De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 18 maart pagina 1

18 maart 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1186 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS YAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAX HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover b.«t Grand Café, te Parijs. Zondag 18 Maart. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Aunonces uit Dtütschland, Oostenrijk en Zwitserland worden nitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O D D. VAN VEERE EN VAN NABIJ- Leerplicht en nrmoede. Kegentenatókjes, door Secans. Lord Balisbnry's .antwoord. SOCIALE AANGELE GENHEDEN : Onteigening in het belang der volksihaisvesting. door S. .p. ,p. |II.) KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Gehort die 3. Leonoren-Ouvertüre an den Anfang einer Fidelio-Aufführung oder nicht? door Peter !B»abe. Joost v. d. Vondel en A. Th. Hartkamp, door J. H. :R Erstes Jahrbooh der :Kölner Blumenspi«le 1899. - Van Eeden's Ellen, door .F. E. Reiigtease toespraken, door Jaooba F. D. Moasel. beoordeeld door W. Zaal berg. Boek. en tijdschrift, door G. van Hulzen. .Aan (den WelEd. iheer Ed. Verbnrgh, door J. K. Bensbnrg. FEUILLETON : Het speelgoed voor «Kleine Dott, door S. Baring - Goald. (Slot.) RECLAMES. VOOB DAMif.S: De moeder loonarbeidster ? door Bertha-van 't Stieht. Minimumloonlyderessen, door Vera Aan mevr. Van Heusden en freule Yan Doorn en beider volgelin gen, door Vrouwke. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL :Namen in de Oost, door N 1NANC1EELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Btigter. SCHETSJE: Trouw Naar het Dnitech van A. Hansohner. PEN- EN POTLOODKBAB8EN. ADVEBTENTIEN. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIHIIIIIIIIHMIMHWmmilllll Leerplicht ea armoede. Toen wij in oma artikel over Leerplicht en Armoede de hoop uitspraken, dat de geavanoeerd4iberalen, >nu het hoofdbestuur hunner »Unie' zelfs oj> :Grondwets-herziening om algemeen kiesrecht te kunnen verkrijgen «ebeen«an te houden, een krach tig blijk zouden geven van hun vurigen democratischen ein bij de behandeling der Leerplichtwet, konden wij niet vermoeden, dat de vurigheid zóó weinig in vlam zou uitslaan. Inderdaad, men heeft dan toch begre pen, dat men Catsoenshalve, niet heeleraaal kon h] ij ven zwijgen, nu zelfs de conservatieven met nadruk hebben gewezen «p het onbillijke en harde «enerinvoering v<an Leerplicht, zonder den kinderen der armen, zooveel voedsel en kleeding te schen ken, als noodig is om hen in Blaat te etellen met vrucht van bet onderwijs ge bruik te maken; en waar de socialisten een amendement hadden ingediend, strek kende om de gemeentebesturen tot zulk een hulp te verplichten, met bijstand van bet Rijk. Fatsoenshalve, zeggen we, heeft nven van liberale zijde zich nu ook over deze zoo belangrijke quaestie uitgelaten. De heeren de Boer, Fokker, Hordijk, Van Jiaalite en Rink ontwierpen, het volgende amendement: »Ter bevordering van het schoolbezoek ja de gemeenteraad bevoegd voeding en kleeding te verstrekken aan schoolgaande kinderen voor wie daaraan be hoefte bestaat, of met dat doel sub sidie te verleenen, een en ander volgens regelen bij algemeeaen maatregel van bet tuur te etellen." De heeren erkennen dus, wat trouwens niemand loochenen kan, dat er behoefte bestaat aan voeding en kleeding voor arme schoolkinderen. Dat voorts deze behoefte zeker in negen tig procent van de gemeenten is aan te wijzen, het zal wel door niemand in twijfel getrokken worden. Maar ieder weet ook welk een mate van ontbering in den regel een NederJandsch gemeentebeetuur,een Nederlandsche diaconie, en een Nederlandsch Liefdadigheids-genootschap durven laten voortbe staan bij gebrek aan geld om in den nood te voordien. En nu is het volgens de voorstellers van dit amendement goed, dat de gemeen te helpt. Heusch, het is goed. Plicht van de gemeenten is het niet. Neen. Zij mogen dit doen. Zij mogen het ook nalaten, maar ale zij 't willen doen, zijn zij er toe bevoegd. Wel, wat een mooi vooruitzicht voor de arme kinderen l En op zulk een wijs moeten nu de zoogenaamd radicaal liberalen, het amende ment der socialisten van de baan trachten te schuiven, de Minister en zichzelf uit de verlegenheid redden. De eerst zoo beslist verworpen stelling: ge hebt het recht niet een leerplichtwet in te voeren die juist hen, voor wie zij het meest noodig is, in nog slechter con ditie brengt, heeft toch langzamerhand eenigen indruk op de gemoederen gemaakt; er moet althans iets gebeuren om het ge weten, het gewone en het politieke ge weten, en dit laatste niet het minst, gerust te stellen. Wij liberalen, zal het nu heeten, of wij ook aan u, arme schoolkinderen, hebben gedacht! liet is heelemaal fout het zoo voor te stellen, als hadden wij bij den leerplicht u vergeten. Door ons ontvingen de gemeentebesturen bevoegdheid om u te helpen; blijven ze nalatig, ge gevoelt het, dat is niet ome schuld. Nu zou die bevoegdheid, officieel erkend, nog iets beteekenen, ook voor gemeenten met wieJ-eocialistische gemeenteraden, in dien er werkelijk eenige aandrang of eenige verlokking, om van die bevoegdheid gebruik te maken, aan verbonden wierd. Wanneer b.v., onder behoorlijke waarborgen tegen misbruik, het Rijk «en .groot deel der kosten dezer armenzorg op zich nam. Maar hiervan geen woord. De gemeenten wor den eenvoudig bevoegd verklaard zelf zich met de daartoe vereisebte uitgaven te be lasten. Dat wil zeggen: de gemeenten, die de meeste armen ouder haar burgers tellen; de gemeenten die toeh al niet weten hoe zij met hun financiën het moeten stellen, mogen ook voor dit doel gelden uitgeven. Men begrijpt welk een vaart deze philanthropie nemen zal! Het is duidelijk, deze zaak ie niet door een amendement, welk ook, voldoende toe haar recht te brengen. Men heeft hierbij vast te stellen, voorwaarden tot het verleeuen van Rijkssubsidie en de wijze te bepalen, waarop gemeentebestuur, diaco nieën en particuliere vereenigingen deze armenzorg zullen kunnen oefenen of blij ven leiden. De eenige uitweg is dus: na aanneming van het Leerplicht-ontwerp, de hulp aan arme kinderen bij afzonderlijk wetsontwerp te regelen, en beide wetten te zamen te doen invoeren. Volgt men een anderen weg, de armen worden al weder het kind van de rekening, en de democraten treft het verwijt, dat zij, om de beurzen der bezittenden te sparen wel leerplicht voor het kind hebben durven decreteeren, maar den zedelijkcn eisch, de allereerste onzer verplichtingen: het dadelijk helpen van den hongerige en verkleumde, beneden het bevorderen van eenige verstandelijke ont wikkeling in de toekomst hebben gesteld. Getrouw aan hun oude, noodlottige leus: De school boven het leven. Regentenstukjes. In de vergadering van den Arnsterdamechen Gemeenteraad van den 27sten October jl. werd door de raadsleden R. Kuiper en A. C. Bleijs, bouwkundige specialiteiten, naar aanleiding van het instorten van een perceel in de Pieter Nieuwlandstraat, hoek Dapperstraat, de meening uitgesproken, dat de goedkeuring op hetingediende bouwplan niet had moeten verleend worden, «omdat reeds uit de teekening zou zijn op te maken, dat het zóó te bouwen perceel onmogelijk kon blijven staan". De voorzitter antwoordde namens het Dagelijksch Bestuur dat B. en W. onmo gelijk kunnen oordeelen over de stabiliteit van eenig bouwplan, doch daarbij moeten afgaan op het advies van den Inspecteur van het Bouwtoezicht. Onderzocht zou worden of hetgeen door de heeren Kuipers en Bleijs gezegd was, werkelijk juist zou zijn, en of het Bouwtoezicht kon opgedragen blijven aan den tegenwoordigen titularis. De dagbladen wisten weldra te vertellen dat B. en W. de heeren D. E. C. Knuttel en C. H. Peters, RLjksbouwmeesters te 's-Gravenhage, benevens den heer F. J. Nieuwenhuis, den bekenden architect, tweeden directeur der Publieke Werken te Utrecht, hadden uitgenoodigd om een onderzoek in te stellen. Van dat onderzoek werd niets meer gehoord totdat De Ingenieur mededeelde, dat genoemde Commissie reeds den 29sten November jl. haar rapport bij B. en W. had ingediend, dat zij daarin minder gunstige verklaringen aflegde omtrent het Bouwtoezicht en zich beklaagde over tegen werking van de zijde van den wethouder van Publieke Werken. Toen nu de ramp in de St. Willebrordusstraat, waarbij een werkman het leven liet en verschillende andere gekwetst werden, was voorgevallen, hield de heer Bleijs in de raadszitting van 7 Februari jl. een interpellatie, waarbij hij ook aandrong op overlegging van het rapport van de deskundigen inzake de ingestorte huizen in de Pieter Nieuwlandstraat. De wethouder van P. W. deelde mede dat het rapport der deskundigen nog in die week ter visie zou worden gelegd voor de raadsleden, maar toen de heer Van Nierop in overweging gaf het ook te doen opnemen in het Gemeenteblad, had de voorzitter daartegen bedenking, omdat het onderzoek geheel ter verantwoording van B. en W. was geschied. Dit had plaats gehad geheel en al buiten den raad om. Toch wilden B. en W. van het rapport geen geheim maken en daarom werd het voor de raadsleden ter visie gelegd onder tnededeeling »dat daaruit blijkt, dat de Inspecteur van het Bouwtoezicht zich, naar hunne meening voldoende heeft verant woord". Over deze weigering zijn toen nog al eenige hooge woorden gevallen de voor zitter sprak zelfs van »de dreigende woorden van den heer Fabius" maar den S.-tten Februari d. a. v. verscheen in het Gemeente blad een missive van B. en W. ter be geleiding van het rapport van den Inspecteur van het Bouwtoezicht, naar aanleiding van het rapport der Commissie van deskundigen uitgebracht, dat evenmin publiek domein werd. »Wij zijn van oordeel", aldus eindigde de missive, «dat de Inspecteur van het Bouwtoezicht in zijn genoemd rapport zich voldoende omtrent de beuusle leskeningen heeft gerechtvaardigd." De door ons ge cursiveerde woorden kwaaien in de ver klaring, dóór den voorzitter in de raads zitting van 7 Februari jl. afgelegd, niet voor. De heer Fabius richtte toen een verzoek tot den Burgemeester ter publiceering der rapporten, maar in de zitting van Woensdag 21 Februari jl., toen bovengenoemde missive op de agenda stond, deelde de voorzitter mede dat dit stuk werd aangehouden, omdat B, en W., nog vóór de heer Fabius zijn verzoek tot publiceering tot den Burgemeester had gericht, met het oog op de »onjuiste berichten" omtrent den inhoud, der Commissie hadden gevraagd, of deze er ook bezwaar tegen had dat haar rapport zou worden gepubliceerd. Dat antwoord was nog niet ingekomen, maar zou ver moedelijk wel gunstig zijn. De raadsleden haalden ruimer ad?ra, want een conflict met den burgemeester en wel met dezen burgemeester is een zaakje dat voor raadsleden niet te onderschatten is. De commissie antwoordde den 2üiten Februari daaropvolgenden, dat zij geen bezwaar had tegen de publiceering van het door haar uitgebracht rapport en onder dagteekening van den G''en Maart jl. verscheen dan ook in hel Gemeente blad: lo. het rapport der commissie, 2o. het rapport van den Inspecteur, 3o. bo vengenoemd antwoord der commissie van 2G Februari, 4o. een repliek van den In specteur, gerent aan den Wethouder van Publieke Werken. Toen wij deze stukken onder onze oogen kregen, bleek het dat de berichten, die over het rapport der commissie in de vakbiaden, o. a. m De Ingenieur, hadden ge circuleerd, zoo onjuist niet waren, als de voorzitter in de zitting van Woensdag 21 Februari jl. wel had willen beweren. * * * We hebben hier in de eerste plaats te doen met de beschuldiging, door den heer Bleijs geuit, dat de goedkeuring op het ingediende bouwplan nitt had moeten ver leend worden, omdat reeds uit de teekening zou zijn op te maken, dat het zóó te bouwen perceel onmogelijk kon blijven staan. Tot deze conclusie kwam de com missie niet, maar daar de teekeniug geen ingeschreven maten, geen beschrijving der materialen, geen aangifte der verankering, enz. bevatte, meende zij, wijl de op de teekening voorgestelde bouw slechts de noodige waarborg voor veiligheid zou kunnen geven bij uitstekende uitvoering en toepassing van de daartoe geëigende materialen, dat geen vakman daaraan zijn goedkeuring zou kunnen hechten en alzoo verantwoordelijkheid kunnen op zich nemen zonder volkomen zekerheid omtrent de wijze van samenstelling en uitvoering *) »Wij wijzen er meer uitdrukkelijk op, lezen wij, »dat bij eene globale berekening volgens de gewone vastheid-coëf ficiënten, ons gebleken is, dat de penanten, samen gesteld op de aangegeven zwaarte van 30 X 40 cM., zelts indien zij behoorlijk waren uitgevoerd in deugdehjken bak steen, zwaarder werden belast dan inet het oog op de veiligheid mocht worden toe gelaten". Nu kunnen wij toch waarlijk niet zeggen, dat deze verklaringen gunstig zouden zijn voor den ambtenaar of ambtenaren met het bouwtoezicht belast. B. W. hebben daarop den Inspecteur van het bouwtoezicht m de gelegenheid gesteld om zich te rechtvaardigen. In de eerste plaats deelt hij mede dat de commissie de afmetingen der penanten kleiner heeft ondersteld, dan deze in wer kelijkheid waren en ook uit de teekening was af te leiden. In praats van 30 X 40 cM. moet gelezen worden 33 X 44 cM. overeenstemende met IVs en 2 steen van den Waalvorm. Wij weten niet, wie in deze gelijk heeft; i in haar antwoord zegt de commissie, dat ^ zij haar gegevens en inlichtingen heeft ! *) Wij cursieveeren. van »de betreffende ambtenaren''. Wij wijzen er echter op, dat ook de heer Bleijs in de zitting van 27 October heeft ver klaard, dat de hoekdam was slap 40 cM. breed en 30 cM. dik, terwijl op de teekening dammen voorkwamen van nog geen 30 cM. dikte. De Inspecteur gaat dan echter verder en berekent dat het draagvermogen der bezweken penanten was 103,277 K.G. en dat het meest zwaar belaste penant slechts met hoogstens 41,853 K. G. belast wrrd. Zij waren dus volgens hem, wel degelijk in staat de daarvoor bestemde last te torsen. De Inspecteur had medegedeeld dat zijn berekeningen gemaakt waren op breukbelasting, maar in bovengenoemd ant woord der commissie van 26 Februari 11., waarbij zij toestemming gaf tot publicee ring van haar rapport, lezen we: «De liij het rapport van genoemden Iispecteur ze^oegde berekening had, wat, de conclusie beUeft, zeker niet aldus door zoodanig amb etaar mogen worden opgemaakt. »Men miakt geen berekeningen op breukbe lasting, waar men het breken voorkomen wil, maar wel op vastheids-coëffiriênlen," En dan gaat de commissie aan het rekenen; overnemende de 33X44 cM. van den Inspecteur, toont zij aan, dat nog ruim 2'/2 maal meer op dien pijler werd geladen, dan veiligheidshalve zou mogen worden toegelaten. Het jongste nummer van het bouw kundig weekblad De Opmerker trekt in deze n lijn met de commissie en zegt dat haar berekenin -en juist zijn. Voor den Voorzitter van den Amsterdamschen Gemeenteraad is het gelukkig, dat hij op den 7ueii Februari j L, dus vóór het antwoord der commissie, heeft ver klaard, dat de Inspecteur van het Bouw toezicht zich voldoende heeft verantwoord. Het is waar, deze houdt in zijn brief van 5 Manrt jl. aan den Wethouder van P. W. de door hem gedane berekening nog altijd voor deugdelijk, hij meent volkomen ge rechtigd te zijn tot het toepassen van de aangehaalde formules, maar het komt ons nu toch voor, dat waar B. en W. hun vertrouwen schonken aan drie Neder landsche specialiteiten in het bouwvak, die een welgevestigde reputatie hebben te handhaven, zij toch onmogelijk onvoor waardelijk kunnen aannemen, wat de In specteur in deze beweert de waarheid te zijn. Doen zij dat, dan is het onderzoek der commissie volkomen overbodig ge weest, de kosten daarvan hadden kunnen worden bespaard, en B. en W. zouden dan niet in de voor hen droevige noodzake lijkheid zijn om der commissie, die door haar uit vele houderden bekwame man nen is uitverkoren, een klap in het aan gezicht te geven. In ieder geval blijkt uit een en ander, dat de heeren Kuipers en Bleijs het zoo erg mis niet hadden, toen zij als bouw kundigen beweerden, dat met zulk een teekening de goedkeuring op het inge diend bouwplan niet had verleend moeten worden. * * * Thans komen wij terug op de mededeeling in De Ingenieur, dat de commissie van den wethouder van P. W. niet die hulp zou hebben verkregen, waarop zij te recht meende aanspraak te kunnen maken. »Bij onze installatie op 14 November j.l.;', aldus deelt de commissie in haar rapport mede, «stelde de wethouder van Publieke Werken in onze handen de teekening, waarop de bouwvergunning was verleend en verschillende rapporten, teekeningen en photographiëii, ten einde ons in staat te stellen ons behoorlijk reken schap te geven van den gang van zaken en de omstandigheden, welke op de ramp van invloed kunnen geweest zijn. Ten overvloede verklaarde de wethouder dat hij de commissie bij haar onderzoek in geen enkel opzicht wenschte te limiteeren." Volkomen vrijheid dus! In bijzonderheden toont daarna de com missie aan van hoe groot een belang het voor haar was een volkomen inzicht te verkrijgen in den geheelen gang van zaken bij bouwvergunningen en bij de uitvoering zooals deze zich in Amsterdam, wel wetende dat de gewoonte in dergelijke zaken veelal een onvolledige verordening aanvult, heeft ontwikkeld. En dan lezen we: ,De taak van het bouwtoezicht moesten wij in de eerste plaats kennen en daartoe verzochten wij den wethouder van Fublieken Werken ons inzage te verleenen van de betrffende instructiën. Teven» gaven wij den wensch te kennen de ambtenaren van het bouwtoezicht te hooren. Ook verzochten wij zijne bemiddeling om ons in s'aat te stellen te spreken met den uitvoerder van het werk in de Pietsr Nieuwlandstraat, want wel schijnt onze taak niet te zijn u ons oordeel mede te deelen over de oorzaak van de ramp, maar wel achtten wij het noodig voor ons zelf daaromtrent eene meening te verkrijgen. Als antwoord op ons desbetreffend verzoek ontvingen wij het schrijven waarvan een afschrift hierbij is gevoegd; een schrijven waarvan de beteekenis ons nog duide lijker werd, toen de door ons geboorde ambte naren van het bouwtoezicht telkens zicb verplicht achtten op onze vragen het antwoord te weigeren, op grond van eene aanschrijving welke zij van den Wethouder verklaarden ontvangen te hebben. «Het bleek ons dus, dat ons onderzoek, in plaats van niet gelimiteerd, tot in het uiterste be perkt was, en tot ons leedwezen zijn wij daar door verhinderd u zoo volledig en degelijk voor te lichten als wij reeds uit de samenstelling onzer commissie mochten opmaken de wensch te zijn van uw collegie." * * Daar hebben wij nu het zonderlinge geval, dat B. en W. voor hun eigen ver antwoording een commissie benoemen om hen over een zeer epineuse zaak voor te lichten; de drie mannen gaan vol goeden wil aan den arbeid, bij hun installatie schijnt de wethouder van P. W. zelfs een speech te hebben gehouden, die als altijd mooi klonk, en als de commissie nu rap port moet uitbrengen zegt zij : wij hadden u, B. en W., veel vollediger en degelijker kunnen voorlichten, als wij in ons onder zoek maar niet door een lid van uw college tot in het uiterste beperkt waren. Zoo ook bleken de door den voorzitter van den raad genoemde «onjuiste berichten" toch ook weer in dit geval volkomen juist te zijn, ja verre de geruchten te over treffen, die daaromtrent in omloop waren. Wanneer nu de raad toegeeft dat ge noemd rapport aan B. en W. op hun verzoek, voor hun eigen verantwoording en gebruik is uitgebracht en dat de leden daarin slechts bij hooge vergunning een kijkje hebben mogen nemen, dan zeker is de beschuliging, door de commissie tegen den wethouder van P. W. ingebracht, linge sale dat het Dagelijksche Bestuur maar en familie moet wasschen; ziet de raad echter in de opneming in het Ge meenteblad een bewijs dat B. en W. ook eindelijk erkenden dat de belastingbetalende burgerij, die toch mede de kosten van het onderzoek draagt, recht had bij zoo brandend een quaestie op publiciteit, dan ligt het natuurlijk op zijn weg om ten eerste aan B. erf W. te vragen of zij nog volhouden, dat de inspecteur van het bouwtoezicht zich naar hunne meening voldoende heeft verantwoord; ten tweede of het waar is dat de wethouder van Publieke Werken zijn ambtenaren heeft gelast, aan de commissie de inlichtingen te weigeren, welke zij noodig oordeelde te vragen. Waarom is het schrijven van den wet houder van P. W, aan de commissie, waarvan in bovenstaand citaat sprake is, niet mede in het Gemeenteblad opgenomen? Wij hebben ergens gelezen, dat het ge meentebestuur van Amsterdam het meest vooruitstrevende en het meest democrati sche was van geheel ons land. Te looche nen is het niet, dat de raad w l eens vooruitstrevende en democratische besluiten neemt, of heeft genomen, maar wanneer we in aanmerking nemen op welk een zonderlinge wijze en met welk een zonder linge opvatting o.a. de bepalingen betref fende minimum-loon en maximum-arbeidsduur in de gemeentebestekken bij het bouwen van het nieuwe Entrepotdok zijn toegepast, en wij nu weer vernemen wat er in deze quaestie is geschied, dan gelooven wij niet dat wij overdreven, toen wij boven dit artikel schreven: «regentenstukjes." Amsterdam, 12 Maart. SECANS. Lord Salisbury's antwoord. Lord Salisbury's antwoord op het ern stige en waardige telegram van de presi denten der beide Zuid-Afrikaansche repu blieken wordt buiten Engeland algemeen zeer ongunstig beoordeeld. En geen wonder. In de eerste periode van den strijd moeten ook zij, die den oorlog hoogst onrechtvaardig noemden en de schuld daarvan geheel wierpen op de Engelsche regeering, toch erkennen, dat er iets kloeks en fiers, en dus iets sympathieks was in de wijze, waarop Engeland het hoofd omhoog hield onder eene even onverwachte als ongehoorde reeks van nederlagen, den machtigen staat door een zooveel zwakkeren vijand toe gebracht. Die houding versterkte de flauwe hoop, dat Engeland, zoodra het keeren van de oorlogskans een eervollen uitweg opende, het oor zou leenen aan de stem der edelmoedigheid, die tevens de stem van de eerlijkheid in het gezond verstand was. Lord Salisbury's antwoord heeft deze optimisten uit hun droom wakker geschud. Wij weten thans, dat de Engelsche regee ring, in flagranten strijd met haar vroegere, aan duidelijkheid weinig te wenschen over latende verzekeringen, niets anders wil, dan de algeheele vernietiging der beide

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl