Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1189
rechtsonzekerheid van den militair in een
scherp licht stellen, en dat zij een steun
is voor diegenen welke ijveren om te hebben
ne rechtspraak voor alle Nederlanders,
hetzij burger of militair.
A-lhoewel slechte in een verwijderd ver
band staande met de brochure van den
heer Vreede, zoo wensch ik toch nogmaals
de aandacht te vestigen op het gebrekkige
onzer Militaire Rechtspraak, temeer daar
hierin de grondoorzaak moet worden ge
zocht, van hetgeen den schrijver wedervoer.
* *
*
Het H. M. G. oordeelt in laatste-, maar
ook vaak in eerste- en laatste instantie te
gelijk. Het hoort en wederhoort wordt
zelden toegepast, getuigen worden veelal
niet gezien, men (ver)oordeelt op schrifte
lijke bescheiden. Wenscht het Hof nadere
informatie dan wendt het zich tot den
commandeerenden officier. Is tegen dezen
eene klacht ingediend dan neemt dus in
het geding een der partijen getuigenis af
aan de andere. De manier van procedeeren
geschiedt volgens den stijl van practijb,
bij het Hof van Holland in gebruik tot
het jaar 1810.
l)e laatste wettelijke bepaling daarom
trent vindt men in de Publicatie van het
Uitvoerend Bewind der Bataafsche Repu
bliek van 10 October 1798.
Het groote nadeel aan elke Mil.
Rechtepraak verbonden, is dat de rechters afhan
kelijk zijn en niet ter zake kundig. De
dienstbetrekking der officieren, hun gebrek
aan rechtskennis, de vooroordeelen, zoo
Bterk in den mil. stand, en welke hun
invloed zullen doen gevoelen op de straf
toemeting, zijn even zoovele gronden om
hen als rechters te wraken. In de zee
krijgsraden heeft geen rechtsgeleerde zitting.
Buitengaats, dus voor alle vonnissen van
krijgsraden in Indië, is de zaak na het
voorlezen van het vonnis afgeloopen. De
krijgsraad heeft in eerste en taaiste instan
tie uitspraak gedaan. Met vonnissen in
Holland gewezen is het iets anders gesteld.
Als de straf, gesteld op een misdrijf, door
een onderofficier of mindere begaan, zwaar
der ia dan »vallen van de ra met laarzen"
zooals in art. 182 staat, welke straf ver
vangen is door 3 jaar gevangenisstraf of
2 jaar detentie, dan moet het vonnis aan
de goedkeuring worden onderworpen van
het H. M. G.
Wat de krijgsraden van de landmacht
betreft zoo is daarin de auditeur militair
een jurist. Deze heeft veelal zulk een
overwegenden invloed dat hij rechter, ver
dediger, griffier en auditeur alles te gelijk
is. Het groote gevaar verbonden aan het
uitoefenen van zooveel ambten door a
persoon behoeft niet te worden vermeld.
Eenzijdige vonnissen zijn hiervan het aller
eerste gevolg.
Wenscht men de opinie van bekende
rechtsgeleerden omtrent onze mil. straf
wetgeving? Mr. E. van Lier schreef in
1874: de militaire rechtspleging in haar
tegenwoordigen toestand is werkelijk een
schande voor Nederland.
Professor L. de Geer zeide in de Tweede
Kamer der Staten-Generaal: dat de militair
geen rechtstoestand bezit.
Prof. Mr. H. van der Hoeven: tegen
strijdigheden, wetenschappelijke ketterijen,
dwaasheden, onzin, ziedaar schering en
inslag in onze militaire strafwetgeving.
Deze uitspraken zijn nog met vele te
vermeerderen. Nimmer heeft zich een ge
zaghebbende stem doen hooren tot behoud
van de bestaande militaire strafwetgeving.
Terecht schreef de heer Tak in de Kroniek
van 17 September: «Buiten kleine disci
plinaire vergrijpen en delicten in oorlogs
tijd moet de gansche militaire rechtspraak
verdwijnen. Militairen zijn ten eenenmale
ongeschikt voor rechters, omdat zij de
noodige kennis, dikwijls ook de noodige
ontwikkeling missen, omdat waar geen
volksleger is, de kastegeest de meesten
hunner beheerscht en omdat zij niet onaf
hankelijk genoeg zijn. Er is geen enkele
geldige reden om aan militairen een andere
rechtspraak en een anderen rechter te geven
dan aan hunne medeburgers."
Dat het tot opheffing der krijgsraden
in vredestijd spoedig zal komen geloof' ik
niet. De behoudende geest, de wensch
naar onder onsjes, het idee dat leger en
vloot vormen een staat in den staat, de
meening dat er is een speciaal militaire
discipline, slechts te handhaven bij eigen
rechtspraak, zijn even zoovele hinderpalen
tegen de afschaffing der krijgsraden. De
invoering van het volksleger zal in dezsn
ten goede werken. Er zal dan zijn eene
meer algemeene bekendheid van den rechts
toestand waarin men verkeert als men ten
dienste van het land, d. i. van het alge
meen wordt opgeroepen. De nadeelige
gevolgen hieruit voortvloeiende en welke
meer algemeen zullen worden ondervonden,
de geest van ontevredenheid welke hierop
noodwendig moet volgen, de grootere onaf
hankelijkheid waarin men zich bij zulk een
leger bevindt, omdat, men terugkeert tot
de burger maatschappij zullen een stuwende
kracht ten goede vormen.
Ten slotte nog dit:
De krijgstuchtelijke straffen vormen ook
een deel onzer militaire rechtspraak en
zullen immer moeten blijven bestaan.
Willen deze ten goede werken, dan moe
ten zij, die gerechtigd zijn, om die straf
fen toe te passen, bezitten veel gematigd
heid en nog meer menschenkennis. Deze
kennis wordt slechts verkregen wanneer
men deel neemt aan het volle en drukke
maatschappelijke leven en wanneer men
het intieme leven leert kennen van de
verschillende standen der maatschappij,
?wanneer men leert kennen en waardeeren
bun streven, hun denken en werken,
maar zij wordt niet opgedaan in het
weinig opwekkende en veel luierende
garnizoensleven. En toch is de weten
schap menschenkennia voor niemand van
grooter belang dan juist voor den officier,
omdat hij steeds als meerdere in
dienstbetre-iking staat met personen van geheel
verschillend karakter en levensopvatting.
Wil men den officier eenigszins te
gemoet komen in wat de praktijk hem niet
kan leeren, dan zal het een eerste
vereischte zijn de paedagogiek als een ver
plicht leervak in te voeren bij onze in
richtingen van militair onderwijs. Men
vreeze niet voor overlading der leerlingen,
want veel is te vereenvoudigen op het
bestaand leerplan, mits een krachtige
leiding de vaak overdreven eischen der
leeraars weet terug te wijzen, die elk voor
zich hun vak gaarne beschouwd zien als
hoofddoel van het onderwijs. Het uitwei
den over honderden details, die ter zake
niets afdoen, maken op den leerling den
indruk van te worden onderwezen als
tijJvulling en te zijn hersfngepeuter.
Daarvoor is het dure militaire onderwijs
niet bestemd.
* *
*
Wij hopen dat de heer Vreede met de
uitgave zijner brochure zal hebben bereikt
dat in meer uitgebreiden kring de nood
zakelijkheid zal worden ingezien van een
spoedige herziening onzer Militaire Straf
wetgeving, omdat geene rechtsonzekerheid
mag heerschen over dezulken die ten
algerneene nutte hunne diëtisten presteeren.
Dit zoude een schoone voldoening zijn
voor den kloeken strijder.
Verder verwachten wij dat het dezen
zomer te houden juristen-congres met
klem van redenen bij onze regeering de
noodzakelijkheid zal betoo^n om de
rechtsonzekerheid op te heffen, waarin
jaarlijks 11,000 staatsburgers buiten hun
wil worden gebracht.
R.
Super eaJuffi Scm.
Ter ondersteuning van de landing der Engelsche
troepen in Noord-Holland in 1799, verscheen op
29 Augustus de Eogelsche vloot voor Texel
en ging zy' den volgenden dag de Hollandsche
zeemacht, die naar De Vlieter' het vaarwater
ten Noorden van Wier n ge n geweken was en
onder Admiraal Story stond, naderen. Onder
de Hollandsche matrozen en de aanhangers
van den verdreven Stadhouder waren intusschen
zaden van oproer gestrooid door Engelsche
parlementairen, met schoone vr>orspiegelir)gen
vermengd. Toen daarop de EngeLche vloot
verscheen, niet alleen met de Britsche, maar
ook met de Oranjevlaggen getooid alsof zij
niet als vijand m nar als vriend en bondgenoot
van Oranje verscheen ontwikkelden zich de
zalen van oproer verder en zag AdmiraalStory
zich genoopt tot de overgave der Hollandsche
scheepsmaeht op 3') Augustus 179!).
In eene beschrijving van den veldtocht van
1799 in De Tijdspiegel van Juni 1891, bl. I.'i9,
komt Generaal Knoop tot de volgende be
schouwing :
Toch, bij het oordeel 0"er de gebeurtenis
van 30 Augustus 1799 bij De Vlieter kan niet
dan met afkeuring gewaagd worden van de
Eogelsche staatkunde; bedrag en woordbreuk
zijn daarbij zoo gewone kenmerken, dat men
zich daarover niet meer verwondert of ergert:
la politiq>.ie n'eat pa-i oeuvre de saint, is de
dooddoener, die wel eens gebruikt wordt, om
het slechte van soortgelijke handelingen te
verdedigen; en werkelijk moet men toestemmen,
dat niet altyd de handelingen der hoofden van
staat of van krijgszaken in alle opz chten eene
trouwe afspiegeling van deugd en zedelijkheid
kunnen z^jn; er mogen afwijkingen worden ver
gund, maar niet meer dan volstrekt noodig;
zooveel mogelijk den wetten van recht en plicht
trouw blijven. Eene regeering kan party trekken
van de misslagen, d.e de vijand doet; van de
wanorde, die bij den vijand bestaat; van het
gemis aan krijgstucht bij dien vijand; maar wat
minder goed is, dat is, oproer te stoken bij
's vijands leger of vloot en door valsche beloften
deze tot afval en verraad aan te zetten. Zulke
handelingen kunnen misschien voordeel aan
brengen, maar roemrijk zijn ze niet; het is
zelfs moeielijk te bewijzen, dat zij eerlijk zijn.
Ook in den oorlog ii niet de aanwending van
ieder middel geoorloofd, al leidt het tot de
overwinning.
Dat hadden ook de Prinsgezinden moeten
begrijpen, die zich zoo blindelings lieten be
driegen door de beloften der staatkunde van
Engeland. Gij zegt, dat gij niets vyandigs be
doelt tegen het leger van Daendels en tegen
de vloot van Story en dat gij beide alleen
?wilt overhalen, om over te gaan tot de partij
van den verdreven Stadhouder ; maar wel
onnoozel moet hij zijn, wien gij dat wilt wijs
maken ; hebt gtj eenmaal ook met onze liuln en
medewerking do overwinning aan onze zijde
gebracht, dan vergoot gij al die mooie
belotten ; gy denkt dan alleen aan uw eigen voor
deel ; gij behoudt onze oorlogsvloot, onze reeds
veroverde volksplantingen en bezittingen in
het belang van Engeland en bekommert u al
bitter weinig om Wiliem V en zijn verband.
Dat alles hadden ook de Prinsgezinden moeten
inzien ; maar ook hier is de partijgeest sterker
geweest dan de vaderlandsliefde; daardoor
hebben zij vertrouwd op Engeland."
In deze tijden, onder de omstandigheden in
Zuid-Afrika, is eene herinnering aan deze
woorden niet te onpas. Dat eene gelijke comedie
ook nu gespeeld wordt, bewijst de proclamatie
van Lord Roberts aan de Vrijstaters. Maar uit
het antwoord van president Steyn blijkt ook,
dat hy', ofschoon vermoedelijk de historische les
van generaal Knoop niet gehoord hebbende,
toch niet onbekend is met de geschiedenis der
Britsche staatkunde. Met den generaal Knoop
moge men zich daarover dus ook thans niet
verwonderen; zich er niet over te ergeren, is
te veel gevergd.
fHtfimiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiiiiimiimiiHiiii
Inziet in fle Hoofdstad.
Het drietal uitvoeringen, waaraan ik ditmaal
mijn opstel ga wyden, bood zooveel
voortreffeJyks, dat het een waar genot en een groot
voorrecht genoemd mag worden, te leven in
een o-ngeving, waar zoo iets mogelykis, binnen
een vyftal dagen.
Bovenaan staat het optreden van Bram
Eldering in het Cjncertgebotiw. Waarlijk de kritiek
verstomt bij eene kunstuiting, zóó compleet,
zóó overweldigend, zóó aangrypend schoon.
Het programma alleen geeft reeds aanleiding
iets buitengewoons te verwachten. Ojrdeel zelf,
Inzer ! Vioolconcert van Brahms, Adagio van
Spohr, Suite (fragment) van Bich en het
Perpetuum mobile uit de Suite van Ilies. Dus
in het geheel geen Paganini, geen Wieniawsky,
geen Vieuxtemps !
Eidering is een apart kunstenaar. Bij hem
denkt men niet aan een mooie viool, nog
minder aan een schoone streek of stokvoering
of aan een ontwikkelden techniek. Daaraan te
deuken is banaliteit plegen. Eidering weet zy'n
ziel te leggen in zijn spel en in zy'n instrument.
Zijn ziel, ontroerd door de hooge kunst
van da meesters, die hij bewondert en lief
heeft en wier gedachten hy' tot de zyne heeft
weten te maken. En de toehoorder luistert
gretig naar iemand die zich zoo aan hem open
baart en die zoo enorm veel sehoons te open
baren heeft.
Bramhs' concert was van het begin tot het
eind een bron van genot. Men werd niet moe
te luisteren naar die heerlijke tonen. Wat is
Eidering. doorgedrongen in de kunst van
Brahms ! Hoe weet hy alles met leven te be
zielen, hoe schoon gedeclameerd en hoe smaak
vol eephraseerd klinkt zelfs het kortste trekje.
Was misschien het concert van Brahms voor
een gedeelte van het publiek wat moeilyk te
volgen om tot een volkomen appreciatie van
den kunstenaar te komen, niet zoodra was het
Adagio van Spohr geintoneerd, of in dankbare
opgetogenheid en niet ingehouden adem luis
terde iedereen naar die wondervol teedere en
ranke melodie. O >k Bach gaf niet minder
ge- ot; terwy'l het Ptrpeuum, in een duizeling
wekkend tempo gespeeld, het bewy'i leverde
van wat de kunstenaar op technisch gebied
vermag te bereiken en teven» van z\jn
artistieken zin om juist dat stuk daarvoor te kie
zen, in plaats van de zoo vaak afgespeelde
virtuose hekeenku^sten. Eidering is een kunste
naar van Gods genade; hy weet zyne eigene
gewaarwordingen over te planten op die zijner
toehoorders. Dat vermogen slechts de aller
grootsten en daarom kan men van hem zeg
gen, dat er niemand boven hem staat
slechts enkele uitverkorenen heeft hij naast zich!
Ons voortreti'rflyk orchest begeleidde het
concert van Brahms zeer schoon en met
prachtigen klank; niet minder fraai en ad rein wa
ren de houten blaasinstrumenten in het stukje
van Kies.
De C-dur symphonie van Haydn (No. 7
Breitkopf) genoot een zeer fijne, afgewerkte
vertolking. II«t karakter van vader Haydn
werd door den heer Mengelberg volkomen tot
zijn recht gebracht; niet het minst in het
humor-volle trio van het scherzo. Hoe geheel
anders klinkt toch dit werk, vergeleken met
de symphonie in denzelf'den toonaard, van
Haydn's tijdgenoot Dittersdorf, voor een paar
maanden in het Concertgebouw gespeeld.
Hier alles leven en tinteling, daar drooge,
dorre en nuchtere vinding. H.er de alles over
levende macht van het genie, daar de invloed
van een matig talent, slechts een korte spanne
tijds van kracht; .nauwelijks langer dan het
leven van den maker.
De zevende kamermuziek-avond was geheel
gewijd aan de nagedacnvenia van Job. Braams
(t 3 April 1897). Men had daartoe drie wer
ken gekozen uit verschillende perioden des
meesters; n.l. het piano-trio opus 8, het f-mol
quintet opus 3-1 en de viool-sanate opus 78.
Op nieuw bleek, welk een krachtige on
zelfzelfotandige muzikale natuur Brabms heeft
bezeten. Ia zijri opus 8 is hij niet minder
meester dan in zijne latere werken. Zyn stijl
is daar, kant en klaar; in geheel zijne eigen
aardigheid, in geheel zijn type. Zoo iets vindt
men vroeger slechts bij Mozart, Schubert en
Mendelssohn weer. Nogthans valt het niet te
ontkennen, dat Brahms' gedachten in zy'n opus
8 nog niet dat bezadigde, dat klassiek-schoone
hebben, zooals men zulks in zijne vioolsonate
aantreft. Men wordt wel eens gestoord door
overmoedige hardheden in de instrumentatie
en door eene onevenredigheid in de afmeting
der onderdeelen. Hiervan is in de vioolsonato
niets te bespeuren. Daar staat de toondichter
op eene Olympische hoogte en zonnig is het
om hem heen, waar hij zijne blikken ook richt.
Deze vioolsonate in G is geschreven in een
tijdperk, dat bijna alles wat Brahms wrocht,
vervuld is van een atmospheer van geluk.
»Abgeklürt" noemen zyne landgenooten terecht
zijne compositiön uit dien tijd.
Het quintet, vroeger ontstaan dan de sonate,
wordt wel eens beschouwd als het meest complete
werk van den meester. Het is moeilijk zulk een
bewering te staven, want in zoo menig ander
werk wordt men vaak getroffen door eüi geniale
vonk, die het zeer zwaar maakt zulk een uit
spraak te handhaven. Doch zeker is het dat
het quiiYtet gedragen -wordt door een geest van
imponeerende grootheid en macht en dat het
Adagio gedrenkt is in eene lyrische
welluidendheid, die dit werk eene eereplaats verzekert
onder alle kamermuziekwerken van alle tijden.
Hetis bekend dat onze Amsterdamsche kunste
naars steeds in hunne Brahms-reproductie een
hoog standpunt hebben ingenomen. De meester
heeft bet zelf vroeger herbaaldelijk verzekerd.
Ook Zaterdag- avond kon men eene voortdu
rende Brahms-stemming waarnemen. Niet ver
zwegen mag echter worden dat de uitvoering,
hoe schoon overigens ook, in technisch opzicht
zoowel wat adel van klank als juistheid van
rhythme betreft, niet op de onovertroffen hoogte
stond, waardoor zich gewoonlijk de uitvoerin
gen daar ter plaatse kenmerken. Eene uit
zondering hierop maakt de reproductie der
vioolsonate, door de heeren Eidering en
llöntgen, welke in alle deelen voortrefïelyk
was. Na nu nog vermeld te hebben, dat de
heeren S. v. Adelberg, H. W. Hofmeester en J.
Mossel de overige medewerkenden waren, stap
ik van deze uitvoering af om nog eenige woor
den te wy'den aan het echtpaar George en
Lilian Henschel, dat 11. Maandag zyne tweede
seance gaf'. Het groot artistiek succes, dat op
den eersten avond gevolgd was, had
vermoedelyk het groote aantal toehoorders naar het
Concertgebouw gelokt. Zy zullen zich niet
beklaagd hebben, want de heer en mevrouw
Henschel hebben einorm veel te genieten
gegeven.
Mevrouw Henschel beschikt over een vol,
uitnemend geschoold mezzo-sopraangeluid,
waarmede zij alles kan doen; zoodat zy het
volkomen in haar macht heeft de meest
niteenloopende stemmingen weer te geven. Bij
zonder heeft mij getroffen Annie Laurie en
Margoton; het eene, een oud Schotsch
liedeke, het ander, een oud Fransen.
Daarnaa«t «Tausendschöi" een allerliefst humor
stukje van haar gade. Ook Liszt's Loreley
had menig gelukkig oogenblik aan te wijzen.
Gaorge Henschel beschikt niet over zulk een
mooi orgaan ala zyn vrouw. Bij het gowoon
gebruik er van, zou men het zelfs eenigszins
star en onbuigzaam, niet sympatiek kunnen
noemen. Op enkele klanken vooral ei en a klinkt
zijn stem dan vlak en stug; doch Henschel heeft
verschillende pezen op zijn boog. Zingt hij
eene tragische ballade, zooals z\jn eigen sJung
Dieterich" dan vindt hij een dramatisch accent
van een diepte en grootheid dieimponeeren. Ook
by Schumann's »Ich grolle nicht" was de toon
uitstekend getroffen en niet minder by
Schubert's »Gruppe aus dem Tartarus". De
coloratuur in Handel's Rinaldo-aria was mede uiter
mate brillant.
Een groot genot leverden voorts nog de drie
duetten op, die door beiden werden voorge
dragen.
De groote attractie en het geheim van beider
aantrekkelijke reproductiën. ligt echter in de
groote mate van artisticiteit. Ware, echte
kunstenaars zyn beiden, van top tot teen. In
alles wat Henschel doet, of hij zingt, of bege
leidt, of zyne fljne, juweelige, zin-en stylvolle
modulaties maakt in alles is hij kunstenaar.
Vele zangers en zangeressen zijn geroepen;
velen hebben stemmen schooner dan de zyue,
velen hebben hun orgaan ook behoorly'k ont
wikkeld ; doch weinigen slechts zy'n uitverkoren
zooals hij ; weinigen bezitten dat enorm levens
volle, dat altyd pakt en boeit en meesleept en
dat, o zoo gemakkelijk, over kleinigheden heen
weet te zetten. En mevrouw Henschel staat
hem waardig ter zy'de. Dat zy dikwyls tot
ons wederkeeren ! Onze jaugdige zangeressen
en zangers zullen zeker gaarne de gelegenheid
aangrypen van beiden te leeren.
ANT. AVEHKAMP.
llllllllmlIMMMIIIIMIMIIIIIIIIIHtllllllllllllllllllMlllltlllmll
Iets over flr. P. J. H. Cnypers.
In het Maartnummer van Elseiier's
^laan/1schrift komt, een artikel voor over dr. P. J. H.
Cuypers van de hand des heeren Victor de
Stuers, waarin eeuij;e bizonderheden vermeld
staan over de architect uuropraUing van dr.
Cuypers en over eeuige oudervii.dingen die deze
in zijn praktijk opdeed.
Ik acht het wensc'ielijk naar aanleiding daar
van met een enkel woord ook mijn op'nie over
Cuypers en diens invloed te zeggen, temeer,
daar ik in een paar kleine geschriftjes vroeger
getoond heb niet te behooren tot diegenen waar
van de dokter agonies" te verduren heeft
gehad.
* *
*
Cuypers is de man d'e de bouwkunst der
Middeneeuwen bewonderde eii daarom die kunst
g.lig;... ? namaken. Docli nagemaakte kuast is
peen kunst, maar is scliijnkunst. Cuypers
bestudeerJe ds rcs'anten van Gotische s-ciulder?,
beeldhouw en bouwwerken, zooals die HOF,
vooral m kerken, te vinden zijn en bouwde
daarna r.agernaakte Gothische ke-ken versierd met
nagemaakt Gothisch beeldhouw?, schilder en
glasschildtrwerk.
Als Katholiek Limburger kwam hij uit zijn
geboorteplaats naar Holland, d w.z. in een
laridstretk naarrati hij noch de kuiist die er gebloeid
heeft, nc.cli l et landschap, noch het. volk ooit
begrepen heeft. Want wat men Ouk 1en goede
van zijn werk nmg zeggen, me» kan niet auders
beweren dan dat zijn kerken, ?.ijn profaanbouw
ea z.ijui decoraties onholtunJscli zijn. zoozetfs,
dat, zijn kerkm iu strijd zijn met tiet. spec:iï'k
Holland;c'ie karakter van ons lai.dschap zooals
onze, schilders dat zien en liefhebben.
Van onze oude kunst b.v. van die van
llpmbrandt, Ruysdael, Hobbema, de Hoogh, van der
Meer eriz. heeft hij nooit het karakteristieke
gevat. Hij bleef buiten de kunst vau die echte
Hollanders en maakte een museum waarmede
het werk dier schildeis niet anders dan in twee
strijd kou zijn.
Dat, wat Hollandsen werk onderscheidt vau
elk andtr, is het gevoel voor atmospheer, voor
schaduw, voor ruimte.
Dit, gevoel is onafscheidelijk verhouden aan
elk Holiandsch kunstwerk, 't zij daa schilder?,
beeldhouw of architectuurwerk.
Bij Cuypers echter is dat gevoel niet te
vinden.
Bij hem daarentegen is alles plat, vlak, zonder
ruimte, zonder atmospheer, zonder schaduw.
Zijn gevel concepties van 't Rijksmuseum en
't Centraalstation bij welke het kerk bouw
schema niet, gebruikt kon worden en waarbij hij
meer daa bij zijn religieuze bouwwerken
ziahzelve moest, uiten zijn vlak en dor en droog,
niettegenstaande de vele versieringen. De details
zijn koud en hard en ongavoeld ; meestal zijn
ze zóó, dat men er het mooie van 't gothische
voorbeeld nog heel eventjes in voelt. Maar
ofschoon, vlak, droog, hard en ongevoelig altijd
zijn z'u details doordach', doorwerkt, btstudeerd
tot in de kleinste onderdeelei).
IK heb veel van hem gezien wat mij stuitte,
vee! wat ik leelijk, soms foei leelijk voad, maar
nooit, heeft hij iets gemaakt, dat onfatsoenlijk,
blufferig of ploertig- was.
%
Cuypers werkt met zijn hoofd en zijn hart
blijft, er buiten. In zijn hoofd heeft hij de
gothische eu gotbisserende oplossingen van a'les
wat eeu architect in zijn praktijk kan te pas
komen zoowel wat architectuur als wat, kunst
nijverheid betreft en zoodra hij iets noodig
heeft brengt hij een van die oplossingen naar
buiten.
En juist omdat zijn gemoed er buiten blijft,
omdat alleen zijn weten, zijn herinneringsver
mogen, zijn lust tot copieeren en compliceren
gaat boven zijn gemoedsaandoening is zijn werk
nooit mooi, nooit vol, nooit pakkend voor ons,
Hollanders. ;
Defcigheid en distinctie is er niet aaa te ont-i
zeggen ; aan mooiheid als uiting der aandoening
van een echt Hollandsen gemoed is zijn werk]
totaal vreemd.
Daar nn zijn kunst niet voortkomt uit 't hart,
maar uit 't hoofd is zij slechts door studie te
begrijpen. Doch geen vclk ter wereld geeft
zich de moeite als volk architectuur te
bestudeeren, het Hollandsche zoo min als eenig
ander.
Het wetenschappelijk deel van Cuypers' werk
is niet door het volk te vatten, gaat dus voor
't volk verloren- Ziedaar de reden waarom
Cuypera' kunst in Holland nooit populair kan
worden. Wij voelen in hem den vreemdeling
en den Katholiek met middeneeuwsche aange
leerde kunstbegrippen, daar waar we Holiandsch
werk met moderne tendenties verlangen. De
fout ? als men 't zoo noemen wil ligt bij
Cuypers en bij hem alleen. Met dezelfde gaven
maar met een Holiandsch gemoed en een Hol
iandsch kunstenaarshart zou Cuypers in Holland
populair zijn. In dat geval zou hij echter nooit
die praktijk gekregen hebbsn die tem nu^ als
Katholiek Limburger zoo als van zelve ten
deel viel.
* *
*
Oofc ia dit laatste artikel van den beer de Stuers
is weer te vinden een poging om den heer
Cuypers voor te stellen als martelaar voor ziju
kuust, blootgesteld aan voortdurende miskenning
en verguizing.
De voorstelling van zulk een martelaarschap
is ten eenemale onjuist. Hij, die behalve
zeer vele restauraties tn zeer talrijke particuliere
werken (waaronder er zijn als de Haai) behalve
een Rijksmusium en een Centraalstation nog
meer dan zeventig let wel, geen zeven maar
zeventig ? kerken gebouwd heeft, kan met den
besten wil ter wereld niet, als een verguisd en
miskend martelaar voor zijn kunst, in aanmerking
komen.
De Katholieke kerkenbouwer van l SCO vond
een praktijk voor zich klaar Ingen. Ernstige
tegenwerkiug, ernstige bezwaren behoefden niet
overwonnen te worden door hem die in de
nieuwe pt,ase waann het Katholicisme in Neder
land trad, den steun verkreeg van zijn
geloofsgenooten.
Vergelijk daarbij eens den modernen architect
die op den letfujd waarop Cuypers nu gekomen
is zal moeten zeggen: tmns op mijn zeventigste
jaar heb ik geen derde kunnen tot stand brengen
van dat, wat ik onder andere maatschappelijke
toestanden bad kunnen voltooien op mijn veer
tigste."
Het martelaarschap van Cuypers is volgens
mij een voortdurende triomftocut door 't leven
geweest!
* *
*
Al is het werk van Cuypers niet mooi, bet
is knap, bizonder knap. Het is het resultaat
vau liet btreven van een man die zich in zijn
jonge jaren een r.chting gedacht heeft, waarin
Lij zich la'er sp cialiseerde.
Alles wat in bouw-, beeldhouw- en schilder
kunst te vatten is met het gezond verstai d"
heeft hij begrepen, doorvorscht en nagemaakt.
Daardoor zijn z'u werken bizonder leerzaam en
hebben zij voor jonge architecten de waarde van
eeu bouwltx kou met, voorbeelden in natuia
hoewel de verzameling der voorbeelden mtt
upto-date i?, en men er b.v. gothiseerend smeedwerk
te over kan vinden, maar te vergeefs zou zoeken
naar een artistieke ijzerenkap-constructie.
Maar.... a's f r van kunst sprake is, d. w.z.
als een gemoed zich uitstort en zich vereeuwigen
gaat in constructies dan is de merkpaal van
het gezond verstand" immers reeds lang achter
den rug.
* *
*
Wat de monumenten betreft die bij gered"
heeft, ja, daarover deak ik ook niet als de
heer de Stuers.
Als de restauraties bes'onden in het herstellen
van metselwerk met mf ar liever nog zonder
bergsteen, kan men ze bijna altijd als geslaagd
beschouwen. Doch als er veel bergsteenwerk
en veel beeldhouwwerk bij te pas kwam is het
werk door de restauratie bedorven.
Is bijvoorbeeld de kruisgangte Utrecht, «.gered ?"
Is het redden" vau architectuurwerk als alles
wat er ouds en moois en schilderachtigs aan is,
weggebroken en vervangen wordt door hard,
leelijk, ongevoeld namaakwerk, waaraan men ziea
kan hoe het werkvolk van de gothische bouwkunst
geen sikkepitje snapte, om de eenvoudige reden
dat zij zelven geen Gothiekers waren?
Is een bouwwerk gered" als het opgetooid
wordt met zoo peuterig en popperig hakwerk
als dat ten eenenmale knoeierige en ziellooze
beeldhouwwerk dat de tympanvnliingen van den
kruisgang ontsiert^
Moet ik een bouwwerk gered" noemen, als
ik gaande door dezen kruisgang me ge ergert),
geprikkeld en tot vloeken gestemd voel bij ai
het hatelijk leelijke wat ik daar te zien krijg?
Monumenten redden"! 't mocht wat! Juist
door zijn gebrek aan een Holiandsch gemoed
heeft Cuypers veel Hollandsche kunst, voor goed
verloren doen gaan. Hij zal misschien nooit
begrijpen wat hij in dit opzicht der Holiantische
kunst misdeed, en, al leeft hij waarscnijn'ijk nog
iu de verbeelding de redder dier kuast, t,e zijn,
ik en 'k weet zeker dat ik daarin nitt alleen
sta denk daar anders over.
*
-K
#En nu, de breede schaar van leerlingen die
door zijn kuast gtiuspireerd blijvend zullen ge
tuigen van 's mans overwegende beteekenis voor
ons«land"!
De leerlingen van Dr. Cuypers zijn niet over
n kam te scheren. Ik ken vau zijne leerlin
gen twee soorten; de eerste en beste zijn die,
welke, al hebbeu zij de fouten van Cuyper?, ook
zijn heerlijke gave, bezitten om nooit onfatsoenlijk
werk t,e maken. Wat, Cuypers' zoon voor ons
land worden ia', is nog niet geheel met zeker
heid te zeggen, maar bij mij staat het vast dat,
deze, evenmin als zijn vader, eenig werk van
bouwkunst maken zal dat door z'n weinige dis
tinctie ons land en ons volk zou kunnen schaden.
Maar tegenover di-zon staan anderen; en als
mij gevraagd werd werk te noemen van eeu van
Cuypers' volgelingen dat als een uiting vau,
innig onfatsoenlijke architectuur om het
niet sterker uit te drukken ons lahd tot
oneer strekt eu ons volk verlaagt dan zou ik
willen wijzen op werken als 't nieuwe postkan
toor te Amsterdam van Cuypers' volgeling den
llijksbouwmeester Peters".
Wat ik in Cuypers eer, is zijn vasthouden
aati ziju geloof eu zijn lust om zijn werken iu
overeenstemming te brengen met dat geloof.
Wat ik iu hem hoogacht is zijn liefde tot het
werk, zijn zorg, zijn ouvermoeiden ijver. Wat
ik in hem waardeer is ziju kennis, ziju studie,
is de bouw vau het levemstelsel waaraan hij
zijn werkeu onderworpen hetft.
' ~*\k acht het gelukkig voor Nederland dat er
' in de tweede helft dc-r negentiende eeuw een
man als Cuypers gewerkt heeft, omdat bij de
uitbreiding van het aantal Katholieke kerken
die komen moest teneevolge vaa de benoeming
der bisschoppen in 1S53, ons land zoovele werkeu
gekregen beeft waarvoor het zich niet heeft te
schamen.
Bij minder gaven en minder distinctie dan
Cuypers bezat zouden die bouwwerken niet beter
geworden zijn dan die zijner landgeaooten uit
de periode ISöO?1890 en Holland zou in dat
?geval zeer te beklagen zijn geweest.
Cuypera was in die periode de zeer kundige
noog, in het land der blinden. Het oog dat
hem ontbrak, was dat waarmede de besten vaa
ons in Holland kunst zien.
I. E. VAN DEE. PEK.
Afflsteröamsclie Kiinstzalen.
i.
Amsterdammers, die wel gaarne eens nieuwe
producten zien van moderne kunst, behoeven
de aanwezigheid van openbare tentoonstellin
gen daarom nog niet te betreuren. Er zyn
kunstzaleu in onze stad, die hen dikwyls voor