Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. H91
en meest volledige wijze, dit jongste werk van
den heer Derkinderen bespreekt, waardoor
dan ook verdere uitwijdingen vrijwel overbodig
worden.
Het is dan ook slechts om beo, die dit nog
niet wisten, er aan te herinneren, dat waar
Frankryk een Puvis de Chavannes gehad heeft
en Engeland een muurschilder als Bume-Jones,
wy in Derkinderen een kunstenaar mogen
eeren, die door dit laatste werk opnieuw be
wijst, dat er naast het maken van schilderyen
een schilderkunst bestaat, even groot en
machtig, die in verband en samenhang met
architectuur haar uitingen vindt.
R. W. P. JK.
Werk van Th. van Hoytema.
De firma Frederik Maller zal den 24 April
een zeer uitgebreide collectie teekeningen,
pastel's, aquarellen etc. van den heer Th. van
Hoytema onder den hamer brengen.
De een-en-zeventig nummers plant-en dier
studies van verschillende jaren dagteekenende,
geven een vry duidelijk beeld van het kunnen
van den heer Hoytema. Het meerendeel van
zyn werk is als ernstig geziene en flink raak
gezette studies, die daarna tot pastels en
aquarellen zy'n bygewerkt. Zij diagen bet
kenmerk van geobserveerd te zy'n en toen
direct neergeschreven, met de
gemakkelykheid van iemand die veel gezien en gedaan
heeft, vandaar dat zij ook niet den indruk
van geheel doorwerkt geven; zy blyven luchtig
omdat zij de frischheid van een oogenblik in
zich dragen, wat wellicht een oorzaak van
hunne charme is.
Hier en daar doen zy ons aan goede Japan
ners denken in hun eenvoud van opvatting,
en decoratieve werking, die echter by' nadere
ontleding niet alty'd geheel steekhoudend is,
maar het karakter der dingen, in hun
uiterly'ke vormen en toevalligheden is den teekenaar
meestal niet ontgaan.
Hy ziet zy'n vogels en planten in hunne
meest kenmerkende vormen en gedaanten ei
weet ze daarin te snappen met een juistheid
die merkwaardig is, en als zoodanig zy'n zy'n
opr.anen, ook door hunne eigenaardige wijze
van behandelen voor velen dan ook
aantrekkely'k, omdat zy tot ons spreken in een taal
voor ieder begrijpely'k niet alleen, maar waarna
men luisteren kan, zonder zich erg behoeven
in te spannen.
De catalogus met een voorwoord van Jan
Veth is met een fraaie reproductie naar In
den nazomer" (korenvelden by Hilversum) en
een tweetal zicco's mar penteekeningen ver
sierd.
R. W. P. JB.
Libre estliétip.
Men weet dat Libre esthétique een gezelschap
is van rechters, ny'veraars, afgevaardigden,
grondeigenaars, geneesheeren, ingenieurs, hom
mes de lettres, leeraren, ongeveer een kleine
honderd in getal, die, onder bovengenoemden
titel, kunstschilders en andere plastische kun
stenaars, tot Protecteurs dienen, om zooveel
mogelyk jaarlyks eene tentoonstelling te houden,
in welker zalen, onvermydelyk bont behangen
met beschilderde doeken, kamermuziek wordt
uitgevoerd, onder leiding van Eugène Ysaye,
en letterkundige voordrachten of causeries wor
den gehouden.
Dit jaar heeft van den In tot den 31n Maart
weder zulk eene tentoonstelling te Brussel
plaats, welke voor twee franken (inclusive ca
talogus van 48 blz. in 12°) door iedereen kan
worden bezocht.
Men ziet aan den toegangspry's, dat op het
eigeulyke volk niet gerekend wordt. Men
richt zich dus niet naar Tolstoi's stelsel, en
zoekt ook geene publieke opinie te vormen.
Men bepaalt zich tot een groep aristocraten
in de kunst. Zoo overtreft het getal
«beschermers" dan ook verreweg dat der exposants, die
de 60 niet te boven gaan. En toch, wie zou
de kenspreuk Libre esthétique niet gaarne aan
vaarden ? ...
Waarom zou men 't niet toelaten dat eenige
jonge landschapschilders de horizontale lyn
van 't veld door een perpendiculaire zoeken
voor te stellen ? Wy' hebben immers nu al
zoo lang de perspectief gepleegd sedert het
leven van van Eyck, Memmling en Pourbus!
Varietas delectat.
Waarom zou men aan de nieuwelingen niet
gaarne het gemak laten de kleederen van hunne
portretten door een zwart of rood plakkaat
af te beelden, indien zy dit verkiezen boven
een eenvoudigen, effen achtergrond van neu
traal koloriet! Als zy deze verwisseling libre
tsthétique willen noemen, waarom zou men hun
dit niet gunnen?
Isaac Israels moet dan maar weten wat hij
doet, als hy ons den Amsterdamschen Singel
met den munttoren en het Koningsplein op
een bezield doek te genieten geeft, op de
aloude manier, met waarheid van kleur en
diepte, met echte atmosfeer en natuurlijke
groepeering, op het leven betrapt!
Maar, de »protecteurs" moeten het ons niet
kwaly'k nemen, dat wy' by 't rondwandelen
door de bonte zalen en het lezen van hunne
deftige namen, daarby' wat meer deden dan
glimlachen. Wy dachten aan onze kindsheid
en Conscience's »Hoe men schilder wordt" ...
Maar neen, neen! De doeken schenen nog
minder proefnemingen, dan wel une moquerie,
een loopje te zy'n, dat vele «kunstenaars''
nemen met het goede, twee franken betalende,
hoopje bezoekers, en met de deftige protecteurs.
Wy zy'n geneigd eene novelle als pendant
by die van Conscience te schryven, en wel
onder den titel: »Hoe men ophoudt schilder
te zy'n." Daar zy'n er onder de tentoonstellers,
die roekeloos hun talent misbruiken, weg
werpen en een beroep doen op wansmaak en
afzichtely'kheid; zoo b.v. de MasJcen van no. 94,
Le caféHarcourt au quartier latin, no. 99, enz.
Nevelbeelden, waarbij het genot der toe
schouwers volkomen in 't raden der voor
stelling, in de fantazie der toeschouwers bestaat,
zyn er in menigte. Het is dan ook eene eigen
aardigheid van 1899?1900, zoowel in schilder
als dichtkunst, aan den beschouwer den arbeid
over te laten, die de kunstenaar moest ver
richten, vooral wat de ly'nen, de teekening
betreft.
Ook hierin, in de duidelykheid van het
kunstwerk, heeft men met de oude meesters
opgeruimd. Om niet van de 15e eeuw te
spreken, heeft b.v. by Frans Hals (2e periode),
die zeer veel lïbre esthétique oefende, elke
penseelstreek, hoe grof ook, eene beteekenis
als teekening.
Libre esthétique! Waarom zou men eiken
kunstenaar niet de vryheid laten de schoon
heid uit te drukken, gelyk hy het verstaat ?
Heeft men dan tot hiertoe Calame niet mogen
bewonderen, als men Ruysdael hoogschat ?
Verbiedt Metsu Lenbachs portretten te eeren?...
't Is als of een groep jongelieden meent eene
ernstige ontdekking te hebben gedaan!
Ongelukkig schynt ons dit alleen een voor
wendsel, om menigmaal half geoefende
penseelen aan te bevelen en anarchisten te worden
quand méme. Wy verwyten het aan den Span
jaard Ignacio Znloaga evenmin als aan Israels,
dat hy' zich in zulk naief gezelschap heeft
begeven, want men kan veel van hen leeren:
Diags voor het stierengevecht, een groep van
vy'f levensgroote personen, van uitmuntende
teekening en waarheid van kleur, steekt schit
terend af op de valsche omgeving in de zaal.
Men ziet de schildery' aan dat de titel slechts
eon voorwendsel is om een portretgroep te
schilderen, maar toch is het kunstwerk hier
onovertroffen (al is het ook niet gesmeerd (!)
en wel perspectivisch behandeld).
Gelukkig vindt men toch ook onder de
aanleggers van den salon eenige uitzonderingen
welke nevens de buitenlanders kunnen worden
genoemd. In de eerste plaats geen schilders-,
maar beeldhouwwerk van Constantin Meunier:
Lmile Verhaeren als ronde bosse ongewoon
(libre est), doch daarom niet anarchistisch en
zelfs op overtuiging gegrond, 's Meesters elf
werken vormen eene merkwaardige groep Als
schilder noemen wy gaarna Leon Frédéric
dairneven. Men kent zyne manier: steeds waar
van klner, soms met wat te weinig tutschenlucht;
hier munt uit: de craj/o»-teekening van levens
groote kinderkoppen, getiteld: Les jlturs qui
chantent.
Gaarne zouden wy nog eenige dergelyke
voorbeelden geven van onoverdreven Liberté,
doch 't geldt hier meest jongelieden, welke in Ne
derland toch onbekend zijn en hunne wankelende
schreden nog sterker moeten doen wordan om
geprezen of gelaakt te worden. Mogen zy zich
spiegelen aan het gezegde. Alleen noemen wy
daarbij nog den franschman Louis Valtat, die
werkelyk een scomble" heeft geleverd om het
publiek voor den gek te houden met zijn in
eenige uren volgesmeerd doek, Jardm du
Luxembourg, waarin alle teekening gehoond
wordt, bonte vlakken voor koloriet moeten
gelden en waarbij de grootste afstand des toe
schouwers niet toereikend is, om een eenigszins
harmonisch effect te doen bespeuren. Zulken
wansmaak dienden de protecteurs af te wyzen.
Overigens moet men tot hunne eer bekennen,
dat in 't algemeen het gevoel van zedigheid
door de commissie is ontzien; opzettely'ke
sensualiteit wordt hier niet gehuldigd. Men
heeft dus geene Wet Ileinze noodig (die te
genwoordig alle soort van Sscessionisten en
andere modernisten door geheel Duitschland
in rep en roer brengt), om de zedely'kheid in
de kunst te handhaven, ten spy't van het uit
gelaten ty'dschrift Jagend en andere onbarm
hartige ondermy'ners en sloopers der hemd- en
broekaffdiren.
Leuven.
ALB TH.
iiiimiiiiiiiMiMiiiiiimiiMiiiimiiiiiiiiiiiiiiift
Nationaliteit
In eene brochure geheeten «Nationaliteit",
is de jonge dichter Carel Scharten opgekomen
tot opwekking van ons volksbewustzijn. Het
zyn maar eenige bladzijden vroeger verschenen
in het tijdschrift de Aibe-id. Alhoewel het eene
zwakke poging is (de schryver Iweft zich
blykbaar niet te veel moeite gegever.) is iedere
poging om ons over ons volksbestaan te doen
nadenken welkom. Want deze ty'd van verkeer
onder de menschen, dank zy het vermenigvul
digen der spoorwegen, telegraaflijnen, en der
stoombooten, zal gewichtig zy'n voor het leven
der naties. Door die invloeden zullen er zijn
die verdwyner, en die er boven opkomen.
Van de veelheid naar de eenheid, zooals de
minister Modderman nu twintig jaren geleden
zeide, dat is het lot van menschelijke schep
pingen en instellingen en van alle
natuurverschynsels.
Moeten wy blijven individuen ? moeten wij
bly'ven in de veelheid zoolang mogelyk of
moeten wij streven om zoo spoedig mogelyk
tot de eenheid te geraken ? En deze vraag
doet zich niet alléa voor ten opzichte der
naties maar ook in de innerlijke politiek van
een enkel land, waar vooral de socialistische
en meer modern politieke partyen tot de groote
eenheid hand in hand werken.
Onoplosbare vraag!
Want eene schitterende individualiteit heeft
zijn voordeelen en een krachtig geheel insgelijks.
De vraag zal zijn: Waar is de vy'and? Zoo
de som der individueele vijandely'kheden
grooter is dan die van de macht daarbuiten
dan ligt de vy'and in het individu, zoo niet
dan moeten we verder zoeken
Maar dit zijn wijsgeerige raadsels waarvan
de oplossing ons tot ellenlange bespiegelingen
zou voeren en ons voor het oogenblik afleiden
van 's heeren Scharten welgemeende bladzy'den.
Deze zijn breedsprakig en er ontbreekt aan
de zwaarte van rede en woordenlast. Hij spreekt
van den »wydglanzenden hemel, van weerspie
gelingen en Eeuwigheden in Schoonheid, van
bergtoppen en morgen zon »en", zegt hy:
«beneden de wuivende luchten der melodie,
sde goudgroen opstaande hemelen des woords
»en de zonvolle aarde der in wemeling van
«kleinen licht-dronkenen, ligt logen dof-valsch
»in diepste mynschachten der menschely'ke
«denkingen: het nationaliteitsgevoel".
Dan komt in de voorstelling des heeren
Scharten in de grauwe morgennevel een man
over den wy'den zwart-vochtigen akker eene
spade is zy'n breede hand, hy' staart naar het
oosten naar de bleeke streepen van den lichter
wordenden dag. De vogelen kwinkeleeren en
gouden randen verschy'nen aan de wolken der
lucht.
Het is een mooie voorstelling, niet geheel
nieuw en wy vragen ons af wat wil die man ?
Doch de man verdwynt zonder ons antwoord
te hebben gegeven.
Dan spreekt de auteur van den geboorte
grond van de geur die 's avonds achter het
dorp van af hooilanden wuivend streek van
het kerktorentje in donker boomengroen van
het liedje dat eene moeder zong in den avond
voor de deur en dan deze goede volzin : »de
liefde voor zyn land nu zou zelve samen
vloeien met de lichtvlietende beken zy'ner ziels
gevoelens."
Zeer juist vervolgt hy :
«Het is ook niet de landstreek zelf die voor
ons waarde heeft, het is alleen de liefde tot
dat land. En worde het bestuur over dat land
ontnomen ons, de liefde is ons onontvreemdbaar
en zal in grootheid winnen door haar marte
laarschap,"
Ernest Renan indeity'd antwoord gevende
op de vraag wat eene natie is, of waardoor
zy gevormd wordt, zeide dat het »le désir de
vivre ensemble" is, dat de naties in het leven
roept en niet de gelijkheid van Godsdienst,
van taal of de geographische gesteldheid. En
wy mogen het in dat opzicht met dezen
franschen auteur eens zy'n niettegenstaande
er inderty'd veel op zy'n redeneeringen is afge
dongen." Zoo zy'n de Zuid-Limburgers
oorspronkelyk van Nederland geheel vreemd nu
met zyne bewoners ingenomen en verbroederd.
>Wy Nederlanders, zoo vervolgt de heer
Scharten, zy'n een ellendig volk, ondergegaan
in ziekelyke wellust voor wat van vreemde
landen is, en hij pry'st de hollandsche, stadjes
met hun overbuigende grachtjas waar een
laag gebogen brug zich overwelvend in weer
kaatst, het landschap met de knotwilejes, de
stille hoeve en het bruggetje wit en de maan
als witte bloem aan den hollandschen hemel.
Zeer zeker, dat is alles heel mooi, wanneer
men er mee tevreden is ea men leert er
tevreden mee zy'n gedwongen en uit gewoonte.
Doch uit instinct wordt de natuur van den
mensch gedreven naar de bergstreken naar
de rotsen en wild stroomende wateren. Dit
schy'nt de bevrediging te zyn die
demenschelyke natuur verlangt en haar wordt geweld
aangedaan wanneer zij moet zich ontplooien
in de vlakke landen aan de zee, vooral wan
neer deze streken niet boschrijk zy'n. De
beste krachtigste, sappigste menschen-naturen
komen voort uit de bergstreken waar het
water (en dit schynt een der hoofdfactoren te
zy'n) de gezondheid en sterkte bevordert. Ook
dit moet niet overdreven worden want de
zoogenoemde crétini komen voor in de te enge
dalen .waar de zon niet doordringt en de
vocht tot schimmel zich ophoopt. Italiëheeft
tot nog toe de grootste mannen en de meest
compleete naturen voortgebracht en het is dus
geen verkeerd instinct dat de mensch tot
dergelyke streken dry'ft. Aan dat instinkt in
zy'n zuivere openbaring hebben de volksver
huizingen gehoorzaamd. Wy zyn misschien
wel nu allemaal graag hier in Nederland, onze
innerlyke zielekern verlangt terug naar het oude
veilige vaderland der beschermde dalen, der
trouwe bergen, der heldere bronnen, der zuivere
steenen, zoo helder, zoo glad, waar door mildere
luchtstroomen de bloemengeuren oïivervalschter
worden gedragen. Mignon's lied ligt op den
bodem van iedere menschenziel, maar wy
Hollanders willen het niet meer hooren en
zoodra het wil opklinken, sussen wij het als
een moeder die haar kind in slaap wiegt en
kijken gauw naar onze glanzende grachten en
naar de knotwilgen. Dan spreekt de heer
S^harten van «liederen Fransch-frivool".
Waarom dat Fransche liederen juist frivool
moeten zijn is niet recht duidelijk. Ik zou
denken dat frivoliteit niet alty'd het karakter
van een Fransch lied is, zoomin als dat een
Duitsch meestal week moet zijn, en hy klaagt
dat de diepe echte liefde voor het eigen land
ons ontvallen is. Om deze terug te kry'gen
geeft hy drie middelen aan, namelyk: het
Woord, de Sshilderkunst, het Lied.
Deze middelen kunnen ons volgens zy'n
meening tot het bezitten van een eigen volks
individualiteit opvoeren. En dan volgt een
allerzotste appreciatie der verschillende nabu
rige talen:
»het Duitsch met zy'n klevende liefheid, de
romaansche talen, zonder zuiver forsche
klankschakeering;
«het Engelsch vermengd met Fransche ele
menten". Alleen do Scandinavische dialecten
vinden genade in 's auteurs oogen.
De kunst moet ons dus redden volgens des
auteurs meening maar weet hij dan niet dat
eerdgen beweren, (het moet nog worden
uitgemaakt te rechïof ten onrechte) dat
zonder politieke grootheid ook geene groote
kunst kan ontstaan. Voor de schilderkunst
zou men eene uitzondering kunnen maken.
Het is mogelyk dat zij ook bloeit in den
schoot van doode naties. Maar tot deze categorie
behooren wij. Lord Beaconefield heeft er ons
onder gerangschikt en wij kunnen er Liet veel
tegen aanvoeren, maar al zijn wy als natie
dood, wij zyn nog krachtig als individuen,
verlies van cohesie is aan het individu ten
goede gekomen. Edoch litteraire meesterstukken
kunnen wij maar niet zoo uit onze duim zuigen
en verschy'nt er al het een of andere mooie
boek of bladzijde of het een of ander humo
ristisch drama : aan het koor onzer dichters en
aan de trompetten van onze prozaschrijvers
ontbreekt dat diep menschelijke of die eigen
aardige toon die zooveel litteraturen van het
buitenland ons geven. De fout ligt hem (en
hier moet het woord er uit) in onze taal die
met haar llank de zuiverheid en de liougheid
van ons gecoel nut bereiken. Er ligt in haar
eene principieele tekortkoming. Onze taal heeft
klanken die allén de oppervlakte onzer ziel
streelen zy dringen niet door, zooals die der
romaansche talen of het Duitsch, 't is dan
ook niet te verwonderen dat b.v. een man als
Elisée Reclus aan onze taal in Zuid-Africa
een spoedig verdwijnen voorspelt. Primitief
zijn wij Hollanders afstammelingen van vluch
telingen, wij zijn uitgeweken voor Duitschlands
krachtiger stammen en zoo zullen waarschy'nly'k
onze woorden ook eensdaags moeten wy'ken.
Het zijn harde waarheden. Zy'n wij echter
krachtig genoeg onze zwakheid te bekennen
dan zij wy op weg om sterk te worden. In
elk geval is onze litteratuur supérieur aan de
Servische, Rumeensche en Turksche. Dat deze
laatste zoo weinig beteekent is een vreemd
verschijnsel, en zou als argument kunnen
gebruikt worden tegen hen, die zeggen, dat
groote kunst met nationale grootheid hand in
hand gaat. Want Turky'e was eenmaal
meesteresse van Europa.
Wij missen ook het beeldend vermogen in
onze litteratuur beschrijvingen, ja, daar hebben
we slag van tot vervelens toe, maar hoeveel
karakters of typen hebben we geschapen.
Zelfs de groote Vondel is er niet in geslaagd
een enkelen mensch te creëeren.
Niet lang geleden heeft een Hollander voor
gesteld ons aan te sluiten bij het groote Duitsche
Vaderland. Deze heer is tot nog toe een roe
pende in de woesty'n geweest want deze
strooming van denkbeelden geniet nog weinig
populariteit en instemming. En met recht.
Want de tijd schijnt nog niet gekomen, al
worden er in den laatsten tijd hier of daar
stemmen ten gunste daarvan vernomen, dat
wy' aan het opofferen, onzer nationaliteit be
hoeven te denken en als wy ons die gedachten
van grootheid maar uit het hoofd zetten dan
kunnen we het nog best eenige jaartjes tevreden
uithouden, tevreden met onze goede
schilderschool, met onze vruchtbare landen, met onze
prettige steden. De post brengt ons dagelyks
de boeken en ty'dschriften uit de groote na
burige landen, laten we lezen en profiteeren
zonder schroom. We spreken onze duitsche
buren hier en in hun land en mochten we
na een paar eeuwen geheel verduitsen! zijn,
welnu, dan kunnen onze nakomelingen het
eens aan den Bundesrath voorstellen of ze
niet kunnen opgenomen worden.
Van het Lied waarvan de heer Seharten hier
zooveel verwacht is niet veel te hopen. Het
aantal schoone hollandsche liederen is al uiterst
gering en nog geringer zijn de volksmelodiëen.
Summa summarum is zijne brochure eene
ongelukkige poging maar zy is een verblijdend
verschynsel in zoover, dat zy ons de oogen
op ons eigen volksbestaan doet vestigen al is
het maar voor een oogenblik.
GBEGOEIÜS.
Boet en Tüflsctirift
De Gids.
De April-aflevering opent met een schets
van Augusta de Wit, waarvan tegelijkertijd een
Duitscae vertaling zal verschy'nen.
Het onderwerp is een Indische mismaakte
jongen, die zoo zoet op zijn fluit weet te kweelen,
dat zelfs wilde dieren in tamheid er door ge
slagen worden en hem volgen. Hy misbruikt,
door honger gedreven, deze gave om karbouwen
te stelen, en wordt doodgeschoten door den
Europeeschen ingenieur.
Er zgn in deze schets prachtig-geslaagde
gedeelten, zooals de beschrijving van den
Indischen nacht. Maar als geheel gezien, is de
teekening onvast. Het jegeven dwarrelc vaak
weg in de stemmingen van den auteur, die dan
op den kant van het sentim»,nteele er mede
raakt, 't Is zoo moeielyk een diepen indruk
mede te nemen, waar de schryver zelf nog
twijfelt aan het goed en slecht van zijn personen.
Van prof. D. Simons is er een opstel over
de nieuwe richtingen in de strafweteuschap.
Hij zet ons uiteJn de verschi len in opvatting,
de stry i der meeningen der laatste vijf en-twintig
jaar. Later hoopt prof. Simons zijn eigen begrip
pen te ontvouwen en praktisch de verschillende
vragen van strafrechtuervorming in dien zin
toe te lichten. Dit opstel is dus als een intro
ductie te beschouwen.
Een zeer interessant opstel is de beschrijving
van een t,cht op den Mont-Blanc door mr. G.
Visserins, een tocht waaratn zooveel gevaren
zyn verbonden. Het opstel is bovenal aangenaam
leesbaar.
Prof. A. G. van Hamel geeft een soort
Rapsodie over Rabelais, een definitie van diens
geniaal talent. Dit naar aanleiding van de
werken over het karakter van satire en humor,
geschreven door dr. H. Schneegans en door Th.
L'pa. Wie nog weinig van Habelais weet, kan
hier zijn inlichtingen vinden.
Mr. J. N. van Hall bespreekt den jongen
Vlaming Sty'n Streuvels, en doet dit op zeer
waardige wij^e. Van Ilélèae Lapidoth-Swarth
zijn er weer prachtige verzen, terwijl mr. Henri
Viotta in zijn muziekbespreking een resum
trekt uit Portraïts et Souvenira" van
SaintSaeus, zich meer bepalend tot Berlioz en Liszt.
Het buitenlandsch overzicht ia dit keer een
essay, en dan natuurlyk over Transvaal.
* #
*
De Arbeid.
Het meest belangrijke, althïns om er iets
van te kunnen zeggen, is in deze afl. het
opstel van den heer E. Beynon over een
volkstooneel. En weer niet is dit het geval
omdat het juist zoo belangrijk of zoo nieuw
is, wat de heer Beyaon hier weet aan te
voeren. Och nee, het is alles vrijwel bekend
en oud, al werd het ook in nieuwe woorden
gekleed, maar toch het betoog heeft hier zy'n
waarde, omdat het altijd nuttig is voor een goede
zaak te pleiten.
Het opstel is opgedragen ter nagedachtenis
aan Emile Seipgens, die, naar de heer Beyaon
ootmoedig bekent, vóór hem reeds het stichten
van een volks'.ooneel voordroeg, 't Is of de heer
Beynon wil zeggen: Emile Seipgens, zie-je, die
was de eerste, maar ik ben toch nummer twee.
Maar wie weet, als we eens op onderzoek uit
gingen, hoe groot het aantal zou blijken, dat
daarvoor reeds ijverde. Evenwel, wie sticht
dat volkstooceel? En zoo lang het niet gesticht
is, moet er voor geijverd worden, 't Is dus te
hopen, dat dit opstel door de ware
tooneelen volks-vrienden wordt gelezen, als een aan
sporing temeer.
Verder is er nog in de afl.: Regards sur
la Litterature de la Suisse Frac<;iise" (II ge
deelte) door Va'entin Grandjean; Gedichten"
van W. Kalma, van J. G van der Haar
en van M. Boogaerdt Jr. Dan het slotge
deelte van het sprookje Het viooltje dat
weten wilde," van Marie Marx-Koning en min
of meer naar aanleiding daarvan een beschou
wing over Bet sprookje als almanak," door
P. C. Hamburg Ook nog het eind van de zeer
bijzondere novelle Dood" door F. Walraedt
van Royen, en Boekbeoordeeling, waarin
Ed. Verburgh zeer voorzichtiglijk prijst het boek
van Jan Zürcher Roeping, of het verhaal van
Winfried uit den Polder"
» *
*
De Levende Natuur.
De Levende Natuur" ziet er dit keer al zeer
florissant uit. 't Is of er met de terugkeer der
lente ook de lentekracht zelf ingevaren is.
Deze aflevering heeft zelfs een nieuw titelblad,
geteekei,d door den heer W. L. M. F. A
Pothast. De redactie heeft de goede gewoonte
elk jaar een nieuw titelblad te requireeren.
Dit is, zooals in de natuur, waar ook elk jaar
alles opnieuw groeit.
Het eerste opstel is gewy'd aan den heer
H. J. Kok Ankersmit, een liefhebber van planten
en bloemen te Apeldoorn, die nu sedert 50
jaren botaniseert, en de wetenschap al menige
wenk gegeven, menige verzameling heeft afge
staan. Zoo'n levend voorbeeld is zeker een
bijzondere opwekking, beter zelfs dan honderd
kolommen druks.
Een ander opstel is over de Fuchsia.
Sierplanten, zegt de heer E. Heijmans, zijn
evengoed aan mode onderhevig als hoeden,
wandelstokken en kapsels; en misschien in nog
sterkere mate, doordat ze uitsluitend ter
opvroolyking dienen van kamer of tuin, al kunnen
ze door menschen die geen oog voor mooie
vormen en kleuren hebben, best gemist worden,
wat met een hoed niet het geval is.
Is zoo'n plant eens uit de mode, dan kost
het den kweekers heel wat moeite, ze er weer
in te krijgen; 't oog wil afwisseling. Nog
maar een paar jaar geleden ontbrak voor geen
venster van den bloemenvriend een Blad-begonia,
een Ficus of een Aralia, nu ziet men ze maar
weinig meer. Clivia, Azalia, Primula en
Aspidistra hebben ze verdrongen. Toch zijn er
enkele planten die verbazend lang de
veranderzucht der mode trotseeren, en onder deze staat
de Fuchsia vooraan. Al meer dan zestig jaar
worden de Fuchsia's by miljoenen gekweekt;
tegenwoordig zelfs in meer dan honderd
kweekvariëteiten of echte soorten.
De heer Heymans verhaalt dan ook hoe
de Fuchsia uit Zuid-Amerika tot ons kwam,
wy'st er op dat de Fuchsia een bloem is voor
ieder, omdat er geen serre, geen tuin, geen
bloemenbak, geen geld voor noodig is, om
prachtige exemplaren te kweeken. Ze willen
voort in het kleinste en in het laagste
vertrek, als er maar een beetj 3 zonneschijn mag
binnenkomen. En ook om de winterkou geven
ze binnenshuis niets. Trouwens in Patagonie
hou len ze het wel buitenshuis uit. Men kan
z ?, als 't blad gevallen is in October of November,
op een droge, koele plaats op zolder of in den
kelder zetten. De gemakkelykheid, waarmee
ze van jaar tot jaar in bloei komen, heeft de
Fuchsia zoolang in trek gehouden, en dan de
bloem zeli ook, die, al is haar kroon en kelk
wat strak van lyn, in sierlykheid en
kleurenschat, toch ook in billijkheid van pry's moeielyk
overtroffen wordt. De heer Heymans bespreekt
dan het teelen en kweeken der bloemen en
vele by'zonderheden rog meer er van.
De heer Jaspers doet een voorstel aan ver
zamelaars van planten. We moesten eens
samenwerken, om een fraaie portefeuille te vor
men, zegt hij. 't Is waar, de meeste bloamen
komen er by het droogen slecht af, maar er
zyn toch genoeg, die zich goed houden. De
heer Jaspers wil die verzameling dan onder
elkaar laten circuleeren. De bedoeling is een
collectie te scheppen, die ook voor min kundigen
het bezichtigen waard is. We hebben elkaar
dus te beloven, zorgvuldig te werken, zoo
wel om het mooi als om de
levens-byzonderheden goed tot hun recht te doen komen.
Dan nog geeft de heer Jaspers verschillende
wenken; zijn adres is Plantage
Ly'nbaansgracht 11, Amsterdam.
Ve der is een interessant opstel over het
bemachtigen van wespennesten door dr. J. Th.
Oudemans; een artikel over de nuttigheid of
schadelykheid van vogels door mr. R Baron
Saouckaert van Schauburg en een bespreking
van Bloemhout door E. Heymans. (Bloemhout
is een nieuw gebezigde uitdrukking voor bloeiende
heesters zonder blad, zooals gele kornoelje,
chineesche klokjes, roode Ribes). Dan nog een
causerie over zanglijsters door J. Postma, die nog
voortgezet wordt, en een mér wetenschappelijke,
maar toch populaire bespreking over Gallen,
door den Puil. Nat. student W. M. Docters
van Leeuwen. Volgt nog de telkens
terugkeerende, maar altijd belangrijke rubriek
Vragen en korte mededeelingen."
't Is dus wel een flinke afl, een nummer,
met de voorjaarslust er in. Bovendien werd
het nog op ruime en zeer goede wyze ge
il! ustreerd.
* *
Boon's Geïllustreerd Magazijn.
Boon's Magazijn" van Maart heelt, behalve
zijn gewone roman- en leesrubrieken, twee op
stellen over personen, waarover de meesten
nog wel iets lezen willen, hoe algemeen bekend
de figuren dan ook zijn, of misschien juist daar
wel om.
Zoo gaf de dood van onzen vechtgeneraal
Karel van der Hey'den den heer N. van Harpen
gelegenheid nog eens van deze kranige figuur te
getuigen. In lerdaad, de redactie had er geen
persoon voor kunnen kiezen, die het met meer
enthousiasme en meer liefde zou doen dan de
heer v. Harpen, in wien het militaire bloed,
al is hij nu zooveel jaren journalist, zich niet
verloochent. Wat dit opstel bovenal aange
naam maakt, dat is de zeer kwistige illustratie.
Zoowel de slag bij Simalangan als de laatste
eerbewijzing, met den bloemschat bij de baar,
zijn afgebeeld. Ook de portretten van vrouw en
kinderen zyn bij 't opstel, 't Is goed te zien,
dat onze verdie istelijke menschen ook op deze
wijze worden geësrd.
Het andere opstel is van J. A. Holtrop
over mevrouw S. Piuwels?van Biene, ter
gelegenheid van haar vijf-en-twintig-jarig
jubileum. De heer Holtrop heeft behalve
het vermelden van mevr. van Biene's ga/en
ook nog gelegenheid gevonden, enkele per
soonlijke meening over de kunst van
tooneelspelen zelf te zeggen, zooals over de waarde
van sympathieke rollen, wat Veltman b v.
dadelyk zou kunnen tegenspreken; verder dat
het verval van het tooneel ligt in de moderne
tooneellitteratuur, wat voor een deel waar kan
zijn, omdat een tooneelspeler zich het gemak
kelijkst kan ontkiemen iu de Klassieken en in
de Draken".
Ojk dit opstel, zeer prettig leesbaar, is
rykelijk en goed geïllustreerd naar foto's.
Het oorspronkelijk blijspelletje van J. Eysten,
wat ook nog in de afl. voorkomt, is niet bij
zonder sterk. Evenwel, het schaadt niet, als
een auteur zijn werk eens gedrukt voor zich
ziet en in zoover is zeker het tijdschrift
te loven.
De afi. van April heeft een opstel van John
Ward over de afdamming van de Ny'l. (Men
kan er wel uit proeven, dat het een
Engelschman is die over eigen glorie schrijft.) Dan een
uiteenzetting van bijzonderheden over de
paardensport in ons land door A. J., G. van
Merkesteyn, een bespreking van de hyacinthenplaag,
het overdadig groeien van hyacinthen in Florida
door Holda, een opstel over het Deecsche hof
van Louis"e Stratenus en zooal meer. Al deze
opstellen zijn rijkelijk geïllustreerd.
Een nieuwe rubriek Oiize Leestafel" is in
d.t nummer geopend.
G. VAN HULZEN.
40 centi per regel.
TRA D E
MARK.
MARTERS COGNAC.
Dit beroemde merk is
yerkrngbaar bjj alle bekende
Wijnhandelaars en bij de representanten
KOOPJJIAMS «fc BRUINIER,
te Amsterdam.
Piano-, Fiel- ei MnziektaiÊl
MEYROOS «& K ALS HOVEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.