Historisch Archief 1877-1940
. 11 Si
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900,
WEEKBLAD YOOE NEDERLAND
Onder Redactie van J.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
KOO en JUSTÜS YAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement i per 3 maanden . . . . . . f !L50, fr. .p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/2
Dit bbui i» verkrijgbaar Kio*k 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 8 April.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Aunoiiocs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KüUOLF J10SSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I *t H O D.
VAN VEKBE EN VAN NABIJ ^Leerplicht.
?Geen .gratie. Ook.een Stryd* voor Waarheid en
Beeht, deer ? C. Vpe«de, beoordeeld <Joor B.
.Seinper isadem Sceaa, door£. «UNST EN
LJSTTEEEN: Muziek ia de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Iets.-8V«r dr. P. H.- 3; Caypers, door
J. E. .van der Pek. Amsterdamsche
kunst,zalen (I), door W. 8. De BatiMtaost in
Nederlandsch-Iodië, door.ö. P. Bonffaer-eu dr. H. K.
.Jnynbol), .beoordeeld door B. W., P. Jr. Een
algemeen, heraldiek belang, door S. 3. v*o Duinen.
Utrechtsehe Liefdadigheid, door G. W.
Kernkamp (I) Gelooterd,doorGuidoFilitis,beoordeeld
-door v H. FEUILLETON: Het..Btis«isehe
gejheimschrift. (II.) - RECLAMES. VOOB DAMta:
Lectuur voor klein en gcooter volkje, door Nellie.
_J)e >vrouw en de levensverzekering, II. (Slot.),
. door Thérèse Hoven. Allerlei, door Caprice.
-Ingezonden. SCHAAKSPEL. PINANUIEELE
EN OECONOMISCHE KBONIEK,door D.Stigter.
: SCHETS JE:. De beschermiaeilige. naarhet Duitsch
^an Jozef .Willomitzer. ALLEKLEI. INGE
BONDEN. PEN- EN POTLOODKBA88EN.
ADVEBrENTIEN.
Le&rplMit.
De ^Leerplichtwet is dan eindelijk .aan
genomen; met n stem meerderheid.
De iKamer was als iemand die zijn
knoopeu telde, voor tegen, en nu de laatste
.knoop .«vóór" gaf aanvaardde,zij «den
uitslag ..zouder vreugde en zonder verdriet,
,bet kon haar of liever nog, het kon
'der natie, waarvan de Kamer het
instr.u,inent is, «weinig schelen, of,zij deze.Leer
plichtwet/kreeg of niet.
Deze Leerplichtwet. Want voor hen die
.een Leerplichtwet vreesden, was zij
geJieel van kracht beroofd, geen verschrikking
tineer; en ajj die
inderdaadeen>Leerplichtvwet begeenden,.konden in dit skelet moeilijk
ets terugvinden van de volksopvoedster,
waarnaar zij .zoo .hadden verlangd, en
waarmee zij .misschien wel hadden gedweept.
iEen Leerplichtwet werd sedert
geruipaen tijd gevtsaagd .qpdat ons volk, dat
in ontwikkeling bij Duitschland,
Deneuaarken, Zwitserland .enz. achterlijk is,
UM worden ogjgevoerd tot een gelijk peil
van verstande%ke:bescharing, en mitsdien
beter in staat gesteld, om den strijd voor
bet .bestaan met .de naburen, iu zoo
ineojg op:icht boven.ons bevoordeeld ??te
voeren. Daarom behoorde de eiscb. te
zijn: Jjeerplicht itot ihet ^veertiende jaar,
en daarna herkalingsonderwijs, in ,het
nauwMe verband jnet .vak «nderwijs
immer* .alleen laiHg» .dezen weg zou het
doel ailthans ten ueele zijn .te berefkeu.
En wftt krijgt m&u nu i* Men wiot
700 goed tals niets; tuen.behoudt.eenvoudig
vat men *eeds zonder Leerplichtwet bezat:
.een zesjacjgen cursus,, .zoodat een kind op
izijn zesde jaar op schoei gekomec, op zijn
(twaalfde deze weer verlaten kan. Men
achrijft deaan Schoolplicht .of LeejplicKt
«oor met behoud van zee weken verlof
voor allerlei aoort van veldarbeid^ niet eens
Uitgerekend .de vacanties, behalve dan
nog allerlei sjogelijke verloKea voor
geooriöofde verzuimen. Dat wil dus zeggen,
dat de geheeie plattelands .bevolking,
onder deze Leerplichtwet, over tien,
twintig, dertig jaar, zoo wijs zal zijn, als
&{j tegeowoordig iq, m. a. v. dat zjj
gemiddeld een beetje rekenen, lezen en
Bcbrijva» kan, en .zoo is het natuurlijk
ook met <de stadsbevolking. Bij een zes
jarigen .cursus uitzonderingen daarge
laten is niet meer te leeren, dan de
eerste beginselen van het lager onder
wijs ; binnen enkele jaren houden de
Jeerl'ngen, die .met hun twaalfde jaar de
gchool verlaten, van heel bun wetenschap ?
niet meer over, dan de kunst van lezen,
rekenen en schrijven; en in de groote
steden over 't algemeen nog minder dan l
op de dorpen, omdat de kring vol afleidende
beweging en ongedurigheid, waarin de
onen minvermogenden daar leven, den geest
veel meer vervult met futiele gedachten i
en overleggingen, dan op het rustige land. i
Door deze leerplichtwet wordt de natie <
intellectueel niet vooruitgebracht; slechts '
enkelen zullen iets minder beneden den
norm van ontwikkeling blijven, die als de
gemiddelde geldt en blijft gelden, dan thans
het geval is; hoe weinigen zullen zelfs
dezen in getal zijn, als men let op al de !
wijde mazen, die in het net zijn gebleven,
waarin men hen denkt te vangen?
Men heeft vooral gewezen op het nut
der Leerplichtwet bij het relatief school- j
verzuim, alsof het wezenlijk er veel toe '
afdeed, of het leger van breeke beent n in !
't vervolg met n of anderhalve kruk
zou voortsukkelen, in plaats van met twee!
En juist het absoluut schoolverzuim, dat
het eerst te bestrijden was, heeft men !
het
Armoede
gering .geteld. Waarom? 'Omdat dit 'bijna
geheel ihet gevolg is win levensomstandig
heden, die onmogelijk te veranderen zij a,
en verbetering alleen «ou zijn te bereiken,
indien men, niet -slechts een wet wilde
( forrodleeren, 'maar 'O»k het noodige geld
beschikbaar stellen oai den ongelukkigen
naleven dier wet mogelijk ie maken.
waarlijk het is olficieel
verklaard armoede zal een oorzaak
zijn van geoorloofd schoolverzuim ; armoede
wil 4e -Staat, die tot leeren verplicht, ont
zien, omdat dezelfde -'Staat zijn geld te
liefheeft -om de arme vader of moeder
te helpen, of het arme kind te spijzigen
en te kleeden. En datniet, omdat er geen
geld aou .zijn. Neen, daar is ten onzent
geld voor :alles ; tot -zelfs voor dr-ie rijks
hoogesoholen naast een ^gemeente-, en een
bijzocdere 'hoogeschool weet men de fondsen
te vioden,.en voor zoo vele instellingen daar
nevens zonder nut, «f .noodzakelijkheid
van bestaan. Maar voor arme kinderen
en voor .arme menschen >wil men het noo
dige niet missen, en, -zoo krijgt .men dan
thans een Leerplichtwet, die, officieel voor de
armsteu .niet geldt! Een leerplichtwet, die
een sociale wet heet, als zou zij verbetering
van sociale toestanden beoogen, en waarbij
de ergste 'toestanden in de maatschappij,
die ons ais volk en dus ook der vertegen
woordiging .en der Regeering het meest tot
verwijt strekken, zoo goed als onveranderd
blijven ; d&i'wyl zy bovenetaen ?voor de ver
hooging /OOM :het peil der volksontwilckeUng
niets geeft.
Waarlijk dit .is geen Leerplichtwet met
eere. Geen wonder d it Schaepman er voor
kon stemmen, .en dat de socialisten haar
liever verwierpen, dan mede «chuldig te
staan aan een dergelijk betoon van maat
schappelijk hervormen in sehyn.
Hoe moet iet den liberaiea, die men
tegenwoordig «o k wel versiert met den
naam van radicalen, te moede zijn, als zij
dit werk, waarmee zij genoegen hebben
genomen, beschouwen ? Hebben eij ,er dan
niets van begrepen, dat ze door deze
pseudo-leerpliehtwet te accepteeren, bij
net veel gebruikte excuus der
beginselloozen: »het halve, (in dit ge val liet «én
zestiende) ei, is beter dan een leegedop".,
.in elk opzicht ontrouw geworden zijn aan
.hun democratisch streven?
Democraten, die op algemeen stemrecht
aanhouden, en zich neerleggen bij een
Leerplichtwet, waarbij voor hun aanstaande
kiezers een onderwijs van het zesde tot
het twaalfde jaar voldoende wordt ver
klaard; als ware niet juist het peil der
volksontwikkeling, in 't algemeen te be
reiken, hoofdzaak; een hoofdzaak zóó
beteekenisvol, dat daarbij een zeer ge
ringe wijziging in het graadverschil van
ontoereikendheid voor enkele individuen,
onder >dien thans bekenden onderwijs- of
ontwikkelingsvorm, schier niets beduidt.
Maar dat niet alleen; wat moeten
deze democraten gevoelen, nu zij zulk een
armzalige Leerplichtwet hebben aanvaard,
de armen aan hun lot overlatende, ze
van bescherming zelfs uitsluitende;
«deze demoeraten met geen ander
vijgeblaadje bij hun naaktheid, dan dat voor
stel om der gemeente de bevoegdheid te
verleenen, uit de gemeentekas geld te nemen
om voedsel of kleeding te verstrekken,
waaneer zij dat noodig acht en het hun
lust.
En toch wisten deze democraten ook
wel woor radicalea gescholden dat een
aantal gemeenten, bijna alle gemeenten,
gewoon zijn, trots .haar bevoegdheid om
de armen te helpen, dezen gebrek te laten
lijden; dat de Staat zelf hun daarvan op
allerlei w<yze het voorbeeld geeft, men
denke maar aan de paar honderd oud
krijgers, die HU tusschen de 85 en 95 jaar
oud, nog geen pensioentje mochten hebben
en voor wie «r gebedeld moet worden, om
ze op hun ouden dag niet van honger en
kou te doen vergaan. En als men bij
de gemeenten en bij den Staat nog niet
genoeg meent te kunnen zien, wat de
barmhartigheid in Nederland uitwerkt,
waar zij bevoegd is, men vrage dan
maar eeng aan de diaconieën hoeveel hun
het onderhoud van b.v. een weduwe met
drie of zes kinderen gewoonlijk kost!
En toch deze bevoegdheid aan een ge
meente, ook aan de armste gemeenten toe
gekend, is het eenige wat de democraten
voor hun onvermogenden en misdeelden
bij 't maken van een Leerplichtwet hebben
durven vragen.
Een bevoegdheid ! alsof, zoodra men
het noodig oordeelde zulk een bevoegdheid
te verleenen, men niet tevens verklaarde,
dat deze bevoegdheid verplichting behoorde
te zijn. Zouden deze heeren nu durven ver
zekeren : wij wetgevers hebben zedelijk het
recht die gemeenten de vrijheid te laten hun
plicht niet te vervullen, al is ook die plicht
door ons, door het verleenen der bevoegd
heid, erkend?
Of is de armenzorg, zelfs waar het de
hongerige en havelooze schoolkinderen be
treft, niets anders dan liefhebberij?
Het alleronontbeerlijkste deel v«,n armen
zorg in 't algemeen, en van de gemeen
telijke armenzorg in 't bijzonder ..., een zaak
van .lust en luim alleen I -?.«?--.
^Tfce vooruitstrevenden in ons parlement
kennen geen hooger beleid dan voort te
wandelen in den pas door de conser
vatieven aangegeven. Dit is, zoo meenen
zij, in !s lands belang, om niet te spreken
van hun eigen belang..,.ffe Itogeering ie
?de .Beaufort, de .Kamer' ij Bagtéft| en
daarom zullen Regeering en Volksvertegen
woordiging te samen ona dan ook een
Leerplichtwet schenken, die aan
Schaepman, .Kolkman en 'Gleichman voldoet. En
dat is iets, altijd beter dan /nüle.
Met dezen troost, stemmen de geavan
ceerd liberalen, de zoogenaamd radicalen
tsaar alles wat hun wordt vo«rgezet.\
260 kan .iets er niet uitzien, of zij staan
gereed, het .toch nog bruikbaar te ver
klaren. .Zoo ook de-ze Leerplichtwet, zonder
behoorlijken leertijd; zonder
herhalingsonderwijs als voorbereiding of steun voor
vakonderwijs ; zonder waarborg tegen kin
derarbeid; zonder zelfs de geringste hulp
voor behoeftige ouders of het noodlijdend
kind.,, t<
wezen als wij ons ertegen
i *
ver-zetten, want dan brachten de Beaufort
en Bastert ons niets... verbeeld u eens
heek-maal niets! En dit is toch niet tegen
te spreken.
Neen. Maar wat evenmin is tegen te
spreken: dat de geheele geavanceerd-libe
rale partij, zoogenaamd radioaal, op deze
manier ook niets wordt. Wie ter wereld
hecht aan een geavanceerdheid, die niet
in staat is tot een enkele daad? ..,,..
Welken «toot geven «t. deze heeren,
die eeuwig en altijd van den
vooruitganj^spreken, die hun lijforgaantje zelfs
Vooruiigewg hebben genoemd, aan den
vporuitgamj zelf? .. /
Zïf seüijnen er niets van te gevoelen,
dat er nog beginselen bestaan, die men
niet verloochenen mag, al biedt het oppor
tunisme een kansje tot behoud van regeer.
macht; dat is van geheel voorbijgaanden
invloed, ten koste van een blij venden
invloed, waarom het te doen moet zijn.
Wij vragen;: waarmee zou ons volk in
de toekomst meer gebaat zijn: met dit
Leerplichtwetje, A>& pover, zóó weinig
gevend en belovend, dat men er zich voor
schamen moet, of met het kloeke op
treden van een 30 democraten in de Kamer,
die ronduit geweigerd hadden, de on- en
minvermogenden af te schepen, met zulk
een weldaad »op een koopje' ?
Waarlijk, als men liet geavanceerd libe
ralisme aan het werk ziet, is het moeilijk
het onvervalschte oud-liberalisme niet toch
nog de voorkeur te geven. Een jonge
partij, althans een groep, die steeds woorden
spreekt, alsof zij zich tot een nieuwe
partij wilde vormen, maar die haar jeugdig
leven leidt zonder bezielende overtuiging,
zonder moed en geestdrift is er in de
politiek wel iets treurigers te aanschouwen ?
Wat zal het zijn als deze jonge eens
oud wordt?
Geen gratie.
In Hei Volk, dagblad voor de arbeiders
partij, leest men aangaande de afwijzende
beschikking van H. M. op bet verzoek
van den heer Troelstra te Leeuwarden,
om gratie voor zijn zoon: o. m.
Na de uitspraak van het Haagsche GereeBtshof,
waarbij Troelstra tot eete maand gevangenisstraf
werd veroordeeld, ontving deze iu verschillende
bladen den raad, gratie aan te vragen.
Hij vond hiertoe geen reden.
Geene gunst willende, doch recht eischende, en
wetende, dat de Minister van Justitie zelf de straf
te zwaar vond, achtte hij het op den weg der
B£geering gelegen, uit eigen beweging de straf
in overeenstemming te brengen met die, welke
gewoonlijk voor moudelmgec smaad wordt toege
kend, door haar in boete te veranderen.
Zich geene zedelijke schuld bewust, ja zelfs
overtuigd, door liefde voor het recht en mede
gevoel voor anderen gedreven te zijn tot de daad,
die door den eersten rechter zelfs volgens de wet
niet strafbaar werd geoordeeld, mocht hij met
reden herstel van onrecht voor zijn persoon van
de Regeering verwachten.
Hij weigerde dus, door 't indienen van een ver
zoek om gratie mede te werken, den schijn van
gunstbetoon te geven aan een daad, die hij een
eisch van recht meende te zijn.
* *
*
Intusschen had de vader van den veroordeelde
vermindering of wijziging der straf aangevraagd.
Hoe jammet het was, dat nu toch de Regeering
de gelegenheil had, een daad, die voor haar plicht
was, bij wijze van. gunst te verrichten, zoo diende
men het toch in den vader te billijken, dat hij
opkwam voor zijn zoon.
Onder de leden van burgerlijke partijen in de
Tweede Kamer is toen eene lijst rondgegaan,
waarbij het verzoek om gratie werd gesteund.
Hetzelfde heeft plaats gevonden onder de leden
der Amsterdamsche balie, op initiatief van een
harer meest eminente vertegenwoordigers 1)
Neemt men hierbij de uitingen iu de pers
waarvan bijv. het, ministerieel gezinde Vaderland
de opgelegde straf Toor deze daad een gruwel"
noemde dan zou men zoo denken, dat de
Minister van Justitte, die zelf de straf onbillijk
vond, met beide handen de gelegenheid zou heb
ben aangegrepen, om ons land voor de schande
van een dergelijke gevangenisstraf te behoeden.
Dit echter is niet geschiedt: net verzoek is
afgewezen.
Hoe het mogelijk is, dat men het billijk
en nuttig oordeelt, iemand die, gelijk door
niemand kan worden ontkend, met het
doel om, in een duistere rechtzaak licht te
brengen, verder is gegaan dan de wet ge
doogt in de cel te zetten, wij begrijpen
het niet.
Op welken grond de Minister het oor
baar acht den naam van H. M. de
Koningin te verbinden aan de volvoering
van zulk een algemeen afgekeurd vonnis,
het is almede een raadsel, voor ons, niet
ingewijd in de geheimen van
Justitiapolitiek.
Intusschen zal het prestige van wat
men gewoon is Het Recht te noemen door
deze weigering van gratie niet winnen.
Het is jammer, zeer jammer; niet zoo
zeer voor den heer Troelstra, wien niemand
daarom minder zal achten, maar voor
Justitia zelve, dat iemand die juist haar
heeft trachten te helpen naar de gevan
genis wordt gevoerd.
Deze zaak echter doet opnieuw de aan
dacht vestigen op een leemte in onze
straf wetgeving, die o.i. aanvulling vereischt.
Zoodra iemand een justitieel ambtenaar
onaangenaam bejegent, zoodat hij van
een beleediging meent te moeten gewagen,
kan deze inderdaad of in schijn beleedigde
den ander roepen voor de rechtbank, dat
is voor de collega's van den beleedigde,
om recht over hem te spreken.
f Aldus geschiedde het met mr. Troelstra,
en met Nic. Franyois Snel.
De Almeloosche officier van justitie, mr.
Pelerin, achtte zich «gesmaad en gelasterd";
hij brengt de zaak voor de Almeloosche
rechtbank; zijn substituut, mr. Vos de Waal,
eischt straf, en de collega's-rechters, te
samen uitmakend het voltallig rechtscol
lege, doen uitspraak in het geval.
Nu spreekt het van zelf, dat een rech
terlijk college een »beleediging" van fen
rechterlijk ambtenaar allicht een zeer
zware misdaad zal rekenen, want in den
officier van justitie wordt, naar zijn op
vatting, niet alleen dien officier als menscb,
maar als ambtenaar aangetast, en in den
ambtenaar, geheel onpersoonlijk het ambt.
Mr. Pelerin b.v. meende dat het vertrou
wen in de rechtbank, ja zelfs de rust van
't land geschokt en in gevaar werden ge
bracht, als de Almeloosche rechters den
heer Snel niet straften; al had deze dan
ook gehandeld in zijn zucht om 't alge
meen belang te bevorderen.
Waar nu de i echterlijke macht geroepen
wordt om een vergrijp tegen de rechter
lijke macht te vonnissen, is er, dunkt ons,
iets niet in den haak Een college, dat
soms direct, maar zeker indirect, partij is
in de zaak, behoort men de rechtspraak
niet op te dragen.
Het geval-Troelstra, en nu weer bet
geval-Snel, wijzen, o. i. op de noodzake
lijkheid van een aanvulling van ons wet
boek van strafpleging; dat nl. voor mis
drijven tegen een justitieel ambtenaar
gepleegd, aan een jury de rechtspraak
worde opgedragen.
1) Mr. J. A. Levy.
RED.
Ook een Strijd voor Waarheid en Recht
door C. VEEEDE, Gep. Kapt. Lt.
ter Zee. (Amsterdam van Holkema
en Warendorf.)
Onder dezen titel beschrijft de Gept.
Kapt. Luitenant ter Zee, C. Vreede de wijze
waarop hij eervol uit den Mil. Dienst is
ontslagen en de gebeurtenissen welke daar
toe aanleiding hebben gegeven. Het geheel
is eene zeer onverkwikkelijke geschiedenis,
met slechts deze lichtzijde dat een keer
te meer de noodzakelijkheid is aangetoond
van geheele herziening van onze Militaire
Strafwetgeving.
Den 5en Februari 1895 werd bij Min.
Besluit schrijver bekend gemaakt, dat hij
zich aan een geneeskundig onderzoek moest
onderwerpen, hetwelk tot een eervol ont
slag leidde, alhoewel hij zich volkomen
lichamelijk geschikt achtte voor den dienst.
Had schrijver zich niet laten afkeuren,
dan zoude hij ter observatie in het Marine
Hospitaal te den Helder zijn opgenomen
en daardoor van den wal in de sloot zijn
geraakt. Aan bovengenoemd Min. Besluit
waren oogenschijnlijk kleine moeilijkheden
voorafgegaan, die door de wijze van be
handeling evenwel groote proporties hadden
aangenomen. Een bootmansmaat, dienende
aan boord van een bodem staande onder
schrijvers bevel, had zich bij het Hoog
Militaire Gerechtshof (H. M. G.) beklaagd
over een hem opgelegde straf van 8 dagen
scheepsarrest. Het H. M. G. verklaarde
deze klacht gegrond (Resolutie van 19 Juni
1894) en beval dat de opgelegde staf zou
worden doorgehaald. In een request aan
H. M. de Koningin Regentes aangeboden
18 Februari 1898 zegt schrijver omtrent
dit vonnis, dat het hoofdzakelijk steunde
op Art. 67, Hoofdstuk IV, deel II, van
de Verordeningen van de Kon. NederL
Zeemacht, vastgesteld bij Kon. Besluit vac
27 Juli 1883 en dat deze de eenige o ver
weging was welke zich niet grondde op
een persoonlijke zienswijze van den rechter
maar op een Kon. Besluit en bovendien
de eenige onderstreepte overweging was,
maar dat bovengenoemd artikel tegen hem
moest getuigen omdat de beteekenis er
van gewijzigd was. Het woord belangen"
toch zooals in het werkelijke artikel staat,
was vervangen door bezwaren". Op boven
genoemde woord wisseling werd den Minister
van Marine en het H. M. G. gewezen,
maar eerst na indiening van bovengenoemd
request aan H. M. de Koningin Regentes
zal het Hof antwoorden, dat blijkens een
onderzoek de verwisseling der woorden
belangen" en bezwaren" aan een schrijf
fout moet worden toegeschreven.
Het lange stilzwijgen van het H. M. G.
moet bij velen den indruk geven dat het
vonnis zich baseerde op een verkeerde
uitlegging van het aangehaalde artikel, en
de rectificatie 4 jaren na het begaan der
fout kan deze meening moeilijk te niet
doen. Naar aanleiding: van bovengenoemde
sententie van het H. M. G. meende schrijver
zich bij den Minister van Marine te moeten
rechtvaardigen en deed zulks bij schrijven
van 22 Juli 1894. Het antwoord was een
scherpe berisping.
In 1894 voerde schrijver het bevel over
H. Ms. Instructieschip Nautilus. Een
bottelier beklaagt zich bij het H. M. G. over
een hem gegeven order, en over de ver
dere behandeling daarna ondervonden. Het
contrabericht van den heer Vreede aan
het H. M. G. ^lield in dat het Hof onbe
voegd was van deze zaak kennis te nemen,
met welke zienswijze het Hof zich ver
een igd e.
»\Vare het nu hierbij gebleven, dan
ware erger voorkomen geworden, maar lo.
het Hof zond mijne verdediging aan den
Minister, en 2o. de klager, die op eenen
anderen bodem was overgeplaatst, zond
na 's Hofs vonnis, eene klacht in door
zijnen Commandant aan den Schout bij
Nacht, niet over eene order, niet over eene
straf, maar over al de straffen die hem
door mij waren opgelegd, d. w. z. hij zond
10 October 1894, aan de hoogere militaire
autoriteit klachten in over straffen, opgelegd
den 2en Juli, den 18en Juli en den 31en
Juli, waarvan het Hof reeds 28 September
had uitgemaakt, dat hij zich niet o ver een
straf had willen beklagen.
De Schout bij Nacht neemt die klachtea
aan en benoemt eene commissie van onder
zoek. Ieder met militaire krijgstucht ver
trouwd officier ziet dadelijk in, hoe de
Schout bij Nacht zondigt tegen de bepaling,
die voor het indienen van de klacht een
termijn stelt van 3 dagen na de expiratie
van de straf."
«Wanneer er ooit sprake is van eea
militair onderzoek a huis clos voor den
beklaagde, dan zeer zeker mag dit onderzoek
genoemd worden.
Chez vous, sur vous, maïs sans vous.
Van dat onderzoek wist ik alleen dit,
dat mij schriftelijke vragen door den Schout
bij Nacht waren gedaan."
Van verdediging geen sprake en de be
slissing viel, zonder dat een mondeling
verhoor in deze belangrijke zaak had
plaats gehad.
Het bovengenoemde contrabericht van
den schrijver aan het H. M. G. had een
ernstige ontevredenheidsbetuiging van den
Minister van Marine ten gevolge wegens
te weinig betoonde deferentie ten opzichte
van^at Hof.
Bij Min. Besluit van 11 October 1894
moest schrijver zijne ongunstige beoordeeling
teekenen in het beredeneerd
conduiterapport. Daarna komt het reeds gemelde
geneeskundige onderzoek en het eervol
ontslag.
In 1898 volgde het officierskruis der
Oranje Nassau Orde.
* *
*
Het is immer moeilijk een juist oordeel
te vellen over strijdvragen als de boven
staande waarbij personen zijn betrokken,
die in dienstverhouding tot elkander staan.
Of maatregelen bevolen zijn, uitsluitend
met het oog op de belangen van den dienst
of dat meer of minder persoonlijke sympa
thie of antipathie hierbij in het spel zijn,
is uiterst bezwaarlijk na te gaan. De
beteekenis van bovengenoemde brochure
wil ik dan ook meer zoeken in de
omstandigheid dat de vermelde feiten de