Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
1189
tegenwoordigen) terwijl by' zoodanig schild
alleen de kuiphelm mag worden gebruikt.
>Ik geef toe dat die verkeerde combinatie
niet leely'k staat, terwijl de oningewijde zal
Tragen: wat het er toe doet? maar een des
kundige vindt dergelijke anachronismen niet
te verontschuldigen fantazieën by een
wapenteekenaar (wiens werk bovendien in handen
komt van duizenden leeken), omdat zy' voedsel
geven aan de opvatting dat het op deze manier
wel geoorloofd is, wat ik krachtig moet be
strijden, omdat de verschillende oude
wapenstijlen niet willekeurig door elkaar mogen
worden gehaspeld.
?Aangezien de heer van der Laars veel lief
hebber^' heeft in wapens en, gelyk reeds ge
zegd, ze op zeer aantrekkelijke manier weet
voortestellen, ook vermoedelijk nog wel meer
op dit gebied van zy'n bekwame hand het licht
zal zien, heb ik het noodig, geacht te wyzen
op gebreken welke zy'n creaties ontsieren,
opdat hy' die voortaan myde, waarna hij een
uitstekend leermeester zal worden voor anderen."
Wie daarmede rekening houdt, weet nu met
kennis van zaken wat moet worden vermeden.
S. J. VAN DUINEN.
Amersfoort, Maarf 1900.
Vereeniging tot bevordering van
Kunst en Kunstnijverheid.
Deze vereeniging die als een voortzetting
h te beschouwen van zoovele die er bestaan
hebben uit leerlingen en oud-leerlingen der
kunstnijverheid en aanverwante scholen, houdt
thans een tentoonstelling in het Stedelijk Mu
seum. En dit houden van een openbare ex
positie in het Stedelijk Museum, rechtvaardigt
ook dat we er onze meening over neerschrij
ven. Niet dat het wark der leden, de moeite
van het zien direct niet waard is, zeer ver
dienstelijke studies zjjn er zelfs hier en daar
tnsschen 5 maar het komt m\j voor dat al deze
dingen nog bewaard moesten blyven, of hoog
stens op vereenigings-avonden ter bezichtiging
gesteld van leden en enkele genoodigden. Nu
heeft het de pretentie vao reeds iets te zy'n,
daar de catalogus ook mededeelingen doet
over mogelyke verkoop der werkstukken,
terwy'l het toch slechts studies, krabbels (dikwy'ls
zeer vluchtig zelfs) zyn, die voor de makers
de meeste waarde moeten hebben en misschien
later by groote beroemdheid voor het publiek
ook van interesse worden. Nu echter ware
het beter, als dit het karakter van een «onder
onsje" bleef behouden, in alle bescheidenheid
van ernstige werkers, die later hopen een
plaats in te nemen in kunst of kunstnijverheid.
R. W. P. Jr.
Goudeket & Co, Rokin 50, exposeeren deze
week: Artistieke lithografiën van Henri Rivière.
miiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiii
UMsche Liefdafli£lieid.
Geschiedenis der fundatièn, beheerd door
het colltge van Regenten der Vereenigdt
Gods- en Gasthuizen te Utrecht, door
mr. S. MULLER Fz. Utrecht, Kemink en
Zoon. 1900.
Claes Govertsz. was maar een schoenmaker,
maar een schoenmaker m«t eere. Zijn leven
lang had hy' met pik omgegaan, maar onbesmet
was zy'n naam. Hem zou niemand verwyten,
dat hy' zich niet by zy'n leest had gehouden,
want alleen de minne Gods had hem de els
ait de handen doen leggen om met andere
pelgrims op te gaan naar den Landj van Over
zee. De minne Goda of wellicht een gelofte,
in dagen van nood afgelegd en na de
uitredding trouw ingelost, maar geen zucht tot na
volging of ander onheilig motief. Trouwens,
de tocht naar het Heiage Land was zoo
moeiely'k en kostbaar, dat hy voor een burgerman
in elk geval buiten de categorie van bedevaar
ten viel, die in da dagen van Claes Gjvertsz.
de eerste helft der vyftiende eeuw in de
mode waren gekomen, een mode, door Thomas
a Kempis gehekeld met de woorden: ^?Qui
multum peregrinantur, raro sanctificantur" (die
veel ter pelgrimaadje gaan, zy'n zelden heilig
van bestaan). En zeker had onze schoenmaker
niet gedwongen den pelgrimsstaf opgevat, ter
kwyting van een boete, hem door wereldlyke
UHIII l H" H ' " " '""
of geestelijke overheid opgelegd. Dan toch ware
hem nimmer de eer te beurt gevallen, die thans
zy'n deel werd, toeu hy, na den nacht te voren
wakende en biddende te hebben doorgebracht
by den witten marmersteen, die het graf des
Heeren dekte, in de Kerk van 'sHeilands op
standing met het zwaard van Godfried van
Bouillon werd geslagen tot ridder der orde
van het Heilige Graf.
Die ridderslag bleef de glorie van zy'n leven.
Want al waren er destyds in Utrecht, als te
Amsterdam en in andere steden, reeds zooveel
Jeruzalemsheeren" zoo werden de
geridderden gewoonlijk genoemd dat zy zich tot
een broederschap hadden vereenigd en geregelde
by eenkomsten hielden, de onderscheiding werd
er niet minder om gewaardeerd. En Claes
Govertsz. mocht er trotsch op zijn, want hy had
haar niet gevonden in het land van Kokanje.
Toch inag men aannemen dat hy het
onderscheidingsteeken van zy'ne orde een
roodlakensch kruis op de borst of op den mouw,
of, voor wie het betalen kon, een gouden kruis
om den hals niet van den vroegen morgen
tot den laten avond zal hebben gedragen; want
hy' was een eenvoudig en bescheiden man, die
niet, als zy'n collega's in het geridderde van
onzen tijd, dagelijks zijne medeburgers aan
zy'ne meerdere voortreffelijkheid zal hebben
willen herinneren. Zelfs liet hy' zich er niet
mee portretteeren, zooals later mode werd, in
de dagen van Jan van Scorel, die, zelf ook
Jeruzalemsheer, tal van medeleden zy'ner orde
op het doek heeft gebracht, getooid met gou
den of roodlakeosch kruis en tegelijk met het
tweede onderscheidingsteeken der ridders: de
palmtak of Jeruzalemsveer. Maar ik neig er
toe over te gelooven, dat althans dit tweede
onderscheidingsteeken alleen by plechtige ge
legenheden voor den dag werd gebaald en dat
geen enkel Jeruzalemsheer op zijne wandelingen
door Utrecht's straten gewoon was langzaam
voort te schry'den, plechtstatig wuivende met
de palmtak. Hoewel, het zou een schoon ge
zicht zy'n geweest.
Dat Claes Govertsz. een bescheiden man was,
heeft de welwillende lezer tot dusverre op my'n
gezag aangenomen. Ik ga het hem nu met de
stukken bewijzen.
Wanneer een Jeruzalemsheer stierf, dan
versierden zy'ne erfgenamen dikwyls zy'n graf
met een fraai gebeeldhouwde zerk, waarop het
Jaruzalemskruis, de berg Golgotha met zy'ne
schedels, het rad en zwaard van St. Catharina
(haar graf en het aan haar gewy'de klooster op
den berg Sinai werden door tal van pelgrims
bezocht) en de onvermijdelijke palmtak waren
afgebeeld. Was deze herinnering aan de goede
werken vaa den overledene by menigeen mis
schien niet overbodig, nu hy' daar boven reken
schap zou hebben af te leggen van zijne daden ?
Waren er wellicht, by' wie, in de ure des oor
deels, de bedevaart naar het Heilige Graf de
weegschaal zou moeten doen overslaan, gely'k
Hyacinth Kirsch welke spotduivel brengt my'
nu, by' deze gewyde zaken, Heine's Bader von
Lucca in de gedachte gely'k de Hamburger
loteryman vol vertrouwen dat gewichtige
oogenblik tegemoet ging, in zy'ne portefeuille de
quitantie van den door hem uitbetaalden
hoofdpry's, dj quitantie van de f,0.000 mark
eerlijkheid die, na aftrek van het bedrag zy'ner
slechte daden, nog een batig saldo zouien
overlaten, te incasseeren in een benoeming tot
Engel eerste klasse, met het r. cht om roode
en witte veeren in de vleugels te dragen?
Claes Govertz. ik zou dit als eerste bewy's
voor zijne bescheidenheid willen aangemerkt
zien verlangde geen grafkerk met een certi
ficaat van goed gedrag. Was hy' dan zoo zeker
van zijne zaak? Integendeel, hij verwachtte
geen saldo, maar vreesde een te kort. Hy
meende dat er nog wat ontbrak aan het getal
van zy'ne goede werken. En hy wilde zy'n
leven besluiten met een goed werk, waarvan
alleen hem de verdienste zou toekomen. Want
een bedevaart naar het Heilige Land was toch
alty'd een beetje teren op de verdiensten van
de Heiligen, wier kerken of graven men bezocht;
en als eerly'k schoenmaker was hy' niet gewoon
van een andermans, maar van zijn eigen leer
riemen te snijden.
Dat Claes Govertsz. by' het opmaken van zijn
uitersten wil ook de kerk zal hebben bedacht,
mogen wy' aannemen. Zelfs menschen. minder
met aardjche goederen gezegend dan hy', deden
dat in dien ty'd; onder de schenkers van legaten
aan de Utrechtsche Buurkerk komen zelfs
melaatschen voor, die met de lazarusnap rondliepen,
en bedelaarsters, die wellicht op deze wy'ze
haar dank betuigden voor het haar vergunde
voordeelige plaatsje by de kerkdeur. De bede
laars van beroep hebben het gewoonlijk zoo
slecht niet; dat wist Claes Govertsz. ook wel,
en toen hy het eindelyk met zich zelven eens
was geworden, met welk werk van liefdadigheid
hy' zyn leven zou besluiten, bepaalde hy
uitdrukkely'k dat het alleen zou strekken tot
behoeff den armen huyssitten off huysluyden
oft hoe men die noemen zeil, te weten die
verarmt zy'n;" maar die al baer leven byder
straten gebeden (gebedeld) hebben," werden
uitgesloten. Ook de kerkelijke armenzorg ging
destyds van dat beginsel uit: by een ordonnantie
van 1482 werden allen, die langs de huizen om
brood bedelden, geweerd van de
armenbroodtafel," waarop men schotels met n brood,
/^ mark boter (in de vasten haringen) en geld
voor een mengel bier op bepaalde dagen voor
daartoe aangewezen armen in de kerk gereed
zette. Ejn beginsel, waarmede wy eerder
vrede kunnen hebben dan met een ander uit
dezelfde ordonnantie: met alle zaken van armen
zorg mogen vrouwen zich niet bemoeien !
Maar het wordt ty'd dat ik den lezer mede
deel tot welk besluit Claes Govertsz. was gekomen.
In de Oudelle op de Nieuwe Gracht, zouden
de Utrechtenaars tegenwoordig zeggen had
hy twee perceelen liggeu, elk bestaande uit
een huis voor aan de Gracht, en daarachter
een grooten tuin of boomgaard. Overbevolking
was er destyds nog niet, maar toch schijnt er
vraag naar goedkoope huisjes te zyn gekomen,
want menig gezeten burger begon zy'ne eigen
dommen productiever te maken en liet eenige
cameren,' kleine huurwoningen, bouwen achter
in zijn meestal vry grooten tuin, gewoonlijk by
de poort. Dit was dan ook de eenige manier,
waarop middeleeuwsche bouwspeculanten te werk
konden gaan; ongebruikt terrein lag er niet
binnen de muren der stad, maar de perceelen
waren zoo uitgestrekt, dat er heel wat woningen
op n erf konden verrijzen. Ook Claes Govertsz.
had op zyn terrein vyftien cameren" doen
optrekken . maar niet uit winstbejag alleen.
Zoekende naar een werk van barmhartigheid,
waarmede hij het gevreesde tekort op zijne
rekening zou goedmaken, bestemde hy deze
huisjes tot een armeufundatie, tot vrijwoningen
voor fatsoenlijke armen. De twee voorhuizen"
aan de gracht zouden het kapitaal van de
stichting uitmaken : uit den opbrengst van de
huurpenningen zou een reser te- kapitaal gevormd
en tege:y'k het onderhoud bekostigd worden
van de cameren". Ende deser cameren zeilen
wezen vijfthien; ende elcke camer zeil hebben
zynen naem: die Trieniteyt, Jesus, Maria ende
die Twaelff Apostelen ; ende zelt elck voor zy'n
deur geschreven staen. Ende dese plaetse zall
heeten Syon."
Niet zyn eigen naam zou de stichting krijgen
hij was een bescheiden man maar den
naam van het Bybelsche Sion, ter herinnering
aan zijne Jeruzalemsche reis.
En nog heden dragen de armenkamers aan
d j Nieuwe Gracht den naam van Sionskameren.
Claes Govertsz. is slechts een uit velen. Ook
was hy niet de eerste.
Een man van gelijken stand als hy, Johan
Croonkiin, de sny'der, was hem voorgegaan met
een stichting van vrywoningen, die onder den
naam Croontgenspoort" bekend stond. En aan
zienlijker vrouwen en heeren zouden het voor
beeld van den kleermaker en den echoenmaker
volgen: jonkvrouw Gheertruyt, de weduwe van
den in Utrecht's geschiedenis vermaarden Willem
AerLtsz. van den Heyligen Lande; heer Jan
van Campen; Dirk van Zuylen, de kanunnik
van St. Pieter, een telg van het voorname geslacht
Van Zuylen van de Haer.
Heer Jan van Campen, de geestely'ke uit de
Schalkwyksteeg, houdt zich een weinig schuil
tusschen die twee deftige personages. Er is
reden voor. Hij schaamt zich nog alty'd over
het schandaal, dat er na zyn dood kwam toen
zy'ce dienstmaagd Mechtelt Jansdochter de
indelicate onthulling deed, dat haar zesjarig
zoontje een kind was van heer Jan, en er
schande over riep dat heer Jan, alsof hy kind
noch kraai op deze wereld achterliet, zy'n
woonhuis met de daarbij gelegen cameren"
ongeveer zy'a geheele vermogen aan het
gasthuis Leeuwenbcrch had vermaakt. Dat ging
maar niet zoo, en zy eischte van de executeurs
niet alleen haar achterstallig loon als dienst
bode, maar ook de onkosten van kraam en
luiermand terug.
Heer Jan kreeg zyn verdiende loon, toen alle
brave menschen veertien dagen lang met ergernis
spraken over het onstichtely'k leven van dezen
Stichtschen geestely'ke. Want hy' had wel wat
verdiend; niet omdat hy, als zoovele andere
priesters in die ty'den, zy'ne dienstmaagd te
zeer had liefgehad het coelibaat was wel
in de wetten, maar niet in de zeden opgenomen,
en het verbreken van zy'ne gelofte mcge hy
zelf verantwoord hebben maar om een andere
reden. Dienstmaagden, die in het geval van
Mechtelt Jansdochter verkeerden, kregen vaak
een aanzienlijk legaat of het vruchtgebruik van
het vermogen, om vele goede ende treffelijcke
diensten," gedurende large jaren bewezen. En
dit verwyten wij heer Jan, dat hij, neuriënde:
Was scheeret michWeib, was scheeret mich Kind!
Dasz sie bettlen gehn, wenn sie hungrig sicd",
zy'ne dienstmaagd met haar zeejarigen spruit
op straat zette en al zyn houden en hebben
wilde hij op die wijse boete doen voor zijne
pekelzonden aan het gasthuis Leeuwenberch
vermaakte.
Maar ook te Utrecht waren in 1574 rechters.
Mechtelt Jansdochter kreeg niet alleen kraam
kosten en luiermand vergoed, maar de execu
teurs werden ook met de alimentatie van haar
jongen belast; we,nschte zij bovendien reparatie
vaa haar delloratie nnancieele reparatie
natuurlyk dan mocht zy het geestelyk gerecht,
dat z ch met zaken van geestely'ke tucht bezig
hield, daarover aanspreken. Hiermede was het
proces echter niet uit: de executeurs kwamen
van het vonnis in appèl by' het Hof. Mechtelt
Jansdochter zal wel een nieuw proces zy'n be
gonnen voor den geestely'ken rechter waar
van ik den afloop, om goede redenen, voor den
lezer verzwijg. Evenmin zal ik hem lastig
vallen met de verde. e procedure over het
woonhuis vaa Jan van Campen met
bybehoorende cameren" ; genoeg dat zy in eigen
dom bleven aan het gasthuis Leeuwenberch,
dat ook het woonhuis tot vry woningen werd
vertimmerd en dat de kamers van Jan van
Campeu", hoewel in uiterlyk zeer veranderd,
nog alty'd beslaan en tot vry woningen dienen.
Myn Utrechtsche medeburgers kunnen ze vin
den in de Nieuwe Kamp en de Schalkwyksteeg.
Een achterdochtig lezer begint nu te ver
moeden dat ik bezig ben hem te misleiden.
Het boek van mr. H. Muller Fzn., zoo heeft
hij onmiddellijk bij zich zelven uitgemaakt
toen hij den titel aan het hoofd van dit opstel
las, is een vervelend boek: boeken met zulke
titels en over zulke onderwerpen zijn verve
lend teLzy de wereldorde worde omgekeerd.
De auteur van deze aankondiging, zoo heeft
hij, voortlezende, verder- geredeneerd, is er
klaarblijkelyk ingeloopen; de man is bekocht
met het boek. Maar hy wil het niet weten en,
erger, ook anderen er in laten loopen ; zooals
wy vroeger op de kermis deden als wy in het
tentje van tien minuten in de hel1' waren
geweest. (Daarom heeft hy' nu de minst verve
lende passages by elkaar gezocht en er wat
by' gefantaseerd en discht dit nu op als een
proefje van den lekkeren schotel, dien mr.
Muller aan zijne lezers voorzet; maar my
vangt hij niet; my'ne levenservaring heeft my'
het vleesch leeren wantrouwen, dat met pikante
saus wordt toebereid, en sinds jaren heb ik
tot stelregel alleen die boeken te lezen, waarop
de kritiek het meest heeft af te dingen. Want
zooals my'n zoon laatst zei, toen hy voor
zijn examen gezakt was het zyn de slechtste
vruchten niet, waaraan de wespen knagen.
Ik kan mijn argwanenden lezer niet geheel
ongelijk geven. Ja, ik wil zy'n wantrouwen
nog even versterken. Hy weet rog niet alles.
Alleen de titel heeft zyne ongerustheid reeds
gaande gemaakt: wat zal het dan zy'n, als hy'
bovendien verneemt dat het boek voor de grootste
helft bestaat uit olficieele stukken waarvan
vele uit de middeleeuwen ! betrekking heb
bende op gasthuizen en vry'woningen en andere
liefdadige instellingen, voor de andere helft
uit rapporten, uitgebracht door den Uirechtschen
gemeente-archivaris aan het College van Re
genten der Vereenigde Güds en Gasthuizen,
die ingelicht wenschten te worden omtrent
hunne verplichtingen ten opzichte van de door
hen btheerde fundaties.
En zoo'n boek wil men mij opdringen! roept
de nu verontwaardigde lezer uit. Voert de ge
leerdheid dan noodwendig tot razerny? Tot
razerny zelden,, tot verveling dikwyls; en bij
den historicus een enkele maal tot zulk een
levendige, aanschouwelijke voorstelling van het
verleden, dat zelfs een leek er plezier aan
heeft. Wat ik u de volgende week nader hoop
aan te toonen,. als ik steeds met mr. Muller
tot leidsman u ga onderhouden over de
fundatie van aartsbisschop Schenck.
(Wordt vervolgd,)*
G. W. KEBNKAMP.
Dr. Jan ten Brink en »La Hollande."
Dr. Jan Ten Brink, hard gevallen over een
artikel van zyn hand in het onlangs verschenen
boek: La Hollande, géographique, ethnologique,
politique et administrative, religeuse,
conomique, littéraire, artistique, scientifique,
historique et eoloniale, heeft in de Sièlce van 4
Maart het een en ander geschreven, waaruit
bly'kt, dat men iets te haastig is geweest in
het oordeelen. Uit een bespreking van La
Hollande in de Siècle vernemen wy nu, dat
het overzicht van de letterkundige beweging
in ons land, dat thans in genoemd werk is
verschenen, een herdruk is van een artikel door
Ten Brink geplaatst in de Revue encyclopédique
Nov. 1897; alsmede dat de opname van dit
stuk in La Hollande geschied is buiten zyn
voorkennis. In de Revue encyclopédique had
Ten Brink het geheele tydperk 1815 tot heden
zoo beknopt mogely'k, in vier bladzy'der, moeten
behandelen, en zoo werden er slechts enkele
regels aan de jongeren gewy'd.
Had ik geweten, zoo schry'ft hij, dat men
dit artikel zou herdrukken, ik zou gaarne
eenige paginaas hebben toegevoegd aan deze
schets, die al te plotseling afgebroken werd.
Het heeft my alty'd gespeten dat ik mijn op
stel te onvolledig moest vinden, maar het waa
onmogelijk in zulk een klein bestek dat ge
heele tijdvak naar eisch te behandelen. Thans
geeft de heer Ten Brink, als in vogelvlucht,
een overzicht van de jongste letterkundige be
weging, voor zoover dat in een halve kolom
van een dagblad mogely'k is; voldoende echter
om te toonen, dat men zyn kennis en waar
deering van de nieuweren niet beoordeelen mag
maar de enkele regels, die over hen in het
artikel van La Hollande voorkomen.
HiifiiHtiiiiitniii
40 conti per regel.
mum Minimin
TRADE
MARK.
NlARTELL'S COBNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bg alle bekende
Wjjnhandelaars en bij de representanten
KOOPMANS «&
te Amsterdam.
Prijzen van af ?2.50 per FtecL
Piano-, Oriel- en Mnzietaüel
MEYROOS «fc KAL.SHOVE38,
Arnhem, Eoningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
iimiiimliimiMmmilMiiiimiMMMiiijHiilmiMlllliiiiiiiiiiiiiiiMiimiuii
YOO3 DAMEjS.
Lectnnr voor Klein en poter
Uit het leven van Dik Trom door C. JOH.
KIEVIET. Gtïll. door Jon. BRAAKENSIEK.
Bij P. Kluitman te Alkmaar.
Oo! ooi wat is dat pleizierig, als je uitgaat
om n schat te graven en je vindt er twee
naast mekaar! Dat buitenkansje heb ik gehad !
Iemand schreef mij dat //Dik Trom" zoo'n
kostelijk kinderboek was; en daar ik niets liever
doe dan ,kostelijke" kinderlectuur zoover be
kend te maken als mijn pen reikt, vroeg ik het
boek ter recensie. En 't eerste wat zie is een
heel keurige omslag, grappig en los van
teekeBing, fijn van kleur doch zonder gezochtheid,
waartegen in zacht-blij rood afsteken den titel
en de namen van schrijver en illustrator.
Niemand minder dan Braakensiek, die illustra
tor. Als heel Holland dweep ik met onzen
Braakensiek, de man die zoo gul en prettig
lachen en zoo hél fijntjes glimlachen kan; en
wiens oogen toch ook zoo vaak vochtig zijn.
Maar als illustrator van boeken voor de jeugd
had ik weinig idee van hem ... Die prentjes
in een boekje van Suze Andriessen I!... Maar
dat begrijp ik nu: sla met het meest
vonkenhouiena staal tegen een ordinairen baksteen,
en 't staal geeft geen vonken. Maar kets er
mee tegen een stuk silex, tegen zoo'n brok
krachtig, hard oergesteente, en ze spatten, de
vonken! Mijnheer Braakensiek had schik toen
hij Dik Trom te illustreeren kreeg. Hij heeft
zitten lachen bij de snaaksche historie, zoo ge
zond en prettig van toon als zijn eigen prenten
in de Groene Amsterdammer; en lachend heeft
hij de teekenstift genomen, en lachend heeft
hij al die aardige figuurtjes op't papier gegooid.
o Wat had hij een pret, Meneer Braakensiek !
Pret in 't werk van den heer Kieviet en pret
in zijn eigen teekeningetjes. Hoe ik dat zoo
zeker weet dat hij zoo'n pret had? Wel, be
studeer Dik maar eens in zijn verschillende
voorstellingen. Dik leefde in hem. Want Dik
is door al die illustraties heen precies dezelfde,
van kleinen dreumes af tot stouten grooten
bengel toe, ja zelfs totdat hij volwassen is. Nog
aooit heb ik een kind-in-prent zoo natuurlijk
zien opgroeien; zelfs waar een kind een bef l
boek door even oud bleef, heb ik het nog nooit
van 't begin tot het eind zóó altijd-dezelfde ge
zien. En nu beweer ik: om de hoofdfiguur van
een boek, van zijn geboorte tot zijn jongelings
jaren toe, zóó te teekenen dat iemand er altoos
denzelfdin persoon in zit t, daartoe moet die
figuur in je leven. Eu zoo'n figuur leeft niet
in je als je er geen ijselijke pret in Lebt gehad.
En Dik lijkt, hoor! 't Is precies de »dikke
Delbrouck" die ik te Aywaille dag aan dag
over de straat zag slenteren. Alleen was de
»dikke Delbrouck" een luie pijpjesrooker, terwijl
Dik Trom een lieve joigen is. Maar overigens,
ja, zdó doet en loopt ten joigen van buitenge
wone dikte, die met zijn buikje geen raad weet.
Heb ik niet meermalen, boekjes besprekende,
gezocht naar en gezucht om den illustrator voor
kinderen? En hier is hij nu! Precies! Zóó
moet er voor kinderen geteekend worden. Dat
leeft, dat spreekt voor zich-zelf, dat verklaart
den tekst. Dat lacht waar 't kan en is ernstig
waar 't moet, en voldoet ook aan de eischen der
aesthetica, voor zoover ik dat beoordeelen
kan. Wat is die laan moei tegenover bl. 58!
Wat een perspectief! Wat een zorg, wat een
afgewerktheid in de details: de hoornen, de
lucht, de struiken. Misschien ziet een keurige
kenner er fouten in; maar ik, dankbare leek,
ik zie er de liefde in van den man die h
lemaal bij zijn werk was, omdat hij zoo'n schik
had in dat boek. En die vrek op bl. 133. Mis
schien wat overdreven? Maar dan overdreven
zooals de satire zijn moet om te trtffen; over
dreven uit innerlijke waarheid, en alweer ge
daan met een liefde en een zorgr, die bewijzen
dat Mijnheer Braakensiek er Lélemaal in zat.
Ea flat zal wel 't geheim zijn zoowel van
teekeningen als van geschriften die je treffen als
waar en gezond: dat de kunstenaar er heelemaal
in zat en er zich heelemaal in «zV=prak.
Dit voor zooverre het den schat betreft dien
ik niet zocht en toch vond.
De andere, dien ik wél zocht, overtrof mijn
verwachting. Toen ik den lof van Dik Trom
hoorde verkondigen had ik ,De Club" 1) van
denzelfden schrijver wel reeds in huis, maar
1) Verkrijgbaar bij Warendorf en Holkema.
nog niet gelezen. Reeds over die Club kon ik
in mijn blad He Vrouw 1) een van die recensies
schrijven, waar ik zelve pret in heb. Want
kitderbo ken die men zoo zonder voorbehoud
kan prijzen, n als boek a als moraal, of waarin
men slechts een paar geringe foutjes heeft aan
wijzen, zijn vo ralsnog zeer zeldzaam.
In Dik Trom toont zich de heer Kieviet min
of meer de Fritz Rtuter onzer ji'ugd. Ik be
doel niet da', liij Fritz Rtuter nadoet: de heer
Kieviet is zoo zeer zich zelf, dat Lij wel van
nature op iemand lijken kan, maar niemand
behotft na te doen. Hij heeft van Pritz Rtuter
den oolijken kijk op het leven en den glunderen
argeloozen lach. Hij is vroolijk, de lieer Kitviet,
maar bij is tevens innedijk zoo goed, dat zijn
vroolijkheid nooit iets kwetsends heeft; zijn
lach geldt het in waarheid kluchtige, nooit het
zwakke en ongelukkige. Zijn bette jongens in
»De Club" zoowel als in //Dik Trom" hebben
al het edelmoedige dat een Huiken jongen
kenteekent. Die h.erlijke bengel van etn Dik, die
appelen steelt totdat hij tot de overtuiging komt
dat dat zoo goed diefstal is als het wegnemen
van geld ; en die den gehaten veldwachter zoo
kostelijk plaagt; diezelfde Dik neemt de zooge
naamde //heks" in bescherming, en elders een
ouden, half verhongerden, afgejakkerden ezel.
Uitstekend wordt in dit boek het onderscheid
aangegeven tusschen laffe gluiperds, en jongens
die alle denkbare kattekwaad uitvoeren, maar
wier aangeboren en overgeërfde rechtschapenheid
maakt dat ze toch nog flinke menschen worden.
Ik geloof niet dat de heer Kieviet »Dik
Trom" heeft willen schilderen als na te volgen
voorbeeld: zijn boek, schoon van zeer zuivere
zedelijkheid, maakt heelemaal niet den indruk
van tendenz. Hij schildert eenvoudig een jon
genskarakter, 't Karakter van een jorgen die
tigenlijk een beetje in 't wild opschoot, maar
die een goede moeder had en vél van haar
hield. Een jongen die op school niet schitterde
door begaafdheid of leerzaamheid, maar die door
zijn gezond verstand en helder oordeel toch
uitblonk boven zijn kameraden. Een jongen
die Uilenspiegel-stukjes uithaalde en toch niet
slecht was. Kortom, een jongen zooals men
1) No. 15 van 17 Maart.
wenschen zou dat er vele waren, omdat er een
goed slag van menschen uit groeit.
Nu zou het niet' wenschelijk wezen dat de
/.straatbengel" het mode-type werd in jongens
boeken ; dat zou in zijn soort even verkeerd
wezen als de mode der brave-Hendrikken. Maar
dit type naast andere, even ware en gezonde;
dit boek waarin lach en scherts den hoofdtoon
vormen, naast het boek waarin voornamelijk
blijde ernst aan het woord is; dit boek van
onvervalscht Noord-Hollandsch jongensleven
i a»st andere, waarin de lezer kennis maakt met
ander kinderleven van ver over de grenzen ;</zV
boek van gezond realisme naast andere vol
soeelsche fantasie en bonte sprookjes droomen;
dit boek naast al die andere, helpt de ideale
Bibliotheek vormen waarin vlies tot zijn recht
komt, en alles meehelpt tot de alzijdige vorming
en opbouwing van het kindergemoed.
Behalve al het reeds genoemde, heeft de heer
Kieviet nog de in Holland zoo zeldzame gaaf
van goede samenspraken te schrijven. Ik ken
in de kinderliteratuur geen dialoog, die gelijk
s'aat met het gesprek tusschen den verwaanden
veldwachter, en d^n glunderen burgemeester,
die bengels van 't gehalte van Dik eigenlijk
wel mag. Ik las mijn kinderen het heele boek
voor: maar dat tooneeltje trof mij in 't bijzon
der om den vluggen, geestigen dialoog, die mij
deuken deed aan de vlotte causerie ia een
fransche vaudeville. Het laten praten van men
schen scbijnt een moeilijke kunst te zijn voor
ons Hollanders. Gewoonlijk sukkelen onze
boekgesprekken aan stijfheid, deftigheid, lijmigheid
en langdradigheid, zelfs waar menschen aan
het woord zijn van wie men al die narigheden
niet verwacht. En zij worden, helaas! met zoo
groote overdadigheid gevoerd! Er zijn boeken
die uit haast niets anders bestaan dan uit ge
sprekken ... De heer Kieviet laat niemand
mér praten dan volstrekt noodig is; en viaar
hij zijn personen het woord geeft, daar doet hij
het met den tact en de losheid van een
Franschman.
Naar mijn meening bezit de heer Kieviet alle
gegevens voor den uitmuntenden kinderschrijver:
een zuivere ziel, een recbtschapsn gemoed, een
frisschen kijk op menscben en dingen, een
levendige manier van schetsen en ten tconeele
voeren, en een taal die overal getuigt van
goeden si>aak en innerlijke besc' aving. Vege
tariërs zullen misschien een enkele bedenking
hebben tegen dit of dat detail, geheel-onthouders
zullen lie"er zien dat oude bakers worden ont
haald op kaneelkeffli in plaats van anisette;
maar tegen den geesr, de strekking, de uitvoe
ring vau het boek in zijn geheel kan geen
mensen eenige bedenking hebben, dunkt me.
Integendeel, niets dan hartelijk en lof er voor.
Jammer, maar daar kunnen de heeren
Kieviet en Braakensiek niets aan doen, dat
een boek als dit, dat zoo volmaakt geschikt is
om populair te worden onder alle klassen, waar
schijnlijk wel weer beperkt zal blijven tot die
kringen, waarin men een zekere som ten koste
kan liggen aan lectuur. Want mijdunkt, Dik
Trom is een volks-kinderboek. 't Volkskind
wordt hier niet behandeld met minachtende
genadigheid; 't is er, hoofdpersoon. Ik weet
niets omtrent de maatschappelijke positie van
deu heer Kieviet en ben er niet nieuwsgierig
naar, maar van wege zijn onpartijdigheid kon
hij een begaafde zoon wezen van de klasse die
hij schetst. Ook van zijn politieke gevoelens
weet ik niets en begeer ik niets te weten;
maar ais schrijver is hij ingenomen met het
volk waaronder hij zijn jeugd moet hebben
doorgebracht om het zoo goed te kennen, hij
vindt het typisch, karakteristiek, ziet de deug.
den naast de fouten, het mensehelijk-mooie naast
het bekrompene en eigenaardige; en ook dit
maakt hem wederom onpartijdig. Daarenboven
zegt hij niet tegen de armen dat ze maar te
vreden moeten zijn en de rijken naar de oogen
kijken, noch tegen de rijkeu dat ze nu en dan
een aalmoes moeten geven aan de brave armen;
hij heeft het eigenlijk heelemaal niet over rijken
en armen, maar over menschen, over kinderen.
Ze zijn hem allemaal even lief, als menschen,
als kinderen. Dat is het punt waarop de
vroolijke heer Kieviet overeenkomst toont met de
ernstige 1) mevr. De Pressen! , en daarom zal
1) Maar daarom niet saaie!! Juist omdat
deze vrouw zoo geniaal is, toont zij nu en dan
oog te hebben voor grappige situaties enz.
Ernst, als hoofdtrek, sluit geen humor of gui
tigheid uit, evenmin als 't omgekeerde waar is.
Octocto is looslist