des heeren S.'s ongesteldheid niets af. Waartoe zou ik dan zulk een eisch gesteld hebben ? Indien de krachten van den heer 8. toereikend waren, om by' die studie desnoods eiken avond nog te spelen, wat ging my dat aan? Nog zotter: »Een acteur, die pas twee maan den volle vacantie heeft genoten en gaarne spelen wil, maanden lang te reserveeren voor het iristudeeren en daarna nu en dan spelen van n »stuk" heusch, 't staat er: alsof & zoo iets had gewenscht! En dan ... »een acteur die gaarne spelen wil". Welzeker. Dol gaarne speelt de heer Schulze als hij heesch of schor is. Welk acteur bederft niet «gaarne" zyn stem ? De R v. B. vergeet echter hier de kleinigheid by te voegen, dat de heer 8. «gaarne", ook als hy ziek is, spelen wil, omdat hy spelen moet, wy'l hy, in gebreke blyver.de, soms gestraft wordt met in houding van salaris ! i Dit zwaard hangt hem voortdurend boven het hoofd. Nog eens: in het «beweren" staat deze Raad voor niets. De rol van Tobias aan den heer Royaards op te dragen >dat was na de appre ciatie van diens talent door den heer de Koo wiet wel mogelijk" Deze Raad van Beheer ziet er geen been in dit te verklaren, terwijl ik de schriftelyke uitnoodiging van den secretaris, toen de opvoeringen reeds gegeven werden, om den heer Royaards die rol op te dragen, nog altyd in myn bezit heb. Van dergelyk soort beweringen is deze verdediging van de R v. B. vol; zóó vol, dat indien ik ooit mocht vernemen, dat op een goeden' dag de Achtbare R. v. B der Kon. Ned. Ver. Het Ned. Tooneel het publiek wilde wysmaken, dat hy niet op het Leidscheplein huisde, maar eigenly'k in den Doolhof woonde by Besje van Meurs, die beweerde dat zy' in zoo lang niet gegeten had, terwijl de kruimels haar aan den mond zaten! ik werkelyk daar niet aan zou twy'felen. Dit wat de hoofdzaak betreft; de verdere «beweringen" in dit zonderling mengsel van halve waarheden en heele onwaarheden, hoop ik, om niet meer van uwe gastvryheid te moeten vragen, elders te beantwoorden. Hoogachtend, Hilversum, Uw dr. 14 Februari 1900. DOCTOE JURIS. Tegenover al deze feiten heeft de Raad v. Beheer het zwijgen bewaard; tegenspreken kan h(j ze niet. BEZWAREN EN BEDOELINGEN. Geheel buiten de eigenlyke kwestie om, waarschyiflyk om den lezer iets aangenamer voor de Kon. Ver. en iets minder aangenaam voor den Tobias Bolderman te stemmen, ver strekt de R. v. B. nog eenige mededeelingen, die wat al te sterk aan de hierboven ge noemde «beweringen" doen denken. «Ia zyn vergadering van 2 Oct., zoo schryft hy, nam de Raad v. B. het besluit T. B. te doen opvoeren, de bezwaren er tegen werden voor een deel uit den weg geruimd in een bespreking omtrent de bedoelingen van het stuk, waartoe de auteur op verzoek van den Raad v. Beheer bereid was." Wel, wel, wat een deftige verklaring I De bedoelingen a.lzoova.n Tobias Bolderman!! Inderdaad herinner ik my, dat bij den aan vang dier korte samenspreking door n der leden my' gevraagd werd, of Tobias Bolderman, komisch dan wel tragisch was «bedoeld". Die vraag verwonderde my wel een weinig, nu zy gedaan werd door een Raad v. Beheer, die het tot zyn métier heeft tooneelstukken te lezen en te beoordeelen, de eerste deskundige in ons land. Ik antwoordde natuurlyk, dat Tobias een komische figuur was, al werd hy' nu en dan tot aan de grenzen van het tragische gevoerd ; en hiermee was de Raad tevreden; althans verder werd over bedoelingen niet gehandeld. Dat ik toen een deel der bezwaren van den Baad v. Beheer ophief! het is my nu eerst gebleken. Ik zeg, van den Baad v. Beheer als college, want dat n zijner leden zich zóó zeer in de Tobias Bolderman had vergist, dat hij my'n tooneelspel, door sommigen een Wi/spel, door anderen zelfs een klucht genoemd, voor een tragedie! had aangezien, was my bekend. Niemand minder dan de Secretaris van den R. v. B., de letterkundige adviseur in tooneelzaken, had m\j schriftelyk als zyn meeniag te kennen gegeven, dat Tobias Bolderman «als grap''! penibel, gry'nzend, sny'dend enonvertoonbaarwas; Bolderman scheen hem alleen mogelijk indien hij werkelyk krankzinnig werd, want de zelfmoord-scène, waarin my'n held comedie met zichzelf speelt, was z. i. echt bedoeld, en werd dus diep tragisch door hem opgevat. Zoo ziet men wat een tooneelschrijver al kan beleven! Toen ik, op die byeenkomst met den R. v. B. later deze meening ter sprake bracht, nam niemand het voor de opinie van den Secretaris op, en zoo hield ik het er tot dus ver voor, dat de letterkundige adviseur alleen stond met zyn zeer zeker oorspronkelijk, maar toch wel wat bedenkelijk, oordeel. Nu schy'nt echter te bly'ken dat de geheele Raad v. Beheer, of de meerderheid zy'ner leden, te dien opzichte in twy'fel heeft verkeerd. Dit is my inderdaad een openbaring, maar juist niet een openbaring van de letterkundige en tooneelkundige be kwaamheid van dit théatre-bewind. * * * Intusschen schy'nt de Raad nog bezwaren gehad te hebben, die hy my' niet heeft mee gedeeld. Die andere bezwaren «stuitten af op de overtuiging, dat het stuk afkomstig was van den schryver van de Candidatuur v. Bommel". De R. v. B. dus, die zoo scherpzinnig zich had betoond van een tragische figuur in de Tob. Bolderman te vermoeden, erkent thans, dat hy' het stuk geenszins zou hebben aanvaard, wanneer ik niet ook de Cand v. B. had ge schreven; m. a. w welwillend heeft hy' zich er over erbarmd. Nu kan ik natuurlyk my'u eigen oordeel over de T. B. niet als argument laten gelden tegen deze barmhartigheids-daad. Ik bepaal my er dus toe het feit te constateeren, dat de T. B. een oorspronkelijk stuk, hetwelk onder de meest ongunstige omstandig heden, by' herhaalde afzegging der voorstellingen en ondanks een ty'dperk dat de hoofdrol niet Icon vervuld worden, een dertigmaal reeds werd opgevoerd door de Kon. Vereeniging ge weigerd zou zyn, hadde vriendelijke erkentely'kheid jegens den .schryver haar niet bewogen hem ter wille te wezen. Ik laat deze lieve mededeeling gaarne ter beoordeeling over aan het publiek. En dit tooneelstuk, door zooveel «bezwaren" gedrukt, wil hy nu niet eens teruggeven! DE COUPURES. Ten opzichte van het aanbrengen der be kortingen heb ik het volgende te stellen tegenover .hetgeen de R v. B. schryft. Van eenigen drang om het stuk te bekorten is my niets bekend. Had de R. v. B. op eenigerlei verstaan bare wyze vóór de «Lezing" op bekorting van het stuk by my aangedrongen, zou ik het dan nog met een slotscène hebben verlengd ? Immers, toen de letterkundige adviseur van het Ned. Tooneel, het zelfmoord-tooneeltj e als hoogst tragisch bleef opvatten, moest ik wel vreezen, dat het publiek zich nog gemakkelijker dan deze deskundige zou kunnen vergissen, en voegde ik, tot verscherping van den komischen toestand, er een slot aan toe, dat gelukkig, dadelijk by de opvoering, geheel overbodig bleek te zyn; en wat ik dan ook, als de grootste coupure, met echten auteurs-wellust aanstonds heb ge schrapt, zoodat er van het blijeindend treur spel, zooals de secretaris my'n stuk noemde, alleen het «treurspel Tobias Bolderman" over bleef. Na de lezing heeft noch de secretaris, noch de regisseur my over bekortingen ge sproken. Integendeel. Toen ik de bekortingen had aangebracht zeide de laatste tot my: dat had ik niet gedaan, ik had het eerst eens af gewacht. DE BEZETTING DER HOOFDROL. De 'Raad v. Beheer heeft gemeend, dat het met de kieschheid en den takt, by zulk een college passend, strookte, iets medetedeelen om trent hetgeen door my' aangaande de capiciteiten van enkele auteurs was opgemerkt. Nu hy dien weg wil inslaan, volge hier een kort overzicht van hetgeen te dezen opzichte gepas seerd is. Allereerst zag ik in den heer Bouwmeester den vertolker der hoofdrol. De oppositie in den Raad van Beheer tegen deze keus was zóó algemeen en krachtig, dat ik haar weldra opgaf, mij buigende voor het oordeel van zooveel deskundigen. Onder hetgeen my gezegd was, door n der leden, herinnerde ik my de meer dan eens gemaakte opmerking, dat de heer Bouwmeester voor deze soort van stukken geheel ongeschikt was, dat hy er een paar had doen vallen enz. Toen ik er niet verder op aandrong den heer Bouwmeester de rol van Tobias Bolderman op te dragee, stelde men den heer Schulze voor. Ik gaf aanstonds te kennen, dat m. i. de beer Schulze wel een deel van de rol, het gewoon komische, tot zyn recht zou brengen, doch voor het overige niet in staat zou zijn, als karakterkomitk, te geven wat van hem gevorderd werd. < Daarop kwamen wij tot de afspraak, dat ik tot nadere kennismaking met de gaven van den heer Royaards, dezen zou zien in Schurkenspel. Inderdaad stelde my dat zeer teleur. Zoo wel het stuk als het spel, het stuk werd als een lievelingsstuk van den heer Royaards beschouwd, waren voor mij in hooge mate onbevredigend. Dat de Raad van Beheer mij naar de vertolking van deze Saltimbanquerol heeft verwezen om het talent van den heer Royaards te leeren kennen, met het oog op de vervulling der hoofdrol in Tobias Bolder man, het was ongetwijfeld goed bedoeld, maar kon niet anders dan leiden tot een ongunstig oordeel over des acteurs artistiek-vermogen. Ik heb zyn spel in Schurkenspel «vervelend" genoemd, en afgaande op wat hy my daar te zien en te hooren gaf, hem vergelijkende met den genialen Bouwmeester, zyn talent be perkt en zyn stem arm genoemd; en dat was my'n recht en my'n plicht in een vertrouwelijke appreciatie. Toen nu de heer Royaards my niet de man scheer, om de rol van Tobias Bolderman voldoende te vervullen, heeft de Raad van Beheer den heer Bouwmeester het stuk ge zonden op mijn verzoek, maar (niet op my'n verzoek), by de toezending hem uitdrukkely'k gewaarschuwd, dat er volgens het oordeel van den Raad, geen rol voor hem in was. Daar de heer Bouwmeester de rol niet begeerde, stond voor mij dus de keus tusschen den heer Schulze en den heer Royaards. Herhaaldelyk heb ik de opmerking gemaakt, dat evenmin de heer Schulze, als de heer Royaards kon beschouwd worden, als de karakter komiek voor de vertolking van Tobias Bolder man gevorderd. De heer Schulze zou m. i. het komische, de heer Royaards het karakter beter tot zyn recht brengen ; en met het oog op deze mijne meening die wat den heer Schulze betreft, zeker niet onjuist is gebleken, heb ik, de bekende beeldspraak gebrui kende, gezegd: indien ik »tusschen twee kwaden moet kiezen" geef ik de voorkeur aan den heer Schulze; omdat ik vreesde, dat de heer Royaards, indien hij de hoofdrol in T. B. gely'k in Schurkenspel speelde, haar te veel van haar komisch karakter zou ontnemen. Dit wist de Raad v. Baheer, d. w. z. het was hem bekend, dat zoo de heer Schulze ver hinderd mocht zijn, de heer Royaards de aan gewezen man was om hem te vervangen, nu het gezelschap Het Ned. Tooneel, behalve den heer Bouwmeester, geen karakterkomiek rijk is. De Raad v. Beheer wist dit zoo goed, dat later, toen de opvoeringen reeds plaats hadden, met het oog op den heeren Schulze's heeschheid, de SECRETARIS my', als *iets dat vanzelf tprak, in overweging gaf, den heer Royaards voor de doublure aan te wijzen! Zoo kan men dus begrypen, hoe waarheidlievend deze Raad zich betoonde, toen hy in zyn antwoord schreef dat deze vervanging »na de appreciatie van diens (R.'s) talent, niet wel mogelijk was." Nog eens: had de Raad v. Beheer niet de onkieschheid gehad, dit deel der geschiedenis van Tob. Bolderman in het openbaar, nogal als een bewy's tegen my, ter sprake te brengen, ik zou deze mededeelingen niet hebben gepu bliceerd. Op zulk een wy's aangevallen, acht ik mij daartoe verplicht. » * * HET AANBOD VAN DEN HEER CHRISP1JN. «Toen kwam een collegiaal en hartelyk voorstel van den heer Chrispyn. Hij wilde de rol voor den heer Schulze in doublure leeren, met het oog op een eventueele herhaling van dit ongeval (de heeschheid), en dit werd den heer de Koo meegedeeld, die het aanbod echter niet wenschte aan te nemen." Zeker, dat wenschte ik niet aan te nemen, omdat het alles behalve voor n enkelen keer zou zyn. Immers toen was de heer Schulze reeds twee maanden ly'dend, en had de Secre taris zelf my voorgesteld de rol aan den heer Royaards in doublure te geven. De R. v. B. die nu den schijn op my werpt, als had ik het collegiale en hartelyke van den heer Chris pyn niet gewaardeerd, had hier behooren te vermelden, dat ik n tot zyn secretaris n tot andere leden van de directie, in de ondubbelzinnigste woorden heb verklaard, hoe ik nie mand liever de rol van T. B. zou willen ge ven dan den heer Chrispyn, indien ik hem daar geschikt voor rekende niet voor een enkele maal maar voor herhaalde opvoeringen van het stuk; dat deze weigering voor den heer Chrispy'n niets kwetsen ds kon hebben, zoo hem werd medegedeeld, dat de heer Royaards aanvankelyk mede door den Raad van Beheer was geplaatst op de lyst der rolverdeeling voor de hoofdrol; dat hy' nog onlangs aan my door den secretaris voor de doublure werd aangeboden, en dat ik dien heer thans, bij het voortdurend stemlyden van den heer Schulze, de rol gaarne zag toever trouwd. Zoo geeft de R. v. B. «geschiedenis", zoo «herstelt zy' de toedracht der feiten"! DE HOOFDZAAK. Wy zouden kunnen voortgaan om nog andere punten uit het schryven van den R. v. B. toetelichten. Voorloopig meeren wy echter hier mede te kunnen volstaan. Want wat was het doel van al die beweringen, waarvan wy de onjuistheid of onvolledigheid hebben aange geven ? Wy zien hier eenvoudig het bekende kunstje in toepassing gebracht: on de aandacht van de HOOFDZAAK af te leiden. Dit nu kan hem niet gelukken. De hoofdzaak is en blyft dat de Kon. Ver. het Ned. Tooneel geweigerd heeft de hoofdrol van een oorspronkelijk stuk, door den eerst door haar zelf aanbevolen en later nog eens aangeboden acteur te doen bezetten, ofschoon de acteur, die haar vervulde, toen reeds ge durende twee maanden zóó lydend was, dat hy meermalen niet kon optreden, of niet in staat was de rol naar behooren te spelen. Vervolgens, dit is my'n tweede grief, dat de R. v. B. den heer de Jong zyn rol ontnam, om deze aan den heer Chrispyn te geven. Dit was in strijd met wat men van elke fatsoenly'ke tooneelvereeniging, en dus wel in de eerste plaats van een Koninklijke Vereeniging mocht verwachten. Immers zy verbrak,geheel tegen de gewoonte door tooneeldirecties in acM genomen, die in overleg met den schrijver de rolcerdeeling heblien vastgesteld, de afspraak, die zy met my ge maakt had, en dit met de wetenschap, dat zij juist door den acteur te kiezen, dien ik daar voor ongeschikt had verklaard, mij moest kwetsen. Ik voeg hier thans alleen nog aan toe, dat de heer Chrispyn mij zelf in de dagen der repetities heeft verzekerd, dat hy voor die soort van rollen geenszins de aangewezen per soon zich achtte. Maar het contract is niet geschonden ! Zoo luidt ten slotte de verdediging van den R. v. B. Ook bleef «geheel volgens net contract'' de hoofdrol in handen van den zieken heer Schulze; wat wil ik dan meer ? Het contract is immers alles voor een Koninklijke Vereeni ging ! Het contract! ! Maar aan het contract zal ook niet te kort zyn gedaan als Tobias Bolder man ganschely k niet wordt opgevoerd, of als b.v. al de niet in onze correspondentie vermelde rol len aan anderen worden gegeven. Zulk een con tract is souverein ! Juist, maar deze souvereme macht kan in veler handen een tyranieke worden. Van de Koninklijke Vereeniging had ik dit tot my'n schade, maar zeker niet tot mijn schande, allerminst verwacht. Ik meende dat haar het fatsoen, het zede.yk recht, de waar digheid in overeenstemming met roeping en naam, het hoogste zouden zyn. Nu dit niet het geval blijkt te zyn, schiet my niets anders over dan my te beroepen op een welingelicht, een der zake kundig publiek. * * *? In mijn tweede artikel heb ik aangetoond hoe de Koninkl Vereeniging op voet van oorlog met de Kunut leeft. Wie kennis maakt met de wijze, waarop haar besturend lichaam zich durft te verdedigen, als het in de klem zit, zal moeten begrijpen, dat er meer dan n reden bestaat, om hen te beklagen, die aan dat gjzag onderworpen zijn. De Raad van Beheer zal zwygen op hetgeen wij in 't midden brachten. Hy heeft gely'k. Waartoe zou bij nog meer onjuistheden opdisschen ? 't Helpt hem immers toch niet. Inziet in de Hoofdstad, Het was bijzonder genotvol op dien laatsten kamermuziekavond ! Messchaert en Röntgen samen aan het woord! Doch niet alleen genotvol was het, maar ook interessant, omdat men weder met een aantal nieuwe liederen kon kennis maker, die in waarheid een aanwinst zijn in de litteratuur. Met een enkel woord schreef'ik reeds vroeger over de belangrijke liedenen van Oscar Posa. Tuans hoorde ik ze we-ier en mijn goede meening werd nog belangrijk versterkt. Vooral »In einer grossen Stadt", »üas Blatt im Buche", en »Du'' zyn ware prachtliederen. Niet alleen dat de stemming der gedichten uitstekend weergegeven wordt, door het melodische in de vinding, doch ook de declamatie is voortrcffdlyk en de pianobegeleiding van een sytnphonischen rijkdom, die herinnert aan de beste meesters van den tegenwoordigen tijd. Hoe schoon klinkt in het eerste lied niet »der Orgeldreher dreht sein Lied" en hoe mooi volgt dan daar niet het ritornel-achtige tusschenspel op ? «Irmelin Ilose" en Der Handkuss'' zijn stukjes vol geest en humor, licht en bevallig en ondanks de rijke klavierpartij toch steeds gracieus, maar dan moet die zoo klaar en elegant gespeeld worden als door Röntgen geschiedde. En Messchaert nu, die heeft weer een nieuw virtuosenkunststuk geleverd met de voordracht van al die uit eenloopende stemmingsbeelden. Vol diepte in de ernstige liederen en met een weergaloos raffinement in de vroolijke, wist hy iedere nuance tot zyn recht te laten komen. Buiten Posa's liederen, vond men nog op het programma twee Fransche liederen en Heine s »Heilgen drei Könige" door Lange Muller gecomponeerd. De oude Fransche liedjes zijn juweeltjes van poëzie. Vooral het refrein »Dodo, l'enfant do, l'enfant dormira tantót'' werd heerlijk gezongen. De avond werd be sloten met twee stukken van Löwe, »Irrlichter" en »der Bar," die niet tot zijn schoonste schep pingen behooren, hoewel zy, wat betreft de uitspraak, ontzettend veel virtuositeit vereischen, terwijl het concert geopend werd met vier liederen van Brahms, waarvan vooral »Alte Liebe" en »An die Nachtigall" buiten gewoon veel indruk maakten. Bshalve van de meesterlijk uitgevoerde bege leidingen, deed Röntgen ons nog genieten van zijn heerlyk spel in Beethoven's E-dur sonate op. 109 een werk, dat trots alle beknoptheid, uitblinkt als een echt ry'pen Beethoven en dat vooral in zyn thema met variatiën, wederom dien rijkdom aan gedachten ten toon spreidt, dien Beethoven eigen is, boven zyn tydgenooten en nakomelingen. Eene ballade, variatiën over een Noorweegsche melodie, op 24 van Grieg, was het tweede piano-nummer van den avond. Het is een zeer klankschoon opus, meer boeiende door fraaien klaviersatz dan door diepte van gedachten echter uiterst dank baar voor den speler. Deze week is bijzonder rijk geweest aan concerten, doch vele en extra-werkzaamheden beletten mij die bij te wonen. Ik wil ze toch even registreeren. ! In de eerste plaats dan eene uitvoeringvan het zangkoor »de Vry'e Gemeente", directeur J. L. v. d. Brdeke, waarop o. a. een paar nieuwe koren werden uitgevoerd van L. Adr. v. Tetterode «Ontzag" en >0p het Kerkhof"; dan het daarmede gelijktydige concert in het Concertgebouw, waarop de Harold-symphonie van Berlioz werd uitgevoerd, met den beer Meerloo als alt-solist; voorts twee avonden van de Bohemers, waar ik o a. Beethovens geweldig op. 130 en een klavierquintet van Dvorak met Ernesto Consolo aan het klavier gaarne gehoord had en ten slotte den tweeden liaderenavond van Tilly Koenen, die evenals da eerste keer een zeer talry'k publiek ge trokken heeft. Ik wil dit verslag niet eindigen, zonder de aandacht gevestigd te hebben op de twee op voeringen van Beethoveü's «Fidelio" in den Haag, onder leiding van Viotta, 27 en 28 dezer; ik hoop hierover in het volgend num mer een en ander te kunnen mededeelen. ANT. AVJSBKAMP. Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang. De Vereeniging tot Verbetering van den Volkszang te Amsterdam, aangezocht door het Algemeen Nederlandsch Verbond, wenscht een poging te doen om de eenheid in het volksgezang te bevorderen. Ieder jaar zal de vereeuiging een zestal liederen uitgeven, die of reeds bekend en geliefd zyn, of waarvan door inhoud en melodie te verwachteu is, dat zy ingang zullen vinden bij het volk. Worden die liederen nu op alle scholen in ons vaderland geleerd en tevens zooveel mogelyk in de huisgezinnen gebracht, dan kan lang zamerhand het Nederlandsche volk in het bezit komen van eene verzameling liederen, die by huiselijke of openbare feesten gezongen zullen worden, het gezellig samenleven bevor deren en wellicht nietsbeteckenende of walgelyke straathederen zullen verdringen. Het eerste bundeltje is thans bij den uitgever W. Versluijs, te Amsterdam, verschenen en tegen den prijs van 10 et. allom verkrijgbaar gesteld. Voor directeuren of leiders van zangscholen, en verder voor allen die met de vereeniging in de aangegeven richting werkzaam willen ZIJD, is op aanvrage bij het bestuur een present-exemplaar beschikbaar. Voorzitter der vereeniging is de heer J. Stainperius, Ie secretaris de heer P. Blokker Nz., beiden hoofden van scholen te Amsterdam. Het adres van den laatste is: Marnixkade 47. Bronzen yan fle f esttnst Tan Afrika, In het Etnografisch Museum te Leiden is sinds eeuigen tijd tentoongesteld eene verzameling bronzen gietsels afkomstig van de westkust van Afrika, en wel in het bijzonder van het Konink rijk Benin. Tot voor enkele jaren wist men niet dat dit laad zulke kostbare schatten zoowel uit ethnograptiisck als kunstwetenschappelijk oog punt, binnen hare grenzen verborgen had; van daar dan ook dat de enkele voorwerpen, uit die streken afkomstig, niet geheel juist waren in te deelen en men ze, volgens von Luchau (in het Zeitschrift fiir Ethnologie), voor Assyrisch of oud-Phenicisch aanzag. Wel maakten oude schrijvers er reeds melding van dat men zich daar te lande met bronsgieten onledig hield en lezen wij in Nauwkeurige Beschrijcinge der Afrikatimche gewesten door Dr. O. Dapper iu 1076 : »liet (nof des Konings) is verdeelt iu veel prachtige Pa leizen, huizen cii vertrekken der hovelingen, en begrijpt schoone en lange vierkante galderijen, omtrent zoo groot als de Beurs t'Amsterdam, doch d'een grooter, als d'ander, die op houten pylaren rusten, van onder tot boveneu met gegoten koper beslagen, daer op d'afbeel dingen hunner oorlogsdaden tn veltslagen ge sneden staen en worden zeer rt-iudelijk onder houden." Ea in een Beschrijving van Rio Formosa ffcsefft Benin door David van Nijendael in 1701, vinden we met betrekking tot deze kunstvoortbrengselen: »Van gelijke konst siet men hier, achter een wit tapijt, elf gegootene kopere menschenhoofden en op yder van dezelve een oliphautstand, synde dit eenige van des Konings goden." Ook uit het begin dezer eeuw dagteekenen nog enkele reisbeschrijvingen, waaronder bijv. die van Captain Eawckner, Moffat en Smith, e. a. de meest bekende zijn; die allen meerdere of mindere bijzonderheden bevatten, doch met betrekking tot deze bronzen voorwerpen n et veel licht verspreidden, zoodat velen de berich ten van Dapper, van Mjendael e. a. dan ook voor vertelsels hielden, totdat een strafexpeditie in 1897, naar aanleiding van het aanvallen door inlanders eener zending onder consul Phillips in 189G, de hoofdstad binnentrok; en een zeer grooten voorraad bronzen reliëfs, koppen, arm banden en kleinere voorwerpen haar in handen kwam. En al deze zaken wezen op zoo'n hooge beschaving, dat men terug moet keeren tot lang vervlogen tijden, tot tijden Fan rust en vrede, waarin het alleen mogelijk is, dat de kunst van het volk kan bloeien, want dit is niet het werk van enkele kunstenaars, het is de uiting van geheel een volk, dat he laas na dit hoogste punt, met rassche schreden achteruit is gegaan. Behalve uit een artistiek oogpunt zijn deze gietwerken van zeer groot belang voor de ken nis van land en volk daar de voorstellingen, hoe primitief zij wellicht ook wezen mogen,. toch iu details genoeg aanwijzingen geven, waaruit men bijv. den tijd van hun ontstaan kan opmaken. Zoo komen er bijv. op enkele platen, afbeeldingen voor van personen, die het Afrikaansche en andere die het Europeesche type vertoonea. De kleeding der Europeanen, met helmen, zwaarden en geweren brengt ons verder terug tot de 163 en 17e eeuw, toen de Portugeezen met deze strekeu handel dreven. Uit dezen tijd rekent men dus deze bronzen te dagteekenen, die ook uit een technisch oogpunt, van zeer groote bedrevenheid in het brons gieten getuigen. Het is hier niet de plaats om in uitvoerige beschouwingen omtrent wijze van uitvoering, als wel de oorspronkelijke bestemming dezer voorwerpen te treden, waarover men het trou wens nog niet geheel eens is. Iu hoofdzaak bestaan deze schatten uit reliefplaten, die waar schijnlijk de wanden van het koninklijk paleis bedekt' n, en groote koppen als voetstukken, tot het dragen van gesneden olipl aatstanden bestemd. Van beide bezit het Leidsche museum eenige specimen, waaronder in het bijzonder een viertal koppen in ernst en eenvoud van groote voornaamheid getuigen. O^k een grooten bronzen haan en eenige kleinere beeldjes en andere voorwerpen geven een goed beeld van deze Negerkunst, die in de voortbrengselen van As-hauti en Lagos misschien wel hare navolgers vindt maar deze in schoonheid van gedachte en uitvoering verre ten achter laat. E. W. P. Je. * * * Ter aankondiging ontvingen wij nog een cir culaire van de heeren Ipen buur en VanScldam, die hierin mededeelen, hunne zaak naar het Singel verplaatst te hebbeu eu dat het hun tevens mogelijk was geweest de heeren Theo en Autoon Molkenboer, »die zich bereid ver klaarden, ontwerpen voor aanplakbiljetten, als anderszins, zoodanig te maken, dat hunne teekeningeu voor reproductie op steen of voor den boekdruk geschikt zijn" (sic) aan hunne inrich ting te verbinden. Van de medewerking dezer beide heeren draagt genoemde circulaire dau ook duidelijk de kenteekeueri, door verkleinde affiches en omrandingen in de meest uiteenloopende ver scheidenheid, wat zeer zeker voor een dergelijke zaak, die met verschillende menschen te doen heeft, noodig is, maar niet in het voordeel der teekenaars werkt, die daardoor hun eigen per soonlijkheid gaan verliezen, wat zelfs in deze ontwerpen reeds merkbaar is. Van beide teeke naars toch zagen we veel beter werk, vooral daar, waar zij geheel zelfstandig optraden ; zoo van den heer Tu. Molkenboer ia enkele zijner spiegel lijsten, terwijl de teekeningen van den heer A. Molkenboer voor /, Uiuceliju" ook beter decoratieve vullingen waren, dan zijn omran dingen in dit boekske. Gelukkig geslaagd lijken mij deze specimen niet, en beter ware het wellicht, indien reproducties naar hunne beste werken op dit gebied, beide kuusteuaars hadden vertegenwoordigd. R. W. P. JB. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposecren deze week: A. Mauve, »Heide", schilderij; D. B. Nanninga, »0p de landweg", idem; A. Beek, >Noord-Holl. Binnenhuis", idem. IHIIIIIIIIMIIIIMmiMIIIIIIMMIIlmlIIIIIIIIIIIII NIEUWE UITGAVEN. Trouw aan het Vaandel, door F. B. A. H. VAN APELDOORN, Sergt. Maj. tit. 83 Regiment Infanterie. Veip, L. Bouvet. liederen, uitgegeven door de Vereeniging tot verbetering van den Volkszang te Am sterdam, Eerste zestal. Ie duizend. Amsterdam, W. Versluy's. Op Zee, door MARCELLUS EMANTS. Den Haag, Haagsche Boekh. en Uitg.-Maatschappij. Itomans in proza, door Dr. JAK TEN BRINK. 3e Afi. Leiden, Boekh. en Drukkery' voorh. E. J. Brill. Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Onze Volkskeuken, proeve van leiddraad voor volks cursussen in koken en huishouden, door MARTINE WITTOP KONING en E. S BIENFAIT. Amsterdam, S. L. van Looy. Voor Zuid-Afrika, rijm en onrijm van WILLEM ZUIDEMA. Amsterdam, Holl. Stoomdr. en Uitgevers-Maatschappy Lux, geïllustreerd tydschrift voor fotografie. Xle jaarg. Afl 4. Amsterdam, Boek-, Kunst en Handelsdrukkerij voorh. Gebr. Binger. Bij de firma Valkhoff & Co. te Amersfoort is ter perse van Mevr. THKRÈSE HOVEN een Indische roman getiteld: Nonnie llubrechts, die zich aansluit by den roman «Met Verlof" van dezelfde schrijfster. Mr. S. VAN HOUTEN, Nieuwe Staatk Brieven, Xo. 11. Mouton & Co., 's Gravenhage. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard no. 8 : Muskus-Menscuen, door Miriam Irgen. V. Ky'kjes in de Koninklyke Marine: De Zeemilitie, met afbeeldingen. Het sprookje van de robynen, door C. A., I De Zuster Republieken in Z'iid-Afrika, door J A. Wormser; Plantengroei in Orarj<i-Vrijstaat en den Karoo, met afbeeldingen. In verre zeeën vóór driehonderd jaar, door J Koopmans. (Slot.) Irapressie, door Ida Haakman. Verscheidenheid. Feuilleton. HIIIIIUIIIIIIIIIimHIIDIIIHKHIIIMIHnlllllllllll imiiniiiisiiiiiiHl 40 cents per regel. fniHHHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIII TRADE MARK. MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bfl alle bekende Wijnhandelaars en bij de representanten KOOP9IAXS «& BRUIXIER, te Amsterdam. J. H. DE WIT, BOEK- EN KUNSTHANDEL. Utrechtschestr. 54, Amsterdam. Zooeven verschenen en voorhanden: G. L. KEPPER, Wapenfeiten van het Nederlandsen-Indisch Leger. Compleet in 20 af! a ? 0.75. Ed de Luxe 20 afl. a ? 2.50.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl