De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 25 maart pagina 2

25 maart 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No, 1187 maags:hapten met de kinderen des lands, ziet de heer de Flaix den oorsprong van het tegenwoordige stoere Boerenras. Zij zijn het geweest, die door hun geringe be hoeften en den patriarchalen eenvoud van hunne levenswijze, niet het minst door de goede eigenschappen, welke zij van de in boorlingen overnamen, bestemd zijn gewor den cm in Zuid-Afrika het overheerschende ras te worden. De kruising van rassen schijnt in dit geval, bij uitzondering, een uitnemend resultaat te hebben gehad. »Dit volk"?zoo schreef Levaillant in 1784, zal nooit gemakkelijk te behandelen zijn; men zal eene groote mate van plooi baarheid aan den dag moeten leggen oin het te behearschen, en ik acht het volstrekniet onmogelijk, dat het eenmaal, het juk geheel afschuddend, aan de hoofdstad der kolonie de wet zal stellen. Men behoeft hun slechts te herinneren, dat zij 10.000 man sterk zijn, allen jagers, vastberaden, behendig, dat elk schot van hen den dood brengt; dat zij, zonder moeite en gevaar alle troepen, die de regeering tegenover hen zou willen stellen, kunnen verslaan en vernietigen. De regeering kent dan ook zeer goed den aanleg en het karakter van die krachtige mannen de meesten zijn zes voet lang die bijna allen in de bosschen zijn grootgebracht. Bij een ten onrechte verspreid alarm zag men er bin nen 24 uur 1000 of 1200 aan de Kaap verschijnen, om eene landing van de En gelschen te beletten. Al de anderen wilden dit voorbeeld volgen; men haastte zich, tegen bevel te geven." Zoo was, voor 120 jaar, het ra? der Boeren reeds gevormd; zijne elementen waren uiteenloopend en machtig; het was eene overheerschende kracht, bedreigend, onafhankelijk, meester van den grond, dien het bebouwde; het ontving eene mannelijke, krijgshaftige opvoeding. Men begrijpt nu den weerstand, dien het sedert 1814 voortdurend heeft geboden aan de Engelschen, welke hunne rechten uitsluitend ontleenden aan het Weener Congres; men begrijpt den tegenstand, dien het thans biedt ten aanschouwe van alle volkeren, die zijne pogingen met be langstelling en sympathie volgen. Wat het heden betreft, komt de heer Fournier de Flaix tot het besluit, dat Engelsch Zuid-Afrika voor de Eogelsehen niet is eene bevolkingskolonie," maar alleen eene exploitatiekolonie." De Boe ren maken meer dan negen tienden uit van de blanke bevolking in Engelsch Zuid-Afrika, de Transvaal en den OranjeVrijstaat te zamen. De cijfers, door de Engelschen pour Ie besoin de la cause van de Uitlanders gegeven, zijn vol komen fantastisch. Alleen te Johannesburg heeft het Uitlander element eenige beteekenis verkregen, en daarbij moet men niet vergeten, dat van die Uitlanders de Franschen, Duitschers, Noren, Zweden en Russen voor de Boeren en. tegen de Eagelschen hebben partij gekozen. Uit deze feiten valt duidelijk de toekomst van Zuid-Afrika af te leiden. Het blanke ras zal er het zwarte langzamerhand assimileeren," dat wil zeggen, eene bepaalde, onmisbare, maar ondergeschikte rjl aan wijzen, zooals nu reeds met de Hottentotten geschiedt. Het is het inheemsche Bjerenraa, dat het blijvende element vormt en den grond bebouwt. Wat beteekenen daarnaast de Engelsche immigranten, die bijna uit sluitend komen om in aandeelen te speculeeren of om in banken of hotels betrek kingen te vervullen, slechts bij uitzondering oin handenarbeid in mijnen of andere industrieele ondernemingen te verrichten ? De exploitatie der mijnen zal langzamer hand in belangrijkheid verliezen, de cultuur van de reusachtige uitgestrektheden beschikbaren grond daarentegen in belang rijkheid toenemen. »Zou het mogelijk zijn," vraagt de Bchrijver »dat een Engelsch leger, van zoo verre naar een geheel verschillend klimaat overgebracht, aan die geheele be volking van blanken en zwarten den absoluten wil van Engeland opdrong, en van Alexandriëtot de Kaap een reusachtig zwart Kijk vestigde, alleen onder de be scherming der Eagelsche vloot, daar de Engelsche soldaat wegens het klimaat niet Noordelijker dan de Zarnbes'. kan komen? Ziedaar het vraagstuk, dat thans voor de aandachtige volkeren wordt gesteld. Zelfs indien na de pijnlijkste opofferingen Bloemfontein, Johannesburg en Pretoria worden bezet, zou daarmede het vraagstuk niet opgelost zijn. Deze steden beheerschen de goud- en diamantmijnen, waar het in dezen oorlog voornamelijk om te doen is; maar zij liggen aan den rand van het Boerengebied; de Boeren kunnen ze verlaten, en toch op hun terrein meester blijven. Zoodra zij het verkiezen, kunnen zij hun exodus hervatten, huune wagens aanspannen,hunne kudden voortdrijven, en dwars over het Veld het onmetelijk gebied van Rhodèsia binnentrekken, dat thans met n pennestreek aan de Chartered Company is toe gewezen, maar waar het Engelsche leger, nu reeds overweldigd door het klimaat der hoogvlakten van het Kaapland, er niet aan denken kan hen te vervolgen... »De gebeurtenisssnin Zuid-Afrika nebben het bestaan doen uitkomen van een g mengd ras van hooge waarde, in het bij zonder geschikt voor de kolonisatie van een aanzienlijk deel van Afrika. Zoo hebben zich, in den loop der beschaving, andere rassen gevormd, die eene groote rol hebben gespeeld, wanneer aan hunne vrije ontwikkeling niets in'den weg stond. Indien de Boeren er in slagen, den aanval der Engelschen af te slaan, dan zijn zij zeker bij uitstek geschikt om de kern te vormen van een volk dat zich in even normale omstandigheden zal ontwikkelen als da Noord-Amerikanen.. . . Gezegend met eene buitengewone vruchtbaarheid, voortreffelijke landbouwers, opmerkelijk streng van zeden, zijn zij veeleer dan speculanten of werk- i lieden in goud- en diamantmijnen aange wezen, om eene fusie tot stand te br ngen met de zwarte stammen van Zuid-Af: ika." Tot zoover de Fransche schrijver. Het komt ons voor, dat zijne voorstelling van het ontstaan van een gemengd ras, begaafd met de goede qualiteiten der samen wer kenden, meer nog van psychische dan van physische zijde moet worden opgevat. Maar ? wat hiervan zijn moge, zijne stelling, dat de Boeren zich twee eeuwen lang, door j aanpassing en overerving, hebben gevormd tot het ras, dat bij uitnemendheid geschikt is om Zuid-Afrika te bewonen, te bevolken en tot bloei en welvaart te brengen, ver dient zeker zeer de aandacht. Óók die van de Eugelschen! Sociale, HiiuuiimiililimmmimiiiiimlmimiuiiummimiiuiiiiHtiiiiiluimiM Amsteröamscüe naaisters. i. Er is voor eenigen tijd een hoogst belang rijke publicatie geschied, waarvan hier zeker ook eene algemeene bespreking zou hebben plaats gehad, ware het niet, dat de dag bladen uitvoerige uittreksels er uit hadden gepubliceerd, waardoor op een bijzondere gelegenheid moest worden gewacht om pr ook hier een woordje aan te wijden. De publicatie is het, PUpp )rt over de kleedingindustrie te Amsterdam '), de bijzondere gelegenheid: het in deze maand driejarig bestaan van den Algemeenen NeHerlandschen Naaisters bond Allen E-m." Beide dingen hebben, voor de Amsterdamsche naaisters vooral, een zeer bijzonder belang. Het eerste, omdat erdoor hun en allen die er belang in stellen duidelijk wordt hoe ellendig de toestanden in het vak zijn, het tweede, omdat het wijst in de richting waar verbetering te verkrijgen ig. En wie zou er niet belang in stellen, of behooren te stellen ten minste, onder welke omstandigheden datgene wat hem of' haar het naast aan 't hart ligt, vervaardigd wordt? Wij hebben hier te doen met het werk van een officieele commissie, samenge steld uit personen die van boven-af de toestanden bezien, en die dat zondei twijfel gedaan hebben op eene wijze die van hunne onpartijdigheid goede bewijzen aflegt, daar ze zonder omwegen mededeelen wat zij hebben gevonden, zonder verzachting. Toch blijft het officieel en van-boven af, zoodat veilig de gevolgtrekking kan worden ge maakt dat van-onder-op gezien, van het standpunt der arbeidsters-zelve, de toestan den nog vél ellendiger, nog wél zoo zwart zullen zijn. De scheipe puntje^ zijn er hier en daar wel eens wal afgevijld. En toch is het al erg genoeg. Vóór wij de zaak wat meer beschouwendervvijze be zien, wat cijfers en feiten als materiaal. Het rapport b°spreekt achtereenvolgens deze drie categoiiëa van naaisters: De costuumnaaister, de kimler confecuewerkster en de Hnnenaaister. Kortelijk zullen wij elk dier drie nagaan in hun algemeenen toestand, hun loon en hun arbeidstijd. De cosluumwerksters zijn te vtrdeelen in twee soorten. Die op groote dames-mode magazijnen, en die welke arbeiden bij de 't klein-bedrijf uitoefenende costuumnaaister-patronessen. In beide gevallen wordt er gewerkt op een atelier, niet meestal niet tenminste door de werksters tehuis. De in-klein-bedrijf-werkende oostuumnaaister krijgt de te bewerken stof meestal van haar klant, die ze elders koopt. Hare verdiensten bestaan dus vooreerst in het maakloon, verder in de winst die ze maakt op de voorschotten aan garneering, knoopen, voering enz. enz. en uit de per centen die zij van de verkoopers der sloffen krijgt. Haar winst moet zij dus vooral maken uit den arbeid harer helpsters, de costuumwerksters. Dit doet zij op twee wijzen, door onbetaalde krachten te doen werken en door de betaalden laag loon te geven. De eerste zijn de leerlingen, die tegen de som van ?50 _tot ?150 gewoonlijk een leertijd van drie jaren doormaken. »Zij wier ouders dat tamelijk hooge leergeld niet kunnen betalen, moeten gedurende de eerste anderhalf'jaar diensten als loopmeisje verrichten" (p. 41). Indien men nu denkt, dat die kinderen het vak keren zal men teleurgesteld zijn. »Het is er verre van af," zegt het rapport, (p. 42) »dat de leermeisjes op de ateliers volledige vaardigheid krijgen in de werkzaamheden die te zamen het maken van costumes vormen. DO kennis welke de meesten daar opdoen gaat niet verder dan eenige bedre venheid in naaien, het opleggen van gar neering enz." Van direct onderwijs komt in de meeste gevallen betrekkelijk weinig. De patrones is door de concurrentie gedwongende meisjes als goedkoope werk krachten te beschouwen." Na afloop van den leeftijd ontvangt het meisje ? 0.50 of ? 1.?per week, stijgende gewoonlijk elk jaar met 50 ets. per week, totdat het gemiddelde loon der volleerde naaister is bereikt, dat bedraagt ? 3 u ? 4. Een respectabele som, inderdaad, vooral als wij straks zullen zien hoelang daarvoor gewerkt moet worden ! De werksters op de groote modemaga zijnen hebben het al weinig beter. De ge middelde week-verdienste bedraagt hier / 4 tot / C '?), al komen er voor de buiten gewoon bekwame werksters en coupeuses wel eens hoogere loonen voor. Hier is de arbeidsverdeeling zoover mogelijk uitge breid, wat natuurlijk tengevolge heeft dat van algemeene vakkennis geen sprake meer kan zijn. En nu de arbeidstijd. Oppervlakkig zou men denken daaromtrent kort te kunnen zijn, door eenvoudig te verwijzen naar de bepalingen der Arbeidswet: De maximale arbeidsdag voor vrouwen en meisjes bedraagt 11 uur, deze mag niet vroeger aanvangen dan 7 uur 's morgens en moet om 7 uur 's avonds geëindigd zijn. Zijn de meisjes ouder dan 14 jaar, dan mag de arbeid ein digen om 8 uur, mits niet vroeger aange vangen dan 8 uur 's morgens. Zondagsarbeid is verboden. Tusschen 11 en ij uur moet minstens a uur worden gerust, en dat wel i u een ander locaal dan. waar gewerkt wordt. Edoch, zoo eenvoudig is de zaak niet want men kan gerust zeggen dat ge middeld geen dezer bepalingon wordt na geleefd. De commissie drukt het wat zachter uit: ,.Tegen al deze bepalingen wordt herhaaldelijk gezondigd. Ia drukke tijden gebeurt het zelfs op de voornaamste en grootste ateliers dat door mei«jes van 13 en 14 jaar gearbeid wordt tot 11 en 12 uur 's nachts. Ook 's ZonHags wordt dik wijls gearbeid." (p. 45). Tal van manie ren zijn er om hen, die met het toezicht in deze belast zijn, te bedriegen bij de enkele gelegenheden, dat zij pogingen doen tot ontiekking van overtredingen, wat bij de gebrekkige regeling van Let toezicht niet zoo hed vaak of'nauwkeurig gebeuren kan. En bij ontdekking zijn gewoonlijk de opge legde strafïan zoo laag, dat de winst uit het overwerk verkregen, die volkomen, ver goedt. Vooral op de kleine ateliers is het toezien moeilijk, maar ook op de groote beleeft men zulke aingen. Zoo laten wij ia de Naaistersbode 3), dat er bij Hirsch 'vrij ge regeld wordt overgewerkt door eeu deel der meisjes, echter zoo, dat naar men de redac tie verzekerde, niemand zou kunnen ont dekken of het gebeurt. Eén voorbeeld uit de vele. De kindfrconfectieiverksler is de vrouw arbeidende op de groote werkplaatsen waar de jongenskleeren onder toezicht van een coupeur vervaardigd worden. Ook hier, terwille der arbeidsverdeling geen huisarbeid. Ook terwille van het toezicht door den coupeur. Het grootste deel van het werk wordt door de machinenaaisters gedaan, die de gesneden broekjes en blousjes vaa den coupeur krijgen en. per stuk worden betaald met. 25 tot 55 et., naar dequaliteit der kleeding. Van de minste soort worden door een handige naaister vier per dag gemaakt, van de fijnere nog geen twee, zoo dat de uitkomsten ongeveer overeenkomen bij gewoon of' fijner werk. De machinenaaisters qntva1 gt>n naar gelang hartr bekwaamheid ? ,'j tot ? 7 par week. De minder talrijke handwerksters die garneersel opleggen enz. verdienen ./' 2 50 a ? 3, kiioongatennaaisters ? 5 a ? O, strijksters ?4 u ?5 (pag. 49). Ongeveer dezelfde totstaiiden moeten bestaan in de ateliers waar blouses, rokken, mantelcostumes en meisjeskleeien worden geconf<-cüoneerd. Met de linnennaaistcrs komen wij tot de onderkleeding, in welker fabricage in de laatste jaren ook een heele verandering gekomen is doordat de oude gewoonte er huisnaaisters op na te houden, hoe langer hoe meer heeft plaats gemaakt voor het koopen van goederen die door de groote winkels zelve op een of andere wijze zijn gereed gemaakt. Nu eens, en meestal, door middel van huisindustrie, dan op eigen groote ateliers of aparte fabrieken van witte go deren. In dvze tak is het stukloon, de betaling voor elk, of elk stel, afgeleverde goederen, het gewone, terwijl dit natuurlijk nogal varieert voor hen die tehuis werken of voor fabriekarbeidsters; de eerste zijn bij de loonbepaling in veel ongunstiger conditie bij het ontzettend groote aanbod van werk krachten. Een loon lijstje door het rapport gepubliceerd, is aan de fabrieken ongeveer algemeen : (p. 58).4) Pantalons . . . 91'ci ets. Manshemden . . O'/a a 10 » Rokken .... 5 ;i G1/-' » Nachthemden. . 14' c a 15 » . Dameshemden . 9:,<i a 20 » In de Naaistersbode vonden wij het vol gende lijstje ingevoerd tengevolge eener werkstaking: Blouses met 5 plooien 20 ets. » » ruimte 15 » Broekjes zonder lijfjes 71^ » » met » 12'/a ?> Kinderjurkjes m. galons m. strook L5 » Kinderschort G'1/s » Dameshemd met kant 5'/'-i » » » feston . , . . (i:/.i » » » ingez. mouwen. 9'/5 » Bovenrokken (!':?.< » Lakensche bloesjes 12' u » Russische » O'/'ü» Nachthemden 25 » A-jour-boezelaars ~>''/n » Keizerslinnen boezelaars. . . . 7"/»-->» Kiiiderboezelaars plissémet bies S'/s » Dit is het loon voor de machinenaaisters. Het geheele weekbedrag is al even weinig hoog: «Het gemiddelde loon dateen werkster op.een fabriek kan maken," zegt het rap port op pag-. 58, «bedraagt ? i] h ?5 per week. Op de fijnere ateliers kunnen de loonen stijgen tot ?0 u, ?7. Vele naaisters die zulk een loon kunnen maken zijn er niet.''1 En zij die tehuis werken zijn er even slecht, of nog veel slechter, aan toe: «Met een arbeidsdag van 11 a 12 uur kan de gewone thuisnaaister hoogstens ?4 a ?5 verdienen. En alleen wanneer ook 's nachts gewerkt wordt, is haar verdienste hooger." Men bedenke dat zoo iets staat in een officieel rapport (p. 55), boven alle verdenking van verergeren van den toestand verheven, en dan zal men voor de gevolgen dezer ellenden niet meer zoo vreemd staan als nu vaak het geval is. Toch zijn wij nog niet aan het eind. Ook hier vaak, behalve op de nieuwere ateliers wellicht, overtreding der arbeidswet, wat den werktijd betreft; wat de huisnaaisters aangaat, daar is natuurlijk zelfs van eene beperking van reeds zoo weinig beteekenis, ais die tot 11 uren door de arbeidswet toch eigenlijk maar is, eerst in het geheel geen sprake."') En daar tusschenin dringt zich dan ook hier nog de sweater, de aannemer van vrouwenexploitatie, die zijn, of' haar, con tracten met de winkels heeft en door ontzet tend lage loonen te geven uit anderer arbeid een eigen loon perst. Eeu voorbeeld ervan geeft de Bode ") n ml. dat er rok ken genaaid worden van 5 baan wijd, gevoerd, de naden geboord, stootkant ertegen, bezernpjeeraan, de meeste met platte plooien en met knoopjes en koordjes van achteren gesloten dit alles voor.... 40 ets! En dat zonder trapmachines, slechts met de handmachine. Toch worden ze nog zóó gejaagd, dat de vlugsten anderhalve rok per dag maken, die dan gegarneerd wordt, moeilijk of gemakkelijk, voor 15 centen ! Dan komt daarbij de noodzakelijkheid van meisjes, die niet, tehuis zijn om ? .50 u ?.1.50 ko:-tgeld te betalen; '<!<.? i:Melli:igder, ln.'ig niet steeds gtringe of zeiden op gelegde, boeten; het op vele inrichtingen beslaande gebruik, dat de machinenaaldtn gekocht moeten worden van den patroon , [eu wel eens voor 4 cents, waar hijzelf er 3 j voor geeft ']; de bepaling dat de bedorven j goederen tegen den kostenden prijs door haar, die ze bedorven heeft, moeten w>rden gekocht. En tal van andere kleine fi iantieele beslommeringen, die de verdiensten van da naaister maken tot de geringste en onzekerste in de arbeiderswereld. Niet zonder reden. Vooreerst de buiten gewoon sterke concurrentie waaraan vooral de thuisnaaisters, maar ook de fabrieken blootstaan, niet van het buitenland zooals deze laatsten alleen, maar van de huisin dustrie-zelve, van al die vrouwen die niet anders kennen dan werken met den naald en dit aangrijpen als het eenige, het laatste middel om zich te bewaren voor den maatfchappelijken ondergang. Zij moeten aan nemen wat hun geboden wordt, tot eiken prijs, want morgen staat de honger voor hun deur, als zij niet werken nacht en dag al is 't dan maar voor een paar centen. Noj een tvvetde concureiitie is er, die geducht gevoeld wordt, die van kloosters en weeshuizen. Daar heeft men handen te over, en de winkelier doet nog een godvruch tig werk, nietwaar, wanneer hij werken laat door zulke instellingen. E r het godvruch tige ontvangt zijn bdooning, doordat hij voor dat werk minder te betalen heeft dan behoorlijk zou zijn 8). »De concur rentie van dit gestichtswerk oefent dun ook een zeer nadeeligen invloed uit op d; loonen die door de winkeliers aandehuiswerksters betaald worden", zegt het Rap port (pag. 53), Wat zijn van dit alles de oorzaken ? Liggen ze in de mindere nuttigheid van den arbeid der vrouwen en meiïjes, in de mindere gebruikswaarde der door haar ge produceerde waren ? Immers neen. Wij heb ben hier met een ander, veel ingewikkelder verschijnsel te doen. De iooncijf'ers zijn zoo laag, omdat de arbeidsteis nog niet hebben kunnen zorgen dat zij hooger werden omdat de patroons kans zien ze zoo laag te houden. Cornelie Huygens heeft hiervan de betee kenis voor kortgefornmleerd in de uitspraak: »er zijn werkgevers, die alleen de voorkeur geven aan meisjes op de werkplaats, omdat zij weten dat deze nojr een ander middel van bestaan hebben. Vaak vestigen die patroons op niet onduidelijke wijze de aan dacht hunner werksters hierop." De slechte loonen die leiden tot verkoop van het andere dat eene vrouw nog heeft behalve haar arbeidskracht: haar lichaam zelf, wor den zelf' weder gedrukt en laag gehouden door het feit van die prostitutie, die steeds op de markt arbeidsters doet zijn, die daar door voor minder kunnen arbeiden dan anderen en dus de markt bederven waar nog iets te verbeteren zou zijn. Of de arbeidster is nog kind in huis, en haar arbeidsloon verhoogt dan slechts dat door het gezin behaald. liet kan dus laag blijven zoolang elke stuiver daar welkom is, en voor een stuiver in de hand, de guldens in de lucht gaarne gegeven móéten worden. Zulke geexploiteerden zijn de Ainsterdarusche naaisters in eeu volgend artikel zullen wij zien hoe in deze baaiert van ellende wat regel, in de duisternis een enkel straaltje licht begon te komen, juist als gevolg van de grof heid waarmede die uit zuiging te werk gaat. (IVordt vervolgd.) H. ') De volledige titel is : De kleedingindustrie te Amsterdam ; R-tpport uitgebracht door de Commissie van Onderzoek, benoemd door den Gemeenteraad in zijne vergadering van 30 Juni 181)7 ; bestaands uu de heeren : L. Serrurier, mr. Pb. Falkenburg, C. V. Gerritsen, dr. C. W. Janssen en W. van der Vliet. In commissie bij Joh. Muller, Amsterdam 1900,135 pag. 75 ets. -j »Men neme echter in aanmerking, dat de slappe tyden in het vak zeer lang duren, en dus deze verdiensten slechts gedurende een deel van het jaar worden gemaakt." (Rapp. pag. 45) 3) De Naaittersbode, orgaan van den Alg. Ned. Naaistersbond, vèrschynende maandelijks na 15 Oct. '08. Dit flink geredigeerde vak blaadje geeft in de rubriek: Vaktoestanden heel wat materiaal voor de kennis der Amsterd. toestanden. Over Hirsch in I, 2 en I, 8. ') De opgave geschiedt in het Rapport per G stuks. Wij brengen het door deelicg tot n stuk terug evenals in het volgende lijstje uit de Naaistersbodell,4. De berekening geschiedt daar per 12 stuks. "') De A'aaititembode II, 7. '') En de groote ateliers geven aan hunne werksters ook nog wel werk mede naar buis ; zij sluiten dan op tyd, maar is het overwerk er niet even goed en met minder kosten van vuur en licht ? ') De N'iaisternbode I, 10. s> De Xaaistersbode vertelt dit van Phil. Ketelaar, I, 3. ftlllllmUmMIIIIHIHHIIHimilllllllllllllllllMIlmiltMIlHIIIIIMIIHrllllllH L STeqUlTTClLN Mnzieïin fle Hoofdstad, Een gelukkig gesternte zweefde over de tweede uitvoering der zangvereeniging van Toonkunst. De twee werken, waarmede de avond gevuid was, konden rekenen op ieders belangstelling, zoowel door hunne beteekenis als om het feit dat zij tenauwernood hier bekend waren en ook ditmaal waren er geen ongelukken te betreuren als: afzeggen van solisten, of noodzakelijkheid tot uitstel van het concert enz. Het REQUIEM van Mozart herinner ik mij eens gehoord te hebben in de zangvereeniging Excelsior desiijds onder leiding van den heer Julius Röntgen. Zooals hekend is, mag men gevoegelijk het Requiem Mozart's zwanenzang noemen. De dood verraste hem zelfs alvorens hij het werk voltooid had, zoodat het ontbre kende door zijn leerling Süssmayr op verlangen van Mozart's weduwe er aan werd toegevoegd. Zeker is het, dat de eerste vier deelen, tot en met het Damine Jesu Cliriste van Mozart's hand zijn ; zoodat het aandeel dat Sussinayr in de compositie zou hebben gehad, dan bestaat uit het Kunctus, Benedictus en het eerste deel van het Af/ims Dei het slot daarvan is gelijk aan h»t ?.'</»'. Later echter is zulks weer i" twijfel patrokken en heeft mer. cetneeiid dat Mozart ook het Sancttiis en Jlcncilictua in schets heeft ontworpen, zoodat Süssmayr het slechts heeft uitgewerkt; hoe dit zij het zal wel altijd een duister purt blyven; te meer nog daar het handschrift van Süssmayr zooveel gelykei is heeft met dat van zyn meester, dat niemand er een i g verschil in kan ontdekken en ook omdat de verklaringen van den learling hieromtrent niet betrouwbaar z\jn gebleken. De instrumentatie van de laatste dtelen is naar de voorschriften van Mozart. gebed door Süssnaayr gemaakt. Men kan in g e i geval ontkennen dat deze zyn taak, behoudens een enkele uitzondering, niet veel pieteit en niet z.jnder talent heeft volbracht. Al moge het waarachy nlyk zijn dat het genie van een Mozart by' de verdere bewerking, indien hem zulke vergund ware geweest, nog menig fijn trekje van muzikalen geest en vernuft voor den das getooverd zou hebben het strekt den discipel tot niet geringe eer het werk van zyn meester zóóJanig te hebben .kunren voltooien, dat het beeld van het kunstwerk in zijn eenheid er niet onder geleden heeft. Wat nu de geest van het lliquiem betreft, nog onlangs by de besprekir.g van Bach's Jluhe Meste wees ik op het eigenlijke kernpunt van kerkmuziek. Mozart vertegenwoordigt geen type van kerkmuziek gely'k Bach ; maar toch hebben zy'ne uitingen in dat genre van kunst groote waarde, als die van een genialen geest en een kinderlyk geloovig gemoed, dat zich uitspreekt in z y n taal en wel meer met den gloed en de warmte die zich in zy'ne drama tische muziek openbaren, dan wel met de sere niteit die men bij deze kunst liever zou wensehen en die men niet aantreft bij hem of zjne tydgenooten, maar bij de meesters van twee eeuwen vroeger. Als nummers die veel indruk maken, zou ik willen releveeren de dubbel-fuga op de woordan Krjriëeleison, de machtige aan hef vaa het Dies irae, het verrukkelyk schoone soloensembla cum vix justin en Mecordare, dan het begin van het Sanctw en het Vened'tctus. De uitvoering vermocht aan zeer hooge eischen te beantwoorden. By uitzondering wensch ik in de eerste plaats het solo quartet te noemen, want dat was zóó schoon, dat men zelden of nooit een dergelijk prachtvol solo-ensemble in een oratorium-uitvoering ontmoet zal hebhen. De dames NoordewierReddingius, de Haan-Manifarges en de heeren Jos. Tijssen en Messchaert hebben zich zelven overtroffen in de quartetten. Zou men in enkele soJotrekjes het geluid van den tenor iets voller gewenscht hebben, daar waar deze zich vereenigde met de andere stemmen was waarlijk de volmaaktheid al zeer naby gekomen. Maar ook het koor was goed van klank en flink in zijne attaques. Er werd ook met veel nuanceering gezongen en al had ik mij enkele nuances en ook enkele tempi anders voorgesteld, dan wil ik toch daar over zwy'gen, dankbaar voor het genotene en voor den indruk die de uit voering van het fraaie werk op mij vermocht te maken. Het was echter niet goed gezien die indruk te komen verstoren met een open bare huidebetuiging aan den Directeur in den. vorm van een krans en een toaspraak. Over den inhoud dier concertrede zal ik niet verder uitweiden; doch indien het Bestuur der Zang vereeniging meende die hulde te moeten doen plaats vinden, dan ware zulks passender ge weest vóór het begin van het tweede deel; dan zou de stemmige indruk van het Jiequiem door het vreugdegejubel niet gedeeltelyk ver stoord zijn geworden. De cantate van Bach »Ein feste Burg ist unser Gott" kan jnen beschouwen als een der machtigste toonwerken van dien heros. Zij ia trots hare beknoptheid eene complete Bach. Woorden schieten te kort om den indruk te schetsen van het eerste koor. Daar heet het zwijgen en bewonderen. Een grootsche fnga ontwikkelt zich op eene variante der eerste beide verzen van do koraalmelodie. Nadat die fuga zijn hoogtepunt bereikt heeft en door het orchest het koraal-thema in zijn ware gedaante herhaaldelijk is aangeheven, worden de andere verzen van het koraal fugatisch en in nabootsingen met allerlei veranderingen bewerkt, totdat ten slotte de melodie der eerste strophen weer terugkeert en het omvangryke, imposante eerste nummer ten einde voert. liet tweede nummer bestaat uit eene coloratuur-aria voor bas, terwijl de sopraan solist daartegen de koraalmelodie zingt, eveneens met een paar varianten. Dan volgt een recitatief voor bas met Arioso en daarna een sopraan solo. Het daarop volgend orchestspel met unison-koraal van alle vier de koorstémmen komt my' voor niet op de hoogte van Bieb. te staar. De tekst geeft ook een merkwaardig staaltje van naïveteit: Und wenn die Welt voll Teufel wil'', Und wullen uns verschlingen, So fürchcen wir uns nicht so sehr, Es soll uns doch gelingen. Der 'ürst dieser Welt Wie sauer er sich stellt Tuut er uns doch nichts Das macht, er ist gericht't. Ein Wörtlein kann ihn fallen. Vervolgens komt een recitatief voor tenor en een duet voor alt en tenor, het slotkoraal voorafgegaan hetwelk op Bach's meesterlijke wijze gezet en met vol orchest en orgel geïn strumenteerd, op imposante wijze het werk afsluit. Ook hier waren solisten en koor ge heel op de hoogte van hun taak. Werd MesBchaert's coloratuur-aria misschien een weinig te veel martellato gezongen, overheerlyk klonk zijn recitatief en arioso, evenals de solo van mevr. Noordewier. Het duet voor alt en teror werd op zeer intelligente wijze gezongen, hoe wel men tegenover het pastose, wonderbaar schoone orgaan van mevr. De Haan misschien een ietwat volleren tenor had gewenscht. Het koor was bijzonder nauwgezet en zeker in de attaques; terwijl het orchest, zoowel in het Requiem als in Bach's cantate met zijn gewoon meesterschap het instrumentaal gedeelte ver tolkte. Wanneer ik nu nog vermeld, dat de heer C. F. Hendriks de gewichtige maar weinig dankbare orgelbegeleiding hoogst artistiek ver vulde, dan rest mij nog ten slotte den heer Mengelberg geluk te wenschen nut het schoone welslagen van den interessanten avond. Maandag 19 dezer gaf de heer Ulfert Schults iu de kleine zaal van het Concertgebouw een avond, geheel gewijd aan zy'ne eigen compositiën. Tot rny'n leedwezen kon ik dien avond niet tegenwoordig zijn ; maar toch wil ik er niet het stilzwijgen over bewaren, in de eerste plaats omdat het hier bij ons te lande niet dikwerf voorkomt, dat een componist op deigelijke zelfstandige wy'ze optreedt en ook omdat de variatiën voor twee piano's mij zoo gunstig bekend zijn uit de voordracht van den com ponist en den heer Röntgen, op een der kamer1 muziekavonden van Toonkunst, een paar jaar : geleien. Van er.kele liederen en piano: werkjes ontving ik mede oen zeor goeden j indruk, zoodat ik het betreur dezen niet be

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl