De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 1 april pagina 1

1 april 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N*. 1188 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No, 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a Dit bUüii verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover h«t Grand Café, te Parijs. Zondag l April. Advertuntiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel * 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MUSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I M H O U D. VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Christelijke politiek, door J. A. Helper Serbrngger. Een crisis ? door Secans. Haagsehe brieven, door D Ooievaar. (I.) Generaal Joubert. f Telegraaf kabels en gntta-pereha door P. J. de Bruine Ploos van Amstel. SOCIALE AANGELEGENHEDEN : Amsterdamsehe naaisters, door H. (Slot.) KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Dr. P. J. H. Cuypers door Victor de Stuers door W. 8. Een jubileum, door W. S. Vandalisme door W. S. Het mirakel van Amster dam, door J. H. B. Den WelEerwaarden Heer Donsen, door J. E. Bensburg. Een Haagsehe roman, door G. van Hulzen FEUILLETON : Het Russische geheimschrift. (I.) BECLAME3. VOOB DAMES: De vrouw en de levensve1 zeke ring, door Thérèse Hoven, il.) Iets over Deensche ?vrouwenarbeid, door B. Nort. De vereeniging tot opvoeding van verwaarloosde kinderen in het huisgezin, door Vera. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANC1EELE EN OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. INGE ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. IHIIIIIIIIIIIIIHftllnlIllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIII Christelijke Politiek. Bekend is Goethe's woord: »Mag die geistige Kultur nur immer fortschreiten, mag die Naturwissenschaft in immer breiterer Ausdehnung und Tiefe wacbsen und der menschliche Geist sich erweitern, ber die Hoheit und sittliche Kultur des Christenthums, wie es in den Evangeliën schimmert und leuchtet, wird er nicht hinauskoramen." De beroemde Duitsche dichter bepaalt de vage beteeke nis van het woord Christendom hier nader, als hei Christendom der vier Evangeliën; van het Christendom der overige NieuwTestamentische geschriften, van het Chris tendom der apostelen, apostolische vaders, kerkvaders of welke kerkelijke personen obk,is bij hem geen sprake. Dat zoodoende het woord Christendom aan duidelijkheid wint, is niet te ontkennen; dat alle duis ternis in dezen op die manier niet is weggevaagd, mag niet vergeten worden. Het woord «Christendom" duidt in onzen tijd een mengelmoes van mensehen en meeningen aan 1). Het woord «Christelijk" wordt in zeer uiteenloopende beteekenis gebezigd. Beide zijn groote woorden die in de meeste gevallen niets zeggen, doch daarom juict bruikbaar in die omstandig heden, als het om geen waarheid en klaar heid te doen is, maar omklinkende leuzen, desnoods holle frazen, die de menigte bij elkander moeten trommelen. Als de politieke roffel slaat, komt het er minder op aan of dit wel geschiedt volgens de regelen van den tamboer-majoor, hoofdzaak is dan, dat de politieke partijen opmarcheeren in de rfchting van hen die zich van de trommelstokken en de trommels hebben meester gemaakt. Professor dr. S. W. van Veen, hoogleeraar in de Geschiedenis van het Chris tendom (derde opvolger van Nicolaas Beets) aan de Rijke-Universiteit te Utrecht, heeft eenige oogen blikken zijn rustige historische studiën gestaakt, en den politieken roffel geslagen. De Christelijke partij kan regeeringspartij worden, zoo profeteert hij, en daarom trommelt hij allen die volgens hem den Christecnaam mogen dragen, samen om front te maken tegenover »het ongeloof," »de revolutie," »de liberalen," »de radicalen," »de sociaal democraten." Bij deze allen »de menschelijke rede" toch aan het woord, bij de Christenen daarentegen »het Woord Gods." Spreekt dr. Kuyper voortdurend over de »ordinantiën Gods," de hoogleeraar Van Veen heeft het over «ordonnantiën Gods" wat wel hetzelfde zal beteekenen al klinkt het ook krijgshaftiger en doet het aan de militaire »ordonnance" denken. Aan die ordonnantiën houden de liberalen en socialen zich nu eenmaal niet, daarom moet hun heillooze invloed gebroken worden. Zal er werkelijk sprake kunnen zijn van «Christelijke politiek" in dien zin, dat de verschillende christelijke politieke par tijen samen werken als waren zij ne partij ?... Die eenheid wordt al dadelijk verbroken zoo de Roomsche Christenen buiten de partij worden gesloten en slechts nu en dan in het partijverband worden opge nomen, wanneer de Proiestantsche Chris tenen dit nuttig en noodig oordeelen. Van die eenheid is verder onder de Protestan ten weinig te verwachten wanneer men uit het oog verliest dat de verschillende Protestantsche kerkgenootschappen niet in het bezit zijn van een algemeen Chris tendom en een bizonder Christendom, maar ieder voor zich meenen het Chris tendom het best te vertegenwoordigen op hunne bizondere manier. Anders gezegd, het gaat niet aan, zooals blijkbaar de bedoeling van professor Van Veen is, om tot de verschillende christenen te zeggen: vergeet ter wille van de eendracht en de macht uw bizonder Christendom eii keert terug tot het algemeene Christendom. Im mers het laatstgenoemde is een zuiver denkbeeldige zaak bij de Protestanten. De protestantsche Kerk bestaat toch niet, er zijn verschillende protestantsche kerken, en daarom kan er geen protestantschchristelijke staatkundige partij bestaan, gelijk er een Katholieke staatkundige partij bestaat. Met den naam «Christelijk" is dan ook op politiek gebied als partijnaam weinig of niets uit te richten. Onze taal is toeb. armer dan ons denken, en juist omdat de een bij het woord «Christelijk" aan geheel iets anders denkt, dan de ander, daarom sticht deze naam als partijnaam gebezigd, verwarring, in plaats van eendracht. Wie dezen naam, die op godsdienstig gebied thuis behoort, gaat overbrengen op poli tiek gebied, kan dus van te voren weten, dat hij twee dingen dooreen zal haspelen, die gescheiden moeten blijven. Het woord van den hoogleeraar Opzoomer van voor bijna vijftig jaar geleden, blijft dan ook nog heden ten dage volkomen waar: »Er zijn duizende vragen, ook in het staatsrecht, waarop niet de godsdienst, maar alleen de wereldwetenschap een antwoord geeft. Al ware men ook nog zoo godsdienstig, zonder positieve kennis van eindige feiten zou men niets kunnen uitrichten." Er bestaat gelukkig in Nederland geen Staats-kerk noch Staats-godsdienst, als volk belijdt Nederland niet den Christelijken godsdienst noch welke andere ook. Daarom geen christelijke, geen kerkelijke, geen theologische of godsdienstige politiek. Alle pogingen moeten in dezen dan ook mislukken, met name waar er sprake is van een christendom, zooals de hoogleer aar Van Veen dit bedoelt dat men kort weg een Bijbelsch Christendom zou kun nen noemen, of wil men liever een Chris tendom van den kerkelijken of Katho lieken Christus. De Utrechtsche hoog leeraar en curator van het Christelijke Gymnasium, staat met dezen Christus niet ver van de Roomsche Christenen. L De kerkelijke Christus moet Qsfeter wel onderscheiden worden van den werkelijken Jezus zooals hij hier en daar in de Evangeliën nog «schimmert und leuchtet." Dat deze werkelijke Jezus ook nog een woord heeft voor de politici van onzen tijd is allerminst te ontkennen, ook al wordt dit woord vaak niet ter harte genomen door hen die het meest gesteld zijn op den Christennaam.. Om maar iets te noemen: kan van Militairism» geen sprake meer zijn waar het gebod: «Hebt uwe vijanden lief," geen ijdele klank is; zal het Kapitalisme ophouden waar het gebod: «Verzamelt u geen schatten op aarde" gehoorzaatud wordt, zal geen eed meer gevorderd worden, zoo de uitspraak «zweert in het geheel niet" niet langer door Christelijke,- theologen wordt .onkenbaar gemaakt^ en zal er geen strafrecht meer besMan, zoo een ieder gehoor geeft -aan -tét?QoztlMÜ-niet en Veroordeelt niet. Dat het kerkelijke Chrwtejadom alle krachten zal inspannen om <Üt werkelijke Christen dom niet tot heerschappij te laten komen spreekt oohtoF-^efrlfr van zelf voor een ieder die weet, welk een machtige factor in de maatschappij/ de menschelijke zelf zucht is. / ~' J. A. HELPER SESBRUGGER. Amsterdam, 21 Maart 1900. 1) Als bewijs hoe Christenen die denzelfden ! Christus aanbidden in hun Christendom uiteen- i loepen, deze woorden van dr. Brons veld: De j Fgoede God beware ons voor het Christendom ? *van dr. Kuyper, dat slechts zelden eeu droppel j ,zegen, maar meestal een stroom van ellende j ,heeft gebracht." (Stemmen voor Waarheid en Vrede, April 1899, p- 390.) Een crisis? «Het is maar gelukkig en goed," aldus sprak mr. Fabius in de zitting van den Amsterdamschen gemeenteraad van Woens dag, 28 Maart jl., «dat de raad heden vergadert en de vergadering niet langer uitgesteld is geworden. De gemoederen werden gespannen en we zouden allicht vele gegevens uit het stadhuis in de bladen hebben zien verdwalen, die daar eigenlijk niet thuis behoorden." Er was niet n raadslid en vermoede lijk ook niet n der talrijk opgekomenen op de openbare tribune, waaronder twee jonge dames, die de beteekenis van die woorden niet begrepen. Wij echter dienen ze met een kort woord te verduidelijken. In de zitting van Woensdag, den 21sten Maart jl., werden o. m. behandeld de mis sives van B. en W. ter begeleiding der rapporten van de commissie van onderzoek in zake het instorten der perceelen in de Pieter Nieuwlandstraat en de daarbij behoorende stukken, waarbij ook een nota was van de heeren Heineken, Serrurier, Daniël Schut en Fabius, leden der com missie van bijstand in het beheer der Publieke Werken, waarin deze zich be klaagden, dat, waar de comrnii-sie van bijstand na de instorting van het in aan bouw zijnde huis in de Willebrordusstraat, naast het justitieel onderzoek een admi nistratief onderzoek had verlang'), aan dat verlangen door B. en W. geen gevolg was gegeven, terwijl de puinhoopen ten spoedigste werden opgeruimd. Verder betreurden deze raadsleden het ten zeerste (zie het artikel «Regentenstukjes'1 in het nummer van 18 Maart j L), dat door B. en W. aan de commissie van onderzoek geen ? rootere vrijheid was ge laten, waar haar leden deze voor haar onderzoek noodig oordeelden, terwijl zij ten slotte, naar aanleiding van de onge vallen in de Pieter Nieuwlandstraat en de Willebrordusstraat, in verband met den indruk, verkregen bij de behandeling der bouwverordening, hun leedwezen uitspra ken, dat de wijziging van het bouwtoezicht in 1895 geen betere resultaten had opgeleverd. Aan het debat in de zitting van Woens dag, 21 Maart jl., namen vooral deel de heeren Kruseman, Heineken en Fabius, wier woorden nu juist niet de loftrompet staken over t et bouwtoezicht en de door den wethouder tegenover de commissie van onderzoek gevolgde gedragslijn. De dagbladen htbben het debat in extenso medegedeeld, zwxlat wij daarnaar kunnen verwijzen; het resultaat was echter dat door den heer Heineken de volgende motie werd gesteld: ,De gemeenteraad, gezien het rapport der commissie van onderzoek, betreurt het dat daar aan niet zijn verstrekt al de middelen, welke door haar voor dat ouderzork werden verlangd; Spreekt zijn leedwezen uit dat de wijziging van net bouwtoezicht in het jaar 1895 geeu betere resultaten heeft opgeleverd; «Acht een hirvorumg van dat bouwtoezicht alsnog noodzakelijk." Deze motie wilde de voorzitter niet tot een onderwerp van debac maken, omdat de twee laatste gedeelten volgens hem, geen betrekking hadden op de stukken, welke op de agenda stonden, die alleen moesten dienen om uit te maken, of de heer Bleys den 27sten October 1.1. gelijk had gehad, toen hij zeide, dat de bouw vergunning volgens de overgelegde teekeningen niet had mogen verleend worden, wijl de huizen toch later zouden zijn ingestort. Dat was de quaestie, daarover had het onderzoek geluopen en vau een voorzittersstandpunt had de voorzitter gelijk. Betoogd werd echter en daarin nu hadden de raadsleden van hun stand punt weer gelijk dat de drie deelen der motie niet konden worden gescheidenen toen de voorzitter zijn standpunt bleef handhaven, werd een motie van orde van den heer Heineken, om het debat niet te beperken binnen de oor den voorzitter gewenschte lijn, aangenomen met de schitte rende meerderheid van 33 tegen C stemmen, van welke laatste vier door de wethouders werden uitgebracht. Het eindresultaat van deze vergadering was, dat het eerste deel der motie van den heer Heineken werd aangenomen met 32 tegen 4 stemmen, die van de vier wet houders, en dat over het tweede deel de stemmen staakten. Daar nu hierover eerst in de volgende vergadering een nieuwe stemming kon plaats hebben, werd tevens besloten ook het derde deel tot de volgende zitting aan te houden. Aleer het debat in de zitting van 21 Maart werd geopend, had de voorzitter verklaard, dat B. en W. bleven bij hun conclusie, in hun missives neergelegd, dat de inspecteur van het bouwtoezicht zich voldoende omtrent de bewuste teekeningen had gerechtvaar digd, terwijl hij daarna voorstelde om de missives van B. en W, met de desbetref fende stukken voor kennisgeving aan te nemen. Hoewel nu de motie-Heineken reeds duidelijk, vooral in het eerste gedeelte, te kennen gaf, dat de raad met dat voorstel niet wilde mtêgaan, bracht de voorzitter aan het eind der zitting het toch nog eens in stemming, waarna het verworpen werd met 22 tegen 12 stemmen. Toen sprak de voorzitter de volgende beteekenisvolle woorden: «nagegaan zal worden wat de gevolgen van deze stemming zijn." Zondag jl. verscheen in het Handelsblad, met het rotiflante opschrift «Een zedelijke mishandeling," een ingezonden stuk van prof. mr. W. F. Treub, hoogleeraar in de staathuishoudkunde en oud-wethouder van Publieke Werken, waarin hij in de eerste plaats den icspecteur van het bouwtoe zicht, die onder zijn wethouderschap in 1895 wai benoemd, in zijne hooge be scherming nam en deze tot een ideaal ambtenaar verhief; in de tweede plaats een insinuatie richtte tot den heer Bleys, die het zedelijk re-:ht zou missen om als raadslid iets van het bouwtoezicht te zeggen; in de derde plaats den leden van de com missie van bijstand verweet, dat deze, »du haut de leur grandeur'" spraken »zonder de noodige kennis van zaken" en ten vierde den heer Kruseman, die, daarin geholpen door den oud-ingenieur Cohen Stuart, de quaestie van de te gro~te be lasting der penanten, duidelijk had uiteen gezet, een «minder benijdenswaardige opper vlakkigheid1' verweet. Toen wij dit lazen dachten wij, met een kleine variatie, aan den uitroep van Gretchen: ,Du liebcr Gott! was so ein Mann »Nicht alles alles sagen kan!" De heeren Bleys en Kruseman, de laatste zeer kalm maar zeer zaakrijk, repliceerden en toen eindigde de hoogleeraar, die in 189G als wethouder aftrad, met het werpen van een lyddieibom in het kamp van den heer Bleys, waarvan de minder welriekende lading, die van 1897 dagteekende, hem kennelijk was verschaft uit... de bureaus van publieke werken. En het was daarop dat de uitdrukking van den heer Fabius doelde, dat het maar gelukkig was, dat de voorzitter slechts een week had laten verloopén, aleer hij een nieuwe vergadering uitschreef, want dat, wellicht, indien dit niet ware geschied, nog meer stukken uit het stadhuis in de dagbladen waren verdwaald geraakt. Te loochenen is het niet, dat de inge zonden stukken van mr. Treub door een en ander een officieus karakter hebben gekregen. * * * Zoo waren dan n de volle tribune n de raadsleden, 43 in aantal, Woensdagj.l. zeer nieuwsgierig om uit den mond van den voorzitter te vernemen, tot welke conclusie B. en W. naar aanleiding van de in de vorige vergadering gehouden stemming waren gekomen maar die nieuwsgierigheid werd voorloopig niet be! vredigd. Een poging v.m den heer Zeehan l delaar, om den heer Heineken te bewegen j de twee laatste deelen van zijn motie te vervangen door een motie van iet of wat tammer aard, mislukte, maar, daar ook tevens daaraan een voorstel was verbonden om de discussie te heropenen, dat de raad goed vond, kon de stemming over de twee laatste deelen der motie Heineken nog niet plaats htbben. In het debat, dat toen volgde, besprak ook de heer Heineken de ingezonden stuk ken in de dagbladen waaronder ook een voorkwam in de Amsterdamsehe Cou rant van een oud-ambtenaar der P. W. en hij uitte de in onze oogen zeer bil lijken wensch, dat van de zijde van B. en W. een verklaring zou uitgaan, dat deze de wijze betreurden, waarop een oud-wet houder en een oud ambtenaar zich in deze zaak hadden gemengd. Met alle aandacht hebben wij geluisterd, maar wij hebben zulk een verklaring van de zijde van B. en W., noch uit den mond van den voorzitter, noch uit dien van den wethouder van P. W., gehoord. En toch had de heer Heineken het be teekenisvolle woord uitgesproken: »0p deze wijze is geen enkel lid van den raad meer voor laster veilig!" Niet zonder humor was het, om de raadsleden, na de canneming in de vorige zitting van het eerste deel der motie van den heer Heineken, te hooren betoogen, dat zij het niet tegen personen hadden, maar wel tegen toestanden, alsof personen en toestanden van elkaar konden ge scheiden worden. Misschien deden daar ook aan toe de ridderlijke verklaring van den voorzitter, dat hij, de burgemees ter, mede de verantwoordelijkheid op zich nam van de missive aan de commissie van onderzoek inzake d- beperking daarvan gericht, en het antwoord, dat hij den heer Fabius gaf waar dit raadslid ver klaarde reeds dadelijk bij de opening der zitting de mededeeling der conclusie ver wacht te hebben, waartoe B. en W. naar aanleiding van de stemming in de vorige zitting waren gekomen dat hij, de voor zitter, zou spreken op het oogenblik dat hij dit het gunstigste achtte en in elk geval het einde der discussie wilde af wachten. De heer Bruinwold Riedel trachtte zelfs al het persoonlijke uit het tweede deel der motie-Heinekeu te verwijderen door voor te stellen te lezen : «de gemeente raad verklaart, dat de wijziging van het bouwtoezicht sedert 1895 onvoldoende is gebleken", ? welke redactie de heer Heineken wel wilde overnemen. Zoo was men al een heel eindje tot elkander gekomen, toen eindelijk de wet houder Blooker zijn sfinx-achtig zwijgen verbrak en, zonderling genoeg, zijn houding tegenover de commissie van onderzoek be sprak, waarover de raad, door het aan nemen in de vorige zitting van het eerste deel der motie-Heineken, reeds een on gunstig oordeel had uitgesproken. De wethouder van P. W. vertelde in deze zaak niet veel nieuws. Alleen kon den wij vernemen, dat hij in de aanschrij ving aan de ambtenaren van het bouw toezicht had uiteengezet de taak, door B. en W. aan de commissie van onderzoek opgedragen, en daarop had Jaten volgen: «verder strekt zich dat mandaat niet uit". Bovendien legde hij er nog eens den nadruk op, dat niet de raad de commis sie had benoemd, maar B. en W. tol hun eigen verantwoording en dat dus zij alleen het recht hadden om van de commissie te vorderen, dat deze zich aan haar man daat hield. Er zijn veel scherpzinnige leden in den raad en daarom is het te betreuren, dat niet n hunner later den wethouder wees op hetgeen hij bij de installatie der com missie had gezegd »d a t h ij deze b ij h aar onderzoek in geen enkel opzicht wenschte te limiteeren" (Gemeente blad, afd. I, pag. 182). Indien dus de commissie haar taak breed opvatte, dan heeft de wethouder op den 14en November 1.1. daartoe zelf aan leiding gegeven. Nadat de wethouder deze verklaring had afgelegd, merkte hij op dat thans de vraag rees of deze wethouder van P. W. moest worden vervangen; maar dan verwachtte hij iets anders dan moties »vaag van vorm en ijl van omvang", en wel een duidelijk voorstel, waardoor een definitieve beslissing kon worden uitgelokt. Het eerste deel der Motie-Heineken scheen dus voor dezen wethouder niet duidelijk te zijn en ook de voorzitter scheen de strekking daarvan niet te wil len begrijpen, eb daar nu aan het tweede deel, volgens verklaring van de voorstel lers, alle persoonlijke beteekenis was ont nomen en de voorzitter verklaarde dat B. en W. het derde deel overnamen, dachten wij dat alle storm van de lucht was. Het tweede deel der motie-Heineken redactie Bruinwold Riedel werd daarna aangenomen met 24 tegen 18 stemmen en het derde deel zonder hoofdelijke Stemming. Toen echter wilde de voorzitter nog eens weten, welke beteekenis hij moest hechten aan het votum van den raad, waar deze in de vorige zitting weigerde de stukken voor kennisgeving aan te nemen. Hij redeneerde aldus: B. en W. zijn verant woordelijk voor de bouwvergunning. De quae tie is begonnen over een opmerking, dat de bouwvergunning niet had mogen gegeven worden. B. en W. meenden van wél en hebben dit als conclusie in hun missive medegedeeld. Had dus de raad de stukken voor kennisgeving aange nomen, dan waren B. en W. gedechar geerd, nu waren zij dat niet. De voorzitter wilde dus nog kennelijk een verklaring van den raad uitlokken, waarbij het dagelijksch bestuur zich, als gedechargeerd, zou kunnen neerleggen, maar toen merkte de heer Fabius terecht op, dat de raad, thans, nu de discussie was afgeloopen, eindelijk van de zijde van B. en W. de verklaring verwachtte, die aan het slot van de vorige zitting door den voorzitter in het vooruitzicht was gesteld. Daarop volgde een vrij verwarde dis cussie ; feet was duidelijk dat deze tot niet veel kon leiden, dat de raad meende zich in het eerste deel der motie krachtig genoeg te hebben uitgesproken en het was ook duidelijk dat de voorzitter van een ander gevoelen was, en nog altijd met zijn «verklaring omtrent de gevolgen der stem ming" wilde wachten totdat een der raads leden op een lumineus idee zou komen, die de twee afstootende polen, zoodanig zou neutraliseeren, dat zij weer bij elkan der konden gebracht worden. Daar stond de heer Zeehandelaar op en allen zagen in hem den man, die de blijde boodschap der verzoening zou brengen. «Blijkbaar", zeide hij, «wil de voorzitter iets, waarvoor hij niet rechtstreeksch uit komt. Hij wil misschien nu een motie van vertrouwen, maar dat is nu toch van den Raad wat veel gevergd; men moest het er nu maar bij laten!" En de heer Zeehandelaar keek rond, alsof hij wilde zeggen: «heb ik er dat nu niet eens knapjes afgebracht ?" Maar terwijl de publieke tribune, die, kennelijk wachtende op de verklaring van den voorzitter, in groote spanning was, in een homerisch gelach uitbarstte, keken de raadsleden elkander benepen aan, en het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl