De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 15 april pagina 4

15 april 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

4 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 1190 «mijns bedunkem, 't voornaamste dat in een rtafereel vereischt wordt om het een kenner ,aan te mogen prijzen, wijl de schilderkunst »mets anders dan een verstandige nabootzing ,der zigtbare natuur is) men zal er ten eerste ^bijgevoegd zien: hel eêlst, het capiiaalst, het r voornaamst, het krachtigst dat van dien meester tbekend, en in zyn lies ten tijd geschilderd is. Wil , nen zig naar de naamen richten, een Oraasbeek »een Spreeuw,') staan voor Brouwer of Douw geboekt. Van Harp, [Willem van Herp] schoon ,een verdieustig kunstenaar, wordt, omdat men »hier zelden iets van hem gezien heeft, Teniers gedoopt, En dus spelen ze er mee als Jan «Potage met zijn mats, daar hij uu een kroon »en dan een mijter van weet toe te stellen." Hij vertelt dan, hoe bij veilingen versleten of verknoeide stukken in 't donker of hoog gehangen worden, //dat het een nauwkeurig ,liefhebber onmogelijk is het afteligten en bij »d n dag te brengen, uit vreze dat hij ont dekken zou, dat het uitgesleten of niet ori gineel is." En voorts verhaalt hij tal van bijzonderheden die hij, die thans vertrouwd is met onze kunstveilingen, op de eene of andere wijze ook nu nog wel eens zal hebben leeren kennen. Een aardig verhaaltje van van Effen zij hier nog medegedeeld, dat bewijst, hoevele eopijen en eopijen naar eopijen reeds vóór honderd en zestig jaren hier ronddwaalden. »Een schilder uit een nabuurige stad leête «Rotterdam een verkooping aan meest van copyen door hem zelf gemaakt. Hij laat er een catalogus van drukken en omdeelen, en stelt »op No l: Een stuk van Jan Steen. Een rknnstkooper, die wel weinig van de gersten rbrooden gegeeten hadt, maar zicb echter niet ,vies betoonde van een handjevol bedrochs, gaat «naar het logement van den verkooper, vindt »bem bezig aan het na-schilderen van dat hoofd»stuk der Vendue, dat door hem voor een «principaal wordt aangezien. Hij verzoekt den «schilder dat hij 't hem in stilte verkoopen zou «daar was toch noch tijds genoeg om 't ander «af te maaken, en 't in de plaats te laaten «veilen. In 't eerst wou 't niet lukken, neen, «de schilder was een eerlijk man, die zich met //zulke dievenstreeken nooit moeien zou, maar «als hera eindelijk gelds genoeg geboden wierdt, «raakte de koop klaar en 't jongste Steentje «komt inplaats van 't ouwe bastaardje op de «Vendue. Toen waarschouwt de kunstkooper «in 't geheim alle zijne kennissen, dat No. l «een copy was, waarvan hij 't principaal «bezat, niettemin koopt hij 't zelfs voor «een prijsje, voorgeevende, daardoor te wil«len beletten, dat er niemand meer mee be«drogen zou worden. Eenige dagen daarna zend «hij zijn gewaand principaal naar zekere stad «om het daaraan de liefhebbers te presenteeren. «Het wierdt niet alleen voor onecht geschouwd, «maar men verwittichde met een den aanbieder, «waar hij 't origineel kon zien, benevens de eerste «Copy, die er na geschilderd was, en voor een «schoorsteenstuk diende; zo dat het echte reeds lOvergrootvdar was, want elke bastard hadt telkens i/een bastard overgenomen". Een ander verhaal: «Dezelfde schilder hadt twee Copyen naar «Zeetjes van Willem van de Velde op oud doek «gemaald, en stelde daarnevens twee anderen «die noch nat uit het penceel kwaamen, en vraagt «met n een kunstkooper of men er wel de «minste onderscheid in vinden kon, en krijgt tot «antwoord: Zou men niet? de principaalen zijn «veel eler en losser behandeld, daar is een «stijfheid in de anderen die ze ras doet kennen «voor 't geen ze zija. Eu om te toonen dat «hij 't meende, biedt hij geld voor de eersten, «en ze worden hem eindelijk gegund. Nu kunt «gij wel denken, hoe hij, toen 't er op aankwam «om ze wér aan den man te helpen, zwetste «en zwoer, dat er geen de minste twijfel over «de echtheid van zijne stukken kon vallen, wijl «hij zich vast verbeelden dat er niet aan te twijfelen was". Is het te verwonderen, dat de samenstellers van Veilings-catalogi nu nog wel eens hoofd brekens hebben, en, bij het aanwezig zijn van zoovele oude copieën, eenigen derzelven als origineelen boeken? Toch wilde ik de firma Roos & Co., terecht vermaard voor hunne uitmuntende veilingen, vriendelijk verzoeken, in het vervolg wat naauwkeuriger te werk te gaan. Men kan niet verlangen, dat zij volleerde Kunstkenners zijn; hoe moeielijk is het voor dezen niet soms, ongemerkte stukken de juiste attributie te geven! Maar men kan eisschen, dat de te veilen stukken behoorlijk bekeken worden en echte handteekeningen op schilderijen ver meld worden. In den catalogus der laatste veiling 3 en 4 April 11. in de Brakke Grond gehouden, zijn werkelijk onvergeefelijke slordigheden ingeslo pen. No. 7, een niet onaardig visch-stuk in den trant van Harmen Steenwyck de Putter enz. wordt toegekend aan E. Bont («signéen toutes lettres") zegt de catalogus. Er staat N.B. E. of-P. Bontekoe op het stukje dat ? 80 opbracht. No. 6, een zeer goede Pieter de Bloot, met een kleurig groepje voor een herberg en een aardig verschietje links, alleen wat ontsierd door XVIIe eeuwsche oubolligheden a la Brouwer, gold / 300. Bij No. 10, een lief landschapje met Italiaausche ruïnes, dat, het is waar, iets aan Breenborch doet denken, zegt de catalogus, geleerd: Christiaan Breenbergh (frêre de Bartholomeus peut-être, signéen toutes lettres?) En wat was er signéen toutes lettres ? Charles de Hooch, de naam van den Haarlem-Utrecht'schen schil der omtrent wien Jhr. Mr. Flugi van Aspermont ons onlangs in Oud-Holland" een en ander meedeelde (/ 200). No. 12 was een curieus stuk. Blijkbaar slechts een copie naar den ouden Pieter Brueghel, waren hierin m. i. onmiskenbaar rechts een paar koppen door niemand minder dan Rubens «geretukeerd". Wel licht bracht het daarom ?400 op. Ik geloof daarom nog niet dat de heele schilderij een copie uit Rubens' jeugd was. No. 20 leek me eer een copie naar H. de Meyer als naar A. Cuyp. No. 22, een aardige kleine Vanitas, ja van kleur en goed van teekening schsen mij toe J. (of I. F. aaneen) van Daellen geteekend te zijn, niet Dalleu (f 54). No. 25 scheen mij toe een zeer twijfelachtig werk van usart te zijn; het zal wel een copij zijn, die met / 200 duur betaald is. No. 27, een mansportret was niet in de XVIe eeuw maar omstreeks 1615?1620 ge schilderd. Het haalde uog / 370. Bij No. 30, Fuseli, worden we nog even aan van Effen herinnerd; de catalogus zegt: Tableau interes sant, peinlure dans la maniere de Hogarth (?125). No. 31, een jong man, met turban, uit de school van Rembrandt was ouder dan de Gelder, en de manier van schilderen was heel anders. Dr. Hofstede de Groot dacht er bij aanPaulus Lesire, vooral aan zijn stukje te Hannover (?100). Een stoute attributie was het groote «Bivouac". No. 35, aan Paulus van Hillegaert Jr. op wiens werk het niets gelijkt, en d'e onge veer overleed toen de maker van dit stuk ge boren werd. Het scheen gemerkt A. Boom, Borm of Boon of zoo iets; het werk is zwakke na vol ging van Van der Meiden. Daar No. 36 te zwak was voor den grooten Melchior, schreef men het aan Oysbert d'Hondecoeter, zijn vader toe. Het zal wel een copy naar Melchior zijn of een werk van diens navolger Adr. van Ooien. No 39, een mansportret van omstreeks 1660 in het bekende costuum van dien tijd, was blijk baar door eene vergissing toegeschreven aan den circa honderd jaren vroeger overleden Krek Jacobsz. Openhartig gezegd, was het een tamelijk moderne geen 100 jaren oude c apie naar Bol, (?140.) Een zwakke corps de garde (No. 42) was eens door iemand verrijkt met de handteekening T. Keyser. Denkelijk om er een Thomas de Keijser van te maken. De catalogus noemt echter dezen nieuw bakken Keijser »Maitre nondécrit" (? 155.?). Over den zoogen. Thomas de Keijser (No. 43) valt ook weinig goeds te zeggen (?110.?) 2) Bij den Loeninga (waarom drukt de catalogus zoo perti nent telkens Loeningen ?) worden de oude traditien weer levendig. Tableau extrèmement remarquable. La peinture «est franche, sincère; quelle expression bien »réussie de caractères simples et forts etc. etc." De handen zijn allerzwakst geschilderd, nu het is waar, die heeren hadden ruwe handen het zijn mannen van het binneuvaardersgild, maar ze zijn toch al heel zwak uitgevoerd). Dit stuk had op de een of andere wijze naar Middel burg terug moeten keeren. Het is nu blijkbaar voor Engeland gekocht voor ? 2800. No. 51/52, twee goede late Maes-poitretten: ? 425. No. 59 was een heel goede Meurant, een der zeer goede stukjes der veiling: ?230.?No. 60 was blijkbaar een stuk van + 1R60, en kon niet van den lateren Hendrik Meyer zijn die in 't eind der vorige eeuw overleed. (f 35.?) De Jan Miense Molenaer, volgens den catalogus een «beau tableau bien conservéet d'un superbe ton ambré" was werkelijk goed en gaaf (f 325.?)? No. 63, veel minder belangrijk ?130.?. No. 65, een aangeprezen Van der Neer was vermoedelijk een imitatie uit het begin dezer eeuw (?800.?). Daarentegen was No. 66 wel echt, en hoe wel het stnkje geleden had, nog fijn vam effect; het vallen van den avond was in dat kleine schilderijtje treffend weergegeven, (?100). No. 67 was daarentegen een zeer karakteristiek specimen van /. Meerhout, natuurlijk weer een gezicht op Gorinchem waar hij gewoond schijnt 1^e hebben. Een dergelijk, gemerkt stukje berust te Amsterdam in de Coll. Murray Bakker, andere werken te Dessau, in het stedelijk Museum te Frankfurt a/M enz. In den handel ziet men ze nog wel eens meer. Het blijft altijd de vraag of de zonderlinge, archaïstische schilderij in 's-Rijks Museum, gem. Johan Meerhout 1661, van dezen meester van breedgeschilderde bruine landschappen, in den trant van ruwe van Goyen's, is. En dan of de 27 Maart 1677 te Amsterdam begraven Johaunes Meerhout, met hem identiek is. Deze middelmatige Meerhuut gold ? 100. Een hoogst merkwaardig groot stuk, een jacht met ruiters, dames, die door galante heeren op sehalksche wijze gelaafd worden, honden die onfatsoenlijk doen en een wat houterig wit paard, gemerkt Jac. Ochtendt, trok zeer de aandacht. Men vroeg zich af of die handteeke ning wel echt kon zijn; het stuk geleek zoo op Lud. de Jongh, het leek zoo niets op Ochtervelt enz. Ik vind geen reden om aan de echtheid der signatuur te twijfelen. Beide schilders waren Rotterdammers, en men zou de gevoltrekking kunnen maken dat Ochtervelt iu zijne vroegste werken een sterken invloed van L. de Jongh openbaarde. De boomen herinneren al zeer sterk aan diens manier bijv. op eeue schilderij in de Verz. van der Burgh te 's Graveuhage, of op een landschap met jacht van den Heer Smal de Rasquinet te Brussel (?520.?), een ander in de Coll. Semenow te St. Petersburg enz. Het is jammer van dat mooie stukje van Adr. van Ostade No. 70 uit zijn vroegen tijd (omstr. 1645) dat het een weinig te sterk aangepakt werd met schoonmaken; het is fijn van toon, warm, en transparant, (?860.?) De Isack van Ostade, vroeg, echt als goud, nog gem. I. v. Ostaden, was puntgaaf; de schapen links waren leelijk, maar het gedeelte rechts superber, vooral het mannetje, en zoo fijn van toon als een Adriaen. Het licht is zeer schilderachtig ver deeld en alles krachtig en vet geschilderd. (No. 71, ?200.?) No. 72 was een prul der prullen, dat men beter gedaan had niet aan Bonaventura Peters toe te schrijven. Een puzzle was No. 77, aan Jacob van Ruisdael toegekend, en in de verte sterk aan hem herinnerd. Het was een oude schilderij, wellicht een goede atelier-Copy, zeker nog wel uit de XVII eeuw. (?440.?) Wat heel erg was het een archi-valsch ge merkt groot Vlaamsch bloemstuk aan Rachel Ruysch te schrijven, en vooral om er nog bij te schrijven; //Tableau de belle qualitéet sign en toutes lettres", (?750) Van een ouden kennis, Petrus Schotanus, een schilder die te Amsterdam omstreeks 1650 werk zaam was en heel breede, wat zsvartaehtige stillevens, meest met doode vogels, maar ook groote landschappen schilderde, was hier een Vanitas met boeken, een bijbel, een globe, test, en allerlei vogeltjes (?36). Een zeer ongeluk kige attributie was ook No. 81, sen zwak 18e eeuwsch riviergezicht aan den flinken Vlaam Siebrechts. Twee echte Jan Steen's. No. 82, een zieke vrouw, eens zeer goed, nu door res tauraties zeer «verholpen" bracht ?900 op. Heel aardig en geestig was No. 83, de zeven werken van barmhartigheid, vol kleine, aardige figuurt jes, naakten dis gekleed, hougerigen die gespijzigd worden enz. alles is een goed landschapje (?720). Dat No. 84 algemeen als copie be schouwd werd bewijst de opbrengst ?40. Dat men, ondanks de opmerking: Signéde den Oerard ter Borch, een bedorven mansportret voor een werk van een onbekende hield, blijkt uit de kooplust, ? 200. De Direk Valckenburg (No. 87) was wel een rijk, Weenix-achtig stilleven, vooral de doode witte haan (door den catalogus een //dindon" gedoopt) maar als men er bij denkt aan zijn voorbeeld, Jan Weenix, valt 't toch af. ?800) No. 88 was werkelijk een oeuvre capitale" («het capitaalst, het voornaamst") van den bloemschilder Caspar Pedro Verbruggheu, die zoo veel in den Haag geschilderd heeft; zeker ook een dessus de Cheminée. (?300) No. 92, de Adriaen van der Werff, was ondanks het signéen toutes lettres" een goede oude copy, No. 94, de Adam Wittaerts was gemerkt A W. 1624. No. 96, hoewel wat vreemd J.W. ge merkt, leek mij een bizonder goed specimen van Pieter Wouwerman, onder sterken invloed van broeder Philips, (?500) No. 107, Genre Adriaen Brouwer was een ostade-achtig werkje van den minder bekenden Bartholomeus Molenaer (die meestal B. MR teekent. No. 128, Genre de Verkolje, was eenvoudig een copie naar den Adriaen van der Werff, uit het Mauritshuis. Onder de teekeuingen waren er enkelen, die de aandacht verdienden. No. 144 was een prachtige teekening van Aelbert Cuyp, gezicht op Arnhem maar No. 145 147 waren handige copieën naar Aelbert Cuyp. Ik hoor dat de 4 en bloc verkocht werden voor ?450.?No. 158, een aan van der Meulen toegeschreven groote teekeuing stelde niet Nijmegen, maar Windsor voor en was van W. Schellinks. A. BaEDius. 1) Jacob van Spreeuwen, een tot voor korten tijd reeds geheel vergeten schilder. Ik vond voor eeuige jaren te Londen een uitmuntend stukje van hem, dat via de Coll. de Clercq ge lukkig in 's Rijks Museum beland is. 2) Dezer dagen werd een echte te Londen voor ? 15,000.?verkocht! Amsterdamsclie Knnstzalen. u. By' een bezoek aan de kunstzaal van van Wisselingh op het Spui, vindt men zich nooit teleurgesteld. Wat daar in voortdurende af wisseling tentoongesteld wordt, kan, stuk voor stuk, zoo niet aan gehalte, dan toch wat den aard betreft, nagenoeg altjjd aan de keur van zuivere kunstwaar getoetst worden. Zeker, er zyn dan ook wel eens dingen, die niet als compleete of vlekkelooze meesterwerken kun nen aangeduid worden, maar dit moet voor namelijk dezen kunsthandelaar nagegeven zyn, dat in zyn collectie nimmer, alleen als koopwaar te exploiteeren voortbrengselen worden geëtaleerd. Op 't oogenblik hangt daar weer een kostelyk en met betrekking tot de beperkte ruimte der zaal, nog al uitgebreid stelletje bij elkaar. Jammer, dat de wel wat onvoldoende localiteit daar dikwyls meer dan n stuk door ongunstige plaatsing, niet tot zyn volle recht doet komen. Hollanders zijn er niet veel; maar er is van hun werk toch nog 't een en ander van beteekenis. Van Jacob Maris een klein jaagpaadje met den schimmel en z\jn bery'der in blauwen kiel, een schilderytje in het koele-gry's, by'na op het schrille af, maar dat by langer aanschouwing vooral, toch een sterk specimen in die soort blykt te zy'n. Nog twee andere kleine schilderytjes en een groote, 't welk op de tentoonstelling was en daar ingezonden werd door Dr. Leyds. 't Doet hier wat beter dan in Arti, waar het zich eenigszins brokkelig in z^jn samenhang voor deed. Van Mauve een schildery', waarmee ik nu niet zoo hard wegloop; wat dik in de kleur, te weinig uit de verf. Maar een aquarel is er van hem, die wel tot het beste behoort, wat hij in waterverf heeft gemaakt; volmaakter nog dan de teekening by Preyer, waarop het luchtplan wat te veel als een afgescheiden stuk | boven het landschap stond; het onderlinge verband in de verschillende plans is hier in | alle consequentie's volgehouden, en de teerheid van den stillen toonaard over het geheele j stukje, wordt door geen vlekje gerept. Dit geeft wel geheel de visie van Mauve, bij een herfstmiddag over de heide, als het licht flauw wegsmeult in een scheur door de gedekte lucht en op aarde alle verschijnselen in vredige rust gebonden liggen. Schilderyen van Gabriël hebben alty'd iets sympathieks. Hy is nu al een veteraan in het gilde en een zeer achtbare ook, die met wonderbare geestdrift aan de vroegere leuze getrouw blijft en de traditien daarvan levend houdt. Herhaaldelyk doet hy' dat bly'ken, en ook nu weer, in twee schilderyen met dat onderwerp, telkens weer opgezet, is het bepaald treffend te zien, met hoeveel warmte van ge moed deze nestor zyn frisschen kijk behoudt op het echt hollandsche polderland. Ik zou hem met Roelofs, en wellicht nog enkele anderen, als van Borsselen, (al is deze ook meer gemaniereerd) Weissenbruch, willen brengen tot een afzonderlyke soort uit onze moderne school, als vertegenwoordigend het landschap van het meest onvermengde hol landsche ras. Ik bedoel, dat hun kunst minder gevoed of j ontwikkeld werd door invloeden van buiten, maar daarin de leefkracht uit eigen bodem onmiddellyk opwakkerde. Zoo zyn hun werken wel niet als by anderen tot die hoogte van civilisatie gevoerd, maar zij hebben daartegen over de aantrekkelijke eigenschap van onbe vangenheid. Tusschen hen en de allerjongsten ligt weer een geheele afstand van beschouwing , en opvatting. Zy, louter gemoeds-artisten, of wel geestdriftige toeristen door Hollands landen, die vandaag uit visschen, morgen uit schilderen gingen, maar beide dagen hun zinnen in het buiten-zyn verkwikten, de laatsten door be geerte tot weten en begry'pen in gestadige intellect-worsteling, tegenover de anderen als vaders, zij de rede-artisten. Daartusschen een generatie, die naar perfectie streefde, naar kuisehing van den vorm. Poggeubeek is er een daaruit. Dat boomgaardje van hem, hier nu te zien, is al een byzonder smakelyk schilderijtje, zoo zuiver voldragen in distinctie van techniek en op voering tot een uiterste rypheid van kleur. Er is beelemaal niets «gedaans" in; van 't eene partytje tot 't andere is dit uiting van een fijn onderscheider en byzonder deli caat uitvoerder. Hy weet natuurlijk ook wel wat ten gunste kan komen by zyn schilde ryen; by'v. dat varkens een aantrekkelijke kleurnoot vormen op een groenen grond, maar men moet toch een artist zyn als Poggenbeek, om uit dergelyk «munt te slaan" voor het as pect van het werk. Met de aquarel van Mauve en buiten de kleine Maris benoort dit schilderytje almee tot het meest gave Hollandsche werk, hier aanwezig. Zy maken figuur tegen over de vreemde kunst, die hier op 't oogen blik nog al ruim voorbanden is. Wanneer ik een schildery' van Fisher en een aquarel van den bekenden Estor, beiden Engelschen, uitzonder, zyn de overigen ge loof ik, allen Franschen. Jongkindt is wel half een landsman, maar door zyne voortdu rende werkzaamheid in Frankrijk, is zijn kunst niet eigenlijk-hollandsch meer. Een aquarel, of wel een gekleurd krabbeltje en twee schilderytjes, waarby het scherp geschilderde studietje van Honfleur, zyn hier van hem te zien. Van Corot een drietal, waarvan ik vooral zou willen doen opmerken een klein stukje, dat eigenlijk een studie is van eeri opgaand weg getje, langs oude muren op den voorgrond, en dat van een byzonder helderen kleuraanzet is. Het doet even denken aan dat molentje achter een grasveld, hier vroeger te zien ge weest, en dat zoo sober van uitzicht, van zoo'n eenvoudige raakheid was. Een klein schilderytje van Daubigny neemt daar aan importantie een plaats in: tamelyk, maar Rousseau is op zeer glansryke wy'ze ver tegenwoordigd met een prachtig doorvoerd landschap. Het voorgrondje vooral, in den overheerschenden toonaard van donker groen is een kostelijk voorbeeld wat een rijkheid van kleur uit een sober motief kan worden opgediept. Naast den ernst van dit werk, doet het meer ophefmakend coloriet van Diaz, de zen schilder toch wel wat als een pronker met geringe overtuiging uitschynen. Niet al dus Monticelli. Toch streefde deze in zyn werk naar uiterste schittering van zinnelyke weelde en zoo sterk bleef de drift by zyn ar beid heerschen, dat zijn doek onder het schil deren gewerd tot kostbaar kleurig tapijt, of wel soms de substantie verkreeg van email, als doorzaaid met gefonkel van juweelen en waar in de schittering van uiterlyk de voor name vormen van aristocratische beelden ko men uitleven. Curieus is dan het zien van een ander schilderij in de nabyheid, (dit van een Hol lander, dien ik hierboven verzuimde te noemen) als zijnde geheel de antipode van Monticelli. Ik bedoel het boerenerfjevanKarsen,in zyn concep tie van bijna nuchteren eenvoud, en getuigend het direct verband tusschen intentie en uitvoe ring. Dit is een karakteristiek schilderijtje van hem. Van de Franschen zyn er verder Vollon met een bloemstukje, dat nu eens in een ander genre dan gewoonlyk doet bly'ken, waartoe de techniek van dien penseel-virtuoos alty'd vaardig is. Toch, hoeveel hier ook by te ge nieten valt van mooie kleurpartytjes, het kleine en minder opzienbarende stukje van Troyon, daar dichtby, leek my' achtenswaardiger. Minder clat in uiterlyk, maar te ernstiger verdieping, en meerder kern ten slotte in de kleur. Ik wist niet dat Troyon met zulke eenvoudige motieven voor zich, zoo innig schilderen kon. Dupréziet men hier van twee, en wel onge wone zy'den: een binnenhuisje, en opmerkelyker dan dat, een zeegezicht. Ik geloof, dat deze schildery' veel winnen zou by rustige aan schouwing, maar vooral op een anderen fond, die hier te veel in den toon van het stuk valt. Dan nog goed werk van Bonvin en ten laatste zy afzonderlijk nog genoemd, om er de aandacht op te brengen, een zwartkrytteekening van Millet; zeer klein van bestek, maar reeds kapitaal van inhoud. En hiermee sluit ik het korte overzicht van den kostbaren voorraad kunst by v. Wisselingh, op 't oogenblik aanwezig. Alleen wenschte ik nu nog te weten hoe velen, of liever hoe weinigen hierdoor tot een bezoek zullen wor den aangespoord. W. S. MUiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiiii iiiiimmiiiiiliii Naar aanleiding van het in ons vorig nummer opgenomen bericht over La Hollande en Dr. Jan ten Brink ontvingen we het volgend artikel: La Hollande" van de uitgevers Larousse, door Dr. JAN TEN BRINK. De uitgaat van bovengenoemd boek geeft my' aanleiding rot het mededeelen van eenige critiek over de studiën der zestien auteurs er van, dus over myzelven daaronder begrepen. Tot de vyftien auteurs der verschillende artikelen behooren mannen, wier namen een goeden klank bezitten als Louis Bressen, Waalsch predikant te Rotterdam, Antonin Lsfèvre Pontalis, die verschillende bekende historische geschriften uitgaf, Louis Legrand, vroeger Fransch gezant in den Haag, en John Grand Carteret, de bekende geschiedschrijver der es ricatuurkunst. In het algemeen geloof ik wel, dat dit boek met zyne 5J22 welgeslaagde gravuren en zyn 9 kaarten er toe zal bydragen, om den goeden naam van Holland in het buitenland te beves tigen. De arbeid der verschillende auteurs verscheen eerst in de Revue Encyclopédigue met de bedoeling er later een boekdeel van te maken. Het spreekt uit den aard der zaak dat in een zoo uitvoerig werk, waarby zoovele wetenswaardige feiten worden medegedeeld, eenige misstellingen kunnen insluipen, vooral in de eigennamen van personen en plaatsen. Het geheele boek, zooals bet daar ligt, zal in hoofdzaak, niet in alle bijzonderheden, een vry welgelykend beeld van ons vaderland geven voor vreemdelingen. In de studie: Origine du peuple hollandais vindt men verschillende illustraties vanFriesche en Hollandsche typen. Daarby komt zeer zonderling het portret van onzen grooten meester Jozef Israëls, maar onder dat portret en ook in den tekst leest men: Jozef Israël. Toch schijnt my het weglaten van ne letter niet zoo belangryke dwaling, als eenige feitely'ke mededeelingen in het hoofdstuk: L'art hollandais. De schry'ver van dit hoofdstuk begint, als hy de kunst der XlXe eeuw behandelt, met bouwkunst en beeldhouwkunst. Dan leest men de volgende mededeeling omtrent den beeldhouwer Stracké: ?F. Stracké, qui a rigéles statues de Erasme a Rotterdam, dl Spinoza a la Haye." Grooter fantazie is nauwelijks denkbaar. Het standbeeld van Erasmus werd opgericht in 1622 en bezongen door Joost van den Vondel. De beeldhouwer en bouwmeester Henrick de Keyzer heeft bet beeld van Erasmus gemodelleerd, en plaatste het op een eenvoudig vierkant voetstuk met de woorden: Erasmus, natus Roterodami, benevens de cijfers van zijn geboorte en overly'den. Er is niet veel scherp zinnigheid toe noodig om in te zien, dat F. Strackégeene hand uitstrekte naar het stand beeld van Erasmus. En evenmin deed hy' dit naar het standbeeld van Spinoza in den Haag, dat werd gegoten naar het model van den Franschen beeldhouwer Hexamer, wiens kunst werk bekroond werd door de Haagsche Spinozacommissie. In het artikel: La Littérature hollandaise des origines a 1815 zyn tevens eenige onnauw keurigheden ingeslopen. Met een enkel voor beeld kan ik hier volstaan. De schrijver spreekt van Cats en den door dezen behaalden roem. Ky zegt: »Ses ouvrages sont lus avec enthousiasme; la chambre de rhétoriqwe de la province, Le Rossignol de Zélande, Ie célëbre comme une de ses gloires." En al wederom stuit men op zonderlinge fantazie. Men zoekt te vergeefs naar eene provinciale rhetoryker kamer: De Zeeuwsche Nachtegaal, omdat zoo danige kamer nooit bestaan heeft, omdat De Zeeuwsche Nachtegaal de titel is van een uitvoerigen bundel met gedichten, uitgegeven door een twintigtal Zeeuwsche poëten, waartoe Jacob Cats, de Ridder Jacob Schotte en de pensionaris Simon van Beaumont behooren. De bundel: De Zeeuwsche Nachtegaal verscheen in 1623 by den uitgever Van de Venne te Middelburg. * * * In La Hollande der uitgevers Larousse, vind ik onverwacht een klein artikel door mij voor eenige jaren geschreven in de Revue Encyclop dique. Had men my verwittigd van het voor nemen dit artikel te herdrukken, dan zoude ik er zonder eenigen twy'fel nog enkele bladzy'den aan hebben toegevoegd. Men heeft mij geheel buiten de zaak gelaten en zonder my'ne toe stemming het artikel herdrukt. Dit doet my te meer leed, daar ik tot de overtuiging was gekomen, dat my'ne beknopte beschouwing over onze nieuwere letterkunde van 1815 tot heden aan volledigheid te wenschen overliet. Het tijdvak was te uitgebreid voor een kort over zicht binnen eene beperkte ruimte. Ik heb indertyd voor Fransche lezers schry'vende in zonderheid datgene vermeld, wat naar my'ne overtuiging het belangrykste scheen. By her lezing kwam het my' later voor, dat aanvulling noodzakelyk was, en juist daarom betreur ik het, dat de uitgevers Larousse my'n vroegeren arbeid onveranderd opnamen zonder eenige kennisgeving. Ware my' aanvulling mogelijk geweest, ik zou my'ne Fransche lezers gewezen hebben op de steeds hooger klimmende productiviteit van Nederlandsche schry'vers en schryfsters in de laatste kwart-eeuw. De toevloed van nieuwe scheppingen is zoo groot, dat het zeer moeilyk zal wor.den, om een eenigszins vol ledig overzicht te geven. Het meest werden beoefend lyrische poëzie, roman, novelle en drama. En dan zou ik er aan herinnerd heb ben, hoe de stoot tot beoefening der nieuwere lyriek gegeven werd door Jacques Perk, jong gestorven als twee Fransche dichters, Gilbert en AndréChenier. Jacques Perk wy'dde al zyne krachten aan het sonet, het klinkdicht, eens de triomf van Petrarca, Ronsard en Shakspere. En inderdaad hij slaagde er in «ge beeldhouwde" sonetten te voltooien, die zyn naam zullen doen leven in de geschiedenis, naast die eener kunstzuster, Helene Swarth, die hem evenaarde en somtijds overtrof, gely'k al in 1889 door my' is aangetoond in my'ne Geschiedenis der Noord-Nederlandsche Letteren in de XIX eeuw, III deel, bl. 373-379. Ik zou mijne Fransche lezers inzonderheid gewezen hebben op den dichterlijken arbeid van mevrouw Lapidoth?Swarth. De aangrypende muziek barer vlekkelooze sonetten zou ik met geestdrift geprezen hebben. Hare dichterlijke scheppingen bekleeden in onze moderne poëzie dezelfde plaats als de verzen van Madame Desbordes?Valmore uit het ty'd40 cents per regel. «??nmimiiMMMmimmMiiiiMiHiiiiiMiHiiiiMiiiiiiniiiiiiiinilPtM!»» Koninklijke Fabriek van Rijtuigen. J. J. BEIJNES, Haarlem. Wegens groot gebrek aan plaatsrnimte, biedt de KONINKLIJKE RIJTUIGFABRIEK, firma J. J. BEIJNES, te Haarlem, te koop aan, tegen prijzen beneden aanmaakkosten, als: een Staatsie Berliner, fijn model, een Coupémet kinderzitting, drie Victoria's (Mylords), drie Napoleons, twee Park-chaises (Paniers), drie Breaks met Zomer-tentkap, een kleine Barouchette, een gebruikte Landau. Alle Rijtuigen zijn in onze werk plaatsen vervaardigd. Belanghebbenden worden beleefd uitgenoodigd tot een bezoek aan ons Magazijn. 11 O.OO en hooger 12 Meter l Franco en vrU van Invoerrechten toegezonden" l Stalen ommegaand ; e f en zoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-ZiJde" van 45 et. tot fl 11.IO per Met«>r. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), ZUrich. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG. Sormaal-folartMuB. K. F. DEUSCHLE-BENQEB, Amsterdam, Kalverstr. ISf! Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. Piano-, (tel- en Mnzietalel MEYROOS & KAJLSHOVEN, Arnhem, Eoningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. ECHT VICTORIAWATER. J. H. DE WIT, ALGEMEENE BOEKHANDEL, Utrechtschestraat 54, Amsterdam. Voorhanden: C. T. J. LOUIS RIEBER, Het Konink lijk Paleis te Amsterdam. Compleet in 15 afleveringen a ? 3.50. Op aanvrage ter inzage te bekomen. Wie nmaal koopt in het Kleedermagazün Au Louvre" Kalverstraat hoek Taksteeg, koopt er altjjd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl