De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 25 maart pagina 5

25 maart 1900 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. H87 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. HIRSGH uva: LUNDI PROCHAIN 26 MARS: Exposition Générale des Nouveautés d'Et e. Echantillons et Envois franco au dessus de 10 florins. La Maison HIRSCH & G"., na ni Succursale ni Agence en Hollande. MHMHIIimMlllinummniimiMllumMIIIIMIIlIIlMllllilMIIHIIMMIIimillllllllMimiMIIMIIIIimiMII noegen losbarstend auditorium aangeboord, dat 't zoo niet langer ging, en de toestand onhoud baar werd. De volgende lezing opende Prof. Behrendt met eene scherpe rede, waarin hy' uitdrukkelijk (maar wel wat laat) verklaarde, bij de minste uiting van goed- of afkeuring de zaal te zullen verlaten en de voordracht definitief op te zullen geven en waarin hij melding maakte van zijn nood zakelijk toegeven. Hij was nu ook bekeerd tot de meening van Prof. Waldeyer, dat de aan wezigheid van de vrouw-student niet mogelijk was by dergelijke lezingen, tevens voor de stu denten gegeven", verklaarde echter nadrukkelijk openlijk, de belangstelling der bewuste dame als in alle opzichten rechtmatig te waardeeren, en nam zich voor by 't volgend semester de zelfde voordrachten over prostitutie voor dames te herhalen, en zich te zullen verheugen wan neer de toehoorderessen zeer talrijk zouden verschenen. Want volgens zijn oordeel hadden de vrouwen in de eerste plaats het volle recht en de plicht zich voor dat vraagstuk te inte resseeren. Haar streven en werken in deze zaak had reeds veel tegen verspreid. Hij wees slechts óp den weideenden invloed der vereenigingen Jugendschütz" en Frauenwohl" en op het Leger des Heils, waarvan hij den socialen werkkring zeer hoog schatte. Op humo ristische wyze bracht hy toen een hoogst ver ontwaardigd schrijven eener dame!l (leerare») te berde, welk schryven bij gedeeltelijk voorlas en waarin hem woedende verwijten werden gemaakt om zijne onvergefelijke fout, eene toehoorderes toegang te vergunnen; hy ver diende eene .Disciplinar-Untersuchung" om die schandelijkheid want, het was niet passend voor vrouwen, in het vuile slijk des levens te gaan wroeten". Zulk eene opvatting wees Prof. Behrendt met kracht terug; in deze vertrekken werd slechts zuivere wetenschap geleerd. Daarmee is de vrede weer hersteld Niet zonder beteekenis is echter deze kleine episode voor de beoordeeling der vrouwenbeweging alhier, daar om vond ik 't der moeite waard er melding van te maken. Berlijn, Maart 1900. C. In 't Armhuis door K. AKDMESSB. Amster dam, Allert de Lange. Dat is het wat zoo weldadig aandoet in dit kleide schetsje het medegevoel met hetgeen zoo mooi is en zoo hulpeloos: een kinderzieltje, dat mishandeld wordt in de demoraliseerende omgeving van een dorps-armhuis, waar weesjes en oude menschen samen wonen onder toezicht van een »moeder" en een «vader", die in geenen deele voor hun taak berekend zy'n. De oudjes, die nog op 't land moeten werken, zoolang ze eenigszins kunnen, maar hun centen aan «vader" moeten afgeven, zijn knorrig en kibbelen met elkaar, de groote meiden en jongens zy'n ruw en onopgevoed. In deze om geving droomt Gerrit, het kind met een schat van diep gevoel en gouden verbeelding, zijn prinselijke droomen; op zy'n klomp gezeten, verzamelt hij de kleintjes rond zich en vertelt hun zijn wonderlijke verhalen, die zy' verbaasd aanhooren, en die het zevenjarige Geesje, het teere bleeke meisje, eerst recht begrijpt. Alleen als Gerrit doet alsof hij een ridder is en de kleintjes tracteert pp koek en choco lade, zijn de arme kindertjes »zoo bly, alsof ze de chocolade al proeven." De eenige per sonen, die er slecht afkomen in Geirit's ver halen zijn «moeder" en «vader." Eens, terwyl het kind zat te eten, hield hij halfluid ge sprekken in zichzelf, strekte de hand uit met een gebiedend gebaar en zoo duidelijk, dat ieder het verstaan kon, sprak hij: »Hein, stop «Vader" in het hok." Om zulke ondeugende droomeryen wordt Gerrit door «moeder" en de grooteren uitge maakt voor «malle." Dit woord alleen maakt hem razend en in zijn drift doet hy heel stoute dingen. «Moeder" verlangt dat «Vader" hem slaan zal, maar deze slechte man dreigt het kind met het krankzinnigengesticht. Als Gerrit dan 's nachts op het benauwde zoldert j e op zijn stroozak ligt, verbeeldt hy zich, dat Hein de diender de trap op komt stommelen om hem te halen; hy ontvlucht het huis en legt zich te slapen in het veld, maar vroeg in den morgen wordt hy achtervolgd door Hein, die meent dat Gerrit er op uit is om eenden te stelen. Het kind had namelijk een klein gewond eendje opgenomen om het te beschermen voor een bunzing. De beschrijving van de vlucht van Gerrit is nu vol grapjes. Het geheele verhaaltje is humoristisch en aandoenlijk. Het einde brengt een heerlijke oplossing De booze «vader" en «moeder" ontvangen een bestraffing van den burgemeester, zoowel als Hein, de diender. Die verschrikkelijke Hein, die, volgens de kinderen van het dorp, «uit de Oost was weggestuurd, omdat hy te veel menschen dood maakte," wordt geheel ontmaskerd en blijkt een lafaard en een leugenaar te zijn. Gerrit echter komt onder bescherming van den schoolmeester en wordt liefderijk opgenomen in het gezin van een landbouwer. Alleen het kleine Geesje, dat zoo dapper heel in den vroegen morgen meester was gaan roepen om hem te smeeken haar vriendje te hulp te komen, heeft de schrijver aan 't slot vergeten uit het armhuis te verlossen. De lezertjes achten haar slecht beloond ! Overigens blijkt uit menige fijne trek, uit menig schoon geteekend tafereeltje, dat deze schrijver het kinderhart heeft leeren kennen in al zijn diepte. Vandaar ciat al zy'n woorden recht in het gemoed van de kinderen dringen en er volop weerklank vinden. Mogelijk is het, kinderen generaliseeren snel, dat de jeugdige lezertjes door dit verhaaltje den indruk zullen krijgen, dat alle kinderen die in weeshuizen moeten leven, te beklagen zyn, en misschien is die indruk onjuist. Maar toch, wat er zoo af en toe uitlekt van de verpleging in dergely'ke gestichten, nu onlangs geheel overtuigend gebleken is, hoe afschuwelijk het te Neerbosch heerschende stelsel is, nu is er veel grond voor de meening, dat er voort durend vele kinderen in arm- en weeshuizen slecht behandeld worden. Vooral voor kinderen, die zelven een gelukkig tehuis hebben, is het noodzakelijk bekend te worden met het treurige lot van arme weesjes. Het zal hun medelijden opwekken, maar ook hun veront waardiging over hetgeen zy reeds als onrecht den zwakke aangedaan, kunnen leeren zien. In dit kinderboek wordt een geheel anderen weg ingeslagen, dan gewoonlijk geschiedt. De stof voor kinderlectuur wordt meestal gezocht in die klasse der maatschappij, waar de ouders of voogden gemakkelijk kunnen voorgesteld worden als voorbeelden van beschaving en andere deugden. Maar de heer K. Andriesse ziet het leven verder in, hy wil nu eens iets vertellen uit die kringen der proletariërs, «waar 't leven slechts n kamp is met het lage"; hy wendt zich tot de arme, verwaarloosde kinderen en hier ligt een wereld van ellende voor hem open. Hy' acht het noodig, dat ook gelukkige kinderen daar een blik in slaan, en hy leidt hen door dit zwarte realisme met zooveel tact dat het de kinderen toch niet hopeloos toeschijnt. Er is een uit komst, er moet een uitkomst zy'n voor de ellende, dit is de diepere zin van het kleine, onaanzienlijke verhaaltje en zulk een zin heeft voor het kindergemoed iets opbouwends. By het lezen van de beschry'ving van het Armhuis krygt men direct den indruk dat de schrijver gezien en meegeleefd heeft wat hij vertelt, dat hy naar het leven schetst, en vry juist een type heeft gegeven van een dorpsarmhuis. Deze schryver, die zoo fljn gevoelt voor hetgeen het kind psychisch ly'den moet in een grove omgeving, waarin het teeder weefsel zy'ner ziel ruw geweld wordt aangedaan, en die tevens zoo bekend bly'kt te zijn met de toestanden van de armnhuizen op de dorpen zou, dunkt mij, over dit onderwerp heel wat wetenswaardigs kunnen mededeelen. En nu door de Neerbosch-geschiedenis de aandacht van het publiek weer voor een oogenblik gevestigd wordt op de schandelijke toestanden die er in onze gestichten bestaan, nu zou men den heer K. Andriesse wel willen vragen: geef het publiek eens een breedere schets van die gestichten, waar«de kost voor 't eten" en »een dak boven het hoofd" wel het beste schijnt te zy'n, wat de verpleegden ontvangen. Slechte toestanden algemeen bekend te maken is toch de eerste stap om de kans op verbetering te scheppen. M. WlBAUT B. VAN BEELEKOM. Middelburg, l Maart 1900. De De ring is van de vroegste tyden af een teeken des verbonds geweest. By de volken der oudheid, mocht echter alleen een gouden ring worden gedragen, door de hoogst geplaatste overwinnaars in den stryd, ten minste was dit zoo by de Romeinen. De getrouwden moesten zich in die dagen vergenoegen met het dragen van een ijzeren of koperen ring. Op die van de vrouwen, waren dan meestal verhoogingen aangebracht, in den vorm van een sleutel, ten bewijze dat de vrouw waardig werd geoordeeld, de sleutels van haar gemaal te bewaren. In den ty'd der Romeinsche republiek, werd het den senatoren ook veroorloofd een gouden ring te dragen. Keizer Justinianus was de eerste, die verlof gaf aan alle burgers, om zich met gouden sieradiën te tooien. Macrobius de Romeinsche schryver verhaalt, dat de man op den trouwdag, zy'n bruid een ring aan den vinger stak, als pand van trouw. Hij voegde er by, dat de derde vinger het meest geschikt daarvoor was, omdat men meent, dat van dditruit, een zenuw terstond naar het hart gaat. »De duim" meende hy, «had steeds te veel te doen om een ring te dragen, de tweedeof wijsvinger is te wa,inig.:1beschermd, de mid delvinger te weinig ia tèj, en de pink te klein, om een symbool van eenige trouw te dragen." Die derde vinger wordt tevens nog als by uitstek geneeskrachtig beschouwd. De Grieken en Bomeinen meenden, dat geneesmiddelen met dien vinger moesten worden geroerd, om een heilzame uitwerking te hebben. Zelfs nu nog in Engeland, hecht men op veel plaatsen aan deze, uit de oude tyden afkomstige traditie. Rabelais schrijft in zijn »Pantagruel" : »En hy schoof dien gouden ring aan haar medical vinger l" Het is zeer waarschynlyk, dat het geven van een trouwring afkomstig is, van de door Koning Edmond IV ingestelde wet, namely'k, dat echtelieden een pand van trouw dienen te wisselen. Dat dit in de kerk moest gebeuren, staat echter nergens te lezen. Eerst in de IGde eeuw, werd er onder de regeering van paus Innocentius III by'gelegen heid van het Concilie van Trente, bevel gege ven, dat echtverbindtenissen kerkelijk moesten worden ingezegend. In den Bybel wordt nergens bevolen, dat een ring als symbool van het huwelijk geldt. Maar de Hebreëers volgden van oudsher dat gebruik. Meestal droegen deze ringen tot opschrift: »Mazul" of "Vreugde zy met u !" De gladde gouden ring, die nu zoowel door den edelman als door den boer wordt gewisseld met de bruid, was niet altijd in gebruik. Terwyl onlangs een geestelijke in Indi weigerde, een huwely'k in te zegenen, omdat de bruigom een trouwring met juweelen aanhad, was het nog niet zoo heel lang geleden de gewoonte, allerlei deviezen, zooals ineenge strengelde handen, of vlammende harten, daarop aan te brengen. De trouwringen van Luther en zijn vrouw, waren zilver verguld. Op den zy'ue stond alleen den naam en datum; maar op dien van de bruid, was Christus afgebeeld aan het Kruis. Maria Stuart had bij haar huwelijk met Darnley drie ringen, waarvan de middelste met diamanten was bezet. In 1659 werd een trouwring als verloren aangekondigd, waarop als devies te lezen stond : «Vereenigde harten scheiden nooit!" Meestal koos men een min of meer sentimenteele spreuk, hetgeen geheel overeenkwam met den geest dier dagen. Toen de Bisschop van Lincoln, John Thomas, in 1753 met zyn vierde vrouw trouwde, liet hij op haar trouwring graveeren: »Als ik overleef, dan zal ik een vy'fde in uw plaats nemen l" Die inscriptie getuigde zeker niet van veel fijn gevoel ! In oude graven heeft men veel ringen ge vonden ; een teeken dat men ze de afgestorvene niet van de vingers nam. Onder de gevonden ringen waren er velen van groote afmeting. Men dacht eerst aan een reuzengeslacht dat ze had gedragen. Maar later kwam men tot de ontdekking, dat de Bisschoppen eerty'ds de gewoonte hadden, de ringen aan hun duim, en over den handschoen te dragen. Daarom moesten deze een grooteren omvang hebben. Eertijds maakte men wel trouwringen, twee, ook wel drie aaneen. By' de inzegening van het huwely'k, werden die ringen aan de vingers der echtelieden ge stoken en dan in tweeen gedeeld. Waren er drie, dan was de derde voor den getuige. In de meeste landen is de trouwring ver plichtend gesteld. De Engelsche Puriteinen hebben zich tegen dit gebruik meermalen verzet. De Angelsaksers droegen hun ringen aan den middelvinger van de rechterhand. De Misboeken van York, Hereford en Salis bury bevalen, dat de trouwringen eerst aan de duimen moesten worden gedaan met de woorden: «In den naam van den Vader"; dan aan den wijsvinger met de woorden: «In den naam van den Zoon", en dan aan den middel vinger met de woorden : »In den naam van den Heiligen Geest"; waarna de ring eindelijk met een «Amen !" op de rechte plaats kwam. Dat men in der haast, als geen trouwring bij de hand was, zich wel eens met iets anders behielp, bly'kt uit de huwelijksinzegening van den Hertog van Hamilton met Mies Gunning, toen men een paar ringen van bedgordijnen, tot dat doel gebruikte. Een vergeetachtige bruigom, sneed in den haast een stukje leer uit zy'n handschoen, om dat voor trouwring te laten dienen. In Duitschland hecht men minder aan het steeds dragen van den trouwring, dan in Engeland. Het schynt dat het sommige Duitsche vrou wen opviel, dat de Engelsche heeren in gezel schap wel eens ongemerkt hun trouwringen in hun vestjeszakken lieten glijden, hetgeen haar de vraag ontlokte: »Maar zy'n de vrouwen in Engeland dan meer gebonden aan de trouw, dan de mannen ?" Een echtgenoote, die meende alle reden te hebben, haar man te wantrouwen, liet hem, toen hij van een lange reis en bruin verbrand terugkwam, zijn ring afdoen. De hand was egaal bruin; geen enkel plekje aan een der vingers wees aan, waar de ring had gezeten. Zy behoefde niets verder te vragen! Niet alleen het geven van een trouwring, maar tevens doet het schenken van ringen ook tusschen menschen van gely'k geslacht, denken aan een band. »Pharao trok zy'n ring van den vinger, en legde dien in de hand van Jozef" staat er in Bijbel. Jammer maar, dat de belofte, waarvan de ring het symbool is, zoo dikwijls werd en wordt geschonden ! ... iiiimfiiiiiiHniiHimiiiiiililiiiMiiiiiiiiiiiinMiJlliiMiiiiiiiiiiiilllimminii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMtlMIHI MMIIIMMMlIMIimmrllllllMMIMMIIIIII Modes. Vrouwelijke liygeloovigheid. Schoeisel, enz. Altyd nog die woelige kapsels. sCoiffée ;i ia Madone", wie is het in onze dagen ? en toch, menig streng klassiek ge zichtje komt niet meer tot zy'n recht door al die drukke, woelige, kriebel-krulletjes en haargolfjes die de edele lijn van een hoog voor hoofd bedekken en die het oorspronkelijke «kopje" vervormen in een ruigen breeden, wolligen kop. Steekt op eens in alle vrouwen en meisjes de soubrette ? Schaft men zich op commando ook het guitig wip-neusje aan? Staan alle mondjes gereed in helderen schaterlach los te barsten ? En zijn al die mondjes voorzien van schoon gevormde hagelwitte tanden ? »Les belles dents font rire'' en de soubrette moet lachen, dat hoort zoo by' haar emplooi; ook moet dat lachen zijn hél-klaterend, vol melodie, bekoorly'k en aanstekelijk; een genot voor oor n oog. By de keuze van kapsel moet men te rade gaan met vorm en uitdrukking van eigen ge laat. Het zich-aan-niets-storend wildebraskapseltje past niet bij een ovaal gezichtje, by' peinzend-ernstige oogen, by' een hoog voorhoofd by een klassiek gevormden neus, mond en kin. Wy' moeten de eischen der natuur eer biedigen en de modegrillen volgen met verstand. Niet alles willen dragen, om- en aanhangen omdat het mode is, dan loopt men gevaar zich bespottelijk te maken en het doel de aange boren bekoorlijkheden tot haar recht te doen komen, streeft men noodlottig voorby ! Geen glinimeringen van waardelooze steenen om ons heen ; geen dertig-cents-bazar opschik ! Weinig chte sieraden óf niets. Geen opzichtige, brutaal-gedurfde hoeden. Nóg is eenvoud het kenmerk van het schoone. Uw hoed kan uw schoonheid zér benadeelen of voordeelig doen uitkomen. Geen schitterende, schril tegen elkaar afstekende tinten; kies liever iets rustigs; het hoedje dat zich reeds op honderd meter afstands verraadt is niet van goeden huize". Uw hoed moet u feitelyk even goed passen en makkelijk, aangenaam zitten als uw laars. Een groote, breede vrouw met een wiebelend noten-dopje op haar kruin schept de grootste wanverhouding tusschen zien-zelf en het artikel dat bestemd is haar hoofd te dekken. Een klein, schriel persoontje wordt verpletterd door een hoed van rembrandtieke afmeting. De groote bekoring die een vrouw aan haar toilet kan geven, bestaat in 't geheim dat zy er iets persoonlyks in weet te leggen; daardoor ontstaat harmonie tusschen verschijning en tooi. Niet maar zoo onnadenkend aantrekken, wat de mode aangeeft. «Une toilette veut tre portee". Als wy eerly'k tegenover ons-zelf willen zyn, dan weten wy best, hoever onze draag-kracht reikt. * * * Welke vrouw is niet een beetje bygeloovig ? Zoo'n hél, hél klein beetje? f/niet?! Blyft u dit echt-vrouwelijke trekje ontkennen ? Met overtuiging ? Ik niet. Ik ben bygeloovig, maar.... ik schaamde my er over en dat doe ik nu niet meer. By'geloof woekert welig op 't platte-land; vindt zyn vertakkingen by onontwikkelden en by kleine burger-luiden. Al te gader cate gorieën van kern-brave menschen, waartoe ik niet word gerekend. Heerlyk! voortaan kan ik my zonnen in my'n bygeloovigheid; de grooten der aarde, gekroonde hoofden, ja! zelfs oude vorstinnen met erkendrechtzinnige begrippen zy'n tegenwoordig ge neigd voorspellingen van kaartlegsters en somnambules als een evangelie te aanvaarden. Engeland's gry'ze vorstin heeft geen rustigen winter achter haar breeden, ouden rug. Schat naar de gevels vau de huizen, 'r Geluk daarbinnen niet altijd." De oorlog in Zuid-Afrika, die gruwel-kry'g met al zy'n helsche verschrikkingen en onmenschelyk ly'den staat haar dag aan dag voor den geest. Een jammertooneel, dat niet alleen een oude vrouw, maar kloeke stoere, jonge kerels doet huiveren. De zenuwachtigheid van koningin Victoria bereikt echter haar toppunt, wanneer haar vorstely'k brein mijmert over influenza en de noodlottige voorspelling haar daaromtrent ge daan. Spiritisme, magnetisme, hypnotisme, somnambulisme, Victoria wilde er niets van weten; zy lachte iedereen uit die er in ernst over sprak en spotte openlijk met de bygeloovig heid van haar dochter, Prinses Beatrice van Battenberg, die met hart en ziel aan al de door moeder miskende ismen" hangt. Op zekeren dag, in 't begin van den jare 1895 was zelfs voor de oude Victoria de ver zoeking te sterk en zy liet zich dooi haar dochter overhalen, mee te gaan, naar die zekere slaapster die zooveel van 's levens ge heimen wist te ontvouwen en die even vlot in de toekomst las als een gewoon sterveling in de courant. Koningin Victoria toonde haar hand aan de moderne Pythia, die eenige oogen blikken aandachtig de lijnen van die vorstelijke hand bekeek. Toen deed zy de koningin drie voorspel lingen. Ten eerste: in het laatste jaar van deze eeuw, zou Engeland in een bloedigen kryg gewikkeld worden. Ten tweede: de erf-opvolging in het hertog dom Saksen-Coburg zou niet in de rechte lijn geschieden. Ten derde: zou de koningin, wanneer zij door influenza werd aangetast, bezwijken aan de gevolgen van die ziekte. Reeds gingen twee van de drie voorspellin gen in vervulling. Is het te verwonderen dat de koningin bijgeloovig werd en dat zy hevig ontstelt wanneer zy' hoort van een geval van influenza ? * * * Eenvoudig middel om schoeisel, ondoordring baar voor vocht te maken, zonder hulp van den schoenmaker. Bestryk de naden van schachten en zool met een oplossing van caoutchouc, 't soort dat voor de luchtbanden van rijwielen gebruikt wordt. (Maandblad voor Hygiëne en Industrie van dr. Van Hamel Roos en Harmens.) CAPEICB. O XI. F F' s is toeslist

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl