De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 22 april pagina 8

22 april 1900 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1191 Msterflaiscfce Bnnrten en Aisterianisclie Dieftters. i. Beter een goede buur dan een verre vriend": Dit spreekwoord wijlt op den tijd, dat het buurtwezen bloeide. In Amsterdam zijn buurten van zulk een sterk sprekend karakter geweest en zóó geheel op zich zelve aangewezen, dat zij nog jaren na het opgaan in 't geheel, in de taal herin nering hebben achtergelaten. Nog spreken Amsterdammers van 'n Haarlemedijkie", van 't Lange-Leidsch", van 't Jordaanseh", van een Kattenburgsch smoel opzetten", van wie kan tegen de Bierkaai vechten?" van 'n Duvelshoeker", van 'n Fransepatter". Sommige buurten leefden in schap, andere in vijandschap met elkander. in het derde vierde deel der 19e eeuw, ^ de Willemstraters"", de bewoners van het voormalig Franache pad, in onmin met de Kattenburgers. Een groot Oranjefeest gaf aan leiding tot eene verzoening, die plechtig ge vierd werd. 's Avonds trokken groote groepen Kattenburgers met reusachtige vlaggen en muziek naar de Willemstraat en werJen daar met vreugde ontfangen en door een zekeren Bokkebek, die de bewoners tot hun burge meester hadden verheven, ontfangen en getrak teerd. De Willemstraters brachten op hun manier, eenigszins vermomd, een tegenbezoek aan de Kattenburgers. De aanvoerders za'en op aschkarremaaspairden, hooge hoed op. Dit was bijna de laatste uiting van buurtleven te Amsterdami.) _Want geheel dood is het niet. Bij de inhul diging van Hare Majesteit Wilhelmina, koningin der Nederlanden, heeft het buurtwezen weder blijk -van leven gegeven. En nog, als thans in een der mindere buurten, een bijzondere ge beurtenis plaats heeft, b.v. een Ojarig huwe lijksfeest, dan viert de heele buurt feest, steken de bewoners den vlag nit en versieren d 3 huizen met sparregrojn. Er zijn nog buurten, waar zeker soort vrou wen, in de buurttaal flortmadams" geheeten, door de buurvrouwen niet geduld worden, die haar zelfs het blijven in de buurt onmogelijk maken en haar dwingen te verhuizen. De buur vrouwen doen haar dan uitgeleide, slaande met stoffers op blikken, en deksels tegen deksels. De flortmadam" wordt uitgeleid. Maar het echte bunrtleven is voorbij. Dat verdween met het verdwijnen der eigen stoepen en der banken op de stoep, waarop 's avonds de oudere lui, met de pyp m de mond, en de Trouwen rustig de kwesties van den dag en de buurt zaten te bespreken, terwijl hunne groote kinderen speelden of zich verlustigden in een zoete vryagie met buurmeisjes. Het buurtleven kreeg ook een knak toen bevolen werd dat de koekbakkers de Sinterklaasjes niet meer met goud mochten beplakken, als nadeelig voor de gezondheid. De plakavondjes", de gezellige samenkomsten van jongens en meisjes uit de buurt behooren tut de geschiedenis. Beets' Camera Obscura heeft ze vereeuwigd. B uurt roepen, als: Peerehiet" en Appslehiet," en baurteigenaardigheden zyn met het buurt wezen verstorven. Als in eene mindere buurt een kind, aan zich zelf overgelaten, in een andere buurt verdwaald is, trekken niet meer buurjongens en buurmeisjes in lange rijen, en snelle pas op, roepende uit alle macht: Wie heit'r een kind verloren, een kind verloren!" of als in de buurt een kind uit een andere buurt dwalende gevonden was, schreeuwende: Wie heit'r een kind gevonden, wie heit'r een kind gevonden!" Het gevonden kind droegen dan de jongens uit het midden der eerste rij op hunne schouders. Er waren steeds mannen en vrouwen b\j de troep. Als het kind terecht was, trak teerden de mannen zich op een proppie," ook wel spatje" genoemd, of lieten zich door de ouders trakteeren. Thans, nu er geen dienders meer zijn met groote hooge hoeden, waarvoor koperen platen, en daarom koperslagers'' of ook wel boutjes" genoemd, maar krijgshaftige agenten van politie, zorgen deze voor de ver loren en gevonden kinderen. Voor eeuwen was te Amsterdam de buurt alles. Er waren menschen, die nooit uit hun ?lilllllllllllliniHlllllilllllnnillMllinimimiiHiMiiiinniiniiiiiininniiHi SNUIFJES. In den Haag is opgericht een ,,Tsederlandsch Adelfonds" o.a. met het doel om de aaneeusluiting van adellijke lieden te bevorderen, »tot bevestiging en versterking van hun plaats in de maatschappij"; alsmede tot het vormen van een fonds ter onder steuning der hulpbehoevende weiuwen en dochters. Het is toch opmerkelijk hoe het socialis tisch »prolitariërs vereenigt u!" als een be ginsel doorwerkt, zoodat het na de arbeiders, en de patroons nu al den adel bereikt heeft... nog n groep, en men kan zeggen, dat het de maatschappij geheel en al heeft aangegrepen ; immers alleen de gekroonde hoofden staan tot dusverre geheel op hun eigen beenen; zij weten evenmin van een fonds tot steun van hulpbehoevende koninginnen en prinsesjes, als van een bond tot versterking hunner positie in de maatschappij, iets af. Waarschijnlijk zijn voor hen de toestanden nog te gunstig, financieel en maatschappelijk, om tot dit nieuwerwetsch, of, om het met het juiste woord te noemen, sociaal democratisch middel de toevlucht te nemen ; laten we hopen dat dit zoo blijven raag, want wat zou ons kunnen troosten, als we nu moesten ervaren, dat niet alleen de lagere lagen, maar zelfs de allerhoogste laag der maatschappij, tot de gekroonden en hun kroost toe, al »gerevolutioneerd" waren? Het bestaan van den adel is m. i. steeds het bewijs geweest van de hooge mate van beschaving en ontwikkeling, waartoe het menschelijk ge buurt kwamen. Van de wieg tot het graf werd een buurtleven geleid. Als de blijde moe der, na bare bevalling, de buurvrouwen op kandeeltaaal had gehad, wetd«n de jttagens en meisjes getrakteerd. Dan deelde de gelukkige moeder een gebak aan de buurtjes nit, het kindermaal ot maanstik" geheeten. De aan staande jonge speeimakker kocht door deze traktatie zijne intrede in het gilde der buurtjongens en -meisjes. En als hij oud en bejaard geworden, ten grave wordt gedragen, zijn het veelal de naaste buren die hem deze laatste eer bewijzen. Aan alle feesten en plechtigheden neemt de buurt gezamentlijk deel; voor het paimknoopen vereenigen zich de buurtmeisrjes; en de buurjongens en -meisjes strooien op den dag van 't huwelijk den stoep en de kleine steentjes voor de woning om bruid en bruide gom met zaud en daarop kleine snippers zilver goud en groen papier, een gewoonte, nog even na de tweede helft der negentiende eeuw in zwang gebleven. Met kermis gaan de buurtjes tamen naar de kermis, en met kerst tijd geramentlijk 's nachts kersttijd vieren en al de fees;en, die er na-kwamen. Het mooiste en vooral het liefste meisje Bit de buurt werd het adinirsaltje van de buurt" genoamd. Voor de. buurtkinderen was als voor de Bata vieren het huis een toevlucht bij regen en slecht weder, anders waren zij op straat en speelden met elkander. Ourte prenten geven daar bewijzen van. Men doorblare Cats, men zie de prent voorstellende spelende kinderen in het Voorhout te 's Gravenhage, in de 17de eeuw. Bovenal laze men het gedicht van Joost van den Vondel op den dood van zijn teer bemind dochtertje Sara (1625). Ia dit givoelig en ksurig gedicht schildert de dichter het huurtleren van Amsterdamsche zeventiende eeuwsche jongens en meisjes. UTVAELIT VAN MIJN DÜCIÏTERKEN". De felle Doot, die nu u-een wit m'igh sien, Verschoont de grijze liên. Sy sit om hoogh, en miekt met huren seliieht Op het onnosel wicht, En lacht, wanneer, in 't scheven, De drueve moeders schreven. Sy sagh' er een, dat wui't en onbestuurt, l)e vïeughd was van de buurt, En vlugh te voet, in 't slingertouwtje sprong; Of zoet Fiaue song, En huppelde in het i'eytje Om 't lieve lolderaytje: 01' dreel', gevol^'t \an eeneii \vaekreu troep, JJeu riuckclcuden hoep De straten door. ot' schaterde op een schop: Of speelde met de pop, Het voorspel van de dagen, Die d'eerste vreugd verjagen : Of ouderhicl, niet bickel en boneket De kinderlijke wet, En rolde en greep, op 't springend clpenheen, J)e beentjes van den steen ; En had dat soutc leven Oiii geit noch u'oet gegeven: Maer wat gebeur!:- twivj) hei sich vennaeckt, Suo wort het hart geraeekt, (Oat speelsieck hart) van eciicu scherpen flits, Te doodlijrk eu ie bits. De dood (jiiam op de lippen, En 't sirltje self ging glippen. Toen stont helacs! de jammeiviitir -clrier -Met tranen on de bn-r, Eu kermde noch op 't li.jek van Laer gespeel, Kn \ven?s-hte lot en deel Te hebben met haer Kaertje, En dood te sijn als tiaerfye. De speeluoot vlocht (toen 't anders niet inoghl sijn! Eeu krans van roo-marijn Ter liefde van henr h'Ste kameraet. O kranekc troost! wat baet De groene en u-o ide lo.er'r Die slaetsi gnet haest over. Hoeveel goeds dat buurtleven voor het op komend geslacht had, heett een Fries van zeer oud geslacht, de geleerde J. H. Halbertsma, in de overijbselscae aloiauak" van 1844 uiteen gezet. Het tegenwoordig geslacht zegt Halherisma moet ik herinneren, dat ieder burger tegen zijn gevel aan de straat een op- en aftiak had, een stoep genaamd, die veel tot kinder kamer diende, want kindervisites in de huizen kende men toen nog niet; de zaak was even slacht is kunnen komen. En dat niet alleen of niet zoozeer, om de in liet oog springende gedistingeerdheid, waarmee blauw bloed iemand ten opzichte van deugd en intellect doet uitblinken, al zal ik dit geenszins geringschatten neen, maar om de beteekenis, die uit een religieus oogpunt aan de instelling van den adelstand verdient te worden toegekend. Welbeschouwd toch, zoo heeft 't mij althans steeds toegeschenen, is de uitreiking van adeldombrieven de rechtstreeksche consequentie van de oud testamentische leer; maar een aanvulling, waarvan men eerst na vele eeuwen onder het licht van het Christendom de noodza kelijkheid heeft ingezien. Het Oude Tes tament verzekert alleen, dat de misdaden der vaderen aan de kinderen zullen bezocht worden tot in helderde en vierde geslacht. en misschien nog wel iets verder. Hierop viel niets af te dingen, maar de leer was een zijdig. Want waar het billijk was wie zal 't ontkennen ? dal de misdaden der vaderen aan het nakroost gewroken werden, behoor'den, zoo heeft men later ingezien, de deugden der ouders ook aan de kinderen te worden beloond. Het is dit verheven principe, dat in zijn vlekkelooze zuiverheid in den Adel ons wordt vertoond, en waaruit men dus leert, hoe sedert de dagen van Mozes het menschdom is vooruitgegaan in kennis en waardeering van den Schepper, en in verheffing van het schepsel ad majorem Dei gloriam. Gelukkig zijn wij in ons land niet misdeeld van kinderen die voor de deugden hunner vaderen beloond zijn, en het is ons een voldoening hieraan te mogen toevoegen, <lat het aantal dier vol wassen kinderen jaarlijks nog grooter wordt,. Wanneer II.H. M.M. deze week ten Paleize zich zullen vertooneu, brengen zij met zich mede: baronesse van Hardenbroek van 's Heeraartsbcrg en Bergambacht, geb. gravin van LimburgStirum; baronesse van Ittersum; joiikcrouwe van de Poll; baronesse Sloet van Marxveld; baronesse de Constant Rebecque; baron van Hardenbrpek van 's Heeraai tsberg en Bergambacht; luit.-generaal f/raaf Du Monceau; baron Sirtenia van Grovestins; jhr. de Ranitz; baron Clifford; baron Bentinck; jhr. van deu Bosch; j/ir. van Tets; baron van Tuyll van Serooskerken > jhr. van der Staal; jhr. van Suchtelen van de Haare; graaf Du Monceau. Het spijt mij, ook in dit verband, te moeten vermelden den luit. t. z. Ie klasse Zegers Rijder die, dunkt me, als op vreemd als bet woord. De visite was in de stoep of op de straat. In de stoep zette zij met de speelnootjes hare huishouding op van kindergereedschap ea porceleinen scherven. Alle overige spelen, waar meer beweging ea grootere ruimte bij te pas kwam, waren op pleinen en straten. Hier kwam de jeugd uit alle standen bij elkander, zoodat het open bare leven d ir wordende maatschappij op de straat begon en de onderscheiden standen, aldus gemengd, vergaten bij hunne volgende scheiding nimmer, dat zij als gelijken en speelnooten, eenmaal tegenover elkander hadden gestaan. Deze gelijkstelling bewaarde de grooten voor den dwazen hoogmoed, die alleen op grond aan geboorterechten en zonder de overmagt der talenten over de minderen msent te regeeren. Zij gat hun borendien eene handigheid om met het gemeen om te gaan, den regent in tijden van beroering zoo onmisbaar, waar die iu de afzondering der standen niet geleerd wordt; en wat vaa veel waarde in het werkelijke leven is, zij hadden geleerd een klap te geven en een krap te ontvangen. Wee hem, die alleen geleerd heeft, een klap te geven! De kinderen der rijken d«elden vaa hunne meerdere beschaving iets mede aan die der armen, terwijl deze aan gene den tint hunner ruwheid overdeden. De grooten waren zoo hoog en zoo fijn niet in Hunne manieren; de mindere burgers en ge ringen zoo laag en grof niet, als tegenwoordig. Men gaf wat en men nam wat van weerskan ten en zoo werd, bij den grooten afstand van. geboorte, rang, geld ot beschaving, toch een zeker midden in de karakters en zeden gebo ren, hetwelk in eene Republiek niet mag ontbreken". Zou deze wederzydsche opvoeding op straat niet gezonder en natuurlijker ziju dan het Toynbee-werk binnenskamers 'f Het spelen op straat ook door kinderen der hoogere standen, is lang in zwang gebleven. Oude Hagenaars herinneren zich, dat de oudste zoon vaii koning Willem III, kroonprins Willem, in zijn j «genstijd, in het VoO'hout te 's Gra venhage, spaelde met hoepel, tol of lul. Al is het buurtweaen in Amsterdam verstor ven, het is trouw bewaard in de werken der oude Annterdam-cbeklucntspeldichters Bredero plaatste zelfs achter zijn naam het bijvoegsel: Amsterdammer". Bij het lazen der Amsterdamsche klucbtspelen blijkt dat iedere dichter bepaald aan zjn buurt gsboaden was, dat da kennis van het leven der buurt, vooral door hem als kwajon gen opgedaan, zied geheel in zijne kluchtspelen afspiegelt. De Amsterdamsche buurten hebben de Amsterdaoisctie kluchtspeldichters gevormd. Tot in onzen tijd, tot op Justus v. Maurik is dit doorgegaan. Het Damrak" of gelijk de echte Amsterdammer zegt: Het Water," Nieuwendijk, Dam en Wa-moesstraat en de tal rijke dwarsstraatjes en bteegjes hebban aan Justus v. Maurik zijne typen geschonken en de gaaf voor het komische in hem ontwikkeld. Gerbrand Adriaenz Bredero is voornamentlijk door de buurt waar hij wonde gevormd, tuiechen de twee vischmarkten; Taomas Aisehjn een kluchtspeldichter uit het einde der 17e eeuw heeft op zijn beurt het leven der bu rt, waar hij als jongen gespeeld en tot man opgegioeid is, toevallig ook tusschen twee viscbmarkten gelegen, bewaard Pieter Corn. Hooit heeft voor z'n Ware- nar ook niet toevallig bekende plaatsen en btraatjis gekozen. amuel Coster laat in zijn blijspelen duidelijk zien, waar zij gemaakt zijc. Met den vinger is aan te wijzen waar hij er toefde, al mocht hdt blijspel ook gebouwd zijn op een liedje dat hij op de Varkenssluis te Amsterdam hdd houren zingen. De Amsterdamache-buurt blijspsUichters zijn als de Amsterdan^che buurvrouwen in twist: ze flappen er alles uit; niets is heilig voor hen. Met schitterende oogjes leekenen za met welbehagen komische tafereeltjes, vele aan hen uit den jongenstijd bij gebleven. Een oprecht Amsterdammer leest en begrijpt de oude Amsterdamsche kluchten en blijspelen zonder eenige toelichting. De taal heeft geen enkel geheim voor hem; de schilderachtige woordjes en uitdrukkingen kent hij ook; terwijl het hem een zonderling gerjOt is in de oude iTïliiiiiiiiiHiiimiiiliimiiiiiiiiiiiiimiiiiinininiiiiiiinif geen verdienstelijken voorvader kunnende bogen, heeleraaaJ hier niet bij behoort. Maar dit daargelaten; behalve om alle andere redenen, waarom \vij Nederlanders jaloersch zijn op onze koningin, zou ik het wel het meest wezen, om het voorrecht, dat II. M. heeft, zich steeds tusfchen adellijken te bewegen; allemaal kinderen om de een of andere buitengewone daad of deugd van een hunner voorvaderen bevoorrecht. Dit is, dunkt me, een leven als een voortdurend vertoeven in een panorama, waarbij het eene hartverheffende gezicht plaats /naakt voor het andere, zoo mogelijk nog bartverhefiender; een dagelijksche revue van halfheiligen eu heel-heldhaftigen, de voorouderen nl. vertegenwoordigd door hun zonen en docliteren met hun beroemden naam. Ah! welk een opvoedende kracht moet daarvan uitgaan! Denk hierbij nu eens een gezelschap, waarin ieder met zijn eigen schamel zoodje deugden voor den dag moet komen, zooais de meeste gezelschap pen, waarin wij niet-adelijken verkeeren, waaraan zelfs maar een gewone lapelversiering met een Leeuw of een OranjeNassau ontbreekt. JS'og eens, hoe benijd ik een koningin, die dit laatste soort van meiischen bijna nooit ontmoet, of 't zou moeten wezen op een grooten ai'doener, bij een eedsaflegging van kamerleden of een hof receptie; zoo bij tientallen tegelijk, bij zooveel tientallen of honderdtallen, tegelijk, dat als H. M. ze bij mekaar telt, zij zich althans kan troosten met de ge dachte, dat de overgroote quantheit de ge brekkige qualiteit een weinig vergoedt. Dat het intusschen noodig is geworden, dat de adellijken zich aaneen gaan sluiten, om hun positie in de maatschappij te be vestigen en te versterken, acht ik wel n der treurigste teekenen des tijds. Zoover is het dus al gekomen, ook in ons land! Oogenschijnlijk, zou men zeggen, maken graaf, baron en jonkheer zich al ts onge rust. Voor de hoogere regeeringspo-teu zijn za gezocht; bij leger en vloot, kunnen zij wel terecht, en aan het Hof zijn ze de uit sluitend uitverkorenen. Maar aan hun ont vangst iu de maatschappij moet toch ieLs ontbreken, andurs zouden zij zich niet ver eenigen om elkaar een handje te heipan bij het streven om daar zich een plaats te veroveren, waardig de nagedachtenis hunner groote voorvaderen, wier eer zij hebben op te houden. .Steeds heb ik, in mijn onschuld, geineend, dat de werkzaamheid, waartoe een adellijk man zich met voeg kon leeneii, blijspslen nog herinnering te vinden aan de buurt, waarin zij spelen. Soms heeft hij nog toestandsn gekend, die juist aan 't versterven waren in zijn jongenstijd. Als hij b.v. in Asselija van de Hannekemaaiers en de Oude Brug leest, van de Moffen en Poepen, van hun komen aan de Kamperstyger, enz., daa herinnert hij zich nog, hoe aan het begin eener nieuwe week het bij de Oude Brug grimmelde van Hannekemaaiers, dan ziet hij Jan Henrik, Heink, Wilhelm, Gotfried, Anjuust weer, met pak en zeis op de ru*, met spek en roggebrood in de van zijn ru.j bungelende laarzen, dan hoort hij misschien zich zelven nog roepen: Groene Mof!" of herinnert zich het liedje, op welke groenen mof" ook, of hij hanuekemaaier ot Duitsche oliskoop ware: Jan van Loenen Spijkers in je schoenen, Xakje o;> je rug Zoo komt Jaa aan den Ouden Brug. In plaats Jan van Loenen zong men ook Hans van Loenen. Hij ziet ze weer, de Hannekemaaiers, met hun laarzen met dikke zolen, vol spijkers de kelders op het Damrak binnengaan, wair een Duitsche Trien ze verwelkomt met een groote kop koffie. Nu komen Aujuust en Heink niet meer in Amsterdam; de groene Duitschars", degras vreters" behooren hier tot het verleden. Een kluchtspeldichter als Asselijn heeft echter hun naim voor alle tijden ter herinnering bewaard. Zou Justus van Maurik, de gewezen Damrakker, dj Hannekemaaiers van vroeger niet kunnen teeke..en? (Wordt vervolgd). J. H. R. tiitiiiiiiiiiiiMimiii MllllliHHIIIIII Pretoria, 10 Maart 1!»00. Aan de Ksdactie van de Groene, Amsterdam. GeacJtte lïedactle, Vergun mij een weinig ruimte in uw, ook in Zuid-Afrika veel gelezen blad, naar aan leiding vtm de groote belangstelling die thans in NeJerlaiid wordt betoond voor het oprichten van een stoomvaartlijn op dit deel der wereld. Oak hier wordt dat plan veel besproken en ik geloof wel te mogen zeggen dat de meeste hier wonende Nederlanders, zulk eene lyn met groote ingenomenheid zouden begroeten. Van vele zijden echter werd twijfel geopperd aan het tot stand komen dei' lijn »omd. t er al zoo dikwijls een plan was gemaakt" en »3mdat de lui in Holland toch geen geld zullen geven als zij niet zeker weten dat er winst zal wor den gemaakt op het bedrijf". Hoe hartelijk hjop ik dat Nederland deze lieden beschamen zal en door eene ilinke prak tische daad zal toonen hart te hebben voor de be langen van Zuid-Afrika zoowel als voor het eigen belang. Want voor uw eigen belang is het zoo noodig, Nederlanders, dat gij thans het yzer smeedt terwijl het heet is. Nog is er een groote toekomst hier voor ons volk, voor onze taal. En als het tot eene uitvoering komt, laat die uitvoering dan goed zijn. liet idee oaa een zijtak te opsnen van Obok op Delagoabaai in aansluiting op de booten van »Nederland" en Lloyd, lijkt mij op 't oogenbhk verreweg het beste. Aden hebben wij niet noodig, laten wij onafhankelijk blijven van Engelsche ha vens en dito hulp. Eii om succes te hebben zal het noodig zijn dat de booten (4) die den dienst op detaklijn onderhouden, snelcarende booten zijn zoodat mail en passagiers minstens even vlug in Eu ropa aankomen als met de Erigelsche booten ter Westkust. Wanneer dan eene wekelijksche aansluiting plaats vindt op de beide voorMmamïitllllllllllllllimlfinilllMliltllHIIIIIIHHIIIIIIIIIIIIK niet al te materieel mocht zijn. Zelfs een Graaflandt.dacht ik, behoorde niet te spitten, zoo min als een Schmidt, te^ smeden of een Bakker t a bakken, of een Visscher te vissclien, en tot dusver schijnt men inde adel lijke kringen mij hierin wel gelijk te hebhen gegeven. Meer bepaald achtte ik hetexcercaeren en commandeeren, liet regeeren en het kamer-beheeren, eer hun aangewezen taak; het stalmeester zijn, was, dunkt mij, wel wat bij het, randje af?al wil i k gaarne erkennen, dat een stal met «peerden" belangrijk hooger staat, dan een met runderen of ander ge dierte. M var welken koers _wil de adel uu venier uu, ? In handel of nijverheid zich pousseeren . In den hand-1 zijn er maar weinig artikelen, die een goeden klank hebben en ietwat passen bij een kroontje. Een Bourbon is nu in den wij n handel gegaan; 't is waar, daarmede is voor dat artikel de baan gebroken; maar wijn, steenkolen en hout, de drie fatsoanlijkste zaken, om er je geld mee te verdienen, zijn als handelswaar meer dan voldoende van liefhebbers, om er een broodje uit te kloppen, voorzien. Edoch misschien is het bij dal, bevestigen en versterken van de maat schappelijke positie volstrekt niet om winst te doen ;' zoo stel ik het mij dan ook het liefst voor. Al mijn addellijke vrienden zijn wel niet precies als Gaston, Marquis de Presks, maar zij hebben toch dit gemeen, dat zij evenmin als een Iraëliet bij ons zeeman wordt, zich, ten/.ij in den uilersten nood, op een kantoorkruk zouden willen laten vinden. Ik zoek ze»uit-den-aard-vande zaak" graag bij of op een »peerd" ; als de jachttijd open is, met een geweer en een polsdrager bij zich ; en daarna dan toch zeker in gezelschap van een hond. Vooral de jacht houdt bij mij verband met het adel lijke, en de sport. Daarom dacht ik dan ook verleden week,toen ik over de poging.om deFox terriërs als ratten vangers te veredelen, las,dadelijk aan mijn vrienden van denBalye; juist iets' tot verbetering eu bevestiging hunner positie en tot uitbreiding van hun werkkring, kwam mij zoo voor.?Doch er kunnen onder die ledenvan den adel toch ook enkele zijn, die een kleine versterking en bevestiging van hun fortuin niet onwel kom moeien achten. Het leven is duur en de waarde van het geld is nog al afge nomen, sedert de voorvader zijn roof riddergoed genoot, of in andere hoedanig heid de stoffelijke zijde van zijn zeldzame ziels en geestesgaven wist tot, glans te brengen; en de sport, ja zelfs de jacht noemde Nsderlandsche stoomvaartlijnen zal er ongetwijfeld geen moeielijkheid worden ondervonden met het verkrijgen van mailsubsidies, terwijl een zeer groot deel van de passagiers die thans van Duitsche, Franscbe en Engelsche booten gebruik maken, de Nederlandsche lijn de voorkeur zulleii geven. Verder meen ik dat het aanbeveli'-g zal ver dienen om (indien mogelijk) te Obok een stationschip te leggen, ingericht om passagiers en lading te kunnen overnemen wanneer de aansluiting op zich liet wachten en waar alle schepen hun voorraad steenkool zonden kunnen aanvullen. Uit dit bybedrijf zouden de kosten van zulk een stationschip m.i. voor een groot deel gedekt kunnen worden. Mg aanbevelende wanneer ik door inlich tingen als anderszins van dienst kan zijn om het groote doel te bevorderen en bij voor baat dank zegeend voor de opname: Hoogachtend Uw dw. dr. J. Oud-Off. S.vt. Mij. »Nederland''. Een adres aan den Minister van Oorlog. Ondergeteekende, domicilie kiezende ter drukkerij »Vrede", Vaillantlaan 294, Dea Haag, geeft Uwe Excellentie met gepaste gevoelens. het navolgende te kennen. Met bekommernis ziet zij raieren den 12den Mei, den dag waarop de dienstweigerende D. Ph. J. de Bruin uit de gevangenis ont slagen en weder tot den kïijgsiienst gedwon gen zal worden. Ondergeteekende acht het na hetgeen om trent dez^ri persoon door het lid der Tweede Kamer Van der Zwaag den 19a December j.1. is medegedeeld en hetgeen daarop door Uwe Exc. is geantwoord, overbodig deze zaak uit voerig uiteen te zetten. Zij wil alleen herinneren, dat iemand, die met oprechtheid de gevoelens is toegedaan als door De Bruin beleden zijn, onvermijdelijk door zijn geweten zal gedwongen worden wederom dienst te weigeren, hetgeen vaa militaire zijde tot nieuwe straffen zal moeten leiden. Al moge dit zijn volgens de letter van de wet, zoo zal toch voorzeker door Uwe Exc. de onbillijkheid worden gevoeld, die in zulke herhaalde stralfing van een niet weg te nemen oorzaak gelegen is. En ook dat, terwijl van aanstaande geestelijken het gemoedsbezwaar wordt gerespecteerd, dat in dezen persoon steeds tot nieuwe straffen zou voeren, liet gewetens bezwaar, dat bij aanstaande geestelijken wordt verondersteld, is immers niet onafscheidelijk verbonden aan de keuze van het beroep. Het moet immers ieder duidelijk zijn, dat het ge wetensbezwaar van Da Br^in om de wapenen te dragen, volkomen vergelijkbaar is met het gewetensbezwaar onzer protestantsche voor vaderen om een crucifix te kussen, wat des tijds ook door de overheid in het algemeen belang geëischt werd. En de inquisitie-dwang. waarmede die eisch gesteund werd en die voorzeker door Uwe Exo. zal worden afge keurd, is dan ook geheel soortgelijk als de dwang, waaraan adrestante meent, dat De Bruin bij voortduring zal worden blootgesteld. Esn ernstig, oprecht-meenend deel van het volk zal zeer gegriefd zijn, wanneer deze gemoedsdwang niet, zooveel zulks bij de bestaande omstandigheden doenlijk is, worde wegge nomen, t Om deze redenen doet ondeigeteekende Uwe Exc. het dringend en ernstig verzoek om den persoon van D. Pn. J. de Bruin met het oogenblik dat zn'n straf geëindigd zal zyn, uit den militairen dienst te ontslaan. En tevens het daarheen te leiden, om in het algemeen ten opzichte van personen, die uit gemoedsbezwaren dienstweigeren indien zij daarvoor gestraft moeten worden, aan die straf het ontslag uit den militairen dienst te verbinden. 't Welk doende, De Vereenig. «Internationale Broederschap'', G r a v e n h a g e, 4 April l'JOU. Het Bestuur : IjOI). VAN' MlEROr. tllmniiiiiiiiiiiiMiiHiiniiimmiiiiiiHiiiniiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiniiiMiM werpt weinig voordeel af tot herstel van het financieel evenwicht, soms zoo deerlijk geschokt. Wat staat den adelbond ia zulke gevallen te doen? Na eenig peinzen ben ik tot de conclusie gekomen, zijn aandacht te moeten vestigen op het commissariaat bij fin-incieele instellingen en ondernemingen. Ik ben niet af'keerig van het denkbei-ld, d*t het afschijnsel vaa de deugd eens over over-grootvaders (van over-over grootmoeders spreek ik niet, daar dezen nooit andere deugden hebben gehad dan waarmede de over-over-grootvaders haar genadiglijk bedeelden) gevallen op en ge dragen dooreen onzertijdgenooten,minstens een bedrag aan rente vertegenwoordigt van tien mille per jaar mits het kapitaal tje in deskundige banden gesteld, beho'jrlijk geadministreerd wordt. De adel dan, dunkt mij, is, indien hij zich met het verwerven van het slijk der aarde wil inlaten,of helaas! moet inlaten, aangewezen voor het commissariaat van assurantie-maatschappijen, levensver zekeringen, banken, enz.; een commissariaat ver genoeg verwijderd van het stoffig mate riaal, waarmee gewerkt moet woiden, en toch ook weer niet te ver, om met behoud van zeer zindelijke handen naar zich ioe te halen wat men wel eens de nervus rerurn noemt, en wat evenzeer niet zonder zich al te onjuist uit te drukken, ook de nervus nobilitaiis zou kunnen heeten. Eert Bond van den adel, om zich lucratieve, meer plebe'nch gezegd, om zich vette postjes toe te eigenen, moet, dunkt mij, succes bebben en verdient dat ook; want, ik her haal nog eens, opdat men het vooral niet vergete: adel, blauw bloed, de telkens op nieuw in het vleesch gereproduceerde deugd der vaderen, gewaarmerkt door den burger lijken stand en het Hof van Adel, is het degelijkste, wat men ra de Oud-Testamentische leer in de Otiristelijke wereld heeft ingeleid ; en als zoo iets geen band mocht vormen tusschen de gelijksoortigen, die behoefte hebben aan eenige prébende, ik vraag, wie zouden zich daa vereenigen? Waar zou men het idealistisch gemeenschapsgevoel nog moeten zoeken. wanneer die natuurlijke samenstemniing des harten en des geestes, die onderlinge verknochtheid, zelfs bij onze graven, baron nen en joiikheeren ontbrak?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl