Historisch Archief 1877-1940
N*. 1188
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No, 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a
Dit bUüii verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover h«t Grand Café, te Parijs.
Zondag l April.
Advertuntiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel * 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MUSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I M H O U D.
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Christelijke
politiek, door J. A. Helper Serbrngger. Een
crisis ? door Secans. Haagsehe brieven, door D
Ooievaar. (I.) Generaal Joubert. f Telegraaf
kabels en gntta-pereha door P. J. de Bruine Ploos
van Amstel. SOCIALE AANGELEGENHEDEN :
Amsterdamsehe naaisters, door H. (Slot.) KUNST
EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Dr. P. J. H. Cuypers door Victor
de Stuers door W. 8. Een jubileum, door W. S.
Vandalisme door W. S. Het mirakel van Amster
dam, door J. H. B. Den WelEerwaarden Heer
Donsen, door J. E. Bensburg. Een Haagsehe
roman, door G. van Hulzen FEUILLETON :
Het Russische geheimschrift. (I.) BECLAME3.
VOOB DAMES: De vrouw en de levensve1 zeke
ring, door Thérèse Hoven, il.) Iets over Deensche
?vrouwenarbeid, door B. Nort. De vereeniging
tot opvoeding van verwaarloosde kinderen in het
huisgezin, door Vera. Allerlei, door Caprice.
SCHAAKSPEL. FINANC1EELE EN
OECONOMISCHE KBONIEK, door D. Stigter. INGE
ZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN.
ADVEBTENTIEN.
IHIIIIIIIIIIIIIHftllnlIllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIII
Christelijke Politiek.
Bekend is Goethe's woord:
»Mag die geistige Kultur nur immer
fortschreiten, mag die Naturwissenschaft
in immer breiterer Ausdehnung und Tiefe
wacbsen und der menschliche Geist sich
erweitern, ber die Hoheit und sittliche
Kultur des Christenthums, wie es in den
Evangeliën schimmert und leuchtet, wird
er nicht hinauskoramen." De beroemde
Duitsche dichter bepaalt de vage beteeke
nis van het woord Christendom hier nader,
als hei Christendom der vier Evangeliën;
van het Christendom der overige
NieuwTestamentische geschriften, van het Chris
tendom der apostelen, apostolische vaders,
kerkvaders of welke kerkelijke personen
obk,is bij hem geen sprake. Dat zoodoende
het woord Christendom aan duidelijkheid
wint, is niet te ontkennen; dat alle duis
ternis in dezen op die manier niet is
weggevaagd, mag niet vergeten worden.
Het woord «Christendom" duidt in onzen
tijd een mengelmoes van mensehen en
meeningen aan 1). Het woord «Christelijk"
wordt in zeer uiteenloopende beteekenis
gebezigd. Beide zijn groote woorden die
in de meeste gevallen niets zeggen, doch
daarom juict bruikbaar in die omstandig
heden, als het om geen waarheid en klaar
heid te doen is, maar omklinkende leuzen,
desnoods holle frazen, die de menigte bij
elkander moeten trommelen. Als de politieke
roffel slaat, komt het er minder op aan of dit
wel geschiedt volgens de regelen van den
tamboer-majoor, hoofdzaak is dan, dat de
politieke partijen opmarcheeren in de
rfchting van hen die zich van de
trommelstokken en de trommels hebben meester
gemaakt.
Professor dr. S. W. van Veen,
hoogleeraar in de Geschiedenis van het Chris
tendom (derde opvolger van Nicolaas
Beets) aan de Rijke-Universiteit te Utrecht,
heeft eenige oogen blikken zijn rustige
historische studiën gestaakt, en den
politieken roffel geslagen. De Christelijke
partij kan regeeringspartij worden, zoo
profeteert hij, en daarom trommelt hij
allen die volgens hem den Christecnaam
mogen dragen, samen om front te maken
tegenover »het ongeloof," »de revolutie,"
»de liberalen," »de radicalen," »de sociaal
democraten." Bij deze allen »de
menschelijke rede" toch aan het woord, bij de
Christenen daarentegen »het Woord Gods."
Spreekt dr. Kuyper voortdurend over de
»ordinantiën Gods," de hoogleeraar Van
Veen heeft het over «ordonnantiën Gods"
wat wel hetzelfde zal beteekenen al klinkt
het ook krijgshaftiger en doet het aan
de militaire »ordonnance" denken. Aan
die ordonnantiën houden de liberalen en
socialen zich nu eenmaal niet, daarom
moet hun heillooze invloed gebroken
worden.
Zal er werkelijk sprake kunnen zijn
van «Christelijke politiek" in dien zin, dat
de verschillende christelijke politieke par
tijen samen werken als waren zij ne
partij ?...
Die eenheid wordt al dadelijk verbroken
zoo de Roomsche Christenen buiten de
partij worden gesloten en slechts nu en
dan in het partijverband worden opge
nomen, wanneer de Proiestantsche Chris
tenen dit nuttig en noodig oordeelen. Van
die eenheid is verder onder de Protestan
ten weinig te verwachten wanneer men
uit het oog verliest dat de verschillende
Protestantsche kerkgenootschappen niet
in het bezit zijn van een algemeen Chris
tendom en een bizonder Christendom,
maar ieder voor zich meenen het Chris
tendom het best te vertegenwoordigen op
hunne bizondere manier. Anders gezegd,
het gaat niet aan, zooals blijkbaar de
bedoeling van professor Van Veen is, om
tot de verschillende christenen te zeggen:
vergeet ter wille van de eendracht en de
macht uw bizonder Christendom eii keert
terug tot het algemeene Christendom. Im
mers het laatstgenoemde is een zuiver
denkbeeldige zaak bij de Protestanten.
De protestantsche Kerk bestaat toch niet,
er zijn verschillende protestantsche kerken,
en daarom kan er geen
protestantschchristelijke staatkundige partij bestaan,
gelijk er een Katholieke staatkundige partij
bestaat.
Met den naam «Christelijk" is dan ook
op politiek gebied als partijnaam weinig
of niets uit te richten. Onze taal is toeb.
armer dan ons denken, en juist omdat de
een bij het woord «Christelijk" aan geheel
iets anders denkt, dan de ander, daarom
sticht deze naam als partijnaam gebezigd,
verwarring, in plaats van eendracht. Wie
dezen naam, die op godsdienstig gebied
thuis behoort, gaat overbrengen op poli
tiek gebied, kan dus van te voren
weten, dat hij twee dingen dooreen zal
haspelen, die gescheiden moeten blijven.
Het woord van den hoogleeraar Opzoomer
van voor bijna vijftig jaar geleden, blijft
dan ook nog heden ten dage volkomen
waar: »Er zijn duizende vragen, ook in
het staatsrecht, waarop niet de godsdienst,
maar alleen de wereldwetenschap een
antwoord geeft. Al ware men ook nog
zoo godsdienstig, zonder positieve kennis
van eindige feiten zou men niets kunnen
uitrichten."
Er bestaat gelukkig in Nederland geen
Staats-kerk noch Staats-godsdienst, als
volk belijdt Nederland niet den Christelijken
godsdienst noch welke andere ook. Daarom
geen christelijke, geen kerkelijke, geen
theologische of godsdienstige politiek.
Alle pogingen moeten in dezen dan ook
mislukken, met name waar er sprake is
van een christendom, zooals de hoogleer
aar Van Veen dit bedoelt dat men kort
weg een Bijbelsch Christendom zou kun
nen noemen, of wil men liever een Chris
tendom van den kerkelijken of Katho
lieken Christus. De Utrechtsche hoog
leeraar en curator van het Christelijke
Gymnasium, staat met dezen Christus niet
ver van de Roomsche Christenen.
L De kerkelijke Christus moet Qsfeter wel
onderscheiden worden van den werkelijken
Jezus zooals hij hier en daar in de Evangeliën
nog «schimmert und leuchtet." Dat deze
werkelijke Jezus ook nog een woord heeft
voor de politici van onzen tijd is allerminst
te ontkennen, ook al wordt dit woord vaak
niet ter harte genomen door hen die het
meest gesteld zijn op den Christennaam..
Om maar iets te noemen: kan van
Militairism» geen sprake meer zijn waar het
gebod: «Hebt uwe vijanden lief," geen
ijdele klank is; zal het Kapitalisme ophouden
waar het gebod: «Verzamelt u geen schatten
op aarde" gehoorzaatud wordt, zal geen
eed meer gevorderd worden, zoo de uitspraak
«zweert in het geheel niet" niet langer door
Christelijke,- theologen wordt .onkenbaar
gemaakt^ en zal er geen strafrecht meer
besMan, zoo een ieder gehoor geeft -aan
-tét?QoztlMÜ-niet en Veroordeelt niet. Dat
het kerkelijke Chrwtejadom alle krachten
zal inspannen om <Üt werkelijke Christen
dom niet tot heerschappij te laten komen
spreekt oohtoF-^efrlfr van zelf voor een
ieder die weet, welk een machtige factor
in de maatschappij/ de menschelijke zelf
zucht is. /
~' J. A. HELPER SESBRUGGER.
Amsterdam, 21 Maart 1900.
1) Als bewijs hoe Christenen die denzelfden !
Christus aanbidden in hun Christendom uiteen- i
loepen, deze woorden van dr. Brons veld: De j
Fgoede God beware ons voor het Christendom ?
*van dr. Kuyper, dat slechts zelden eeu droppel j
,zegen, maar meestal een stroom van ellende j
,heeft gebracht." (Stemmen voor Waarheid en
Vrede, April 1899, p- 390.)
Een crisis?
«Het is maar gelukkig en goed," aldus
sprak mr. Fabius in de zitting van den
Amsterdamschen gemeenteraad van Woens
dag, 28 Maart jl., «dat de raad heden
vergadert en de vergadering niet langer
uitgesteld is geworden. De gemoederen
werden gespannen en we zouden allicht
vele gegevens uit het stadhuis in de bladen
hebben zien verdwalen, die daar eigenlijk
niet thuis behoorden."
Er was niet n raadslid en vermoede
lijk ook niet n der talrijk opgekomenen
op de openbare tribune, waaronder twee
jonge dames, die de beteekenis van die
woorden niet begrepen. Wij echter dienen
ze met een kort woord te verduidelijken.
In de zitting van Woensdag, den 21sten
Maart jl., werden o. m. behandeld de mis
sives van B. en W. ter begeleiding der
rapporten van de commissie van onderzoek
in zake het instorten der perceelen in de
Pieter Nieuwlandstraat en de daarbij
behoorende stukken, waarbij ook een nota
was van de heeren Heineken, Serrurier,
Daniël Schut en Fabius, leden der com
missie van bijstand in het beheer der
Publieke Werken, waarin deze zich be
klaagden, dat, waar de comrnii-sie van
bijstand na de instorting van het in aan
bouw zijnde huis in de Willebrordusstraat,
naast het justitieel onderzoek een admi
nistratief onderzoek had verlang'), aan
dat verlangen door B. en W. geen gevolg
was gegeven, terwijl de puinhoopen ten
spoedigste werden opgeruimd.
Verder betreurden deze raadsleden het
ten zeerste (zie het artikel
«Regentenstukjes'1 in het nummer van 18 Maart j L),
dat door B. en W. aan de commissie van
onderzoek geen ? rootere vrijheid was ge
laten, waar haar leden deze voor haar
onderzoek noodig oordeelden, terwijl zij
ten slotte, naar aanleiding van de onge
vallen in de Pieter Nieuwlandstraat en
de Willebrordusstraat, in verband met den
indruk, verkregen bij de behandeling der
bouwverordening, hun leedwezen uitspra
ken, dat de wijziging van het
bouwtoezicht in 1895 geen betere resultaten had
opgeleverd.
Aan het debat in de zitting van Woens
dag, 21 Maart jl., namen vooral deel de
heeren Kruseman, Heineken en Fabius,
wier woorden nu juist niet de loftrompet
staken over t et bouwtoezicht en de door
den wethouder tegenover de commissie van
onderzoek gevolgde gedragslijn.
De dagbladen htbben het debat in
extenso medegedeeld, zwxlat wij daarnaar
kunnen verwijzen; het resultaat was echter
dat door den heer Heineken de volgende
motie werd gesteld:
,De gemeenteraad, gezien het rapport der
commissie van onderzoek, betreurt het dat daar
aan niet zijn verstrekt al de middelen, welke
door haar voor dat ouderzork werden verlangd;
Spreekt zijn leedwezen uit dat de wijziging
van net bouwtoezicht in het jaar 1895 geeu
betere resultaten heeft opgeleverd;
«Acht een hirvorumg van dat bouwtoezicht
alsnog noodzakelijk."
Deze motie wilde de voorzitter niet tot
een onderwerp van debac maken, omdat
de twee laatste gedeelten volgens hem,
geen betrekking hadden op de stukken,
welke op de agenda stonden, die alleen
moesten dienen om uit te maken, of de
heer Bleys den 27sten October 1.1. gelijk
had gehad, toen hij zeide, dat de bouw
vergunning volgens de overgelegde
teekeningen niet had mogen verleend worden,
wijl de huizen toch later zouden zijn
ingestort. Dat was de quaestie, daarover
had het onderzoek geluopen en vau een
voorzittersstandpunt had de voorzitter
gelijk. Betoogd werd echter en daarin
nu hadden de raadsleden van hun stand
punt weer gelijk dat de drie deelen
der motie niet konden worden
gescheidenen toen de voorzitter zijn standpunt bleef
handhaven, werd een motie van orde van
den heer Heineken, om het debat niet te
beperken binnen de oor den voorzitter
gewenschte lijn, aangenomen met de schitte
rende meerderheid van 33 tegen C stemmen,
van welke laatste vier door de wethouders
werden uitgebracht.
Het eindresultaat van deze vergadering
was, dat het eerste deel der motie van
den heer Heineken werd aangenomen met
32 tegen 4 stemmen, die van de vier wet
houders, en dat over het tweede deel de
stemmen staakten. Daar nu hierover eerst
in de volgende vergadering een nieuwe
stemming kon plaats hebben, werd tevens
besloten ook het derde deel tot de volgende
zitting aan te houden.
Aleer het debat in de zitting van 21 Maart
werd geopend, had de voorzitter verklaard,
dat B. en W. bleven bij hun conclusie, in hun
missives neergelegd, dat de inspecteur van
het bouwtoezicht zich voldoende omtrent
de bewuste teekeningen had gerechtvaar
digd, terwijl hij daarna voorstelde om de
missives van B. en W, met de desbetref
fende stukken voor kennisgeving aan te
nemen.
Hoewel nu de motie-Heineken reeds
duidelijk, vooral in het eerste gedeelte, te
kennen gaf, dat de raad met dat voorstel
niet wilde mtêgaan, bracht de voorzitter
aan het eind der zitting het toch nog
eens in stemming, waarna het verworpen
werd met 22 tegen 12 stemmen.
Toen sprak de voorzitter de volgende
beteekenisvolle woorden: «nagegaan
zal worden wat de gevolgen van
deze stemming zijn."
Zondag jl. verscheen in het Handelsblad,
met het rotiflante opschrift «Een zedelijke
mishandeling," een ingezonden stuk van
prof. mr. W. F. Treub, hoogleeraar in de
staathuishoudkunde en oud-wethouder van
Publieke Werken, waarin hij in de eerste
plaats den icspecteur van het bouwtoe
zicht, die onder zijn wethouderschap in
1895 wai benoemd, in zijne hooge be
scherming nam en deze tot een ideaal
ambtenaar verhief; in de tweede plaats
een insinuatie richtte tot den heer Bleys,
die het zedelijk re-:ht zou missen om als
raadslid iets van het bouwtoezicht te zeggen;
in de derde plaats den leden van de com
missie van bijstand verweet, dat deze, »du
haut de leur grandeur'" spraken »zonder
de noodige kennis van zaken" en ten
vierde den heer Kruseman, die, daarin
geholpen door den oud-ingenieur Cohen
Stuart, de quaestie van de te gro~te be
lasting der penanten, duidelijk had uiteen
gezet, een «minder benijdenswaardige opper
vlakkigheid1' verweet.
Toen wij dit lazen dachten wij, met
een kleine variatie, aan den uitroep van
Gretchen:
,Du liebcr Gott! was so ein Mann
»Nicht alles alles sagen kan!"
De heeren Bleys en Kruseman, de laatste
zeer kalm maar zeer zaakrijk, repliceerden
en toen eindigde de hoogleeraar, die in
189G als wethouder aftrad, met het werpen
van een lyddieibom in het kamp van den
heer Bleys, waarvan de minder welriekende
lading, die van 1897 dagteekende, hem
kennelijk was verschaft uit... de bureaus
van publieke werken.
En het was daarop dat de uitdrukking
van den heer Fabius doelde, dat het maar
gelukkig was, dat de voorzitter slechts een
week had laten verloopén, aleer hij een
nieuwe vergadering uitschreef, want dat,
wellicht, indien dit niet ware geschied,
nog meer stukken uit het stadhuis in de
dagbladen waren verdwaald geraakt.
Te loochenen is het niet, dat de inge
zonden stukken van mr. Treub door een en
ander een officieus karakter hebben
gekregen.
* *
*
Zoo waren dan n de volle tribune n
de raadsleden, 43 in aantal, Woensdagj.l.
zeer nieuwsgierig om uit den mond van
den voorzitter te vernemen, tot welke
conclusie B. en W. naar aanleiding van
de in de vorige vergadering gehouden
stemming waren gekomen maar die
nieuwsgierigheid werd voorloopig niet
be! vredigd. Een poging v.m den heer Zeehan
l delaar, om den heer Heineken te bewegen
j de twee laatste deelen van zijn motie te
vervangen door een motie van iet of wat
tammer aard, mislukte, maar, daar ook
tevens daaraan een voorstel was verbonden
om de discussie te heropenen, dat de raad
goed vond, kon de stemming over de twee
laatste deelen der motie Heineken nog niet
plaats htbben.
In het debat, dat toen volgde, besprak
ook de heer Heineken de ingezonden stuk
ken in de dagbladen waaronder ook
een voorkwam in de Amsterdamsehe Cou
rant van een oud-ambtenaar der P. W.
en hij uitte de in onze oogen zeer bil
lijken wensch, dat van de zijde van B. en
W. een verklaring zou uitgaan, dat deze
de wijze betreurden, waarop een oud-wet
houder en een oud ambtenaar zich in deze
zaak hadden gemengd.
Met alle aandacht hebben wij geluisterd,
maar wij hebben zulk een verklaring van
de zijde van B. en W., noch uit den
mond van den voorzitter, noch uit dien
van den wethouder van P. W., gehoord.
En toch had de heer Heineken het be
teekenisvolle woord uitgesproken: »0p
deze wijze is geen enkel lid van den raad
meer voor laster veilig!"
Niet zonder humor was het, om de
raadsleden, na de canneming in de vorige
zitting van het eerste deel der motie van
den heer Heineken, te hooren betoogen,
dat zij het niet tegen personen hadden,
maar wel tegen toestanden, alsof personen
en toestanden van elkaar konden ge
scheiden worden. Misschien deden daar
ook aan toe de ridderlijke verklaring
van den voorzitter, dat hij, de burgemees
ter, mede de verantwoordelijkheid op zich
nam van de missive aan de commissie van
onderzoek inzake d- beperking daarvan
gericht, en het antwoord, dat hij den heer
Fabius gaf waar dit raadslid ver
klaarde reeds dadelijk bij de opening der
zitting de mededeeling der conclusie ver
wacht te hebben, waartoe B. en W. naar
aanleiding van de stemming in de vorige
zitting waren gekomen dat hij, de voor
zitter, zou spreken op het oogenblik dat
hij dit het gunstigste achtte en in elk
geval het einde der discussie wilde af
wachten. De heer Bruinwold Riedel trachtte
zelfs al het persoonlijke uit het tweede
deel der motie-Heinekeu te verwijderen
door voor te stellen te lezen : «de gemeente
raad verklaart, dat de wijziging van het
bouwtoezicht sedert 1895 onvoldoende is
gebleken", ? welke redactie de heer
Heineken wel wilde overnemen.
Zoo was men al een heel eindje tot
elkander gekomen, toen eindelijk de wet
houder Blooker zijn sfinx-achtig zwijgen
verbrak en, zonderling genoeg, zijn houding
tegenover de commissie van onderzoek be
sprak, waarover de raad, door het aan
nemen in de vorige zitting van het eerste
deel der motie-Heineken, reeds een on
gunstig oordeel had uitgesproken.
De wethouder van P. W. vertelde in
deze zaak niet veel nieuws. Alleen kon
den wij vernemen, dat hij in de aanschrij
ving aan de ambtenaren van het bouw
toezicht had uiteengezet de taak, door B.
en W. aan de commissie van onderzoek
opgedragen, en daarop had Jaten volgen:
«verder strekt zich dat mandaat
niet uit". Bovendien legde hij er nog eens
den nadruk op, dat niet de raad de commis
sie had benoemd, maar B. en W. tol hun
eigen verantwoording en dat dus zij alleen
het recht hadden om van de commissie
te vorderen, dat deze zich aan haar man
daat hield.
Er zijn veel scherpzinnige leden in den
raad en daarom is het te betreuren, dat
niet n hunner later den wethouder wees
op hetgeen hij bij de installatie der com
missie had gezegd »d a t h ij deze b ij h aar
onderzoek in geen enkel opzicht
wenschte te limiteeren" (Gemeente
blad, afd. I, pag. 182).
Indien dus de commissie haar taak
breed opvatte, dan heeft de wethouder op
den 14en November 1.1. daartoe zelf aan
leiding gegeven.
Nadat de wethouder deze verklaring
had afgelegd, merkte hij op dat thans
de vraag rees of deze wethouder van P.
W. moest worden vervangen; maar dan
verwachtte hij iets anders dan moties
»vaag van vorm en ijl van omvang", en
wel een duidelijk voorstel, waardoor een
definitieve beslissing kon worden uitgelokt.
Het eerste deel der Motie-Heineken
scheen dus voor dezen wethouder niet
duidelijk te zijn en ook de voorzitter
scheen de strekking daarvan niet te wil
len begrijpen, eb daar nu aan het tweede
deel, volgens verklaring van de voorstel
lers, alle persoonlijke beteekenis was ont
nomen en de voorzitter verklaarde dat
B. en W. het derde deel overnamen,
dachten wij dat alle storm van de lucht was.
Het tweede deel der motie-Heineken
redactie Bruinwold Riedel werd daarna
aangenomen met 24 tegen 18 stemmen
en het derde deel zonder hoofdelijke
Stemming.
Toen echter wilde de voorzitter nog eens
weten, welke beteekenis hij moest hechten
aan het votum van den raad, waar deze
in de vorige zitting weigerde de stukken
voor kennisgeving aan te nemen. Hij
redeneerde aldus: B. en W. zijn verant
woordelijk voor de bouwvergunning. De
quae tie is begonnen over een opmerking,
dat de bouwvergunning niet had mogen
gegeven worden. B. en W. meenden van
wél en hebben dit als conclusie in hun
missive medegedeeld. Had dus de raad
de stukken voor kennisgeving aange
nomen, dan waren B. en W. gedechar
geerd, nu waren zij dat niet.
De voorzitter wilde dus nog kennelijk
een verklaring van den raad uitlokken,
waarbij het dagelijksch bestuur zich, als
gedechargeerd, zou kunnen neerleggen,
maar toen merkte de heer Fabius terecht
op, dat de raad, thans, nu de discussie
was afgeloopen, eindelijk van de zijde van
B. en W. de verklaring verwachtte, die
aan het slot van de vorige zitting door
den voorzitter in het vooruitzicht was
gesteld.
Daarop volgde een vrij verwarde dis
cussie ; feet was duidelijk dat deze tot
niet veel kon leiden, dat de raad meende
zich in het eerste deel der motie krachtig
genoeg te hebben uitgesproken en het was
ook duidelijk dat de voorzitter van een
ander gevoelen was, en nog altijd met zijn
«verklaring omtrent de gevolgen der stem
ming" wilde wachten totdat een der raads
leden op een lumineus idee zou komen,
die de twee afstootende polen, zoodanig
zou neutraliseeren, dat zij weer bij elkan
der konden gebracht worden.
Daar stond de heer Zeehandelaar op
en allen zagen in hem den man, die de
blijde boodschap der verzoening zou
brengen.
«Blijkbaar", zeide hij, «wil de voorzitter
iets, waarvoor hij niet rechtstreeksch uit
komt. Hij wil misschien nu een motie
van vertrouwen, maar dat is nu toch van
den Raad wat veel gevergd; men moest
het er nu maar bij laten!"
En de heer Zeehandelaar keek rond,
alsof hij wilde zeggen: «heb ik er dat
nu niet eens knapjes afgebracht ?"
Maar terwijl de publieke tribune, die,
kennelijk wachtende op de verklaring van
den voorzitter, in groote spanning was, in
een homerisch gelach uitbarstte, keken de
raadsleden elkander benepen aan, en het