De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 4 maart pagina 1

4 maart 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1184 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOR NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Uit blad ia verkrijgbaar Kioak 10 Boulevard d«» Capucioes tegenover h*t Grand Café, te Parijs. Zondag 4 IViaart. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V D. VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Voor Afrika. Leerplicht en armoede. Militair landbouwanderwjjfl en oog wat, door 'dr. G. W. B. (Slot) '?Het vermogen van Nederland, doer A. Xi. H. Obreen. (II.) Eer keerptrot. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Uit de International* «?beiderabeweging, door H. KUNST EN LET TEREN.: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Beethoven's Fidelio te 's ravenhage, door Ant. A. ? Limburgsche Gemeentewapens, door A. i, JTlament. Mededeelingen, door K. W. P. Jr. De Apotheose van Jesus Christus. Ken tooneetepel van Eduard Verbnrgh, beoor deeld door J. K. Bensburg. (II.) John Baskin, (een nabetrachting), door J. K. van der Veer. (I.) Een nieuwe Prometheus-tragedie, door W. G. van JJonhuys. (I.) Boek en tijdschrift, door G. van Halzen. Stenografie, leerboek der stenografle, door Biénts Balt, beoordeeld door C Bosch FEUILLETON ? By het graf. Uit het Nooisoh van Lars DWing. fSIot.) RECLAMES. VOOB DAMEB: De Liberées de Saint-Lazare, door Vera Een kijkje by onae Dnitsche huisvrouw, door B. B. W. Be Hollandsclie Lelie, door Hulst. Ingegeaonden. Allerlei. SCHAAKSPEL FINANO1EELE EN OEOONOMI8CHE KBONIEK, door D. Btigter. SCHETSJE: Onze winterfeesten in Indië, door Voyagense. INGEZONDEN.?PEN EN POTLOOPKBA88EN. ADVEBTENTIEN. Voor Zuid-Afrika. Landgenooten! De beweging van bewondering en sym pathie voor onze stamverwanten in ZuidAfrika moet langer duren dan een oogenblik. Het opgewekte leven van deze dagen moet rijke en blijvende vrucht dragen: de «chade moet worden ingehaald, het ver zuim hersteld. Zuid-Afrika heeft reefat on onze harte lijke belangstelling. Het is te doen om de toekomst, om de krachtsontwikkeling, om het leven van den Nederlandschen stam. Energiek en sterk moet ons gansene volk samenwerken, om tussehen hier en ginds hechte banden te knoopen, die blijven, Jang nadat de strijd van heden zal zijn beslist. Aaneensluiting, eendrachtig samenwer ken is daartoe onmisbaar. Dat eensgezind heid onder alle richtingen, alle partijen in den lande hoezeer zij het in menig opzicht oneens mogen zijn, in dit geval b staat, de ervaring der laatste maanden heeft het gelukkig in ruime mate bewezen. Laten dan allen, die het wel meenen met ZuidAfrika, zich scharen onder de vanen van n machtige Vereeniging, die de afzon derlijke pogingen van zoovelen kan samen vatten en versterken en de sympathie, die allerwege blaakt, vermag om te zetten in daden. Zulk een Vereeniging kan de Neder landsen Zuid-Afrikaansche Vereeniging worden, wanneer vele duizenden nieuwe leden tot haar toetreden. Reeds sinds 1881 is zij, met beperkte middelen, in den bovenbedoelden geest werkzaam. Thans kan en moet zij worden tot een werkelijk nationale Vereeniging, met krachtige orga nisatie, met afdeelingen in het gansche land, in de koloniën, in Belgiëen overal elders, waar Nederlanders wonen, en met een Hoofdbestuur, waarin alle richtingen zijn vertegenwoordigd. Zulk een Vereeniging zal invloed kunnen oefenen op de daden onzer wetgevers en regeerders. Zij zal zich voortdurend ten dienste stellen van de regeeringen der Hollandsche republieken in Zuid-Afrika. Voor zulk een Vereeniging is thans, ter voorlichting der openbare meening, met name in Engeland en Amerika, een ruim arbeidsveld open. Zulk een Vereeniging zal het studeeren van Zuid-Afrikaansche jongelieden hier te lande op groote schaal kunnen bevorderen. Dit is thans mogelijk, want de geest drift is algemeen: het oude nationaliteitsgevoel herleeft. Wij roepen onzen landgenooten van elke richting met aandrang toe! Sluit u in menigte aan bij de »Nederlandsch ZuidAfrikaausche Vereeniging''! Wekt in uwe omgeving allen eveneens tot toetreding op! Sticht afdeelingen in de grootere plaatsen, en vormt aldus, ter bezegeling onzer blij vende belangstelling in de worstelende stamverwanten daarginder, een machtigen Nederlandschen bond voor Zuid-Afrika. (VoJgen de onderteekeningen van 177 personen van verschillende richting). Het bestuur der Nederlandsch ZuidAfrikaansche Vereeniging ondersteunt met warmte bovenstaanden oproep. Het was en ia de eenige wensch der Vereeniging, dat in haar alle partijen in een lande mogen samenwerken. Zich in betrekking stellend met allen, rlie in de beide Republieken en in de Kaapkolonie eenzelfde doel beoogen, tracht zij haar werkkring, op den grondslag harer Statuten, dienstbaar te maken tot ver heffing van den Hollandschen naam en en tot versterking van de banden van stam- en taaiverwantschap, in den geest van het Hollandsch-Amerikaansche volk, Het Bestuwr der Nederlandsch Afrikaansche Vereewying, G. A. A. MIBDELBERG, Voorzitter. PAUL BEN TEX, /Secretaris. MB. J. B. LOMAN, Penningmeester. Leerplicht en armoede. Het wetsontwerp tot invoering van den Leerplicht is dan eindelijk in openbare behandeling genomen, door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Dat wij voorstanders zijn van Leer plicht, liefst tot het veertiende jaar en mei Herhalingsonderwijs, zooveel mogelijk verband houdende met vakonderwijs, zullen wij wel niet behoeven te herbalen. Toch bestaat er voor ons een bezwaar, een overwegend bezwaar, om het ontwerp, zooals het daar ligt, aan te bevelen. Wij hebben het meer dan eens in het licht gesteld: Invoering van Leerplicht op zulk een wijs, dat de toestand der behoeftigste ouders en der armste kinderen, daar nóg erger doof wordt; invoering van Leerplicht, bij een ontwerp, welks voor steller zich gehouden heeft, als bestond er in Nederland geen haveloos en hongerlij dend kroost, het ds in onze oogen iets wreeds; het verkeert in strijd niet de eenvoudigste beginselen van humaniteit. Een leerplicht wet, waarbij men duizenden eenig voordeel bezorgt, maar honderden nog meer knelt en kwelt, dan thans reeds hun droevig lot is, terwijl het dan toch juist om die honderden het leven en de toekomst iets minder somber te maken, ons allereerst te doen moest zijn, wij zouden onze stem er niet aan kunnen of durven ge ven. Deze, onze verklaring, heeft bij enkelen tegenspraak gewekt. Zoo schreef' de Heer Mansholt in ons N r. van 11 Februari: Van zeker standpunt beschouwd is er zeker iets voor te zeggen om de armste kinderen op school te kleeden en te voeden; eene ver beterde armenwet is zeer zeker een der meest dringende zaken, maar wanneer daarmee het aanhangige wetsvoorstel op den leerplicht moest staan of vallen, dan zou ik zonder eenig voor behoud het eerste kiezen." Hierbij echter zag de Heer M. voorbij, dat het niet de vraag is, wat hij in dit geval zou willen, maar wat hij, in over eenstemming met zedelijk recht, zou mogen kiezen. En eenige redeneering, waaruit blijkt, dat hij, om den minder armen een voordeel te verschaffen, de allerarmsten nog zwaarder mag drukken en belasten, ontbreekt in zijn betoog geheel. De Leerplicht heeft onze sympathie, gelijk die van den Heer Mansholt, maar hier is, zooals de Leerplicht thans onder den algemeen bekenden toestand, waarin een tamelijk groot deel van ons volk verkeert, wordt voorgesteld, een moreele quaestie op te lossen. Deze nu wordt allerminst op zij Je ge drongen, door de volgende opmerkingen: ,Bovendien is en blijft het altijd nog de vraag wat den voorrang verdiend: de boterham of de leerplicht. Als zoo dikwijls op elk ander gebied, liggen ook hier oorzaak en gevolg ver ward door elkaar, men houdt dikwijls voor oorzaak wat g;volg is en omgekeerd. Men kan, zeggen : de slechte ontwikkeling van het volk is een gevolg van zijne armoede, maar met evenveel recht kan men zeggen dat de armoede een gevolg is van zijne slechte ontwikkeling. Het is monnikenwerk om daarover te twisten en belemmert als alle monnikenwerk eiken stap in de goede richting. Indien de regeering eene keuze heeft gedaan en, hetzij den boterham, hetzij de leerplicht heeft gekozen, en deze keuze heeft belichaamd in een wetsvoorstel dat geen al te groot misbaksel is, dan dient men de voorkeur voor het een of voor het ander te laten vallen en te nemen wat er te krijgen is." Maar, nietwaar, men MAG niet altijd nemen wat er te krijgen is; zelfs niet in de poli tiek. En de opmerking, dat hier oorzaak en gevolg vervvard door elkaar liggen, ziet er wel philosofisch uit, maar is, bij het punt, dat ons bezighoudt, geheel van logischen zin verstoken. Immers stel, dat de Leerplicht, om in de taal van den Heer M. te spreken ooit het uitdeelen van boterhammen, overbodig zal maken, dat zal dan toch eerst zijn over jaren, over twintig, dertig, misschien wel vijftig jaren. Laat ons hopen dat het ooit zoo ver zal komen I Maar wat geeft dit voor heden? Hoe zal daaruit een recht voor j ons voortspruiten, om thans den armen nog een deel van het weinige te ontnemen, | waaruit hun droog brood, en zelfs dat niet j eens, dagelijks toekomt? ! Een pleitrede voor Leerplicht, behoefde ' de Heer M. allerminst voor ons te houden, maar de beschouwing welke aan het slot : van zijn schrijven voorkomt, vereiscbt on getwijfeld eenig antwoord. Wij lezen: «Voeding en kleeding der armste kinderen, van Rijkswege, bedeeling der armste ouders beide maatregelen ten doel hebbende om het schoolgaan der kinderen mogelijk te maken, zijn en blijven lapmiddelen, lapmiddelen waar aan bovendien nog een zeer slechte kant kleeft. Wat den eerstgenoemden maatregel betreft, bet wil mij voorkomen dat niet dan in den uitersten nood en nadat alle andere hulpmiddelen zijn uitgeput de Nederlandsche volksscholen verlaagd moeten worden tot geheele of partieele bedeelingshuizen. Het ontvangen van een aalmoes, in welken vorm dan ook, heeft altijd iets grievends voor het kind, het doodt zijn eergevoel, zijn fierheid, verduistert zijn blik voor sociale recht vaardigheid en doet het vroegtijdig gewennen aan het verkeerde deikbeeid dat aal moezen noodzakelijk zijn in onze maatschappij. Met de arme moeders, hetzij hun kinderen direct bedeeld worden op school, hetzij zijzelf eene hoogere bedeeling ontvai gen in geld, gaat het evenzoo. Het is eene oule waarheid dat over 't algemeen bedeelde ouders kinderen voort brengen die, zelf ouders geworden zijnde, a'tijd het eerst om onderstand vragen en daaraan ook de meeste behoefte hebben. //Het getuigt niet van staatsmanswijsheidjdezen ongezonden toestand te willen bestendigen en te verergeren door het gebouw der sociale wetgeving er op te grondvesten, vóór dat alle andere middelen tot verheffing van den zedelijken en materieelen toestand van het volk zijn uitgeput. Wij moesten er veeleer op peinzen om de bedeeling in eiken vorm OVERBODIG te maken, uitgezonderd ouden, invaliden en misdeelden in plaats van den bestaanden toe stand door de wet te sanctioneeren. Zachte heelmeesters maken stinkende wondeu", en wie zich in dezen teveel laat meesleepen door zijn gevoelig hart, die is gelijk aan bovengenoemden heelmeester." Wij zija het voor een deel met den heer M. eens. Bedeeling, voeding enz. van armen zijn lapmiddelen; zij moeten alleen in den uitersten nood, als andere hulpmiddelen zijn uitgeput, worden toegepast. Het is onze plicht »er op peinzen", om bedeeling, aalmoezen, overbodig te maken, en vooral geen zachte heelmeesters behooren wij te zijn! Uitstekend. Maar... hoe zullen nu de kinderen, die gedwongen zijn met een leege maag en haveloos gekleed de school te bezoeken, aan voedsel en kleeding, ook aan schoeisel, worden geholpen, door ons, die als heel meesters geen «stinkende wonden" willen maken ? Een antwoordje, mijnheer Mansholt, is noodig! Heusch, want zulke kinderen zijn er in Nederland bij duizenden. Uit het 15e jaarverslag der Vereeniging Kindervoeding alhier komen we te weten, dat er door haar in plm. 100 schooldagen, 198,GG3 maaltijden aan schoolkinderen zijn verstrekt, voor een totaal bedrag van 17,734 gld.; d. i. per dag 1980 porties en daar vroegere j aar verslagen vermeldden, dat gelegenheid tot deze voeding een kind niet zes dagen, maar slechts drie dagen per week werd gegeven, zouHen we dus komen tot een getal van 3500 u 4000 kinderen die van de gave hebben genoten. De Ver eeniging is ditmaal, nu er juist met het oog op de invoering van Leerplicht zulk een behoefte aan kennis dezer aangelegen heid bestaat, uiterst gesloten; zij onthoudt ons elke mededeeling, die tijdens het leven van A. C. Wertheim steeds werd verstrekt. Geen enkel cijfer, waaruit men met zeker heid kan opmaken hoeveel hongerige scho lieren in het geheel niet, of slechts om den anderen dag gespijzigd werden, hoe groot het bedrag zou zijn, benoodigd om inderdaad in de behoefte te voorzien enz. Van vroeger weten wij echter, dat de hulp volstrekt niet toereikend was, zelfs in de wintermaanden, en uit dit jaarverslag blijft alweder, dat de honger der kinderen, vol gens het besluit der vereeniging Kinder voeding, geacht moest worden eerst om streeks December te beginnen, om met 29 Maart te eindigen ! De honger ; van ge brek aan schoeisel en kleeding is hierbij heelemaal geen sprake. Nu is natuurlijk in een groote stad het aantal behoeftigen in den winter, en ook in het overig ge deelte van het jaar, betrekkelijk veel grooter dan in de meeste dorpen ; doch, wanneer het bovengenoemd getal van 3500 a 4000 school kinderen, waaraan voedsel werd uitgereikt, proportioneel teruggebracht wordt tot het getal, dat in een dorp van ruim 500 in woners zou zijn te tellen, kwam men nog maar op 3 of 4 kinderen in 't geheel. Zoo zal de heer Mansholt ons waarschijnlijk niet van overdrijving beschuldigen, als wij meenen te mogen aannemen, dat er al leen te Amsterdam 7 a, 8 duizend kinde ren ter school gaan, die gedurende een deel van het jaar, of het geheele jaar, eenigen bijstand noodig hebben, ten op zichte van voeding, kleeding en schoeisel, zulicn zij met vrucht van het onderwijs gebruik kunnen maken. Nu «peinzen wij" gaarne met den heer Mansholt er op, om »de bedeeling in eiken vorm OVERBODIG te maken," en zijn er geheel af keerig van »ons te veel te l§ten meesleepen, door een gevoelig hart" maar wij meenen het hart van den heer Mansholt onrecht aan te doen, met hem toe te dichten, dat hij, zoo lang de sociale toestanden niet ganschelijk hervormd zijn, den tienduizenden kinderen de boter ham zou willen onthoud n, hun door particulieren, Gemeen te of Rijk, als aalmoes verstrekt. Met theoretische bespiegelingen komen wij er niet. Zoo lang de toestanden zijn zooaïs zij zijn, - en zeker ook met leerplicht nog geruimen tijd zullen blij ven is er maar n zaak, die dadelijk kan helpen, een daad van humaniteit. * * * Nog van geheel andere zijde werden bedenkingen tegen ons standpunt inge bracht, die zeker vermelding en weerlegging verdienen. In het Centrum van 11 Nov. jl. schreef Mr. S. J. Visser een artikel Leerplicht en Armenwet, om onze meening te bestrijden, dat de herziening der Armenwet aan de invoering van Leerplicht vooraf had moeten gaan. «Iedere wet, waarbij aan de burgers nieusve rechtsplichten worden opgelegd, «?brengt eenige hardheden met zich mede," zoo lezen wij daar. Een juiste opmerking, doch die eerst als argument in dit geval zou kunnen gelden, indien deze hardheden jegens de armen niet voorkomen konden worden. Mag de Staat, deze hardheden opleggen, ook waar hij die had kunnen afwenden; ook waar hij wist, dat de reeds bestaande hardheden, sedert tientallen van jaren, die gruwe lijke hardheden wij zullen daar laten, waarom door hem bestendigd zijn ? Intusschen en het deed ons bijzonder genoegen dit van den katholieken voor stander van leerplicht te mogen hooren »0ok onder de katholieken zullen er ge vonden worden, die zeer gaarne een zekere tegemoetkoming zouden inwilligen." Een betere armenwet, en het verstrekken van voeding en kleeding aan arme kinderen, bij invoering van leerplicht zou dezen ijverigen strijder voor volksontwikkeling waarschijnlijk niet onwelkom zijn geweest. Maar nu eenmaal de leerplichtwet daar ligt, acht hij, ondanks dit gebrek in de voorbereiding, haar mede nuttig, als ... »een enquête op Sociaal gebied" ... «Met de cijfers en de gegevens, ons door de onderwijzers verstrekt, zal later kunnen bewezen worden, in hoe verre voldoende voeding en kleeding een noodzakelijke aanvulling is." »Door leerplicht komt de kindercerwaarlooxing aan het licht." Dit argument was ook reeds door anderen gegeven, en eigenlijk is het het argu ment, waarmee »de invoering van Leer plicht zonder aieer'1 wordt goedgepraat. Maar welk een argument! Alsof men te plattelande, en in de kleine steden, niet in minder dan een paar weken tijds, een voldoende opgaaf zou kunnen verkrijgen, aangaande hetgeen voor aanvulling der Wet te weten noodig zou zijn. Alsof de Regeering, in de groote steden, niet de voorlichting kon inroepen van alle armbesturen, weldadigheidsgenootschappen en onderwijzers, om zich ten naas ten bij een voorstelling te vormen, van de behoeften, waarin vooreerst zou zijn te voorzien. Indien men slechts gewild had.' Zeker, precies uit te rekenen, wat aan voeding en kleeding zou moeten worden besteed, dit zal bij een onderzoek van jaren niet mogelijk zijn; maar waarvoor zou dat noodig wezen ? Onze goede minister Pierson vergiste zich wel voor meer dan een nrllioen in de opbrengst van zijn ver mogensbelasting, en toch was daarmee de staatshuishouding nog niet in het ongereede. Hoe groot echter het volstrekt en be trekkelijk schoolverzuim is tengevolge van armoede, een reyeenng heeft waarlijk geen leerplichtwet noodig om hieromtrent te worden ingelicht. Na, evenals de heer Mansholt, maar op andere wijs, op het betrekkelijk nut van Leerplicht te hebben gewezen, eindigt de heer Visser zijn artikel: »Van harte is het te hopen, dat de waarlijk hervormingsgezinden zich door de oppositie van het Weekblad niet van streek zullen laten brengen. ,r Wanneer men bedenkt, dat hetzelfde Week blad ook kort vóór de invoering van den per soonlijken dienstplicht met principieele bezwaren voor den dag kwam, dan kan men met alle respect voor de talenten en verdiensten van den redacteur, moeilijk het idee van eeae //opposition quand-même" van zich afzetten." Ons dunkt. Mr. Visser had zijn be schuldiging met de complimentjes, aan het slot geuit, niet moeten publiceeren. Ons te verdenken, van de Leerplichtwet te be strijden, ofschoon wij vóór Leerplicht zijn, alleen maar . .. om het genoegen te smaken van oppositie te voeren waarlijk daar voor ontbreekt hem allen grond. Wij zouden op onze beurt kunnen zeggen, dat wist Mr. Visser beter. En daartoe als bewijs bij te brengen, onze houding bij de behandeling der wet tot afschaffing der plaatsvervanging het heeft waarlijk geen zin. Wij hebben destijds gezegd: »neemt die wet aan, maar geeft uw toestemming niet haar in te voeren, vóór de hervorming van ons de fensie- en legerstelsel tot stand is gekomen, want,watde Minister nu ook te dien opzichte in vage termen toezegge, gij geeft een van de beste troeven tegen het Militarisme uit de hand." Aan dit advies herinneren wij nu nog eens met het meeste genoegen. Want dat het ten volle juist is gebleken, zou Mr. Visser zelf het thans kunnen ontkennen ? Trouwens, is het ten onzent niet een zoo goed als vaste regeer in gstaktiek om alles te beloven, wat men liever niet doet? Opmerkelijk echter dat in het Centrum van November, tegen zulk een advies van ons gewaarschuwd wordt, terwijl nu in Febr. ook Dr. Schaepman op zijne wijs, .ten opzichte van de Leerplichtwet het geeft. Hij, even als mr. Visser, voorstander van Leerplicht, wenscht de wet aan te nemen, maar haar invoering af hankeiijk te stellen van een andere wet, regelende de rechts gelijkheid der bijzondere en der openbare school. En van zijn standpunt volkomen terecht. Zeker, de Minister heeft zich over de bijzondere school en haar recht aller vriendelijkst uitgelaten, evenals over de maatregelen, die particulieren en gemeenten zouden kunnen nemen, om den arme te hulp te komen, die door de Leerplichtwet een deel van zijn mager inkomen ije ver liest en zijn hongerig kroost naar de school moet zenden. Z.Exc. is een en al rechtsgevoel en humaniteit. Maar, zoo zegt Schaapman, men moet ook den ken aan de wisselvalligheid van het minis terieel leven en, zoo voegen wij er bij, aan al de hinderpalen en slagboomen, die een Minister op zijn weg zou kunnen ontmoe ten, welke henj beletten zoo ver voort te schrijden, als noodig is om zijn woorden tot daden te maken. En nu niet alleen de Minister, maar ook zijn vrienden, ons hebben willen paaien met het aangenaam voeruitzicht, dat spoedig een nieuwe armen wet tot stand zou komen, dat ontwerp zelf bijna kant en klaar was, schreven wij den 5Jen November: «Welnu, wat een voudiger voor hen, dan deze leerplichtwet aan te nemen, onder voorwaarde, dat zij zal worden ingevoerd, tegelijk met de Ar menwet, of althans tegelijk met de invoering eener partieele herziening der Armenwet, waarbij dat deel vooral, wat van Leerplicht onafscheidelijk is, zal zijn geregeld?" Zal Mr. Visser, ziende wat Dr. Schaep man doet, nu nog spreken van een oppo sitie quand-même? Twee zaken, waarvoor wij, zoo lang wij ons aan politiek hebben gewijd, mochten strijden, vinden wij bij de behandeling van de Leerplichtwet bijeen: De erkenning van het recht der vrije schopl op voldoende Rijkssubsidie, zoodat zij inderdaad met de Staatsschool kunne concurreeren, en een voldoende armenzorg van overheids wege, en zeker is het geen toeval, dat Schaepman voor hetgeen hem als poli tiek man 't eerst ter harte gaat, denzelfden voorzorgsmaatregel wenscht te zien geno men, als wij voor wat in onze gedachteen gevoelskring het meest op den voor grond staat. Een ministerie, hetwelk de natie een Leerplichtwet wilde geven, had beiden onderwerpen in zijn ontwerp ten volle recht behooren te laten wedervaren. De verontschuld'ging: »dit lag n'et op het terrein van wijze wet", is, uit een taktiesch en ook uit een practisch oogpunt be schouwd, het sterkste bewijs voor het bekrompen inzicht van den politicus, die een zoo ernstig volksbelang heeft te behartigen. Dit ontwerp had een royale poging moe ten zijn, om rechter- en linkerzijde, de bijzondere school en den armen gevende wat hun toekomt met leerplicht te verzoenen, een daad alzoo van poli tieke en sociale rechtvaardigheid beide. Wat is zij nu anders dan het beeld van de neutrale school zelve, het magere schep sel, dat alleen door iemand van overtuiging kan verdedigd worden, als een noodzakelijk kwaad; terwijl dezelfde wet, ware zij van een hooger standpunt gegeven, ont zettend veel goeds had kunnen schenken aan ons volk, dat zoo ten achter is in eerbied voor recht en betrachting van humaniteit. Zeker, de beste oplossing voor hen, die Leerplicht zij het ook in den nu aan geboden zwakken gebrekkigen vorm als een stap op den goeden weg gaarne zullen zien ingevoerd, zou dan ook zijn, dat n Schaepman en Troelstra n wie er in 't, Parlement leider moge heeten van Radi calen en Liberalen, een bepaling trachtten te doen opnemen, krachtens welke deze

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl