De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 22 april pagina 1

22 april 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1191 DE AMSTEBDAMMEB A°. 1900. WEEKBLAD YOOR NEDEBLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. D) t nuramor bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad ii verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover h«t Grand Café, te Parijs. Zondag 22 April. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O V 0. VAN VERRE EN VAN NABIJ: Recht. De zaak Hogerhuis, door P. A. Pijnappel. Pacht en loonkommissies, door L. E. Gerdessen, (II.), be oordeeld door K. Cz. de Boer. Ietwat Politiek Pluksel in de vorm eener Nabetraehting, ing. door Een Staatsman in Ruste. Afkeurende Neutrali teit. 8001ALE AANGELEGENHEDEN : Kamers van Arbeid en Geschillen-beslechting, (I) door H. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofd stad, door Ant. Averkamp. De Muurschilderin gen van Derkinderen in het Trappenhuis van het gebouw der algemeene maatschappij van levens verzekering en lijfrente te Amsterdam, door R. W. P, Jr. Werk van Th. van Hoytema, door R. \V. P. Jr. Libre esthótique, door Alb, Th. Natio naliteit, door Gregorius. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. Amsterdamsche Buurten . en Amsterdamsche Dichters, door J. H. R. FEUILLETON: Een Modderapat, (I ),door Parvus. BECLAMES. VOOR DAME8: Een Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, door Vera. Een uit velen, door B. v. 't St.?Paula van Veren,door J. van Heyningen, beoordeeld door v. H. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANC1EELE EN OECONOM380HE KRONIEK, door D. Stigter. INGEZONDEN.?PEN-EN POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIEN. IIIIIIIIIIHIIIIIIIIIItlllltllllllllllllltllllllllllllllll Hecht. Tot offic:er van Justitie bij de Recht bank te Haarlem is benoemd Mr. A. A. Pélerin, thans officier bij de rechtbank te Almeloo, aldus deelde de Staatscourant mee. Deze benoeming, inderdaad een niet geringe promotw voor den benoemde, zal te Almeloo, en daarbuiten, waar men kennisgenomen heeft van de geruchtmakende zaak de aanklacht door den heer Pélerin tegen den heer N. Frar^ois Snel ingediend, en voor de rechtbank te Almeloo behandeld in bijzondere mate de aandacht hebben getrokken. In ons Nr. van 25 Maart hebben wij dit geval uitvoerig besproken. Daar stelden wij in het licht, dat uit hetgeen de getuigen, en ook de heer Pélerin zelf als getuige, hadden gesproken, in geenen deele de onschuld van den officier van justitie, die als aanklager optrad, is gebleken. Wij halen uit dat artikel het volgende aan: »De rechtbank had nu uit te maken, of door »de Almeloosche autoriteiten" in 't algemeen, en den heer Pélerin in 't bijzonder, die zich deze beoordeeling had aangetrokken, de zaakBos was behandeld, meer lettende op den heer Snel, die, zooals de Officier van Justitie ver klaarde, de drijver was in deze zzak, dan op Bos' mededeelingen, en of deze ambtenaar den heer Bos op minder gepaste wijze had bejegend. »Wat het eerste betreft, de heer Pélerin deed een verbaal van hetgeen h;j als Officier van Justitie had verricht. Eerst achtte hij de zaak buiten zijn bevoegdheid gelegen, en verwees bij Bos naar den luitenant der marechaussees. Later heeft hij Bos gezegd, maar met zijn getu gen bij hem te konwn. Nadat de luitenant der marechaussees een rapport aan den Minister had uitgebracht, dat den Procureur-Generaal onvoldoende scheen, heeft de beer Pélerin op diens last het onderzoek hervat, heeft Bos op geroepen, hem beleefd behandeld, hem zelfs een stoel gegeven enz., terwijl Bos bij herhaling; en evenzeer oader eede beweert, dat de Off. van Just. op zijn verzoek, of hij (Off.) dan met een veldwachter naar getuige wdde zenden, had geantwoord: //ik verdom hel"; dat de Off. nooit tot hem gezegd had in deze zaak .onbevoegd te zijn; dat de Off. later »erg tegen hem te keer was gegaan;" dat de Off. tegen hem ge zegd heeft: Ga jij nu eens daar staan en dan zal ik je het onderscheid eens zeggen tusschen ons beiden. Ik ben een hooggeplaatst persoon van karakter en jij bent een fielt en een gemeene vent. Ga nu maar weer naar dien kerel hierover". Als er weer een verzoek van je komt zal ik het laten rusten." ^Hiertegenover heeft de heer Pélerin de vol% gende verklaringen gesteld: dat hij niet tegen Bos eezegd teeft, htt te verdommen diens zaak te onderzoeken; dat hij niet boos was op Bos, maar kregel op den heer Snel; dat hij zich misschien aldus heeft uitgedrukt: Ga nu maar weer naar hierover; en hem verzocht heb wat achteruit te gaan, dat weet ik niet, ik doe dat wel eens meer, ais de menEchen zóó van hun werk, smerig en riekende naar den borrel, vlak voor me komen staan, maar gescholden voor fielt en gemeene vent heb ik hem niet. Dat is heelemaal mijn ge woonte niet. Get. behandelt de lui die bij hem komen altijd beleefd; bij weet maar al te goed, dat het publiek er niet is om den ambtenaar, maar de ambtenaar voor het publiek." »Later, op een vraag van den verdediger, heeft Mr. Pélerin verklaard, dat Bos niet dron ken was, en dat hij er fatsoenlijk uitzag. tAl weet ik niet precies wat ik gezegd heb, daarom wett ik toch wel,</ctó(de bovengenoemde woorden) niet gezegd te hebten, daar ik nooit zulke uitdrukkingen bezig." Hiertegenover staat dan weer, dat Bos nog maals ondervraagd, gear_twoord heeft: //DeOff, van Just. weet zeer goed, dat hij die woorden gebezigd heeft en naar den muur gewezen'1; dat de heer Snel verklaarde: dat hij bij het schrijven in de krant niet is afgegaan op Bos' verklaring alleen, maar er veel meer klachten waren van gelijken aard, die hem daartoe aan leiding gaven; dat Bos herhaalde malen de zaak hem verteld had zonder eenig verschil van beteekenis in den inhoud; dat de verdediger Mr. Bruggerjcaten evenzoo constateerde, zonder weersproken te worder, dat er heel wat klach ten in omloop zijn over onaangename behan deling op het parket, ofsclioon hij niet wist of deze klachten alleen den heer Pélerin betroffen, en ten slotte, dat een ander getuige sis woor den van dtn heer Pélerin ter terechtzitting heeft overgebracht: »Die kerel hierover (Snel) maakte me wat te dom. Kijk eerjs, wat een papieren ik al vol geschreven heb, en nu kau ik weer beginnen. Als liij 't mij gelapt bad, (bedoeld is 't zonder voorkennis in de krant zetten) dan gaf ik hem een klap in 't gezicht." Op grond van deze getuigenissen heeft de Almeloosche rechtbank, d. w. z. hebben de collegaas van den heer Pélerin, den heer Snel veroordeeld tot een boete van ? 300.?een vonnis, waarvan de heer Snel in hooger beroep is gegaan. Maar nu, terwijl deze zaak nog han gende is; het Hof nog op geenerlei wijs heeft kunnen onderzoeken of uitmaken, wie gelijk had: de heer Snel, die voor Bos opkomende, den officier van justitie plichtverzuim ten laste legde, of den officier v. justitie, die den heer Snel van smaad en laster beschuldigde; terwijl het nog onweersproken is, dat er meer klachten in omloop zijn over onaangename behan deling op het Almeloosch parket; en er evenmin eenige tegenspraak van Mr. P lerin is vernomen, dat hij als officier v. justitie tot een der getuigen zou gezegd hebben: die kerel hierover (de heer Snel) als hij 't mij gelapt had (iets in de krant te zetten) gaf ik hem een klap in 't ge zicht," een uitval d. o. reeds meer dan voldoende om iemand weinig geschikt als ambtenaar van 't Openbaar Ministerie te doen kennen! leest men des heeren Pélerins promotie in de Staatscourant. Nu staan we voor het geval, dat het Hof het door de rechtbank van Almeloo gevelde vonnis heeft te toetsen; m. a. w. heeft uittemaken, of Mr. Pélerin als officier v. justitie zijn plicht heeft vervuld en zich niet op zoo onbehoorlijke wijs heeft uitge laten tegen Bos; en later ook tegen den getuige Meijer over den heer Snel, als uit het verhoor schijnt te blijken; maar, als sprak Mr. Pélerin's onschuld van zelf reeds, geeft den Minister niet in woorden, maar sterker dan in woorden d. i. door de daad dezer promotie, te kennen: blijf me van Mr. Pélerin af; hij is niet alleen on berispelijk, maar verdient een belooning, een pluimpje, dat ik hem bij voorbaat al gaf. Plomper, grover kan er op een recht bank of op een Hof al niet geïuftuenceerd dan zooals de Minister van Ju,-titie zich thans dit, laat ons aannemen in onnaden kendheid, veroorlooft. Men heeft het ten onzent nog al eens over het prestige van het Recht en van de rechterlijke macht. Het Recht is bij ons, zoo vernemen we dan vaak, zoo vei lig en zoo zuiver; maar of hetgeen in de laatste jaren geschied is, de natie zal ver sterken in die meening, wij betwijfelen het zeer. Allerminst is, gelooven wij, het regime van den heer Gort v. d. Linden geschikt om den eerbied en het ontzag voor ons Recht en onze rechtspraak te verhoogen. Ofschoon hij zelf verklaren moest, dat aanvulling der bepalingen op revisie van strafvonnissen noodig was; en minstens half Nederland er aan twijfelde of drie personen, die gevangenisstraf ondergingen, niet onschuldig veroordeeld waren, achtte hij het toch overbodig, tot zulk een wijzi ging der wet het initiatief te nemen. Als Minister had hij de zaak-Hogerhuisen onderzocht, dat wil zeggen bij Rachtbank en Hof geïnformeerd, en een Minister is natuurlijk zoo'n genie, dat hij de duisterste zaak op die manier voor zichzelf wel tot klaarheid kan brengen. Had ooit een minister van justitie een meer doorslaand bewijs kunnen geven van de ... gemakke lijkheid, waarmee hij het dubieuze in de rechtspraak durfde laten voortbestaan! Een ander feit, in betrekking lot deze zelfde zaak, is de weigering aan den vader van den heer Troelstra om den zoon gratie te verleenen. Ieder gevoelt dat het onrecht is, den heer Troelstra een maand gevangenisstraf te doen ondergaan, omdat hij, door een officier van justitie te beleedigen getracht heeft een herziening van het vonnis over de Hogerhuisen uitgesproken, mogelijk te maken; en het eenig middel om dat onrecht te keeren, het middel dat hij in den naam der Koningin heeft toe te passen, laat Z. Exc. ongebruikt. En nu komt de zaak Snel; nogmaals een beleediging van een ambtenaar van 't Openb. Ministerie, maar ditmaal een amb tenaar over wiens daden en over de geloof waardigheid wiens woorden het Hof nog te oordeelen heeft; en Z. Exc. zendt hem in glorie naar Haarlem, als wist hij nu reeds, dat zijn ambtenaar niets ten laste kon worden gelegd. ' ** Wij zijn hier te lande zeer gehoorzaam; we trekken ons niet spoedig iets aan en verzetten ons gewoonlijk niet, als we. ten minste zelf geen nadeel ondervinden van wat de Regeering doet en durft. Maar zal nu deze benoeming van den heer Pé'.erin tot Officier v. Justitie te Haarlem, m. a. w. dit loffelijk getuigschrift door den Minister aan zijn ambtenaar uitgereikt, vóór hè' Hof tusschen hem en den heer Snel uitspraak heeft gedaan, ook doorgaan zonder protest van hen, die nog hechten aan Recht? De Zaak Hogerhuis. Het verzoek om revisie is afgewezen. Afgewezen door lieden, die het vroeger te druk gehad hebben met het Drtyf'usschandaal om zich met deze zaak m te laten en die ook nu, blijkens de in hun arrest voorkomende beweringen, nog niet de moeite genomen hebben er zich van op de hoogte te stellen Afgewezen door lieden, die om het ne punt, waarin de overeenkomst van de Dreyfus- en de Hogerhuiszaak nog niet volkomen was, pp te Juffen, nu nog aan de reeks dat bij beide de onschuld werd veroordeeld, bij beide de schuld later aan gewezen werd, maar toen gesteund met alle kracht der gezamenlijke regeering-slichamen (Rechterlijke Macht, Tweede Kamer en Minister van Justitie), bij beide men zich als antwoord op de critiek der vroegere «bewijsmiddelen op «nieuwe'' beriep, die even onbeteekenend waren, bübeide men zich niet ontzag met geweldpleging aan de waarheid den volke te verkondigen, dat de beschuldigden een «bekentenis" had den afgelegd; bij beide de verdedigeis van het vonnis slechts voor een ding eer bied toonden te hebben: dechose jugée; als laatste feit dit hebben toegevoegd, dat zij de veroordeeling niet passender meenden te kunnen uitspreken dan naeen huis-clos. Aan n raadsheer heeft de H. li. het onderzoek opgedragen ; slechts n zag en hoorde de verschillende getuigen ; slechts n stelde een, zij 't dan ook hoogst opper vlakkig onderzoek in en kon zich op grond daarvan een gebrekkig oordeel vormen;. de anderen wisten heelemaal van niets. Stukken hadden ze gezien, maar daarbij bleef het. De ne man, die zich een soort van opinie had kunnen vormen, hij, die hier de taak had van rechter commissaris bij de gewone rechtbank, werd... toege laten in raadkamer, waar zijn Oordeel na tuurlijk overwegend en beslissend was. Hij sprak zich niet tevoren uit; hij noemde geen argumenten ; aan de verdediging ble ven ze onbekend maar na afloop van de geheele behandeling kwam hij er mee voor den dag in de duisternis van de raad kamer. Daar werd de verdediging van achteren gewurgd. Voorwaar bij de vroegere heldendaden van de rechterlijke macht in de Hogerhuistragedie past zulk een huis-clos. De overwegingen van den H. R. zijn zoo »abgesrnackt" mogelijk. Ik zal mijn lezers de moeite der lectuur van een weer legging besparen, die bij op de zaak in gaan te lang zou worden en die zij, zoo zij haar gevolgd hebben, zelf kunnen heb ben gemaakt. Ik zal mij trouwens niet op het zonder ling-onjuridisch standpunt van den H. R. stellen over de juistheid der afgelegde ver klaringen te oordeelen. Dit behoorde in dit stadium van de zaak niet te huis. Dit te onderzoeken is de taak van een revisiehof. De H. R. heeft echter deze dingen, waarmede de wetgevende macht uitdrukkelijk verklaard had, dat zij zich niet had te bemoeien, wél binnen haar ressort getrokken. Zoo is dit vonnis niet alleen een uitdaging van het gezond ver stand geworden, maar ook eene schending der wet. Uitdrukkelijk noemt de revisiewet als de eenige taak van den H. R. na te gaan of de nova d.w.z. de nova op zich zelf ernstigen twijfel kunnen wekken aan de juistheid der uitspraak. Niet of de getuigen, die deze nova mededeelen, be trouwbaar zijn. Om dit te onderzoeken wenschten voorstellers en Kamer de ge wone rechtspleging bij een Gerechtshof. Daar zou het blijken op de eenig mogelijke wijze: door contradictoir debat. Opzettelijk verbood men daarom den H. R. de getuigen onder eede te hooren; over hunne betrouw baarheid had deze geen uitspraak te doen; men ontnam haar dan ook de middelen er over te oordeelen. Enkel en alleen had de H. R. te beslissen of het opgegeven middel een novum was in den zin der wet. Het eenige wat haar macht aanvulde was de mogelijkheid van een nader onderzoek, d. w. z. een onder zoek b.v. naar het feit of de getuige, wiens verklaring het novum uitmaakte, dit wer kelijk verklaard had, of dat de mededeeling hieromtrent b.v. alleen een praatje was. Anders niets. Met geen andere dingen had de H. R. zich in te laten. Herhaaldelijk werd dit bij de behandeling der revisiewet in de Tweede Kamer uitgesproken. Bij monde van mr. de Pinto verzette de H. R. zich wel krachtdadig tegen deze machtsbeperking, maar ondanks al zijne hoofd artikelen in het W. v. h. Recht weigerde de Tweede Kamer deze macht aan den H. R. te geven. Wij hebben gezien met welk gevolg. Nu de H. R. deze bevoegdheid niet had verkregen door de wet, nam zij haar door de macht; door de macht een college te zijn, welks vonnissen niet vatbaar z\jn voor cassatie. Dat de nova op zichzelf in deze zaak ernstigen twijfel wekken aan de juist heid der uit&praak, behoeft geen nader bewijs. Het spreekt van ze'f. Wanneer de verklaringen van Stienstra, Ringia en de 30 anderen waar zijn, is het ontbreken van «ernstigen twijfel" onmogelijk. Het eenige punt dat nog bediscussieerd kan worden, is de betrouwbaarheid der getuigen. Ook het eenige punt, waarnaar het den H. R. verboden was te onderzoeken. Wilde dit lichaam zich dus op het standpunt der wet stellen, dan had het onmiddellijk op de eerste aanvrage de revisie »pure et eirnple" moeten toestaan. Zelfs een nader onder zoek in den zin der wet was onnoodig na de geconstateerde verklaringen voor de Recht bank en het Hof in den Haag bij het proces-Troelstra. Toen de H. R. dan ook toch een nader onderzoek gelastte, was het duidelijk welken koers men uitging. Men ging ondanks de wet onderzoeken naar de betrouwbaarheid der getuigen ? zo v der de middelen te hebben hiernaar een behoorlijk onderzoek in te stellen, zonder deze getuigen te zien of' te hooren. En als om aan iedereen duidelijk te maken, waar door de II. R de noodige onbevangenheid miste, ging de raadsheer-rapporteur, mr. Larnan Trip nog verder. Hij informeerde o ver de getuigen bij de burgemeesters der ver schillende gemeenten. Wat wisten deze van hen af? Niets, maar dit behoefde ook niet. Eén ding was van gewicht: was de getuige ook socialist? en wat was zijn godsdienstige gezindheid ? Uit de antwoorden op die beide vragen ontvangen, maakte de H. R. haar conclusie omtrent de betrouwbaarheid der getuigen op. En toen ten slotte, zooals te voorzien was 1), bleek, dat Paulus van Dijk, Sybout Alberda en Allard Dijkstra hun vertrouwen alleen aan geestverwanten hadden geschonken, f chijnt het oordeel om trent die betrouwbaarheid te hebben vast gestaan. Hoe zou een socialist in dit geval betrouwbaar kunnen zijn! Of iemand zon der godsdienstige gezindheid! Neen, zij moesten onbetrouwbaar zijn, en nu deed die onbetrouwbaarheid er volgens de wet wel niet toe, omdat deze den H. R. verbood er rekening mee te houden, maar in dit geval scheen dit lichaam vasthouden aan de wet uit den dwaze te vinden. De H. R. velde vonnis, lijnrecht in strijd met de uilgesproken bedoeling der wet. Zij zou een vooi beeld geven. En zij heeft, een voorbeeld gegeven voor altijd. De vruch ten zullen niet uitblijven van het feit dat de H. R. de uitlegpter der wet, de schatbewaarster der beteekenis zich niet ont zien heeft, laat het zijn te goeder trouw, de wet te schenden, om de revisie te kunnen afwijzen. De H. R. voelt zich nog de sterkste en zij zal handhaven, wat haar lijkt. Wat zijn de eerst-elementaire begrippen van gerechtigheid bij orde en bij gezag.' Wat bovenal vergeleken met dien parel: eerbied voor de rechter lijke macht! Zij begrijpen niet dat ongelijk te erkennen, waar dit bestaat, den eerbied niet wegneemt maar juist bevestigt; zij begrijpen niet dat deze onthulling van wat men nift aan den H. R. heeft te vragen, meer zal doen om dien eerbied voor gezag en orde en steunpilaren daar van te verzwakken, dan haast eenig ander feit kon. En dit is naast al het ellendige, het eenige vreugdevolle in de zaak. Weinig dingen zullen zoo verbitterend werken tegen een »orde", die tot deze dingen leidt dan zulk een uitspraak. Deze krasse ontkenning van het recht van hen, die socialistische vrienden of voorsprekers heb ben om in n weegschaal gewogen te worden met het zoogenaamd «prestige der rechterlijke macht", zal meer dan iets anders wat er nog in ons volk leeft aan democratie versterken, haar invloed in de volksver tegenwoordiging uitbreiden, haar middel steunen, dat het eenige is om uit deze ellende te komen: het Algemeen Kiesrecht. Eén ding heeft het vonnis geleerd: dat Troelstra juist oordeelde toen hij zich te gen de revisie-beweging verzette en geen heil zag in een vonnis van den H. R. De uitkomst heeft hem gelijk gegeven. Van de rechterlijke, macht schijnt voor het recht niets meer te hopen: alleen de uitvoerende en de wetgevende blijven over. Maar hetzij men zich nu wendt tot den Minister, om gratie of tot de Tweede Kamer met het verzoek haar revisiewet te verscherpen en te verduidelijken, zoo in de puntjes en zoo precies, dat zij zelfs begrijpelijk wordt voor leden van den H. R. desnoods met een strafbepaling ingeval zij afwijken ; n ding zal altijd noodig zijn om op beide machten te kunnen infïuenceeren: een machtige democratische beweging. En om hiertoe te geraken zal ook het arrest van den H. R. kunnen medewerken, zooals elk onrecht den drang naar het betere verwekt. De slachtoffers ervan blijven de gebroe ders Hogerhuis. En zij vooral mogen niet vergeten worden bij het denken van den vooruitgang, die mede door hun lot zal ontstaan. In een brief uit de gevangenis schreef Wiebren Hogerhuis aan zijn moeder als zijn vertroosting, dat zij leden ten bate van het algemeen ; dat de straf, die hen had getroffen, oorzaak zijn zou van verandering in de regelingen, die wat ter beveiliging van de gemeenschap bedoeld is, maken tot een publiek gevaar. Hij heeft gelijk gekregen in hoogeren zin nog dan hij bedoelde. Thans zijn het niet alleen meer het onmatig vertrouwen in de politie, de geheime instructie zonder rechts bijstand van den beklaagde, het beroepsrechterstelsel, de te geringe bevoegdheid van den advocaat en de onafzetbaarheid der rechterlijke macht, die als zoovele fouten van ons tegenwoordig rechtssysteem door dit proces aan zoovelen ingescherpt zijn ; thans wijst deze zaak op een zoo groot ge vaar bij ons hoogste rechtscollege om zijn politieke gezindheid invloed te geven op zijn uitspraken, dat de strijd vóór of tegen de gebroeders Hogerhuis thans zuiver ge steld kan worden als een strijd vóór of tegen democratie. Het conservatisme zal in dezen strijd bedrogen uitkomen, als altijd. Maar eere aan hen, die van dien strijd voor gerechtigheid de slachtoffers zijn, de martelaars van den komenden vooruitgang: aan de gebroeders Hogerhuis met wier lijden de verbetering in de toekomst wordt betaald. P. A. P.IJNAPPEL. 1) 3 bewonerj in die streek zijn nagenoeg al'e ut socialisten (dit woori genoden in zijn breedste schakeering) of afgescheidenen. Zij leven als het ware in twee kampen en gaan in het geheel niet vertrouwelijk met elkander om. Pacht- en Loonkommissies, door L. E. GERDESSEN. Haarlem, Warnier en Ketting 1900. II. In zijn beschouwingen over de lotge vallen van de Begrootingspost »Subsidiën aan Pachtcommilsiën" heeft de geachte schrijver aanleiding gevonden tot een zeker niet onbelangrijke uitbreiding van het onderwerp door hieraan toetevoegen: Looncommissiën, en hij heeft dit blijkbaar een zoo voor den hand liggende aanvulling gevonden, dat eenige nadere toelichting, van de redenen die hem hiertoe hebben geleid, geheel overbodig is geacht en achter wege gelaten. Dit is tot op zekere hoogte te verklaren en te vergeven. Ik kan mij volmaakt goed indenken in den gedachtengang van hen die deze laatsten onafscheidelijk aan de eersten verbonden achten. Wanneer, zoo is de redeneering, dergelijke Pachtcomraissiën zoo noodzakelijk worden geacht, en zelfs met Staatsh'.ilp het ontstaan daarvan moet worden bevorderd, om den pachten te be schermen tegenover den onzedelijken dwang van den eigenaar, en hem in 't kort een betere levenspositie te geven, dan heeft de Staat slechts half werk gedaan wanneer hij daarbij den arbeider aan zijn lot overlaat. De pachter moge in sommige gevallen slachtoffer zijn van de willekeur van den eigenaar; de arbeider, verkeert tegenover zijn werkgever, de pachter, in volstrekt geen betere conditie. Van een hoog ontwikkeld plichtsbesef tegenover den arbeiderstand kunnen de boeren in 't algemeen niet worden verdacht. Wanneer het dus al gelukte door middel van pachtcommtssiën de levenspositie van den boerenstand te verbeteren, dan ont breekt nog alle waarborg, dat de arbeiders hiervan zouden profiteeren, die toch zeker niet minder dan de boeren zelf aanspraak hebben op een billijken deel van de op brengst van den grond, dien zij, en zij vooral, bewerken. Zonder die waarborg is elke opoffering van den Staat een onbillijke bevoordeeling. In dezen gedachtengang behooren bij Pachtcommissiën onafscheidelijk Looncommissiën, en wanneer ik niettemin mijn verlangen slechts tot de eersten beperk, dan ligt dat niet daaraan, dat ik de rede neering onjuist vind, integendeel, maar alleen daaraan dat mijne opvatting van de taak der Pachtcommissiën een ander is dan die van den geachten schrijver en van velen met hem. Een verschil van opvatting, dat gelukkig in den eersten tijd geen beletsel behoeft te zijn voor ons gemeenschappelijk strijden voor de door ons beide begeerde instellingen. Zeer velen stellen zich deze Pachtcom missiën voor als een instellingen met een arbitrale macht aan wier uitspraak beiden partijen zich zullen hebben te onderwerpen. Niet alleen door het vaststellen der verhuurconditiën, maar ook door het bepalen van een billijk geachten huurpprijs zouden zij de fouten van het tegenwoordige concurrentiesysteem moeten ondervangen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl