Historisch Archief 1877-1940
8.
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1191
Msterflaiscfce
Bnnrten en Aisterianisclie
Dieftters.
i.
Beter een goede buur dan een verre vriend":
Dit spreekwoord wijlt op den tijd, dat het
buurtwezen bloeide.
In Amsterdam zijn buurten van zulk een
sterk sprekend karakter geweest en zóó geheel
op zich zelve aangewezen, dat zij nog jaren
na het opgaan in 't geheel, in de taal herin
nering hebben achtergelaten.
Nog spreken Amsterdammers van 'n
Haarlemedijkie", van 't Lange-Leidsch", van 't
Jordaanseh", van een Kattenburgsch smoel
opzetten", van wie kan tegen de Bierkaai
vechten?" van 'n Duvelshoeker", van 'n
Fransepatter". Sommige buurten leefden in
schap, andere in vijandschap met elkander.
in het derde vierde deel der 19e eeuw,
^ de Willemstraters"", de bewoners van
het voormalig Franache pad, in onmin met de
Kattenburgers. Een groot Oranjefeest gaf aan
leiding tot eene verzoening, die plechtig ge
vierd werd. 's Avonds trokken groote groepen
Kattenburgers met reusachtige vlaggen en
muziek naar de Willemstraat en werJen daar
met vreugde ontfangen en door een zekeren
Bokkebek, die de bewoners tot hun burge
meester hadden verheven, ontfangen en getrak
teerd. De Willemstraters brachten op hun
manier, eenigszins vermomd, een tegenbezoek
aan de Kattenburgers. De aanvoerders za'en
op aschkarremaaspairden, hooge hoed op. Dit
was bijna de laatste uiting van buurtleven te
Amsterdami.)
_Want geheel dood is het niet. Bij de inhul
diging van Hare Majesteit Wilhelmina, koningin
der Nederlanden, heeft het buurtwezen weder
blijk -van leven gegeven. En nog, als thans in
een der mindere buurten, een bijzondere ge
beurtenis plaats heeft, b.v. een Ojarig huwe
lijksfeest, dan viert de heele buurt feest, steken
de bewoners den vlag nit en versieren d 3 huizen
met sparregrojn.
Er zijn nog buurten, waar zeker soort vrou
wen, in de buurttaal flortmadams" geheeten,
door de buurvrouwen niet geduld worden, die
haar zelfs het blijven in de buurt onmogelijk
maken en haar dwingen te verhuizen. De buur
vrouwen doen haar dan uitgeleide, slaande met
stoffers op blikken, en deksels tegen deksels.
De flortmadam" wordt uitgeleid.
Maar het echte bunrtleven is voorbij. Dat
verdween met het verdwijnen der eigen stoepen
en der banken op de stoep, waarop 's avonds
de oudere lui, met de pyp m de mond, en de
Trouwen rustig de kwesties van den dag en de
buurt zaten te bespreken, terwijl hunne groote
kinderen speelden of zich verlustigden in een
zoete vryagie met buurmeisjes. Het buurtleven
kreeg ook een knak toen bevolen werd dat de
koekbakkers de Sinterklaasjes niet meer met
goud mochten beplakken, als nadeelig voor de
gezondheid. De plakavondjes", de gezellige
samenkomsten van jongens en meisjes uit de
buurt behooren tut de geschiedenis. Beets'
Camera Obscura heeft ze vereeuwigd. B uurt
roepen, als: Peerehiet" en Appslehiet," en
baurteigenaardigheden zyn met het buurt
wezen verstorven. Als in eene mindere buurt
een kind, aan zich zelf overgelaten, in een
andere buurt verdwaald is, trekken niet meer
buurjongens en buurmeisjes in lange rijen, en
snelle pas op, roepende uit alle macht: Wie
heit'r een kind verloren, een kind verloren!"
of als in de buurt een kind uit een andere buurt
dwalende gevonden was, schreeuwende: Wie
heit'r een kind gevonden, wie heit'r een kind
gevonden!" Het gevonden kind droegen dan de
jongens uit het midden der eerste rij op hunne
schouders. Er waren steeds mannen en vrouwen
b\j de troep. Als het kind terecht was, trak
teerden de mannen zich op een proppie,"
ook wel spatje" genoemd, of lieten zich door
de ouders trakteeren. Thans, nu er geen dienders
meer zijn met groote hooge hoeden, waarvoor
koperen platen, en daarom koperslagers'' of
ook wel boutjes" genoemd, maar krijgshaftige
agenten van politie, zorgen deze voor de ver
loren en gevonden kinderen.
Voor eeuwen was te Amsterdam de buurt
alles. Er waren menschen, die nooit uit hun
?lilllllllllllliniHlllllilllllnnillMllinimimiiHiMiiiinniiniiiiiininniiHi
SNUIFJES.
In den Haag is opgericht een
,,Tsederlandsch Adelfonds" o.a. met het doel om
de aaneeusluiting van adellijke lieden te
bevorderen, »tot bevestiging en versterking
van hun plaats in de maatschappij"; alsmede
tot het vormen van een fonds ter onder
steuning der hulpbehoevende weiuwen en
dochters.
Het is toch opmerkelijk hoe het socialis
tisch »prolitariërs vereenigt u!" als een be
ginsel doorwerkt, zoodat het na de arbeiders,
en de patroons nu al den adel bereikt
heeft... nog n groep, en men kan zeggen,
dat het de maatschappij geheel en al heeft
aangegrepen ; immers alleen de gekroonde
hoofden staan tot dusverre geheel op hun
eigen beenen; zij weten evenmin van een
fonds tot steun van hulpbehoevende
koninginnen en prinsesjes, als van een
bond tot versterking hunner positie in de
maatschappij, iets af. Waarschijnlijk zijn
voor hen de toestanden nog te gunstig,
financieel en maatschappelijk, om tot dit
nieuwerwetsch, of, om het met het juiste
woord te noemen, sociaal democratisch middel
de toevlucht te nemen ; laten we hopen dat
dit zoo blijven raag, want wat zou ons
kunnen troosten, als we nu moesten ervaren,
dat niet alleen de lagere lagen, maar zelfs
de allerhoogste laag der maatschappij,
tot de gekroonden en hun kroost toe, al
»gerevolutioneerd" waren? Het bestaan van
den adel is m. i. steeds het bewijs geweest
van de hooge mate van beschaving en
ontwikkeling, waartoe het menschelijk ge
buurt kwamen. Van de wieg tot het graf
werd een buurtleven geleid. Als de blijde moe
der, na bare bevalling, de buurvrouwen op
kandeeltaaal had gehad, wetd«n de jttagens en
meisjes getrakteerd. Dan deelde de gelukkige
moeder een gebak aan de buurtjes nit, het
kindermaal ot maanstik" geheeten. De aan
staande jonge speeimakker kocht door deze
traktatie zijne intrede in het gilde der
buurtjongens en -meisjes. En als hij oud en bejaard
geworden, ten grave wordt gedragen, zijn het
veelal de naaste buren die hem deze laatste
eer bewijzen. Aan alle feesten en plechtigheden
neemt de buurt gezamentlijk deel; voor het
paimknoopen vereenigen zich de buurtmeisrjes;
en de buurjongens en -meisjes strooien op den
dag van 't huwelijk den stoep en de kleine
steentjes voor de woning om bruid en bruide
gom met zaud en daarop kleine snippers zilver
goud en groen papier, een gewoonte, nog even
na de tweede helft der negentiende eeuw
in zwang gebleven. Met kermis gaan de
buurtjes tamen naar de kermis, en met kerst
tijd geramentlijk 's nachts kersttijd vieren en
al de fees;en, die er na-kwamen.
Het mooiste en vooral het liefste meisje Bit
de buurt werd het adinirsaltje van de buurt"
genoamd.
Voor de. buurtkinderen was als voor de Bata
vieren het huis een toevlucht bij regen en
slecht weder, anders waren zij op straat en
speelden met elkander. Ourte prenten geven
daar bewijzen van. Men doorblare Cats, men
zie de prent voorstellende spelende kinderen
in het Voorhout te 's Gravenhage, in de 17de
eeuw. Bovenal laze men het gedicht van Joost
van den Vondel op den dood van zijn teer
bemind dochtertje Sara (1625).
Ia dit givoelig en ksurig gedicht schildert
de dichter het huurtleren van Amsterdamsche
zeventiende eeuwsche jongens en meisjes.
UTVAELIT VAN MIJN DÜCIÏTERKEN".
De felle Doot, die nu u-een wit m'igh sien,
Verschoont de grijze liên.
Sy sit om hoogh, en miekt met huren seliieht
Op het onnosel wicht,
En lacht, wanneer, in 't scheven,
De drueve moeders schreven.
Sy sagh' er een, dat wui't en onbestuurt,
l)e vïeughd was van de buurt,
En vlugh te voet, in 't slingertouwtje sprong;
Of zoet Fiaue song,
En huppelde in het i'eytje
Om 't lieve lolderaytje:
01' dreel', gevol^'t \an eeneii \vaekreu troep,
JJeu riuckclcuden hoep
De straten door. ot' schaterde op een schop:
Of speelde met de pop,
Het voorspel van de dagen,
Die d'eerste vreugd verjagen :
Of ouderhicl, niet bickel en boneket
De kinderlijke wet,
En rolde en greep, op 't springend clpenheen,
J)e beentjes van den steen ;
En had dat soutc leven
Oiii geit noch u'oet gegeven:
Maer wat gebeur!:- twivj) hei sich vennaeckt,
Suo wort het hart geraeekt,
(Oat speelsieck hart) van eciicu scherpen flits,
Te doodlijrk eu ie bits.
De dood (jiiam op de lippen,
En 't sirltje self ging glippen.
Toen stont helacs! de jammeiviitir -clrier
-Met tranen on de bn-r,
Eu kermde noch op 't li.jek van Laer gespeel,
Kn \ven?s-hte lot en deel
Te hebben met haer Kaertje,
En dood te sijn als tiaerfye.
De speeluoot vlocht (toen 't anders niet inoghl sijn!
Eeu krans van roo-marijn
Ter liefde van henr h'Ste kameraet.
O kranekc troost! wat baet
De groene en u-o ide lo.er'r
Die slaetsi gnet haest over.
Hoeveel goeds dat buurtleven voor het op
komend geslacht had, heett een Fries van zeer
oud geslacht, de geleerde J. H. Halbertsma, in
de overijbselscae aloiauak" van 1844 uiteen
gezet.
Het tegenwoordig geslacht zegt
Halherisma moet ik herinneren, dat ieder burger
tegen zijn gevel aan de straat een op- en aftiak
had, een stoep genaamd, die veel tot kinder
kamer diende, want kindervisites in de huizen
kende men toen nog niet; de zaak was even
slacht is kunnen komen. En dat niet alleen
of niet zoozeer, om de in liet oog springende
gedistingeerdheid, waarmee blauw bloed
iemand ten opzichte van deugd en intellect
doet uitblinken, al zal ik dit geenszins
geringschatten neen, maar om de
beteekenis, die uit een religieus oogpunt aan de
instelling van den adelstand verdient te
worden toegekend. Welbeschouwd toch,
zoo heeft 't mij althans steeds toegeschenen,
is de uitreiking van adeldombrieven de
rechtstreeksche consequentie van de oud
testamentische leer; maar een aanvulling,
waarvan men eerst na vele eeuwen onder
het licht van het Christendom de noodza
kelijkheid heeft ingezien. Het Oude Tes
tament verzekert alleen, dat de misdaden
der vaderen aan de kinderen zullen bezocht
worden tot in helderde en vierde geslacht.
en misschien nog wel iets verder. Hierop viel
niets af te dingen, maar de leer was een
zijdig. Want waar het billijk was wie zal 't
ontkennen ? dal de misdaden der vaderen
aan het nakroost gewroken werden,
behoor'den, zoo heeft men later ingezien, de deugden
der ouders ook aan de kinderen te worden
beloond. Het is dit verheven principe,
dat in zijn vlekkelooze zuiverheid in den
Adel ons wordt vertoond, en waaruit men
dus leert, hoe sedert de dagen van Mozes
het menschdom is vooruitgegaan in kennis
en waardeering van den Schepper, en in
verheffing van het schepsel ad majorem
Dei gloriam. Gelukkig zijn wij in ons land
niet misdeeld van kinderen die voor de
deugden hunner vaderen beloond zijn,
en het is ons een voldoening hieraan te
mogen toevoegen, <lat het aantal dier vol
wassen kinderen jaarlijks nog grooter
wordt,. Wanneer II.H. M.M. deze week
ten Paleize zich zullen vertooneu, brengen
zij met zich mede: baronesse van
Hardenbroek van 's Heeraartsbcrg en Bergambacht,
geb. gravin van LimburgStirum; baronesse
van Ittersum; joiikcrouwe van de Poll;
baronesse Sloet van Marxveld; baronesse
de Constant Rebecque; baron van
Hardenbrpek van 's Heeraai tsberg en Bergambacht;
luit.-generaal f/raaf Du Monceau; baron
Sirtenia van Grovestins; jhr. de Ranitz;
baron Clifford; baron Bentinck; jhr. van
deu Bosch; j/ir. van Tets; baron van Tuyll
van Serooskerken > jhr. van der Staal;
jhr. van Suchtelen van de Haare; graaf
Du Monceau.
Het spijt mij, ook in dit verband, te
moeten vermelden den luit. t. z. Ie klasse
Zegers Rijder die, dunkt me, als op
vreemd als bet woord. De visite was in de
stoep of op de straat. In de stoep zette zij
met de speelnootjes hare huishouding op van
kindergereedschap ea porceleinen scherven.
Alle overige spelen, waar meer beweging ea
grootere ruimte bij te pas kwam, waren op
pleinen en straten. Hier kwam de jeugd uit
alle standen bij elkander, zoodat het open
bare leven d ir wordende maatschappij op de
straat begon en de onderscheiden standen, aldus
gemengd, vergaten bij hunne volgende scheiding
nimmer, dat zij als gelijken en speelnooten,
eenmaal tegenover elkander hadden gestaan.
Deze gelijkstelling bewaarde de grooten voor
den dwazen hoogmoed, die alleen op grond
aan geboorterechten en zonder de overmagt der
talenten over de minderen msent te regeeren.
Zij gat hun borendien eene handigheid om met
het gemeen om te gaan, den regent in tijden
van beroering zoo onmisbaar, waar die iu de
afzondering der standen niet geleerd wordt; en
wat vaa veel waarde in het werkelijke leven is,
zij hadden geleerd een klap te geven en een
krap te ontvangen. Wee hem, die alleen geleerd
heeft, een klap te geven! De kinderen der rijken
d«elden vaa hunne meerdere beschaving iets
mede aan die der armen, terwijl deze aan
gene den tint hunner ruwheid overdeden. De
grooten waren zoo hoog en zoo fijn niet in
Hunne manieren; de mindere burgers en ge
ringen zoo laag en grof niet, als tegenwoordig.
Men gaf wat en men nam wat van weerskan
ten en zoo werd, bij den grooten afstand van.
geboorte, rang, geld ot beschaving, toch een
zeker midden in de karakters en zeden gebo
ren, hetwelk in eene Republiek niet mag
ontbreken".
Zou deze wederzydsche opvoeding op straat
niet gezonder en natuurlijker ziju dan het
Toynbee-werk binnenskamers 'f
Het spelen op straat ook door kinderen der
hoogere standen, is lang in zwang gebleven.
Oude Hagenaars herinneren zich, dat de oudste
zoon vaii koning Willem III, kroonprins Willem,
in zijn j «genstijd, in het VoO'hout te 's Gra
venhage, spaelde met hoepel, tol of lul.
Al is het buurtweaen in Amsterdam verstor
ven, het is trouw bewaard in de werken der
oude Annterdam-cbeklucntspeldichters Bredero
plaatste zelfs achter zijn naam het bijvoegsel:
Amsterdammer".
Bij het lazen der Amsterdamsche
klucbtspelen blijkt dat iedere dichter bepaald aan zjn
buurt gsboaden was, dat da kennis van het
leven der buurt, vooral door hem als kwajon
gen opgedaan, zied geheel in zijne kluchtspelen
afspiegelt. De Amsterdamsche buurten hebben
de Amsterdaoisctie kluchtspeldichters gevormd.
Tot in onzen tijd, tot op Justus v. Maurik
is dit doorgegaan. Het Damrak" of gelijk de
echte Amsterdammer zegt: Het Water,"
Nieuwendijk, Dam en Wa-moesstraat en de tal
rijke dwarsstraatjes en bteegjes hebban aan
Justus v. Maurik zijne typen geschonken en
de gaaf voor het komische in hem ontwikkeld.
Gerbrand Adriaenz Bredero is voornamentlijk
door de buurt waar hij wonde gevormd,
tuiechen de twee vischmarkten; Taomas Aisehjn
een kluchtspeldichter uit het einde der 17e eeuw
heeft op zijn beurt het leven der bu rt, waar
hij als jongen gespeeld en tot man opgegioeid
is, toevallig ook tusschen twee viscbmarkten
gelegen, bewaard Pieter Corn. Hooit heeft voor
z'n Ware- nar ook niet toevallig bekende plaatsen
en btraatjis gekozen. amuel Coster laat in
zijn blijspelen duidelijk zien, waar zij gemaakt
zijc. Met den vinger is aan te wijzen waar hij
er toefde, al mocht hdt blijspel ook gebouwd
zijn op een liedje dat hij op de Varkenssluis
te Amsterdam hdd houren zingen.
De Amsterdamache-buurt blijspsUichters zijn
als de Amsterdan^che buurvrouwen in twist:
ze flappen er alles uit; niets is heilig voor
hen. Met schitterende oogjes leekenen za met
welbehagen komische tafereeltjes, vele aan hen
uit den jongenstijd bij gebleven.
Een oprecht Amsterdammer leest en begrijpt
de oude Amsterdamsche kluchten en blijspelen
zonder eenige toelichting. De taal heeft geen
enkel geheim voor hem; de schilderachtige
woordjes en uitdrukkingen kent hij ook; terwijl
het hem een zonderling gerjOt is in de oude
iTïliiiiiiiiiHiiimiiiliimiiiiiiiiiiiiimiiiiinininiiiiiiinif
geen verdienstelijken voorvader kunnende
bogen, heeleraaaJ hier niet bij behoort.
Maar dit daargelaten; behalve om alle
andere redenen, waarom \vij Nederlanders
jaloersch zijn op onze koningin, zou ik het
wel het meest wezen, om het voorrecht, dat
II. M. heeft, zich steeds tusfchen adellijken
te bewegen; allemaal kinderen om de een
of andere buitengewone daad of deugd van
een hunner voorvaderen bevoorrecht. Dit is,
dunkt me, een leven als een voortdurend
vertoeven in een panorama, waarbij het
eene hartverheffende gezicht plaats /naakt
voor het andere, zoo mogelijk nog
bartverhefiender; een dagelijksche revue van
halfheiligen eu heel-heldhaftigen, de
voorouderen nl. vertegenwoordigd door hun zonen
en docliteren met hun beroemden naam.
Ah! welk een opvoedende kracht moet
daarvan uitgaan! Denk hierbij nu eens
een gezelschap, waarin ieder met zijn eigen
schamel zoodje deugden voor den dag
moet komen, zooais de meeste gezelschap
pen, waarin wij niet-adelijken verkeeren,
waaraan zelfs maar een gewone
lapelversiering met een Leeuw of een
OranjeNassau ontbreekt. JS'og eens, hoe benijd ik
een koningin, die dit laatste soort van
meiischen bijna nooit ontmoet, of 't zou
moeten wezen op een grooten ai'doener, bij
een eedsaflegging van kamerleden of een
hof receptie; zoo bij tientallen tegelijk,
bij zooveel tientallen of honderdtallen,
tegelijk, dat als H. M. ze bij mekaar telt,
zij zich althans kan troosten met de ge
dachte, dat de overgroote quantheit de ge
brekkige qualiteit een weinig vergoedt.
Dat het intusschen noodig is geworden,
dat de adellijken zich aaneen gaan sluiten,
om hun positie in de maatschappij te be
vestigen en te versterken, acht ik wel n
der treurigste teekenen des tijds. Zoover
is het dus al gekomen, ook in ons land!
Oogenschijnlijk, zou men zeggen, maken
graaf, baron en jonkheer zich al ts onge
rust. Voor de hoogere regeeringspo-teu zijn
za gezocht; bij leger en vloot, kunnen zij
wel terecht, en aan het Hof zijn ze de uit
sluitend uitverkorenen. Maar aan hun ont
vangst iu de maatschappij moet toch ieLs
ontbreken, andurs zouden zij zich niet ver
eenigen om elkaar een handje te heipan
bij het streven om daar zich een plaats te
veroveren, waardig de nagedachtenis hunner
groote voorvaderen, wier eer zij hebben op
te houden. .Steeds heb ik, in mijn onschuld,
geineend, dat de werkzaamheid, waartoe
een adellijk man zich met voeg kon leeneii,
blijspslen nog herinnering te vinden aan de
buurt, waarin zij spelen.
Soms heeft hij nog toestandsn gekend, die
juist aan 't versterven waren in zijn jongenstijd.
Als hij b.v. in Asselija van de Hannekemaaiers
en de Oude Brug leest, van de Moffen en
Poepen, van hun komen aan de Kamperstyger,
enz., daa herinnert hij zich nog, hoe aan het
begin eener nieuwe week het bij de Oude Brug
grimmelde van Hannekemaaiers, dan ziet hij
Jan Henrik, Heink, Wilhelm, Gotfried, Anjuust
weer, met pak en zeis op de ru*, met spek en
roggebrood in de van zijn ru.j bungelende
laarzen, dan hoort hij misschien zich zelven
nog roepen: Groene Mof!" of herinnert zich
het liedje, op welke groenen mof" ook, of hij
hanuekemaaier ot Duitsche oliskoop ware:
Jan van Loenen
Spijkers in je schoenen,
Xakje o;> je rug
Zoo komt Jaa aan den Ouden Brug.
In plaats Jan van Loenen zong men ook
Hans van Loenen.
Hij ziet ze weer, de Hannekemaaiers, met
hun laarzen met dikke zolen, vol spijkers de
kelders op het Damrak binnengaan, wair een
Duitsche Trien ze verwelkomt met een groote
kop koffie.
Nu komen Aujuust en Heink niet meer in
Amsterdam; de groene Duitschars", degras
vreters" behooren hier tot het verleden.
Een kluchtspeldichter als Asselijn heeft echter
hun naim voor alle tijden ter herinnering
bewaard.
Zou Justus van Maurik, de gewezen
Damrakker, dj Hannekemaaiers van vroeger niet
kunnen teeke..en?
(Wordt vervolgd).
J. H. R.
tiitiiiiiiiiiiiMimiii
MllllliHHIIIIII
Pretoria, 10 Maart 1!»00.
Aan de Ksdactie van de Groene,
Amsterdam.
GeacJtte lïedactle,
Vergun mij een weinig ruimte in uw, ook
in Zuid-Afrika veel gelezen blad, naar aan
leiding vtm de groote belangstelling die thans
in NeJerlaiid wordt betoond voor het oprichten
van een stoomvaartlijn op dit deel der wereld.
Oak hier wordt dat plan veel besproken en
ik geloof wel te mogen zeggen dat de meeste
hier wonende Nederlanders, zulk eene lyn met
groote ingenomenheid zouden begroeten. Van
vele zijden echter werd twijfel geopperd aan
het tot stand komen dei' lijn »omd. t er al zoo
dikwijls een plan was gemaakt" en »3mdat de
lui in Holland toch geen geld zullen geven
als zij niet zeker weten dat er winst zal wor
den gemaakt op het bedrijf".
Hoe hartelijk hjop ik dat Nederland deze
lieden beschamen zal en door eene ilinke prak
tische daad zal toonen hart te hebben voor de be
langen van Zuid-Afrika zoowel als voor het
eigen belang. Want voor uw eigen belang is
het zoo noodig, Nederlanders, dat gij thans het
yzer smeedt terwijl het heet is. Nog is er een
groote toekomst hier voor ons volk, voor onze taal.
En als het tot eene uitvoering komt, laat
die uitvoering dan goed zijn. liet idee oaa
een zijtak te opsnen van Obok op Delagoabaai
in aansluiting op de booten van »Nederland"
en Lloyd, lijkt mij op 't oogenbhk verreweg
het beste. Aden hebben wij niet noodig, laten
wij onafhankelijk blijven van Engelsche ha
vens en dito hulp.
Eii om succes te hebben zal het noodig zijn
dat de booten (4) die den dienst op detaklijn
onderhouden, snelcarende booten zijn zoodat
mail en passagiers minstens even vlug in Eu
ropa aankomen als met de Erigelsche booten
ter Westkust. Wanneer dan eene wekelijksche
aansluiting plaats vindt op de beide
voorMmamïitllllllllllllllimlfinilllMliltllHIIIIIIHHIIIIIIIIIIIIK
niet al te materieel mocht zijn. Zelfs een
Graaflandt.dacht ik, behoorde niet te spitten,
zoo min als een Schmidt, te^ smeden of een
Bakker t a bakken, of een Visscher te
vissclien, en tot dusver schijnt men inde adel
lijke kringen mij hierin wel gelijk te hebhen
gegeven. Meer bepaald achtte ik
hetexcercaeren en commandeeren, liet regeeren en het
kamer-beheeren, eer hun aangewezen taak;
het stalmeester zijn, was, dunkt mij, wel wat
bij het, randje af?al wil i k gaarne erkennen,
dat een stal met «peerden" belangrijk hooger
staat, dan een met runderen of ander ge
dierte. M var welken koers _wil de adel uu
venier uu, ? In handel of nijverheid zich
pousseeren .
In den hand-1 zijn er maar
weinig artikelen, die een goeden klank
hebben en ietwat passen bij een kroontje.
Een Bourbon is nu in den wij n handel
gegaan; 't is waar, daarmede is voor
dat artikel de baan gebroken; maar wijn,
steenkolen en hout, de drie fatsoanlijkste
zaken, om er je geld mee te verdienen, zijn
als handelswaar meer dan voldoende van
liefhebbers, om er een broodje uit te kloppen,
voorzien. Edoch misschien is het bij dal,
bevestigen en versterken van de maat
schappelijke positie volstrekt niet om winst
te doen ;' zoo stel ik het mij dan ook het
liefst voor. Al mijn addellijke vrienden zijn
wel niet precies als Gaston, Marquis de
Presks, maar zij hebben toch dit gemeen,
dat zij evenmin als een Iraëliet bij ons
zeeman wordt, zich, ten/.ij in den uilersten
nood, op een kantoorkruk zouden willen
laten vinden. Ik zoek
ze»uit-den-aard-vande zaak" graag bij of op een »peerd" ; als
de jachttijd open is, met een geweer en
een polsdrager bij zich ; en daarna dan toch
zeker in gezelschap van een hond. Vooral
de jacht houdt bij mij verband met het adel
lijke, en de sport. Daarom dacht ik dan
ook verleden week,toen ik over de poging.om
deFox terriërs als ratten vangers te veredelen,
las,dadelijk aan mijn vrienden van denBalye;
juist iets' tot verbetering eu bevestiging
hunner positie en tot uitbreiding van hun
werkkring, kwam mij zoo voor.?Doch er
kunnen onder die ledenvan den adel toch ook
enkele zijn, die een kleine versterking en
bevestiging van hun fortuin niet onwel
kom moeien achten. Het leven is duur
en de waarde van het geld is nog al afge
nomen, sedert de voorvader zijn roof
riddergoed genoot, of in andere hoedanig
heid de stoffelijke zijde van zijn zeldzame
ziels en geestesgaven wist tot, glans te
brengen; en de sport, ja zelfs de jacht
noemde Nsderlandsche stoomvaartlijnen zal er
ongetwijfeld geen moeielijkheid worden
ondervonden met het verkrijgen van mailsubsidies,
terwijl een zeer groot deel van de passagiers
die thans van Duitsche, Franscbe en Engelsche
booten gebruik maken, de Nederlandsche lijn
de voorkeur zulleii geven.
Verder meen ik dat het aanbeveli'-g zal ver
dienen om (indien mogelijk) te Obok een
stationschip te leggen, ingericht om passagiers
en lading te kunnen overnemen wanneer de
aansluiting op zich liet wachten en waar alle
schepen hun voorraad steenkool zonden
kunnen aanvullen. Uit dit bybedrijf zouden
de kosten van zulk een stationschip m.i. voor
een groot deel gedekt kunnen worden.
Mg aanbevelende wanneer ik door inlich
tingen als anderszins van dienst kan zijn
om het groote doel te bevorderen en bij voor
baat dank zegeend voor de opname:
Hoogachtend
Uw dw. dr.
J.
Oud-Off. S.vt. Mij. »Nederland''.
Een adres aan den Minister van Oorlog.
Ondergeteekende, domicilie kiezende ter
drukkerij »Vrede", Vaillantlaan 294, Dea Haag,
geeft Uwe Excellentie met gepaste gevoelens.
het navolgende te kennen.
Met bekommernis ziet zij raieren den 12den
Mei, den dag waarop de dienstweigerende
D. Ph. J. de Bruin uit de gevangenis ont
slagen en weder tot den kïijgsiienst gedwon
gen zal worden.
Ondergeteekende acht het na hetgeen om
trent dez^ri persoon door het lid der Tweede
Kamer Van der Zwaag den 19a December j.1.
is medegedeeld en hetgeen daarop door Uwe
Exc. is geantwoord, overbodig deze zaak uit
voerig uiteen te zetten.
Zij wil alleen herinneren, dat iemand, die
met oprechtheid de gevoelens is toegedaan
als door De Bruin beleden zijn, onvermijdelijk
door zijn geweten zal gedwongen worden
wederom dienst te weigeren, hetgeen vaa
militaire zijde tot nieuwe straffen zal moeten
leiden. Al moge dit zijn volgens de letter van
de wet, zoo zal toch voorzeker door Uwe Exc.
de onbillijkheid worden gevoeld, die in zulke
herhaalde stralfing van een niet weg te nemen
oorzaak gelegen is. En ook dat, terwijl van
aanstaande geestelijken het gemoedsbezwaar
wordt gerespecteerd, dat in dezen persoon steeds
tot nieuwe straffen zou voeren, liet gewetens
bezwaar, dat bij aanstaande geestelijken wordt
verondersteld, is immers niet onafscheidelijk
verbonden aan de keuze van het beroep. Het
moet immers ieder duidelijk zijn, dat het ge
wetensbezwaar van Da Br^in om de wapenen
te dragen, volkomen vergelijkbaar is met het
gewetensbezwaar onzer protestantsche voor
vaderen om een crucifix te kussen, wat des
tijds ook door de overheid in het algemeen
belang geëischt werd. En de inquisitie-dwang.
waarmede die eisch gesteund werd en die
voorzeker door Uwe Exo. zal worden afge
keurd, is dan ook geheel soortgelijk als de
dwang, waaraan adrestante meent, dat De Bruin
bij voortduring zal worden blootgesteld.
Esn ernstig, oprecht-meenend deel van het
volk zal zeer gegriefd zijn, wanneer deze
gemoedsdwang niet, zooveel zulks bij de bestaande
omstandigheden doenlijk is, worde wegge
nomen, t
Om deze redenen doet ondeigeteekende Uwe
Exc. het dringend en ernstig verzoek om den
persoon van D. Pn. J. de Bruin met het
oogenblik dat zn'n straf geëindigd zal zyn, uit den
militairen dienst te ontslaan.
En tevens het daarheen te leiden, om in het
algemeen ten opzichte van personen, die uit
gemoedsbezwaren dienstweigeren indien zij
daarvoor gestraft moeten worden, aan die straf
het ontslag uit den militairen dienst te verbinden.
't Welk doende,
De Vereenig. «Internationale Broederschap'',
G r a v e n h a g e,
4 April l'JOU.
Het Bestuur :
IjOI). VAN' MlEROr.
tllmniiiiiiiiiiiiMiiHiiniiimmiiiiiiHiiiniiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiniiiMiM
werpt weinig voordeel af tot herstel van
het financieel evenwicht, soms zoo deerlijk
geschokt. Wat staat den adelbond ia
zulke gevallen te doen? Na eenig
peinzen ben ik tot de conclusie gekomen,
zijn aandacht te moeten vestigen op het
commissariaat bij fin-incieele instellingen
en ondernemingen. Ik ben niet af'keerig
van het denkbei-ld, d*t het afschijnsel vaa
de deugd eens over over-grootvaders (van
over-over grootmoeders spreek ik niet, daar
dezen nooit andere deugden hebben gehad
dan waarmede de over-over-grootvaders haar
genadiglijk bedeelden) gevallen op en ge
dragen dooreen onzertijdgenooten,minstens
een bedrag aan rente vertegenwoordigt van
tien mille per jaar mits het kapitaal tje
in deskundige banden gesteld, beho'jrlijk
geadministreerd wordt. De adel dan, dunkt
mij, is, indien hij zich met het verwerven van
het slijk der aarde wil inlaten,of helaas! moet
inlaten, aangewezen voor het commissariaat
van assurantie-maatschappijen, levensver
zekeringen, banken, enz.; een commissariaat
ver genoeg verwijderd van het stoffig mate
riaal, waarmee gewerkt moet woiden, en
toch ook weer niet te ver, om met behoud
van zeer zindelijke handen naar zich ioe
te halen wat men wel eens de nervus
rerurn noemt, en wat evenzeer niet zonder
zich al te onjuist uit te drukken, ook de
nervus nobilitaiis zou kunnen heeten. Eert
Bond van den adel, om zich lucratieve,
meer plebe'nch gezegd, om zich vette postjes
toe te eigenen, moet, dunkt mij, succes
bebben en verdient dat ook; want, ik her
haal nog eens, opdat men het vooral niet
vergete: adel, blauw bloed, de telkens op
nieuw in het vleesch gereproduceerde deugd
der vaderen, gewaarmerkt door den burger
lijken stand en het Hof van Adel, is het
degelijkste, wat men ra de
Oud-Testamentische leer in de Otiristelijke wereld
heeft ingeleid ; en als zoo iets geen band
mocht vormen tusschen de
gelijksoortigen, die behoefte hebben aan eenige
prébende, ik vraag, wie zouden zich daa
vereenigen? Waar zou men het idealistisch
gemeenschapsgevoel nog moeten zoeken.
wanneer die natuurlijke samenstemniing
des harten en des geestes, die onderlinge
verknochtheid, zelfs bij onze graven, baron
nen en joiikheeren ontbrak?