De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 11 maart pagina 5

11 maart 1900 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. H85 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 5 Maison HIRSCH & Cle. .A. 3V£ S T Eïn JD A. JV£. Lundi 12 Mars et jours suivants Mise en Vente Spéciale et Exposition générale des Nouveautés d' Et DAMEjS. Naar aanleiding van de inzending der Rotterdamsche Industrieschool voor meisjes naar de tentoonstelling te Parijs. in Wij leven in een maatschappij, die er de meest zonderlinge opvattingen over arbeid op na houdt. en zijn omzet ing in arbeidsproducten voor hem die het werk verrichtte. Daardoor worden de rijpste en sappigste vruchten geplukt door dengeen, Jie noch ploegde, noch zaaide, noch eenig ander werk deed, dat hem het recht gaf zich den oogst toe te eigenen. Wij leven in een tijd, waarin men veelal onder algemeen belang verstaat het belang van den bezitter. Dit drukt zijn stempel op de scholen. De best ingerichte en de door Gemeente en Rijk bij voorkeur verzorgde zijn nog alt'jd die, waar het kind van den gegoede gaat; de meest verwaarloosde, waar men vooral te kampen heeft met opvattingen, lijnrecht in strijd met het doel eener werkelijk goede opvoeding, zijn de scholen, waar het kind van dea arme gaat. Groote klassen daar en een on derwijsstelsel, dat zich niet erop toelegt, noch op toeleggen kan om van het kind den alzijdig ontwikkelden mensch te vormen, maar het wat oppervlakkige kennis aanbrengt, opdat het zal kunnen passen in den kring der samenleving, waartoe het behoort en later ook wel zal blijven behoorenl "Van die maatschappelijke opvattingen onder vindt het vakonderwijs maar al te zeer den invloed. Er komen kinderen tot haar, die nog lang het lager onderwijs hadden moeten volgen, voor zij geleid werden in de richting, die men nu voor hen gekozen heeft. Er moet onderwijs gegeven worden aan leerlingen, aan wie men nog allerlei begrippen moet aanbrengen, die tot het werk der lagere school behooren. Zij kan, moet en mag slechts de inrichting wezen, waar de fundamenten gelegd worden, die later het geheele werk der opvoeding dragen moeten. En men meene niet, dat leerplicht de groote verbetering zal zijn. Zoolang de klassen te groot zijn en er de waarborg gemist wordt, dat het aantal wettelijk voorgeschreven leerjaren ook werkelijk beteekent bet geheele afloopen van den cursus, zoolang zal door dien leerplicht het peil der leerlingen van de vakschool ook niet aanmerkelijk verhoogd worden. Dat zal pas ge schieden wanneer de opvoeding door de lagere school verstrekt, zoo werken kan, dat zij door aard en samenstelling in elk kind den mensch gewekt heeft. Nu glijdt het onderwijs nog te veel langs het kind af, dan dat het op de school, de enkele uitzonderingen daar gelaten, zou kunnen opgevoed worden. Ziet dus de vakonderwijzer, die niet den kijk op de teekenen des tijds verloren heeft of er misschien nooit oog op had, den maatschappelijken invloed nawerken op zijn leerlingen en komt hij tot de overtuiging, dat het vak onderwijs nooit wezen zal wat het worden kan, indien buiten de schoolmuren niet andere op vattingen gaan heerschen, hij weet ook dat de vakschool nog in ander opzicht door het verleden beheersclit wordt. Het vakonderwijs toch is ontstaan in een tijd, toen de gilden verdwenen, welke onmogelijk langer de opleiding van het ambacht kouden op zich namen, omdat dit volkomen ontgroeid was aan de arbeidsorganisaties, behoorend tot een tijd, toen de mensch anders werkte. Langzamer hand gingen ambachts- en industriescholen de opleiding van jongens en meisjes overnemen van de werkplaats. Maar deze evolutie heeft plaats gegrepen in een tijd, die nog in de heugenis van, het tegenwoordige geslacht ligt. Daar nu wetten nooit een nieuw tijdperk openen doch slechts afsluiten dat, wat geschiedenis is ge worden, heeft de wettelijke regeling van het vakonderwijs zich nog niet ontworsteld aan het verleden met zijn gilden en zijn opvoeding voor het ambacht, dat geheel overgelaten was aan aan het individu. Vandaar, dat ambachtsscholen en industriescholen eigenlijk niets anders nog zijn voor het meerendeel dan door Staat en gemeente gesubsidieerde inrichtingen met contribueerende leden, nog slechts opleidend voor enkele vakken, alsof opleiding voor het ambacht nog iets ware, dat overgelaten mag worden aan de zorg van particulieren. De vakonderwijzer ziet zich dus aan alle kanten omringd door de maatschappij met haar eigenaardige opvattingen. Die werken natuur lijk ook op hemzelven terug. Zijn de scholen voor het kind van den rijke de best ingerichte, de onderwijzers eraan verbonden, zijn de best betaalde, ook omdat er van hen ter wilie der leerlingen de meeste kennis, gecontroleerd in acten en eiamecs, verlangd wordt. Hoe armer de leerling, hoe slechter gesalarieerd de on derwijzer. Ook deze opvatting leert de vakonde'wijzer proefondervindelijk kennen. Zijn salaris is slechts bij uitzondering goed te noe men. De regeling ervan is geheel overge laten aan den salarisgevende, wie dat ook zija moge. Van een wettelijk minimum is nergens sprake. Bovendien kan hij nog geen aanspraken op pensioen doen gelden. Daar het vakonderwijs in zijn tegenwoordigen vorm van jonger datum is dan lager, middelbaar en hooger onderwijs, daar het tot stand is ge komen iu een tijd van evolutie, waarin Eet veranderd bedrijf de evolueereude kracht was, een tijd nochtans die niet geheel tot het ver leden behoort, heeft de wetgever den vakonder wijzer nog steeds niet erkend als iemand, die van gemeente- of staatswege pensioen moet hebben. Het zij toegegeven, dat, die onderwijzer in deze iet lot deelt van duizenden en duizenden andere arbeiders, maar het spook van den ouden dag wordt er niet minder bleek om, omdat het zoo veel anderen tegengrijnst. Het zij tevens erkend, dat de kansen op pensioen voor den vakonder wijzer steeds beter beginnen te stnan, dank zij de evolueerende werking van het veranderde bedrijf, die steeds meer de oppervlakte van het leven van aanzien deet veranderen maar wij zijn niet gewoon ons te haasten in dit kleine land en vraagstukken als die van het pensioen wor den opgelost met langzame langzaamheid. En ondertusschen nadert de ouderdom voor velen. Drukt alzoo de maatschappij met den looden last van haar opvattingen op leerling en onder wijzer, op de geheele vakschool dus, het vak onderwijs voor meisjes ondervindt daar eveneens den verlammenden invloed van als het onderwijs voor jongens, doch bovendien lijdt het nog daaronder: dat het meisjes zijn, die les krijgen, vrouwen die lesgeven. De noodzakelijkheid heeft meisjesindustriescholen doen oprichten; maar gelijk het vak onderwijs gekomen is in een tijd, dat slechts de dieper-ziende bespeurde de krachten welke er werkten in de maatschappij, zoodat de oprichting van ambachtscholen voor hem slechts was het zichtbare teeken, dat de stroom van richting veranderd was, zoo zijn de meisjesindusthescholen gekomen, in een tijd, dat opleiding van het meisje voor een ambacht geen utopie was, ge boren in het hoofd van drijvers of dryfsters, maar een eisch van een nieuwen tijd. Doch fossielen, overblijfselen van voorwereldlijke tijdperken, van verdwenen levensvormen, zijn niet alleen onder den grond te vinden of in stukken land, door werende zeeën gescheiden van de overige wereld. Fossielen zijn er overal om ons heen, als wij maar oogen hebben, die ze zien kunnen: iossielen van denkbeelden en opvattingen, behoorende bij een tijd, waarin die denkbeelden de weerspiegeling waren van het verleden, dat heden was voor hen, die toen leefden. En die versteeningen van tradities en meeningeu zijn even merkwaardig als de fostielen onder den grond, maar meer stremmend den stroom van het leven. Want niet iedereen ziet dat het levensvormen waren, dat Let leven, indien het er nog is, al meer verglijdt in den dood en dat wezenloos de blik der oogen is. En zoo, ofschoon levende in een tijd, waarin de vrouwenbeweging een noodzakelijk gevolg is van de toestanden in de maatschappij, waarin het veranderde leven al meer en meer vrouwen verjaagt uit de omgeving van het stille Luis om te strijden den strijd in de maatschappij voor zichzelven en anderen, wordt de vrouw telkens het meenings- en denkbeeldenfossiel voorge houden, alsof wij nog leefden in een tijd, dat de vrouw kon wegblijven van de arbeidsmarkt. Industriescholen voor meisjes moesten opge richt worden door de dubbele werking der ver andering van den arbeid en zijn terugslag op het bestaan der vrouw, maar het stervende en versteenende verleden bleef nog heden voor de velen, die niet begrepen wat er gebeurde. En zoo werd er geweeklaagd, gelachen en gespot, waar slechts verklaard had moeten worden; en zoo werd het industrieschooloijderwijs aan meisjes hier beschouwd als een kasplantje, ginds mis schien als een bloem, komende men wist niet vanwaar, doch slechts de enkelen zagen in, dat het iets was, voortgebracht door het leven zelf. Daardoor is het te verklaren hoe karig en schriel het meisjesvakonderwijs gesteund wordt door staat en gemeente, hoe verhooging van subsidie afgesmeekt moet worden, hoe elke gul den, aan het vakonderwijs voor meisjes besteed, nog steeds driemaal gekeerd wordt, voor men hem uitgeeft. Nog maar zes industriescholen voor meisjes in ons land, met een beperkt leer programma, met groote klassen, betrekkelijk hooge schoolgelden. Wij moeten voort, of wij willen of niet, naar de toekomst, waar het leven voor man en vrouw anders zijn zal, maar wij kijken nog telkens om naar het verleden, niet om tot filosofisch inzicht te komen, niet om de groote les te leereu, Idat niets blijvend is, dat leven is evolueeren, maar om het heden pas klaar te maken aau dat verleden. En aldus zijn er meisjesindustriescholen opgericht, doch aarzelend en met vrees voor geldverspilling. Wanneer er nu in alle bladen op gewezen wordt, dat de inzending van onze school Laar Parijs zoo heel goed en verzorgd is, dat ons land er zich niet te schamen over zal hebhen, dan wijst dit er slechts op hoeveel er gedaan kan worden met energie, met krachten die zich niet spoedig ontmoedigen laten. Dan doet dit vragen wat. wel de resultaten zouden zijn, in dien alle omstandigheden meewerkten. Hoeveel moed een inzending als die van onze school geeft, hoe vertrouwend zij het oog doet richten naar de toekomst, laten wij bij dit alles niet vergeten: 1°. dat school en maatschappij n zijn en de maatschappij nog altijd zwaar op de school drukt; 2°. dat ons vakonderwijs nog steeds in zijn geheel niet behoorlijk geregeld is; 3°. dat deze toestanden ongunstig terugwerken op leerlingen en onderwijzenden ; 4°. dat het meisjes-vakonderwijs nog altijd het meest stiefmoederlijk behandeld wordt. Dit erkennende, stemt het tot dankbaarhaid en vertrouwen wanneer we zien hoe ver we zijn. Doch we kunnen en moeten nog heel wat verder komen, zoodat het onverantwoordelijk zou zijn te denken, dat wij reeds gekomen zijn op de hoogte, van waar uitrustend overzien mogelijk is. Eén enkele school, n enkele leerling kan zich nog pas omhoog werken: reden om niet stil te zitten voor wie naar volmaking en menschwording voor allen, onderwijs en leer lingen, streeft. LDA HEIJERMAXS. Rotterdam, 1-3-1900. De Trouw en de misdaden-statistiek. Zooals de ondervinding leert, bestaan de hoofdmisdadigers, die de wereld door hunne gruweldaden de grootste afschuw inboezemen voornamelyk uit mannen. Oude kriminalisten beweren wel is waar dat de misdadige vrouw sneller en dieper zinkt dan de man, die meer blootstaat aan de stormen en hartstochten van 't levea; maar in het zich schuldig maken aan afschuwelijke misdaden, leveren de vrou wen een geringer contigent. Toch wijst een pas verschenen ambtelijk overzicht aan, dat onder het lOOtal moordenaars die in Pruisen voor het gerecht stonden, nog GO vrouwen voorkwamen. Hierbij oefent de grootere hartstochtelykheid der vrouwen op het punt van bedrogene liefde zeer zeker invloed uit, zoodat de aanleidingen der moorden, door haar be dreven, byna uitsluitend in ongelukkige liefde te zoeken en te vinden waren. Daar waar het alleen op de brutale kracht aankomt, valt het onderscheid tusschen de manlyke en vrouwelijke misdadigers het meest in 't oog. Op een getal van 321 bandieten en stroopers komen slechts 14 vrouwelyke medeplichtigen, terwijl by' bedriegerij en andere bedriegelijke boevenstukken, de verhouding 253 tot 15 blijkt te zijn. Het aantal diefeggen bedraagt 5200, maar dat wordt door het mannelyk geslacht nog ver overtroffen, daar niet minder dan 18000 langvingers betrapt werden. Slechts in twee gevallen overheerscht het vrouwelijk element: 194 vrouwen (45 mannen) maakten zich schuldig aan het verdrijven van levenskiemen, terwijl 25 vrouwen (2 mannen) zich wegens het te vondeling leggen van kinderen voor het gerecht moesten verant woorden. By heelery', bedrog, verduistering vervalsching van oorkonden, koppelary', opstookery' van beambten en meineed bedraagt het vrouwelijk aandeel 10 tot 15 procent. Aan hoogverraad en oproer werd door geen enkele vrouw deelgenomen. Onder de 193 wegens majesteitsbeleediging veroordeelden, komen slechts 5 vrouwen voor. Buitengewoon interessant mag het feit ge noemd worden, dat gebleken is, dat de ge trouwde vrouw veel meer van het rechte pad afdwaalt dan de ongetrouwde. Er worden meer vrouwen veroordeeld wegens moord zonder voorbedachten rade, dan wegens verwondingen zouder voorbedachten rade, dit alles voornamelijk met betrekking op gevallen by' kinderen, die uit gebrek aan toezicht ver drinken, verbranden, of op andere wyze een ongeluk krijgen. Bij de lichaamsverwondingen zijn het ge trouwde vrouwen, die er zich het meest aan schuldig maken, terwijl bij diefstallen ook veelal weduwen en gescheidene vrouwen mede plichtig zijn. In gevallen van bedriegerij, verduistering, en valschheid in geschrifte winnen de weduwen het nog van de getrouwden en ongetrouwden. «Huisvredebreuk" schy'nt geheel in handen der getrouwde vrouwen te liggen; de onge trouwde elementen komen daarbij niet voor. Onder de 48000 personen die in de laatste tien jaren voor de justitie moesten verschenen, bevonden zich circa 7000 vrouwen, waaronder de gehuwden het meest vertegenwoordigd waren. Spreekt er niet eene geheele verborgene psychologische studie uit deze nuchtere cijfers ? Ja, wat de statistiek die massa-individuali teit al niet leert ! IIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIMIIIIIIIMII iiiMiiiimiiiiniiiiii Kleine gastmalen. Iseusologie. Werk staking onder de zijde-wormen. Modes. Keuken enz. Gelukkig breekt men meer en meer met de onhebbelyke »afdoeners". Stijve, vormelijke groote diners zijn saai voor de gasten en mis sen voor gastheer en gastvrouw de zachtstreelende voldoening. Men geeft de voorkeur aan kleine gastmalen, hoogstens tien a twaalf personen in 't geheel. Men vraagt kleine groepen vrienden of goede kennissen; menschen met ?wier innerlyk leven wij bekend zyn. De eigen aardigheden van meneer B. staan u voor oogen ; de schalkerijen van mevrouw C. darte len in uw ooren, gy kent uw menschen en weet dus »the right man on the right place" te zetten. Het gezellig gezoem van vlottende gesprekken bewijst dat de stemming er is en de tijd vliegt om. »Zeg mij waarnaar gij riekt en ik zal u zeggen, wie gij zijt." De Amerikaan, Harry Thurston, heeft wat nieuws bedacht: de neusologie. Een leiddraad ter onderkenning van iemands karakter is te vinden in zijn keuze van reukwerken. Volgens Thurston zyn beminnaars van white rose, chypre, peau d'Espagne en patchouli sentimenteel aangelegd ; zy' zijn zinnely'k, ge neigd tot achteiklap, lui, verkwistend. Domooren houden van muskus. Wel hem of haar die van violete houden. Wat karakter aangaat, staat de violette de Parme in goeden reuk. . . Het gebruik van eau-de-Cologne wijst op een schoone ziel; die geur ademt een eerlijk gemoed, een beschaafden geest, vernuft. Zy die ayapana, corylopsis gebruiken zijn buitengewone wezens; onnatuurlyk, grillig en een tikje slecht. Men ruikt dit alles wel niet aan hen, maar. .. de kiemen van verdorvenheid zyn toch in hun ziel aanwezig. Werkstaking onder de zijde-wormen Uit 'rankryk en uit Italiëkomt een onrustbarende tijding tot ons. Een ware ramp, dames. De grillig- strenge gebiedster mode vaardigt decre ten uit, aangaande het dragen van zware, slappe, niet ritselende zy'de en de zijde wormen staken den arbeid. Gy, die slechts over een bescheiden beurs hebt te beschikken, tracht nu nog uw slag te slaan. Er zal gebrek komen aan ruw materiaal ; het is te voorzien dat de zy'de even als het y'zer hoewel in geen enkel verband tot elkaar staande 100 put. in waarde zal rijzen. De zyde-wormen sterven by duizenden en duizenden op hun geliefkoosde moerbei-bladen, die zy niet meer aanraken. De insecten zyn te ziek om iets te eten ; zy kwy'nen en vallen als slachtoffers van de teisterende epidemie die onder hen woedt en waarvan men de oorzaak nog niet heeft ontdekt. Modes. ... of de blouses uit de mode raken ? Dames, stelt u gerust. 'Vttél hebben zich tegen de sier lijke dracht der blouses vijandelyke stemmen doen hooren, doch, niet het kleedingstuk in kwestie, neen ! wy' zelf waren oorzaak dat grommende dreig- stemmen zich verhieven. Men kan het »gekleede" even goed als het »ongekleede" overdrijven. Tot dit laatste zyn wy, óf uit gemakzucht, óf door gemis aan smaak, óf door onverschilligheid wel eens te veel geneigd. Blouses uit smakeloos en waardeloos materiaal vervaardigd, in tint schril afstekend tegen den bovenrok, heusch ! het kan er niet by door. Zulk eene uit twee stukken bestaande vrouwen figuur is eene marteling voor de oogen. »Een man uit n stuk" héft en behoudt zijn erkende waarde. Een vrouw uit twéstukken op zedelyk-wankelen grond staande ! moet althans sierlijk blyven. Gy' kunt met een gekleede zy'den blouse en fijn laken of fluweelen in tint harmonïeerenden rok plaats nemen aan een familaar dinéetje en 't zelfde toilet aan trekken om schouwburg- of concertzaal binnen te treden. Het wit-en-zwart laat zich niet van de baan schuiven. Het is smaakvol, niet burgerly'k-opdringerig, maar rustig- voornaam. Een zwart fluweelen of satynen rok en een witte zy'den blouse met luchtige jabot van fijne kant kleedt het blonde dikkenje even goed als de slanke brunette. Wit is niet af te raden, omdat men er alles op ziet. Integendeel ! Zou deze wetenschap', het slordevosje niet een klein beetje tot netneid aanzetten ? Rusland leert ons, dat wit niet misplaatst is in een koud klimaat. Waarom zouden wy' het wit angstvallig opbergen voor de maanden Juni, Juli en Augustus ? Russische dames dragen op lJcen leeftyd wit, oudere vrouwen met spier- wit haar komen in deze neutrale tint zér voordeelig uit en daarom 12 't ons toch te doen, niet waar ? Wanneer zullen wy overgaan tot het dragen van praktische, korte wandel- rokken '! Mag een keurig geschoeid vrouwen-voetje niet tot boven den enkel gezien worden ? De schoenmakers zullen er wél by varen, want, de dames zouden er van-zelf toekomen uiterst kieskeurig te zyn op haar schoeisel. Een my'ner kennissen, op haar gemak en op zindelijkheid gesteld, wandelt steeds met korten rok en met goed om de enkels sluitende, sierly'ke en doelmatige laarzen. Zy wekt de vroolykheid op van grinnikende straatkinde ren, die, met den vinger op haar wijzend, uitroepen : Jiaik is ! Gorrie ! die rnaid hét raiglaarsies an" ! *** Keuken. Deftige begrafenis van een osserib, rollade of lendestuk. Sny'd het overgebleven vleesch in stukjes, voeg er aan toe een busje schildpad van n gulden ; twee ons kalfugehakt met byVoeging van een weinig zout en notenmuscaat, tot balletjes verwerkt, tien a twaalf fijn gesneden augurkjes, een stuk boter. Laat het geheel een klein uur broddelen, bind even vóór het opdoen met n lepel sago met water aangemengd. (Eigen recepi). CAPKICE. Octocto is foeslist v

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl