De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 8 april pagina 1

8 april 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 11 Si DE AMSTERDAMMER A°. 1900, WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Onder Redactie van J. Dit nummer bevat een bijvoegsel. KOO en JUSTÜS YAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement i per 3 maanden . . . . . . f !L50, fr. .p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/2 Dit bbui i» verkrijgbaar Kio*k 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 8 April. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Aunoiiocs uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KüUOLF J10SSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I *t H O D. VAN VEKBE EN VAN NABIJ ^Leerplicht. ?Geen .gratie. Ook.een Stryd* voor Waarheid en Beeht, deer ? C. Vpe«de, beoordeeld <Joor B. .Seinper isadem Sceaa, door£. «UNST EN LJSTTEEEN: Muziek ia de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Iets.-8V«r dr. P. H.- 3; Caypers, door J. E. .van der Pek. Amsterdamsche kunst,zalen (I), door W. 8. De BatiMtaost in Nederlandsch-Iodië, door.ö. P. Bonffaer-eu dr. H. K. .Jnynbol), .beoordeeld door B. W., P. Jr. Een algemeen, heraldiek belang, door S. 3. v*o Duinen. Utrechtsehe Liefdadigheid, door G. W. Kernkamp (I) Gelooterd,doorGuidoFilitis,beoordeeld -door v H. FEUILLETON: Het..Btis«isehe gejheimschrift. (II.) - RECLAMES. VOOB DAMta: Lectuur voor klein en gcooter volkje, door Nellie. _J)e >vrouw en de levensverzekering, II. (Slot.), . door Thérèse Hoven. Allerlei, door Caprice. -Ingezonden. SCHAAKSPEL. PINANUIEELE EN OECONOMISCHE KBONIEK,door D.Stigter. : SCHETS JE:. De beschermiaeilige. naarhet Duitsch ^an Jozef .Willomitzer. ALLEKLEI. INGE BONDEN. PEN- EN POTLOODKBA88EN. ADVEBrENTIEN. Le&rplMit. De ^Leerplichtwet is dan eindelijk .aan genomen; met n stem meerderheid. De iKamer was als iemand die zijn knoopeu telde, voor tegen, en nu de laatste .knoop .«vóór" gaf aanvaardde,zij «den uitslag ..zouder vreugde en zonder verdriet, ,bet kon haar of liever nog, het kon 'der natie, waarvan de Kamer het instr.u,inent is, «weinig schelen, of,zij deze.Leer plichtwet/kreeg of niet. Deze Leerplichtwet. Want voor hen die .een Leerplichtwet vreesden, was zij geJieel van kracht beroofd, geen verschrikking tineer; en ajj die inderdaadeen>Leerplichtvwet begeenden,.konden in dit skelet moeilijk ets terugvinden van de volksopvoedster, waarnaar zij .zoo .hadden verlangd, en waarmee zij .misschien wel hadden gedweept. iEen Leerplichtwet werd sedert geruipaen tijd gevtsaagd .qpdat ons volk, dat in ontwikkeling bij Duitschland, Deneuaarken, Zwitserland .enz. achterlijk is, UM worden ogjgevoerd tot een gelijk peil van verstande%ke:bescharing, en mitsdien beter in staat gesteld, om den strijd voor bet .bestaan met .de naburen, iu zoo ineojg op:icht boven.ons bevoordeeld ??te voeren. Daarom behoorde de eiscb. te zijn: Jjeerplicht itot ihet ^veertiende jaar, en daarna herkalingsonderwijs, in ,het nauwMe verband jnet .vak «nderwijs immer* .alleen laiHg» .dezen weg zou het doel ailthans ten ueele zijn .te berefkeu. En wftt krijgt m&u nu i* Men wiot 700 goed tals niets; tuen.behoudt.eenvoudig vat men *eeds zonder Leerplichtwet bezat: .een zesjacjgen cursus,, .zoodat een kind op izijn zesde jaar op schoei gekomec, op zijn (twaalfde deze weer verlaten kan. Men achrijft deaan Schoolplicht .of LeejplicKt «oor met behoud van zee weken verlof voor allerlei aoort van veldarbeid^ niet eens Uitgerekend .de vacanties, behalve dan nog allerlei sjogelijke verloKea voor geooriöofde verzuimen. Dat wil dus zeggen, dat de geheeie plattelands .bevolking, onder deze Leerplichtwet, over tien, twintig, dertig jaar, zoo wijs zal zijn, als &{j tegeowoordig iq, m. a. v. dat zjj gemiddeld een beetje rekenen, lezen en Bcbrijva» kan, en .zoo is het natuurlijk ook met <de stadsbevolking. Bij een zes jarigen .cursus uitzonderingen daarge laten is niet meer te leeren, dan de eerste beginselen van het lager onder wijs ; binnen enkele jaren houden de Jeerl'ngen, die .met hun twaalfde jaar de gchool verlaten, van heel bun wetenschap ? niet meer over, dan de kunst van lezen, rekenen en schrijven; en in de groote steden over 't algemeen nog minder dan l op de dorpen, omdat de kring vol afleidende beweging en ongedurigheid, waarin de onen minvermogenden daar leven, den geest veel meer vervult met futiele gedachten i en overleggingen, dan op het rustige land. i Door deze leerplichtwet wordt de natie < intellectueel niet vooruitgebracht; slechts ' enkelen zullen iets minder beneden den norm van ontwikkeling blijven, die als de gemiddelde geldt en blijft gelden, dan thans het geval is; hoe weinigen zullen zelfs dezen in getal zijn, als men let op al de ! wijde mazen, die in het net zijn gebleven, waarin men hen denkt te vangen? Men heeft vooral gewezen op het nut der Leerplichtwet bij het relatief school- j verzuim, alsof het wezenlijk er veel toe ' afdeed, of het leger van breeke beent n in ! 't vervolg met n of anderhalve kruk zou voortsukkelen, in plaats van met twee! En juist het absoluut schoolverzuim, dat het eerst te bestrijden was, heeft men ! het Armoede gering .geteld. Waarom? 'Omdat dit 'bijna geheel ihet gevolg is win levensomstandig heden, die onmogelijk te veranderen zij a, en verbetering alleen «ou zijn te bereiken, indien men, niet -slechts een wet wilde ( forrodleeren, 'maar 'O»k het noodige geld beschikbaar stellen oai den ongelukkigen naleven dier wet mogelijk ie maken. waarlijk het is olficieel verklaard armoede zal een oorzaak zijn van geoorloofd schoolverzuim ; armoede wil 4e -Staat, die tot leeren verplicht, ont zien, omdat dezelfde -'Staat zijn geld te liefheeft -om de arme vader of moeder te helpen, of het arme kind te spijzigen en te kleeden. En datniet, omdat er geen geld aou .zijn. Neen, daar is ten onzent geld voor :alles ; tot -zelfs voor dr-ie rijks hoogesoholen naast een ^gemeente-, en een bijzocdere 'hoogeschool weet men de fondsen te vioden,.en voor zoo vele instellingen daar nevens zonder nut, «f .noodzakelijkheid van bestaan. Maar voor arme kinderen en voor .arme menschen >wil men het noo dige niet missen, en, -zoo krijgt .men dan thans een Leerplichtwet, die, officieel voor de armsteu .niet geldt! Een leerplichtwet, die een sociale wet heet, als zou zij verbetering van sociale toestanden beoogen, en waarbij de ergste 'toestanden in de maatschappij, die ons ais volk en dus ook der vertegen woordiging .en der Regeering het meest tot verwijt strekken, zoo goed als onveranderd blijven ; d&i'wyl zy bovenetaen ?voor de ver hooging /OOM :het peil der volksontwilckeUng niets geeft. Waarlijk dit .is geen Leerplichtwet met eere. Geen wonder d it Schaepman er voor kon stemmen, .en dat de socialisten haar liever verwierpen, dan mede «chuldig te staan aan een dergelijk betoon van maat schappelijk hervormen in sehyn. Hoe moet iet den liberaiea, die men tegenwoordig «o k wel versiert met den naam van radicalen, te moede zijn, als zij dit werk, waarmee zij genoegen hebben genomen, beschouwen ? Hebben eij ,er dan niets van begrepen, dat ze door deze pseudo-leerpliehtwet te accepteeren, bij net veel gebruikte excuus der beginselloozen: »het halve, (in dit ge val liet «én zestiende) ei, is beter dan een leegedop"., .in elk opzicht ontrouw geworden zijn aan .hun democratisch streven? Democraten, die op algemeen stemrecht aanhouden, en zich neerleggen bij een Leerplichtwet, waarbij voor hun aanstaande kiezers een onderwijs van het zesde tot het twaalfde jaar voldoende wordt ver klaard; als ware niet juist het peil der volksontwikkeling, in 't algemeen te be reiken, hoofdzaak; een hoofdzaak zóó beteekenisvol, dat daarbij een zeer ge ringe wijziging in het graadverschil van ontoereikendheid voor enkele individuen, onder >dien thans bekenden onderwijs- of ontwikkelingsvorm, schier niets beduidt. Maar dat niet alleen; wat moeten deze democraten gevoelen, nu zij zulk een armzalige Leerplichtwet hebben aanvaard, de armen aan hun lot overlatende, ze van bescherming zelfs uitsluitende; «deze demoeraten met geen ander vijgeblaadje bij hun naaktheid, dan dat voor stel om der gemeente de bevoegdheid te verleenen, uit de gemeentekas geld te nemen om voedsel of kleeding te verstrekken, waaneer zij dat noodig acht en het hun lust. En toch wisten deze democraten ook wel woor radicalea gescholden dat een aantal gemeenten, bijna alle gemeenten, gewoon zijn, trots .haar bevoegdheid om de armen te helpen, dezen gebrek te laten lijden; dat de Staat zelf hun daarvan op allerlei w<yze het voorbeeld geeft, men denke maar aan de paar honderd oud krijgers, die HU tusschen de 85 en 95 jaar oud, nog geen pensioentje mochten hebben en voor wie «r gebedeld moet worden, om ze op hun ouden dag niet van honger en kou te doen vergaan. En als men bij de gemeenten en bij den Staat nog niet genoeg meent te kunnen zien, wat de barmhartigheid in Nederland uitwerkt, waar zij bevoegd is, men vrage dan maar eeng aan de diaconieën hoeveel hun het onderhoud van b.v. een weduwe met drie of zes kinderen gewoonlijk kost! En toch deze bevoegdheid aan een ge meente, ook aan de armste gemeenten toe gekend, is het eenige wat de democraten voor hun onvermogenden en misdeelden bij 't maken van een Leerplichtwet hebben durven vragen. Een bevoegdheid ! alsof, zoodra men het noodig oordeelde zulk een bevoegdheid te verleenen, men niet tevens verklaarde, dat deze bevoegdheid verplichting behoorde te zijn. Zouden deze heeren nu durven ver zekeren : wij wetgevers hebben zedelijk het recht die gemeenten de vrijheid te laten hun plicht niet te vervullen, al is ook die plicht door ons, door het verleenen der bevoegd heid, erkend? Of is de armenzorg, zelfs waar het de hongerige en havelooze schoolkinderen be treft, niets anders dan liefhebberij? Het alleronontbeerlijkste deel v«,n armen zorg in 't algemeen, en van de gemeen telijke armenzorg in 't bijzonder ..., een zaak van .lust en luim alleen I -?.«?--. ^Tfce vooruitstrevenden in ons parlement kennen geen hooger beleid dan voort te wandelen in den pas door de conser vatieven aangegeven. Dit is, zoo meenen zij, in !s lands belang, om niet te spreken van hun eigen belang..,.ffe Itogeering ie ?de .Beaufort, de .Kamer' ij Bagtéft| en daarom zullen Regeering en Volksvertegen woordiging te samen ona dan ook een Leerplichtwet schenken, die aan Schaepman, .Kolkman en 'Gleichman voldoet. En dat is iets, altijd beter dan /nüle. Met dezen troost, stemmen de geavan ceerd liberalen, de zoogenaamd radicalen tsaar alles wat hun wordt vo«rgezet.\ 260 kan .iets er niet uitzien, of zij staan gereed, het .toch nog bruikbaar te ver klaren. .Zoo ook de-ze Leerplichtwet, zonder behoorlijken leertijd; zonder herhalingsonderwijs als voorbereiding of steun voor vakonderwijs ; zonder waarborg tegen kin derarbeid; zonder zelfs de geringste hulp voor behoeftige ouders of het noodlijdend kind.,, t< wezen als wij ons ertegen i * ver-zetten, want dan brachten de Beaufort en Bastert ons niets... verbeeld u eens heek-maal niets! En dit is toch niet tegen te spreken. Neen. Maar wat evenmin is tegen te spreken: dat de geheele geavanceerd-libe rale partij, zoogenaamd radioaal, op deze manier ook niets wordt. Wie ter wereld hecht aan een geavanceerdheid, die niet in staat is tot een enkele daad? ..,,.. Welken «toot geven «t. deze heeren, die eeuwig en altijd van den vooruitganj^spreken, die hun lijforgaantje zelfs Vooruiigewg hebben genoemd, aan den vporuitgamj zelf? .. / Zïf seüijnen er niets van te gevoelen, dat er nog beginselen bestaan, die men niet verloochenen mag, al biedt het oppor tunisme een kansje tot behoud van regeer. macht; dat is van geheel voorbijgaanden invloed, ten koste van een blij venden invloed, waarom het te doen moet zijn. Wij vragen;: waarmee zou ons volk in de toekomst meer gebaat zijn: met dit Leerplichtwetje, A>& pover, zóó weinig gevend en belovend, dat men er zich voor schamen moet, of met het kloeke op treden van een 30 democraten in de Kamer, die ronduit geweigerd hadden, de on- en minvermogenden af te schepen, met zulk een weldaad »op een koopje' ? Waarlijk, als men liet geavanceerd libe ralisme aan het werk ziet, is het moeilijk het onvervalschte oud-liberalisme niet toch nog de voorkeur te geven. Een jonge partij, althans een groep, die steeds woorden spreekt, alsof zij zich tot een nieuwe partij wilde vormen, maar die haar jeugdig leven leidt zonder bezielende overtuiging, zonder moed en geestdrift is er in de politiek wel iets treurigers te aanschouwen ? Wat zal het zijn als deze jonge eens oud wordt? Geen gratie. In Hei Volk, dagblad voor de arbeiders partij, leest men aangaande de afwijzende beschikking van H. M. op bet verzoek van den heer Troelstra te Leeuwarden, om gratie voor zijn zoon: o. m. Na de uitspraak van het Haagsche GereeBtshof, waarbij Troelstra tot eete maand gevangenisstraf werd veroordeeld, ontving deze iu verschillende bladen den raad, gratie aan te vragen. Hij vond hiertoe geen reden. Geene gunst willende, doch recht eischende, en wetende, dat de Minister van Justitie zelf de straf te zwaar vond, achtte hij het op den weg der B£geering gelegen, uit eigen beweging de straf in overeenstemming te brengen met die, welke gewoonlijk voor moudelmgec smaad wordt toege kend, door haar in boete te veranderen. Zich geene zedelijke schuld bewust, ja zelfs overtuigd, door liefde voor het recht en mede gevoel voor anderen gedreven te zijn tot de daad, die door den eersten rechter zelfs volgens de wet niet strafbaar werd geoordeeld, mocht hij met reden herstel van onrecht voor zijn persoon van de Regeering verwachten. Hij weigerde dus, door 't indienen van een ver zoek om gratie mede te werken, den schijn van gunstbetoon te geven aan een daad, die hij een eisch van recht meende te zijn. * * * Intusschen had de vader van den veroordeelde vermindering of wijziging der straf aangevraagd. Hoe jammet het was, dat nu toch de Regeering de gelegenheil had, een daad, die voor haar plicht was, bij wijze van. gunst te verrichten, zoo diende men het toch in den vader te billijken, dat hij opkwam voor zijn zoon. Onder de leden van burgerlijke partijen in de Tweede Kamer is toen eene lijst rondgegaan, waarbij het verzoek om gratie werd gesteund. Hetzelfde heeft plaats gevonden onder de leden der Amsterdamsche balie, op initiatief van een harer meest eminente vertegenwoordigers 1) Neemt men hierbij de uitingen iu de pers waarvan bijv. het, ministerieel gezinde Vaderland de opgelegde straf Toor deze daad een gruwel" noemde dan zou men zoo denken, dat de Minister van Justitte, die zelf de straf onbillijk vond, met beide handen de gelegenheid zou heb ben aangegrepen, om ons land voor de schande van een dergelijke gevangenisstraf te behoeden. Dit echter is niet geschiedt: net verzoek is afgewezen. Hoe het mogelijk is, dat men het billijk en nuttig oordeelt, iemand die, gelijk door niemand kan worden ontkend, met het doel om, in een duistere rechtzaak licht te brengen, verder is gegaan dan de wet ge doogt in de cel te zetten, wij begrijpen het niet. Op welken grond de Minister het oor baar acht den naam van H. M. de Koningin te verbinden aan de volvoering van zulk een algemeen afgekeurd vonnis, het is almede een raadsel, voor ons, niet ingewijd in de geheimen van Justitiapolitiek. Intusschen zal het prestige van wat men gewoon is Het Recht te noemen door deze weigering van gratie niet winnen. Het is jammer, zeer jammer; niet zoo zeer voor den heer Troelstra, wien niemand daarom minder zal achten, maar voor Justitia zelve, dat iemand die juist haar heeft trachten te helpen naar de gevan genis wordt gevoerd. Deze zaak echter doet opnieuw de aan dacht vestigen op een leemte in onze straf wetgeving, die o.i. aanvulling vereischt. Zoodra iemand een justitieel ambtenaar onaangenaam bejegent, zoodat hij van een beleediging meent te moeten gewagen, kan deze inderdaad of in schijn beleedigde den ander roepen voor de rechtbank, dat is voor de collega's van den beleedigde, om recht over hem te spreken. f Aldus geschiedde het met mr. Troelstra, en met Nic. Franyois Snel. De Almeloosche officier van justitie, mr. Pelerin, achtte zich «gesmaad en gelasterd"; hij brengt de zaak voor de Almeloosche rechtbank; zijn substituut, mr. Vos de Waal, eischt straf, en de collega's-rechters, te samen uitmakend het voltallig rechtscol lege, doen uitspraak in het geval. Nu spreekt het van zelf, dat een rech terlijk college een »beleediging" van fen rechterlijk ambtenaar allicht een zeer zware misdaad zal rekenen, want in den officier van justitie wordt, naar zijn op vatting, niet alleen dien officier als menscb, maar als ambtenaar aangetast, en in den ambtenaar, geheel onpersoonlijk het ambt. Mr. Pelerin b.v. meende dat het vertrou wen in de rechtbank, ja zelfs de rust van 't land geschokt en in gevaar werden ge bracht, als de Almeloosche rechters den heer Snel niet straften; al had deze dan ook gehandeld in zijn zucht om 't alge meen belang te bevorderen. Waar nu de i echterlijke macht geroepen wordt om een vergrijp tegen de rechter lijke macht te vonnissen, is er, dunkt ons, iets niet in den haak Een college, dat soms direct, maar zeker indirect, partij is in de zaak, behoort men de rechtspraak niet op te dragen. Het geval-Troelstra, en nu weer bet geval-Snel, wijzen, o. i. op de noodzake lijkheid van een aanvulling van ons wet boek van strafpleging; dat nl. voor mis drijven tegen een justitieel ambtenaar gepleegd, aan een jury de rechtspraak worde opgedragen. 1) Mr. J. A. Levy. RED. Ook een Strijd voor Waarheid en Recht door C. VEEEDE, Gep. Kapt. Lt. ter Zee. (Amsterdam van Holkema en Warendorf.) Onder dezen titel beschrijft de Gept. Kapt. Luitenant ter Zee, C. Vreede de wijze waarop hij eervol uit den Mil. Dienst is ontslagen en de gebeurtenissen welke daar toe aanleiding hebben gegeven. Het geheel is eene zeer onverkwikkelijke geschiedenis, met slechts deze lichtzijde dat een keer te meer de noodzakelijkheid is aangetoond van geheele herziening van onze Militaire Strafwetgeving. Den 5en Februari 1895 werd bij Min. Besluit schrijver bekend gemaakt, dat hij zich aan een geneeskundig onderzoek moest onderwerpen, hetwelk tot een eervol ont slag leidde, alhoewel hij zich volkomen lichamelijk geschikt achtte voor den dienst. Had schrijver zich niet laten afkeuren, dan zoude hij ter observatie in het Marine Hospitaal te den Helder zijn opgenomen en daardoor van den wal in de sloot zijn geraakt. Aan bovengenoemd Min. Besluit waren oogenschijnlijk kleine moeilijkheden voorafgegaan, die door de wijze van be handeling evenwel groote proporties hadden aangenomen. Een bootmansmaat, dienende aan boord van een bodem staande onder schrijvers bevel, had zich bij het Hoog Militaire Gerechtshof (H. M. G.) beklaagd over een hem opgelegde straf van 8 dagen scheepsarrest. Het H. M. G. verklaarde deze klacht gegrond (Resolutie van 19 Juni 1894) en beval dat de opgelegde staf zou worden doorgehaald. In een request aan H. M. de Koningin Regentes aangeboden 18 Februari 1898 zegt schrijver omtrent dit vonnis, dat het hoofdzakelijk steunde op Art. 67, Hoofdstuk IV, deel II, van de Verordeningen van de Kon. NederL Zeemacht, vastgesteld bij Kon. Besluit vac 27 Juli 1883 en dat deze de eenige o ver weging was welke zich niet grondde op een persoonlijke zienswijze van den rechter maar op een Kon. Besluit en bovendien de eenige onderstreepte overweging was, maar dat bovengenoemd artikel tegen hem moest getuigen omdat de beteekenis er van gewijzigd was. Het woord belangen" toch zooals in het werkelijke artikel staat, was vervangen door bezwaren". Op boven genoemde woord wisseling werd den Minister van Marine en het H. M. G. gewezen, maar eerst na indiening van bovengenoemd request aan H. M. de Koningin Regentes zal het Hof antwoorden, dat blijkens een onderzoek de verwisseling der woorden belangen" en bezwaren" aan een schrijf fout moet worden toegeschreven. Het lange stilzwijgen van het H. M. G. moet bij velen den indruk geven dat het vonnis zich baseerde op een verkeerde uitlegging van het aangehaalde artikel, en de rectificatie 4 jaren na het begaan der fout kan deze meening moeilijk te niet doen. Naar aanleiding: van bovengenoemde sententie van het H. M. G. meende schrijver zich bij den Minister van Marine te moeten rechtvaardigen en deed zulks bij schrijven van 22 Juli 1894. Het antwoord was een scherpe berisping. In 1894 voerde schrijver het bevel over H. Ms. Instructieschip Nautilus. Een bottelier beklaagt zich bij het H. M. G. over een hem gegeven order, en over de ver dere behandeling daarna ondervonden. Het contrabericht van den heer Vreede aan het H. M. G. ^lield in dat het Hof onbe voegd was van deze zaak kennis te nemen, met welke zienswijze het Hof zich ver een igd e. »\Vare het nu hierbij gebleven, dan ware erger voorkomen geworden, maar lo. het Hof zond mijne verdediging aan den Minister, en 2o. de klager, die op eenen anderen bodem was overgeplaatst, zond na 's Hofs vonnis, eene klacht in door zijnen Commandant aan den Schout bij Nacht, niet over eene order, niet over eene straf, maar over al de straffen die hem door mij waren opgelegd, d. w. z. hij zond 10 October 1894, aan de hoogere militaire autoriteit klachten in over straffen, opgelegd den 2en Juli, den 18en Juli en den 31en Juli, waarvan het Hof reeds 28 September had uitgemaakt, dat hij zich niet o ver een straf had willen beklagen. De Schout bij Nacht neemt die klachtea aan en benoemt eene commissie van onder zoek. Ieder met militaire krijgstucht ver trouwd officier ziet dadelijk in, hoe de Schout bij Nacht zondigt tegen de bepaling, die voor het indienen van de klacht een termijn stelt van 3 dagen na de expiratie van de straf." «Wanneer er ooit sprake is van eea militair onderzoek a huis clos voor den beklaagde, dan zeer zeker mag dit onderzoek genoemd worden. Chez vous, sur vous, maïs sans vous. Van dat onderzoek wist ik alleen dit, dat mij schriftelijke vragen door den Schout bij Nacht waren gedaan." Van verdediging geen sprake en de be slissing viel, zonder dat een mondeling verhoor in deze belangrijke zaak had plaats gehad. Het bovengenoemde contrabericht van den schrijver aan het H. M. G. had een ernstige ontevredenheidsbetuiging van den Minister van Marine ten gevolge wegens te weinig betoonde deferentie ten opzichte van^at Hof. Bij Min. Besluit van 11 October 1894 moest schrijver zijne ongunstige beoordeeling teekenen in het beredeneerd conduiterapport. Daarna komt het reeds gemelde geneeskundige onderzoek en het eervol ontslag. In 1898 volgde het officierskruis der Oranje Nassau Orde. * * * Het is immer moeilijk een juist oordeel te vellen over strijdvragen als de boven staande waarbij personen zijn betrokken, die in dienstverhouding tot elkander staan. Of maatregelen bevolen zijn, uitsluitend met het oog op de belangen van den dienst of dat meer of minder persoonlijke sympa thie of antipathie hierbij in het spel zijn, is uiterst bezwaarlijk na te gaan. De beteekenis van bovengenoemde brochure wil ik dan ook meer zoeken in de omstandigheid dat de vermelde feiten de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl