De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 11 maart pagina 2

11 maart 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO'R NEDERLAND. No. 1185 Ieder van de aangeslagenen in den land* buiten de acht groote steden verte genwoordigt gemiddeld een vermogen van f 57,000. Noord-Holland, ongerekend Am sterdam en Haarlem, ia dus in ronde cijfers in die vijfjaren aan belast vermogen tachtig millioen guldens achteruitgegaan, Zuid-Holland, ongerekend 's Gravenhage en Rotterdam, drie en twintig en Utrecht ongerekend de stad Utrecht, acht-entwintig millioen gulden». Gelderland, 00gerekend Arnhem is geklommen, maar de concentratie van welgestelden te Nijmegen, te Oosterbeek en tusschen Arnhem en Zutphen doet vermoeden, dat meer aan verplaatsing van elders dan aan werke'ijke toename der productie te denken is. De indruk, welke de uitkomsten der vermogensbelasting achterlaat, is in 'de eerste plaats deze dat onze bevolking veel sneller toeneemt dan onze rijkdom. Wij produceeren te weinig. In onze groote steden concentreert zich hoe langer hoe meer de bevolking, omdat zij aldaar geldverdient, maar te nMuwernood genoeg om jjped te maken, wat het land buiten de groote steden teruggaat in rijkdom. De Minister Pierson raamde in 1892 bij de discussie over de vermogensbelasting in de Staten-Generaal het aantal personen die een vermogen boven f 13,000 hebben, op 90 of 100,000. Thans zijn de uitkom sten tot het einde van liet dienstjaar 1898(99 openbaar, en wij zijn nog niet op 80,000.' De Minister heeft 20,000 aangeslagenen te veel geraamd, hoewel de uitkomsten der successie-belasting reeds vóór de influenza epidemie van 1890 en 1891 een vertraging in de ontwikkeling van onzen rijkdom deden vermoeden. Thans wordt door de Regeering beweerd dat de vermogensbelasting ontdoken wordt. Het is mogelijk dat zulks nu en dan plaats heeft, maar zulks was gemakkelijk te voorzien. De EngeUsche incorw-tax wordt ook ontdoken, dat is niets nieuws. Of er thans echter twintig duizend menschen zijn, die vermogensbelasting moesten betalen en het niet doen, dat lijkt wel wat kras. Maar wij willen dit punt niet verder bespreken, omdat geen bepaalde cijfers beeehikbaar zijn. De sterfte in 1890 en 1891 tengevolge der influenzaepidemie heeft den normalen gang der successie-belasting voor een zeker aantal jaren verstoord, en van de uitkomsten der laatste jaren zijn dus geen zekere aflei dingen te maken ter vergelijking met de vermogensbelasting. Wij zouden de boven geschreven cijfers nog met vele anderen kunnen vermeer deren, maar beperken er ons voorshands toe de moraal uit een te zetten, welke uit die allen te voorschijn treedt. Op 31 Dec. 1804 bestond de bevolking van ons vaderland uit 4,732,911 hoofden. Daarvan waren aangeslagen in de vermogensbe lasting 77,072 met een vermogen van f 5,408,072,000. Op 31 December 1898 waren er in ons land 5,004,206 Hoofden van Bevolking. Er zouden dus vol gens den maatstaf van 1894 daaronder moeten zijn 82,124 aangeslagenen in de vermogensbelasting met een gezamenlijk vermogen van ? 5,718,060,972. Maar er waren slechts 78,819 aangeslagenen met een vermogen van f 5,565,376,000. Wij zijn dus tegenover de vermeerdering der bevolking ten achter gebleven met 3,305 aangeslagenen en met f 152 690,972 aan vermogen, of, zooals hierboven gemeld, een achterstand van ongeveer drie percent. Onze natie is dus in de verhouding van den huisvader, die ieder jaar zijn gezin ziet vermeerderen, en wiens inkomen niet overeenkomstig toeneemt. A. L. H. OBREEN. Eene hulde aan Cronjé. Meermalen hebben wij hier ter plaatse met groote ingenomenheid melding gemaakt van de zeer zaakkundige en onpartijdige brieven over dezen oorlog in Zuid-Afrika, door »Een oud Pruisisch Officier" uit Londen aan de Frankfurter Zeitung geschreven. Bijzonder interessant is, wat door deze autoriteit wordt geschreven over het laatste bedrijf van Cronjés terugtocht. Indien het nog mogelijk ware, 200 lezen wij den lof te verhoogen, dien ik van een militair standpunt aan Cronj heb gebracht, dan zou het na zijne over gave daarvoor de geschikte tijd zijn geweest. Maar ik kan dien lof niet verhoogen. Ik heb aangetoond, hoe deze man met onbuigzame energie een meesterstuk tot stand bracht; den doormarsch dwars door een vijandelijk leger. Daarbij is het hem gelukt, zijne geheele artillerie in veiligheid te brengen, met uitzondering natuurlijk van de weinige kanonnen, welke voor een achterhoede gevecht onmisbaar zijn. Zoo is Cronj feitelijk de commandant geworden van zijn eigen achterhoede. Waarom, vraagt men, behield de opperbevelhebber zelf het bevel over de achterhoede? Het antwoord ligt voor de hand. Geen ander commandant van het Boerenleger was in staat, gedu rende meer dan eene week de vijandelijke overmacht tegen te houden. De woorden, waarmede Lord Roberts zijn overwonnen tegenstander ontving: »You haie made a gallant defence, Sir!" zullen in de krijgsgeschiedenis worden opgeteekend, niet om te toonen, hoe een iegerbevelhebber de daden van zijn tegenstander kan waar deeren, maar omdat zij feitelijk met de waarheid overeenkomen. Slechts vijf kanon nen vond men bij Crocjé, en toch wist deze met zijn vier duizend man niet slechts een ernstigen aanval van een tienmaal sterkeren vijand af te slaan; neen, hij wist zelfs den tegenstander tot het laatste oogenblik in de onzekerheid te laten over de quasstie, of hij de hoofdmacht onder zijne bevelen had of wel alleen een achterboede. Het is ook voor een leek duidelijk, dat Lord Roberts, indien hij geweten had, dat hij slechts met eene achterhoede te doen had, den aanval, die hem nu Onmogelijk scheen, trots groote verliezen zou hebben doorgezet. De naam Cronj bracht hem er toe, te onderstellen, dat de Boeren hun geschut lieten zwijgen, om de ammunitte voor het laatste oogenblik te besparen. Deze onderstelling was volkomen gerechtvaardigd, want de kavallerie-commandanten, in de eerste plaats de veelgeprezen generaal French, zullen zich wel gewacht hebben, Lord Roberts opmerkzaam te maken op de mogelijkheid, dat hunne patrouilles als die ten minste zijn uitgezonden! een geheelen belegeringstrein met zwaar ge schut lieten doortrekken. »De strijd gaat thans niet om Engelsch gebied, maar om den eigen vaderlandschen grond, en tot versterking van den moed in den strijd is geen terugblik noodig op lang vervlogen tijden en mythische helden, maar alleen een blik op den eenvoudigen tijdgenoot, den boer en geboren veldheer Croujé." UIIIHIIIIMIIlHIIIintllMIIIUIIIMlIltliniMUIMIMHIIIIIIHIMIMtWIIIIIIIKlHi Sociak ac u Generaal Cronjé. Maar nog meer. Cronjéhad niet eens zooveel artillerie bij zich gehouden, als volgens de leer der taktiek voor eene achterhoede van deze beteekenis noodig zou zijn geweest. Hij heeft dus geweten, dat slechts een opofferen zijnerzijds het hoofdleger zou kunnen redden, en hij wist óók, dat zijn naam alleen in staat zou zijn, aan zijne achterhoede den noodigen moed voor den ongelijken strijd te geven en den vijand tot voorzichtigheid te nopen. Van Cronjékon men alles verwachten, en daarom moest hij zich opofferen voor eene onmogelijke taak. Zijn naam heeft hier evenzoo gewerkt, als die van Moltke, wanneer dete als opperste leider werd ge noemd. En daarom bleef hij. Gelijk het den Ouden Fritz gelukte, de verraste Oostenri)ksche officieren door zijne aan wezigheid zoo te imponeeren, dat zij, trots hunne overmacht, niets tegen hem durfden te doen, zoo is het Cronjégelukt, door zijne tegenwoordigheid en zijnen naam voor den Staat het kostbaarste te redden, wat hij redden kon: manschappen en ka nonnen. Met dit doel trotseerde hij langer dan eene week het vuur van een zeer overmachtig leger. Onder dit vuur bouwde hij dekkingen, welke de bewondering opwekten van de Engelschen, die ze voor onneembaar verklaarden. Trekken wij uit dit alles de militaire consequentie zoo gaat de schrijver voort dan zien wij in de eerste plaats, dat ook thans nog de persoon van den aanvoerder de hoofdzaak is; dat in de eeuw der ver dragende vuurwapenen de persoon van den aanvoerder en diens persoonlijke dapperheid en tegenwoordig heid van geest niets minder tellen dan in den tijd der oude Germanen, die dengene tot aanvoerder kozen, die zich bij het overvallen en bespringen van den vijand het meest geducht toonde. £ Maar de geschiedenis van Cronjéleert ons nog meer. Wij zien hier voor de eerste maal sedert Napoleon I, die zijne leger aanvoerders en helden ontleende aan alle klassen des volks, het bewijs geleverd, dat de hoogste taktische wijsheid nauw ver want is met het gezonde menschenverstand. Wij zien, dat dit gezonde menschenverstand uit een militair oogpunt alles vermag, zelfs wanneer het slechts bij lange tusschenpoozen de gelegenheid heeft om militair werkzaam te zijn. Generaal Cronjé, de door het volk tot generaal gekozen boer, heeft daden volbracht, die door beroeps-officieren ernstig moeten worden bestudeerd. Hij heeft die volbracht met een eenvoud, zoo »of het van zelf sprak," dat men er ten hoogste verbaasd over moet zijn. T Hoe onbeduidend schijnen tegenover Cronjéde Engelsche aanvoer ders'. Zeker, Lord Roberts kunnen wij nog geen verwijt maken. Hij kon er niet op rekenen, dat iemand het zou wagen, met 4000 man zijn leger den weg te ver sperren. Hij kon niet aannemen, dat de opperbevelhebber van een leger zich zelf zou maken tot commandant eener ach terhoede. Dit was zóó onwaarschijnlijk, dat zelfs Roberts daardoor tot een ver keerde opvatting moest worden gebracht. Had hij dit alles geweten, toen Cronj voor hem stond, dan zou hij het gallant defence in most gallant defence hebben veranderd. De berichten van de laatste dagen wettigen de onderstelling, dat Cronjé'a opoffering niet vergeefsch zal zijn geweest. Hij heeft aan de Boeren strijdmacht de gelegenheid gegeven, om zich in den Oranje Vrijstaat te concentreeren en de passen behoorlijk te bezetten. En hij heeft door zijn heldhaftige verdediging den geestvan verzet bij de Hollanders in de Kaapkolonie krachtiger opgewekt, dan eene reeks vau overwinningen zou hunnen doen. Terecht besluit de schrijver in de Frank furter Zeitung met de woorden: Onteigening in het belang der volkshuisvesting, i. De wekgever die, luidens artikel l der inge diende woningwet, de gemeentebesturen ver plicht vau de volkshuisvesting een voorwerp van aanhoudende zorg te maken, behoort aan den anderen kant hen in staat te stellen deze zorg wél te besteden. Naast plichten, moeten zij rechten krijgen. Drongen wij er in een vorig artikel op aan, gemeenteraden die de bestaansnood/akelykheid vau duidelijke voorschriften betr ff-nde het bouwen, verhuren en bewonen van huizen, nog niet zoo heel helder ir zien, te verzoeken dat dan desnoods maar op gezag te gelooven, d t maal willen wij in de bres springen voor de gemeentebesturen, door van den rykswetgcver ruime bevoegdheid voor hen te vorderen. Want van wie zelf aan han den en voeten gebonden s, kan men niet ver gen dat hij een ander op de been helpt. Geef den gemeentebesturen groote vrijheid, plaats hen in gunstige conditie, dan zulleu de steden die willen, althans kunnen hundelea in Uet belang der volkshuisvesting. Telkens als industrie en handel lang achter een hebben gebloeid, i reedt het euvel van den woningnood uit het eleepende in het heftige stadium. I>e stroom van arbeiders uit het land en de kleine steden naar de grootere en groote plaatsen, daarby het honger worden van de levenseischen der van deze welvaart profiteerende personen, doen een enorme vraag naar woningen ontstaan, waarin de gewone aanbouw te mind r kan voorzien, omdat een groot deel der bouwkrachten in beslag wordt genomen door den bouw en heibouw van fabrieken, magazijnen, enz. De vraag naar woningen gaat het aanbod overtreffen, en de huurprijzen worden met den dag hooger. De bezitters der bebouwde en nabijgelegen gronden, en de geïateresseer.ien by het bouwbedrijf, verdienen schatten gtlds, terwijl gansche g oepen van arbeiders een groot deel van de hun door den goeden gang van zaken ten deel gevallen loonsverhooging, weder aan verhoogde huurprijzen zien verloren gaan. Dit beeld geven Londen en een reeks van andere handels- en industrieplaatsen met kleine verschillen nu reeds jaar en dag te zien 1). Ongeveer met deze woorden beschtyft de door zijn veel besproken werk over de grond stellingen der sociaal dc-mokraüe algemeen In kend geworden E'luard Bornstein, di moeielijkheden die zich in Engeland bij de volkshuisvesting voordoen. De, woningen zijn te duur that is the question. En de woningen zi/jn te duur, omdat de aanbouw ervan een mvnvpolie is, een monopolie niet zoo zeer van wie kennen bouwen: architecten, timmerlieden, metselaars, als van wie het bouwen kunnen beletten: de grondbezitters. Zij verkoopen niet voor de behoefte aan woningen zóó groot geworden is dat vc or den grond exhorbitante prijzen worden betaald en dwingen op aie manier de bouw ondernemers om hunnerzijds hooge huren te vragen. Hooge buren kunLen door de arbeiders slecht, door de paupers in het geheel niet worden betaald; en onvoldoende volkshuisves ting is dus het onvermijdelijk gevolg. Bernstein is niet de eerste en niet de eenige die dit zegt. Men behoeft maar een willekeu rig boek of rapport over het woringvraagstuk handelend, op te slaan, om hetzelfde te lezen. Huizen afkeuren is geen kunst, maar een kunst is het om de verdreven bevolking goedkoop en gezond onder dak te brengen. Daartoe helpt een bevelschrift niet, al komt het van den burgemeester in hoogst eigen persoon. De be zitter van het bouwterrein vraagt schatting van de gemeente, of van de partikuliere vereeniging di« zich de zaak der dakloozen aan trekt. Hij drijft den prijs van zijn eigendom op, en daarmede den prijs der woningen. Hij is niet zoo verlegen om geld als de paupers om een huisje; hij heeft geduld; geduld is voor hem een schat van nog grooter waarde dan voor de voorbeeldige kat uit het versje van vader Van Alphen; niet uren, maar jaren zit hij op zijn prooi te loeren, en rijken en armen die op zijn grond willen wonen, moeten wach ten tot het hem behaagt zijn klauwen uit te slaan. Naast de bezitters van bouwterreinen worden de eigenaars dw shchle woningtn door hun belang in strijd gebracht met ailen die zich verbetering der volkshuisvesting ten doel stellen. Het is bekend, lezen we in de memorie van toelichting, dat het voornaamste bezwaar tegen opruiming van krotten en van ongezonde wijken ligt in den buitensporigen prijs, die de eige naars voor afstand van hun bezit vorderen. Hoe gebrekkig en ellendig de woning ook moge zijn, zij vindt veelal huurders en werpt naar verhouding van hare werkelijke waarde als menschelijke woning onevenredige winst af." Zoo is het. Vaa het geld dat in arbeiders woningen en liefst in slechte arbeiders woningen belegd is, wordt zeer hooge rente getrokken. Huisjesmelker is geen eerepostje, maar een voordeelig baantje is het wel. Vau zelf spreekt dat zoo een bedrijf het weligst tiert in de armste buurten. Daar bezitten de huurders niet genoeg zelfstandigheid om voor waarden te kunnen stellen. Dikwijls zyn zij huur ten achter, leven gedurig in angst op straat gezet te zullen worden. Machteloos zijn zij overgeleverd aan de genade der huisjes melker-', die, zoo ooit voor hen, zeker nimmer voor hun beurs bestaat. Wat zullen de eige naars doen, indien de gemeente of eenige particuliere instelling tracht door oude buurten in nieuwe te herscheppen, aan deze geldbe legging een einde te maken V Zy zullen hun vrijwel waardeloos eigendom niet verkoopen be neden een som, gelijk aan de gekapitaliseerde jaarüjksehe opbrengst. En van hun standpunt uit bezien hebben zij daarin gelijk, zooals de bezitters van bouwterrein van uit het hunne. Niet van af het standpunt waarop een nietbelar.ïihebbonilöen ract hem de wetgever zich plaatst. De huu.;-, heet hot in de memorie van toelichting, de een omnenschwaardige woning opbrengt, moge hoog iujü, de verhuurder geniet zyn overwinst in fraudem legis. Immers alleen aan niet gestrenge toepassitg der wet dankt hij het, dat het als woning waardeloos verblijf ongestoord een rijke bron van inkomst voor hem opleverde." Sinds lang erkent de wet het recht van den Staat om aan de heerschappij van grond- en huiseigenaren orer hun bezit, perken te stellen. De tweede kamer kan verklaren dat het alge meen nut onteigening vordert; maar behalve dat het heel wat voeten in aarde heeft voor zulk een besluit is genomen, is de toegewezen schadevergoeding m den regel zóó hoog, dat woningen, op onteigenden grond gebouwd, veel duurder zijn dan op vrijwillig verkochte. Bleef, zegt de memorie van toelichting, de huidige wyze van schatting bij woningen, die eigenlijk onbewoonbaar zijn, bestaan, zoo zoude ont eigening in het belaag der volkshuisvesting veelal op het onverdiend voordeel, hetwelk zij den eigenaars in den schoot werpt, afstuiten." Om aan deze bezwaren tegemoet te kooien wil de minister aan de onteigeningswet een nieuwen titel toevoegen over de onteigening in het belang der volkshuisvesting" welks bepa lingen worden samengevat in art. 26 van de woningwet. De voorwaarden waarop de ont eigening plaais heeft zijn voor de onteigenende partij veel gunstiger dan in gewone gevallen. Om te voorkomen dat dientengevolge ooit een persoon of vennootschap een ander uit winsibaj'ttg zon kunnen onteigenen, is de beperkende bepaling toegevoegd dat de onteigening alleen zal kunnen geschieden ten name eener ge meente of van vereenigingen en maatschappijen, ter verbetering van de volkshuisvesting werk zaam, en als zoodanig door de kroon erkend. Het wetsontwerp regelt de schadevergoeding nu in dier voege dat, indien het te oateigenen gebouw onbewoonbaar is verklaard, vergoed wordt de waarde van den grond ea de bouw materialen, of, ingeva.1 het gebouw tot een ander doeleinde dan bewoning zou kunnen worden gebruikt (b. v. als pakhuis), deza waarde ver meerderd met zoodanig bedrag, als billijk kan worden geacht in ve/band met de meerdere voordeelen, welke de eigenaar uit bedoeld gebruik zou kunnen trekken. Is het te onteigenen gebouw niet onbewoon baar verklaard, maar heeft het gemeentebestuur bevolen verbeteringen aan te brengen, en is daaraan geen gevolg gegeven, dan wordt ver goed de waarde die het gebouw zoude hebben, in geval die verbeteringen wél waren aange bracht, na aftrek van de kosten van verbe tering. Maar behalve in den bestaanden toestand onbewoonbare huizen, kunnen onteigend worden perceelen, die door hunne ligging beletten dat nabijgelegen woningen in bewoonbaren staat kunnen worden gebracht, of waarvan onteige ning noodig is ten einde uitvoering te kunnen geven aan een in het belang der volkshuis vesting vastgesteld bouwp'an. In deze gevallen kan het dus voorkomen dat in bewoonbaren staat verkeereride huizen worden onteigend, ten einde een gausche wijk, of groep van wo ningen, te verbeteren. Dan wordt slechts de werkelyjke waarde der goederen vergoed, en niet, zooals volgens de oude regeling gebeuren. kon en werkelijk bijna altijd gebeurde, ver goeding toegekeud voor veruuiskosten, renteverlies, enz., een regeling die in de praktijk neerkwam op een enorm voordeel voor de ont eigende partij, en waaraan b. v. mr. J. Kruseman zeide: als regel kan men veilig stellen, dat de praktijk dir schattingen en rechterlyke uitspraken medebrengt, dat men geen voordeeligtr finantieele transactie met zyn onroerende goederen kan ondernemen, dan ze te laten onteigenen". 2) Het feit dat tijdens het bestaan der wet, slechts twee steden (Rotterdam en Arnhem) overgingen tot onteigening in het belang der volkshuisvesting, spreekt trouwens voor zich. In beginsel stemmen bijna allen die tot op heden over het wetsontwerp hun oordeelhebben uitgesproken, met de nieuwe regeling in. Enkelen, o. a. de heer Veldman 3) meencn dat niet dui delijk genoeg omschreven is wat onder wer kelijke waarde" wordt begrepen. Hij vreest dat vanwege de negatieve bepaling" vau dit begrip nog ruimte overblijft voor het hebben van verschillende meeningen", eu dat daarvan gebruik zal worden gemaakt om de onteige ningssom op te drijven.'' Inderdaad zou het aan beveling verdienen de door het congres voor open bare gezondheidsregeling vastgestelde wijze van vergoeding in de wet te belichamen, behoudens een kleine wijziging die noodig zou wezen om de voorschriften betreffende de berekening vast te kunnen knoopen aan de toepassing der maatregelen, die volgens het ontwerp tegen slechte woningen moeten worden genomen. Want reeds nu is gebleken dat er belangheb benden" zijn die onder werkelijke waarde" iets anders verstaan dan gewone menschen. Hoewel ik meen door den heer Kruseman zeer terecht is opgemerkt dat onder de werke ijke waarde van perceelen natuurlijk be grepen is de bijzondere waarde die zij kunnen hebben door stand en nering, zag mr. Mart. Tels in een vergadering van de Vereeniging van Grondeigenaren" kans de bepaling te be strijden volgens welke bij onteigening slechts de werkelijke waarde zal worden vergoed, zonder vergoeding voor stand en nering bij bebouwden eigendom." 4) Zulk een bepaling is er niet. Met eenig recht mag men, dunkt mij, aan mr. Tels vragen, of zijn bedoeling met dit spijkers op laag water zoeken misschien was eenige kracht by te zetten aan de opwekking waarmee hij zijn rede besloot: Laat dan iedere grondbezitter in zijn kring werkzaam zijn, in zijn eigen belang en in dat van e<*n eerlijke wetgeving, om te agiteeren tegen dit wetsont werp." Meer aandacht dan deze agitatorische han digheid van een voor de belangen der grond eigenaren ijverend man, verdienen de bezwaren door mr. A. van Gijn in de Ekonondst te berde gebracht. 5) Hij wijst er op dat B. en W., resp. de Raad, een bevelschrift tot verbetering, resp. ontruiming van woningen uit kuüiien vaardigen, hetzij wegens niet-inachtneming van de voorschriften, bedoeld bij art. 2 (voorschrif ten van aan woningen te stellen eischen) hetzij uit anderen hoofde'" (ik cursiveer). Maakt r:u de wet," vraagt mr. van Gijn, die B. on W. en de Raad zoo volkomen vrijheid laat, het voor een gemeentebestuur niet verleidelijk om, wanneer zij een groot onteigeningsplan in den zin hebben, door talrijke bevelen tot verbete ring en onbewoonbaar verklaring in de buurt de kosten van hun plan zeer te verminderen ?" Zijn conclusie ten aanzien van dit punt, dat hem van groot belang" schijnt, is, dat het wensehelijk is het bevelen van verbeteringfin eu het onbewoonblaar verklaren wél ua;i (ie voorschriften der verorderingen vast te knoopen". Stellig is dit punt van veel belang. liet maakt groot onderscheid of het gemeentebestuur slechts bevel tot verbetering en ontruiming kan geven krachtens niet voldoen aan geschreven verordenii gen, of dat zulks ook geschieden kan .uit anderen hoofde". Voor ons bestaat dit onderscheid hierin, dat een zeer bruikbare bepaling in het tweede geval, vervangen wordt door een zeer onpraktische iii het eerste. Het is wenschelijk dat de gemeenteraad alle slechte woningen geheel of voorwaardelijk af kan keu ren. En het is zo) goed als onmogelijk om verordeningen te maken waarmede alle slechte woningen in strijd zyn. Dat is het doel van verordeningen ook niet. Wat men er mee bereiken wil en mee bereiken kan, is, aan te geven hoe een woning er ongeveer uit ruoet zien om aan de eischen der bygiène te voldoen. Door zeer scherpe verordeningen te maken streeft men dit doel voorby, want men ontneemt de huiseigenaren een maautaf om de kans naar te berekenen, die hun eigendommen loop»n om waardeloos te worden verklaard. E»n gevaar dat schier allen dteigt, voelt niemand meer. En op alle punten veeleischende verordeningen zouden ook verhuurders van betrekkelijk goede woningen aan het gevaar van tusschenkomst door den gemeenteraad blootstellen. Daarom behoude het gemeentebestuur zyn recht om uit anderen hoofde" verbetering of ontruiming te eischen. Ik geloof niet dat nar. van Gijn's vrees voor gemeentelijke hebzucht gerechtvaardigd is. En mocht het een enkele maal voorkomen, dat woningen onbewoonbaar worden verklaard met het doel ze watgoedkooper te kunnen naasten, dan nog is het de vraag of iemand onrecht wordt aangedaan. De huur, van een onmenschwaardige woning ge trokken, wordt genoten in fraudem ligis. Moet de huisjesmelker, verhuurder van nog jui&tmenschwaardige woningen, dan direct aan spraak kunnen maken op volle bescherming voor zijn bedrijf door de wet ? Wij spreken den wensch uit dat de in het ontwerp voorgestelde regeling der schadeloos stelling bij onteigening van bebouwde eigen dommen in hoofdzaak ongewijzigd worde aan genomen, en dat nok andere wetsartikelen, hierop betrekking hebbende, nietnoe'nenswaard worden veranderd. Minder sympathie gevoelen wy' voor de wijze waarop het ontwerp de scha deloosstelling by onteigening van ongebouwde eigendommen regelen wil. Daarover een vol gend maal. S. p. p. 1) Neue Vorschlage zur Reform der Volks. wohnungen in England. Neue Zeit., 27 Jan. 1900. 2) Het Ontwerp-woningwet, Vragen des Tijds, Februari 19(0 3) Het Ontwerp-woningwet, Delft, J. Waltman Jr. 4) Zie verslag Nieuwe Rotterdamsche Courant 17 Febr. 1900. Tweede Blad B. 5) De ontworpen woningwet, Ekonomist, Febr. 1900. HiMHiMiiimmiiitiiiiiiiiiiHiiimmiiiiimiiimniiitmniiiiim Muziek in Je Hoofdstad. Dinsdag 1.1. vond ik gelegenheid de vijfde opvoering van Massenet's Herodias bij te wonen. Het valt niet te ontkennen dat het tekstboek, ondanks zijne vele zwakheden, enkele handig ontworpen, pakkende momenten telt, die wel is waar veel onwaarschijnlijkheden opleveren, maar toch niet nalaten indruk te maken op het groote publiek. Van logische ontwikkeling in dramatisch opzicht is echter geen spoor te ontdekken; de taal is bombastisch en de karakterteekening is bij de meeste personen zoo uiterst zwak en onsympathiek, dat min eer meent met poppen uit een marionettentheater te doen te hebben, dan met mensehen. Zelfs Johannes, zoon van Zacharias, moet waarachtig als een echt verfijnde Fransche salonheid aan het slot van het werk, nog in een liefdesepisode gewikkeld worden met Saloméen dan uitroepen : »Door de liefde vereend is het schoon saam te sterven ! »Als wij hier ons geluk, ons leven moeten derven, »Dan herwint onze ziel, gelouterd door strijd, »Ginds 't geheim van de liefd' en van d'onsterflykheid! «Ontvlam ons gemoed «Heilige liefdegloed!" Goed in het stuk is de scène tusschen Herodias en Phanuël, als de eerste haar kind verloochent en Phanuël haar zulks met don derende stem verwijt. Men moet echter erkennen dat er gelegenheid^ is om op het tooneel een grooten kleuren rijkdom in decors en costumes aan den dag te leggen en dat de regisseur Coini daarvan op oogverblindende wijze party' getrokken heeft. Wat nu de muziek aangaat, zelden is mij een werk meer tegengevallen dan Massenet's Herodias. Men kon vermoeden dat er geerue zelfstandige persoonlijkheid uit zou spreken. Men kon te voren wel gissen dat er een des cendent van Meijerbeer voor den dag zou komen ; het bleek echter, zonder diens begaafd heid en hoofdzakelijk behebt met zijn minder navolgenswaardige qualiteiten. Men kon wel denken dat het genre Ambroise Thomas ('Hamlet), Reyer (Sigurd) in Massenet zou worden voortgezet; dat er echter zooveel zor geloosheid in de bewerking zou voorkomen, had ik niet gedacht. Reeds het eerste koor, na de onbeteekenecde inleiding, is zoo zwak van vinding en zoo nuchter in zijn uitwer king, dat al dadelijk de stemming weg blijft. En zoo gaat het steeds met de koren ; behalve het mannenkoor: »Vorst, uw dapperheid zal ons leiden", hetwelk in de vinding eenige karakteristiek vertoont, is er geen koor eu geen ensemble, dat in de bewerking ons leert, hoe de groote meesters in de dramatische kunst: Mozart (don Giovanni), Beethoven (Fidelio), Berlioz (Troyens) en natuurlijk Wagner hunne ensembles wisten op te bouwen tot een grootsch geheel, aan welks indruk zich geen mensch kan onttrekken. Zelfs Me-yerbeer, ondanks de stijlloosheid, die men hem zoo vaak verwy't, toont hierin toch veel van da groote meesters geleerd te hebben. Niet minder verbaasd heb ik gestaan over de declamatie der muzikale phrasen op tallooze plaatsen, vooral in den dialoog. In stede van zooveel mogelijk de daling en verheffing van den spreektoon te imiteeren, laat Massenut zijn personen op n toon »ga!rnen". Dan wordt inderdaad een opera een onding, gelijk bet zoo dikwijls wordt voorgesteld. Het eerste optreden

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl