De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 6 mei pagina 1

6 mei 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1193 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar n mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit bUd is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover hst Grand Café, te Parijs. Zondag 6 Mei. Advertentiën van 1 5 regels f 1 10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel ? 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. Stakingsnummer. iiiiiimiiiiiifiiimmiiiiiiiiHin Een cirnrlaire over VotoeertoMJ. Dezer dagen, werd door «Het Bestuur van de Afdeeling Amsterdam der Neder landscue Weerbaarheids-Vereeniging", een circulaire verzonden »Aan Studenten, Leer lingen van H. B. S.( Gymnasia, Handelschool, enz.", waarin het volgende te lezen staat : »Wij vertegenwoordigen in deze stad een kleine groep menschen, die zich vrijwillig vereenigd hebben ten einde onder leiding van het leger ons zooveel militaire kun digheden te verwerven dat wij in oorlogs tijd bruikbare soldaten zullen zijn. Het Ministerie van Oorlog steunt ons kracht dadig; het verschaft ons geweren en pa tronen, onderwijzers om ons op te leiden, een schietbaan om ons te oefenen, het geeft ons alles wat noodig is om veertien dagen lang te kampeeren, het vergunt ons de onderscheidingsteekenen te dragen van de rangen en graden van het Nederlandsche leger. En toch blijft ons aantal gering. Herhaalde malen zijn wij bij TJ komen vragen om medewerking. Wij hebben trachten te spreken tot uwe vaderlandsliefde, tot uw gevoel voor onafhankelijkheid; wij hebben trachten te spreken tot uw zin voor sport, voor beweging en oefening in de vrije natuur; wij hebben getracht TJ te winnen door opgewekte verhalen van het gezellige en vroolijke leven in ons kamp en bij onze oefeningen. En toch is ons aantal gering gebleven. Van de honderd jonge menscheu die er voor in aanmerking kwamen, werd er n lid onzer vereeniging.'' Deze woorden, die ons de beste toeschij nen van allen die in de circulaire voor komen, getuigen van neerslachtigheid. Eén procent liefhebberij om een bruikbaar soldaat te worden, en dat nog wel bij zooveel vrijgevigheid van den kant der Kegeering, en bij zooveel opwekkende woorden van den kant der dilettant militairen het is een teleurstellende slotsom, waarover niet alleen een koopman zich bedroeven zal. De neerslachtigheid gaat in boosheid over in .de volgende woorden: «Zullen de Hollandsche jongelui door blijven lummelen en stil afwachten tot eenige veel oudere men schen het door veel praten en schrijven eindelijk zoover bren gen dat de volksvertegenwoordiging een wet maakt, die hen in grootere getale drijft naar de kazerne zooals hun Papa's hen nu drijven naar de Hoogere Burger school of het Gymnasium?" Leerplicht en weerplicht vinden de stellers der circulaire blijkbaar vreeselijke dingen; van den leerlust der Gymnasiasten en leerlingen der Hoogere Burgerschool, hebben zij in ieder geval geen hooge ge dachten, waar zij de vaders de rol van «drijvers" laten vervullen. Hoe het met den lust der jongelui gesteld is om dilet tant-militair te worden, vinden wij aldus weergegeven: iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiuiiiiiimi imiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Een unnr" geloof. Tot voor een jaar wist ik niet dat 'n ge loof zoo duur was," zoo vertelde Leentje. M'n man had als jongen bij z'n ouders thuis, er wél een beetje aan meegedaan, door met z'n kameraad op eene vraagschool" te gaan. Hy heeft er nog een boekje van, waarin staat van de schepping en een val in Parys, maar later ging dat over, en toen ik hem voor het eerst op de bruiloft van vader's jongste zuster zag, die met Piet's oom, een weduwman met zes kinders, trouwde vader en moeder raadden het haar genoeg af, maar 't berouw kwam te laat! nu, toen zag ik Piet voor 't eerst, maar toen kwam er geen geloof bij te pas, want in onze familie wordt er nooit over ge praat. Vader en moeder hebben, voor zoover ik weet, maar ns een domeni in huis gezien; dat was toen wij in de B.-straat woonden in een steeg waarin ook de deur van een pakhuis was. De eigenaar van dat pakhuis was een ouderling, en toen had domeni een boodschap aan hem, maar draaide bij vergis -aan onze klink, maar toen moeder zei, dat vader geen »Wij weten het, ieder van U leeft in een klein kringetje van vrinden en doet niet graag wat de andere menschen gek zouden vinden. Wij weten wel dat ge weinig lust hebt eenige malen 's weeks op de Beurs te komen om daar gedrild te worden; wij weten wel dat verscheidene onder U uit principe tegen den oorlog zijn, het militairisme dwaasheid vinden en meer hechten aan internationale arbitrage of andere geleerde dingen." Of deze strafpredikatie den lust om Dilettant-militair te worden zal aanwak keren, mag op goeden grond betwijfeld worden, en wat onder «geleerde dingen" verstaan moet worden, is niet duidelijk. Bedoelt men er mede dingen die de jon gens sgeleerd" hebben, dan zou hier de vraag kunnen oprijzen of den draak ge stoken wordt met geboden als *gij zult niet dooden" en »hebt uwe vijanden lief." christelijke deugden die als het oorlog is, in een hoek worden gezet. Bedoelt men er mede: dingen die »te geleerd" voor jongens zijn, dan kunnen de studenten aan wie de circulaire toch ook gericht is, zich beklagen dat ze niet voor vol worden aangezien, daar zij voor geleerdheid nu juist zoo bang niet zijn. Als iemand boos is, wordt hij gewoonlijk wel eens wat on duidelijk in zijn uitdrukkingen, en daarom kunnen wij de geleerde dingen laten rusten. Wel moeten wij er echter op wijzen, hoe de circulaire met zich zelf in tegenspraak komt, als wij den aanhef vergelijken met wat aan het slot geschreven staat. Die aanhef luidt aldus: »Zooals ge allen waarschijnlijk weet, is er kort geleden in ons land eene Vereeni ging opgericht, welke den naam draagt van »Volksweerbaarheid" en welke zich als ideaal stelt, dat eenmaal ieder Neder lander, die daartoe lichamelijk geschikt is, ook de kundigheden zal bezitten, welke hem in staat stellen, indien dit noodig mocht zijn, bij te dragen tot de verdediging van zijn vaderland. Deze Vereeniging is opgericht door mannen van middelbaren of reeds vergevorderden leeftijd, welke zich voor het meerendeel eene voorname positie in ons land hebben verworven." Wie aan mannen denkt die »eene voor name positie" in de maatschappij innemen, denkt aan welgekleede, chique heeren. Neemt hij daarbij hun middelbaren of reeds vergevorderden leeftijd in aanmer king, dan zal hij bovendien denken aan »heeren" die zich van hunne waardigheid bewust zijn, die zich voelen, zooals men het wel noemt. Hoe nu met deze lofrede op de mannen met »eene voorname positie" te rijmen, de volgende strafrede tegen de Hollandsche jongens: »Maar wij kunnen niet gelooven, dat het U volkomen koud laat, wanneer er met recht beweerd wordt: de Hollandsche jongen is veel minder dan zijn stamgenoot in Transvaal, hij draagt veel te mooie jassen en voelt zich veel te veel heer; hij is veel te waanwijs om zich te willen wijden aan de lang niet altijd prettige, volstrekt niet chique oefeningen, die hem geschikt maken om zijn vaderland het beste wat hij heeft te verdedigen. Dit willen wij niet gelooven en daarom wenden wij ons tot u. En niet tot de jeugdige heeren die feestelijk bedanken om zich te laten drillen en het nonsens vinden om soldaatje te »spelen" en niet tot de vroegrijpe cosmopolietjes met niet te verwezenlijken principes, maar tot de jongens, die genoeg van den hedendaagschen toestand weten om te begrijpen dat amiiiiimiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiii iiimiiiiiiMiiiiiiiiHiii ouderling was maar sjouwerman, toen ging ie gauw weer weg. Toen wij trouwden, was er al eens zoo'n mijnheer die aan Piet vroeg, of wij ook in de kerk wouwen trouwe, maar Piet zei gauw van dank-je, want wij hadden al zooveel onkosten met het stadhuis en om een beetje netjes voor't licht te komen, dat het kon niet meer lyden! En later kwamen de kinders en wij hadden nog al wat met sukkelarij en tegenspoed te kampen, dat op het laatst bleven wy 's Zondags over dag maar stil boven, en Piet speelde met de kinders en naaide de schoenen en kramde wat in de week kapot geraakt was, en ik wafchte de kleeren van de oudster, dat zij 's Maandags weer knap en heel naar school konden gaan, en als 't lijden kon, kreeg elk van de kinders voor een halfje apenooten om mee te spelen. In onze buurt kwam nooit een dominé. De lui die flink centen hadden, waren meest lid van de joodsche synagoge of niks, ten minste dat zei 'n buurvrouw altijd. Zij washeilsoldaat; maar wou nooit zeggen wat haar dat geloof kostte; maar Piet zei altijd, dat zij er een heel en dag voor wasschen moest en dat vonden wij beide ai te slim, al zei buurvrouw wel eer s dat het mooier stond" een geloof te hebben en dat wij en de meesten in de buurt heidens waren. Heidens ot niet, wij waren wat blij toen Piet zoo gelukkig was, vast werk te krijgen, en toch zóó fatsoenlijk! Dat wij toen uit die buurt wij altijd gereed en op onze hoede moeten zijn, tot die jongens, die dat uit, hun geschie denis geleerd hebben, dat wij eenmaal een machtig volk zijn geweest en het nu niet meer zijn, tot die Hollandsche jongens, die nog enthousiasme genoeg bezitten om zich eendrachtelijk te wijden aan een plicht, die een hunner beste bezittingen, hun vader land, hun oplegt. En wij vragen u: sluit u bij ons aan. Maakt gebruik van de voordeelen die de Staat ons geeft en neemt vrijwillig de wape nen op. Laten wij door eene grootere ver meerdering van ons ledental kunnen toonen aan hen, die zich nu vereenigd hebben om u tot beter werken op te wekken dat ge die opwekking niet behoeft, dat ge uit eigen beweging zult meewerken tot dat grootsche doel dat die ouderen trachten te bereiken: »HET NEDERLANDSCHE VOLK EEN WEER BAAK VOLK, NIET DOOR SïAATSDWANG, MAAR UIT EIGEN VRIJEN WIL.1' Den laatsten zin zullen de jongens wel niet begrijpen. Dat bezwaar is echter te overkomen. Gelijk hun papa's hen 's mor gens naar de Hoogere Burgerschool of het Gymnasium hebben gedreven, zal de on wetendheid hen weder 's avonds drijven naar hun papa's en deze zullen hen wel ver klaren wat »Staatsd wang" is. Maar al hebben zij nu ook van dezen den noodigen af keer gekregen, zoodat ze uitroepen, gedachtig aan den schooldwang en den leerplicht: »nooit, nooit staatsdwang, steeds eigen vrijen wil,'' dan zijn ze er nog niet, zoo deze vrije wil zich niet richt op het dilettantmilitairisme. Als ge toch feestelijk bedankt om u te laten drillen, hoe komt ge dan aan een eigen vrijen wil in dezen ? Als 't contrarie nu blijkt, dan kunt ge zuchten: had ik maar een vrijen wil! Maar dat zuchten geeft ook al niet veel. De circulaire verzekert den jongens echter dat zij iets beters hebben dan een vrijen wil, ze hebben een vaderland en dat vaderland noemt de circulaire eenmaal »het beste'' wat zij hebben en andermaal »een hunner beste bezittingen.'1 Een reeds jaren overleden leeraar aan het Amsterdamsche Gymnasium, W. J. Hofdijk, die les gaf in de vaderlandsche historie, volbloed oranjeklant en warm vaderlander, had een hekel aan »'t Wien Nêerlands bloed!'' Als hij voor de klasse stond, zijn sik met de linkerhand knijpende en trekkende en den adem door de neus gaten stootende, als wilde hij beurtelings zijn knevel naar rechts of links wegblazen, dan kon hij, terwijl zijn lorgnet meetrilde van verontwaardiging, al neusblazende zeggen: »'t Wilhelmus moeten jullie zingen, jongens! Dat Wien Nêerlands bloed is er ingeorgeld! Begrepen, pummeltjes?" Mis schien zijn de draaiorgels nog de schuldigen, maar zeker is het, dat voor een Hollandschen jongen die 't Wien Nêerlands bloed kent, Vaderland en Vorst bij elkander behooren. En als zijn papa hem nu bij de verklaring van 't woord «Staatsdwang" aan het verstand heeft gebracht dat Staat zoo veel is als Regeering en dat de Koningin bij de aanvaarding van hare regeering beloofd heeft dat Zijde onaf hankelijkheid en het grondgebied van het Rijk met al haar vermogen zal verdedigen en bewaren, en dat Zij het is, en niemand anders dan Zij, die den oorlog verklaart, dan zal hij ook wel begrijpen dat zelfs de best geoefende schutter geen schot in den oorlog lossen mag zonder dat de staatsmacht daartoe vergunning geeft en zal hij, als er van militairisme sprake moet zijn, een gedwongen militairisme nuchierder maar eerlijker vin den dan een volksleger dat zich verbeeldt moesten kwam ons eerst wel wat raar aan, en we hebben er wel om moeten kromleggen ook, eer alles was zooals wij 't nu hebben. Maar nu kan elk mensch gerust komen kijken en ik had al eens uit de grap gezegd: Nu zou een verdwaalde dominéhier by ons ook nog wel eens een ouderling kunnen zoeken!" Pas maar op l" zei Piet, datje 'm goed te woord staat als ie komt!" maar dat was plagen, omdat hij er niet aan dacht dat het nog eens gebeuren zou. En toch gebeurde het! en nog wel op een oogenblik dat P^et thuis was. 't Was een knappe, welgedane heer met een mooi bos haar en een gladgeschoren gezicht. Hy vroeg of Piet Groot hier woonde, dus 't was geen vergis. En ik zei dat mijnheer wel binnen komen mocht en dat deed hij toen ook. Al gauw vertelde hij ons, dat hij een dominéwas en dat hij gehoord had dat wij het nu zooveel beter hadden dan vroeger en dat wij zulke knappe menschen voor de wereld waren. Er ontbrak ons echter nog wat, zei ie, en omdat ie zoo op m'n handen keek ik naaide juist aan een nieuw hemd voor Piet zei m'n man zoo goedig-weg: Meneer meent zeker een naaimachien? Ja, dat ben ik al een poosje van plan geweest, maar alles kan niet tegelijk." Maar dat bedoelde dominéniet; wij moesten nu ook een geloof aannemen, zei ie, en als we alle weken Piet en ik samen op een avond bij hem wilden komen praten, dan zou hij ons gaarne helpen, om ons tot leden en steunpilaren der kerk te formeeren. onafhankelijk te zijn van de Regeering, en waarvoor het enthousiasme maar een op de honderd blijkt te bedragen. Trouwens, van enthousiasme is in de geheele circulaire geen spoor te vinden mees blijkt de oorzaak te zijn dat de oudere menschen het woord voeren tot de jongelui en dat zij aldus redeneeren: »De gissing ligt voor de hand dat aan velen dier ouderen die hun land liefhebben, de schrik om het hart is geslagen nu de oorlog in Zuid-Afrika zoo duidelijk bewijst dat zelfs in onzen tijd van meer mensche lijke gevoelens nog zoo best mogelijk is, dat een klein volk door een grooter en machtiger bedreigd wordt met het verlies zijner onafhankelijkheid. Zal, waar die angst zoo gewettigd en misschien wel een der oorzaken geweest is tot de oprichting der genoemde vereeniging, door die jongeren, die volgens eene nu als banaal uitgekreten spreekwijze de hoop des vaderlands zijn, niets gedaan worden om hem weg te nemen, om hem te veranderen in een vast ver trouwen in den goeden wil en de geoefend heid van ons geheele volk?" Volgens een schrijven van Dr. Bierens de Haan, van de Nederlandsche ambu lance, uit Senegal-lager, bij den Spioenkop komen onder de Transvaalsche boeren, vooral wanneer een gevecht wordt verwacht een aantal gevallen van »bangziekte" voor, wat bewijst dat deze dapperen waarlijk niet voor hun pleizier oorlog voeren. Maar laat het meerendeel vol enthousiasme, vol geest drift strijden, dan is die geestdrift te ver klaren, evenzeer als het verklaarbaar is dat zij hier te lande niet is op te wekken. In den Trans vaal toch: boeren, grond bezitters, mannen voor wien het woord »vaderland" heel wat meer beteekent dan hier in Nederland; immers zij vechten voor het behoud van hun eigendom, van hun eigen grond, die hen voedt, waarmede hun leven n geheel uitmaakt hier te lande slechts een kleine minderheid grondbe zitters, hier zelfs veel grond (denk aan het grondbezit der Belgen in Zeeland) in han den van vreemdelingen, hier het woord «vaderland" dus voor de meerderheid niet meer gelijk aan het land van vader en voorvaderen. Hier de meerderheid der men schen »af hankelijk" van andere menschen, en vandaar een begrijpelijk cosmopolitisme, dat de leuze huldigt van den Romeinschen redenaar Cicero: waar het goed is, daar is mijn vaderland. Dat moeten de mannen die »eene voorname positie" in ons land hebben verworven, niet vergeten; dan zullen zij zich niet boos maken als het enthou siasme voor »volksweerbaarheid" maar niet komen wil bij hen die zooveel mindere positie hebben dan zij, en die daarom altijd geneigd zijn eerder te denken aan volks welvaart, dan aan volksweerbaarheid. J. A. HELPER SESBRUGGER. Amsterdam, 3 April 1900. niiiiiiiiiiimHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi* nmiiHiiiiiiuintutiiiiiiiiiiiiiiimiiiiuiM Kreten. GoiTEB.-Mon.AL. Ein Cyclus Gedichte, Pierson's Verlag. Dresden, Leipzig. Er zijn dichters, die door het leven gaan als schoonheids-apostelen. Hun ziel is als een wonderbare stroom, waarin alles wat zij zien of ervaren, ai hun gewaarwordingen en aan doeningen, hun lust en leed den wijdings-doop ondergaan, welke alles opheft tot een hooger bestaan, een zijn in harmonie. [fiiiiHiiiiiiiifiiiliiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiimtiiitittffiiiiiiiiiiuillltiiiii Van welke kerk, mijnheer P" vroeg ik en Piet vroeg, of dat formeeren ook veel centen kwam te kosten. Toen glimpte domeni, maar hij zei: dat Petrus gaf het om niet en dat wou hij ook doen, als wij maar bij hem wilden komen, n uur lang iedere week. Eerst waren wij er geen van beiden happig op. Maar hij hield net zoo lang aan, dat wy haast met fatsoen niet langer weigeren konden, zoodat wij al heel spoedig bij hem kwamen, om geformeerd te worden, 't Was wel een heele opoffering, omdat bij dat uur nog wel een uur kwam dat Piet verzuimen moest, om op tijd knap verkleed mee naar domeni te gaan. En dat hij dan dat heele uur lang niet rooken en ook niet pruimen mocht, viel hem ook wel wat zwaar, en toch was 't wel goed, want op de tafel had domeni een busje staan om zendelingen te bekeeren ; daar had hij graag dat elk een paar centen in deed, er waren er zooveel in de Oost en ook nog verder weg, zei ie. Maar dat was elke week vier centen voor ons beiden, hé? dat slingerde nog al aan! 't Was anders niks slim. Domeni vertelde maar van allerlei goeie dingen, en hoe wij leve moesten, en dat wij zoo sterk waren als we n geloot hadden, en van de verloren zoon die later een gemest kalf kreeg en een gouden ring, en van 't verloren lam, dat de eigenaar tusschen de struiken vond en daar hij zooveel van hield omdat hij meende dat het weg was, en van 'n bruid die haar bruigom ophaalde met een lampje omdat het donkere maan was, Hun arbeid is kunst. Vraag hun niet naar het nut van dien arbeid: ze zullen u nooit begrijpen. Zij vervullen hun roeping: geven in harmonischen samenhang door kleur, klank of woorden val terug wat het leven hun gaf als onsamenhangende werkelijkheid. De onbetwistbare nuttigheid van hun bestaan en hun aibeid is het anderen schoonheid leeren zien in realiteits-weerspiegelingen, waar de realiteit zelve die tot nog toe voor hen ver borgen hield. Vraag aan zulke bevoorrechten toch niets anders dan dit is het niet genoeg? Moeten nu menschenliefde en barmhartigheid en gemeen schapsgevoel worden verondersteld, zelfs voor opgesteld als eischeii, om de waarde te erkennen van hun werk of te ontkennen; in het laatste geval het te beschouwen als weelde-uitwas, als de zelfgenoegzame spielerei van een talentvol, onmaatschappelijk wezen ? Is het niet genoeg en meer dan dat, als een dichteres als Helene Swarth heel haar innerlijk leven tot klankvolle verzen omzet, die n haar groot talent n haar ziele-rijkdom doen bewon deren, die het levensleed als omgeven met een wijding van schoonheid; want is die schoonheid niet in zich zelf voor velen een weldaad? een vertroosting ? Er zijn ook andere dichters. Wier ziel niet is als een vermoeiende spiegel. Die niet het resorbeerende vermogen bezitten, dat de realiteit vasthoudt, lang genoeg om ze tot kunst te verwerken. Die de geduldige werkkracht en de zelfbeheersching missen van den kunstenaar, noodig voor de herschepping van het ontvangene. Die, vooral getroffen door wanklank en dishar monie, hierin wél fijn gevoelend, als een blootliggende zenuw terstond reageeren, weinig den kend of gevend om schoonheid of harmonie in de uiting van hun pijn. Deze zijn de hervormers, de moralisten, de revolutionairen, wier arbeid hoofdzakelijk een maatschappelijke beteekenis heeft. Hun voelen is in de rste plaats humaan. Multatuli was n hunner. Hij zegt het aan het slot van zijn » Havelaar": ^Het boek is bont: er is geen ge leidelijkheid in: jacht op effect: de schrijver is onbedreven: geen talent, geene methode ... Goed! goed!... alles goed!... maar de Javaan wordt mishandeld!" Daar gaat het oin niet allereerst om de schoonheid. Het spreekt wei vanzelf dat bun reageereu de schoonheid nJet uitsluit. De hoofdvoorwaarde voor elk kunstenaar: dat hij iets eigens te zeg gen hebbe, die voorwaarde is ook in hen vervuld. Zij hebben iets te zeggen: zij zeggen het met hun hart. En het hart heeft het vermogen wel sprekend te maken. Als zoodanig kan het spontaan een schoonheid doen geboren worden, die daar staat als een wonder. Uit de werken van Multatuli schittert ze meermalen als een vonk van genie, plotseling soms témidden van veel nschoons, van een onharjionische verschei denheid en overlading. 't Verschil tusschen deze dichters kan ten deele het verschil zijn tusschen beheerschen en beheerscht worden. De kunstenaar doet het eerste. Hij wordt, na soms moeielijke worsteltijden, de beheerscher van zijn stof, hij heeft de draagkracht om ze in zich tot een nieuwe wereld om te scheppen, hij arbeidt voor een hoogere schoonheid, die vaak tevens een hoogere wijsheid is, en waarin ook het leelijke, de dissonant, een deel wordt, dienstig in het geheel van har monie. En hart n fantasie n beeldend vermo gen werken bij hem samen tot n rezultaat. Tot wie beheerscht-worden lijkt mij de on genoemde dichter te behooren van het interes sante boekje: Götter-moral". Hij is aangegrepen, dooreengeschokt door de werkelijkheid. Hij heeft gestaard op de maat schappelijke wanverhoudingen, op de menschelijke ellende, tot zijn oogen brandden van pijn. Hij heeft zijn hart voelen smart-krimpen bij het zien van schamelen en haveloozen, van onrecht en ellende, en in zijn ziel is uit al dat smart-ervaren n heftige aanklacht geweld tegen de machten die het ondermaansche beheerschen. En dat smait-ervaren wekte niet alleen het ongeduldsgeroep van het geloof, dat te snel de verbetering van dit alles wil, het deed ten slotte slaken de pessimistische wanhoopsklacht van het ongeloof dat niet eens meer hoopt op verbetering. We vinden deze in het slot-gedicht van het boekje. De goden troonen hoog boven de menschen MIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIHHIWHIIIIItMHHIIiaUB en van genadegiften die men nooit genoeg waar deeren kon, en nog heel veel meer, dat my al lang weer vergeten is. En toen vertelde domeni ons op een goeden dag, dat wij nu met Paasch wel belijdenis konden doen. Hij zou het ons zoo gemakkelijk maken alc 't mogelijk was, beloofde ie. Eigenlyk waren wy er wel bly om, dat het zoover was-, want dat verzuimen begon Piet aan te gaan, en mij bekroop, vooral als ik dacht aan vuur en licht, wel eens de angst van zoo de kinders met elkaar thuis. Je kon 't nooit weten l Een ongeluk leit vaak in zoo'n klein hoekje. Maar dat is nog al goed gegaan. Maar nmaal zijn er in een paar nieuwe kouzen groote gaten gebrand en de plaatstoof is gebarsten door een kool zonder asch die Jetje er in gedaan had om ons te verwarmen als wij blauw van de kou thuiskwamen. We waren met z'n acht-en-twintigen die ge formeerd waren bij dezen dominé, allemaal knappe lui maar de meesten nog minder in de verdienste dan wy'. Daar kwam op een avond een van 't gezelschap die 't wat ruimer heeft, omdat hij alleen voor een oude moeder behoeft te zorgen hij is nog buiten verkee ring en die had gehoord dat de mannen op den dag der bevestiging in de kerk en bij het eerste avondmaal een wit strikje en geheel zwart pak moeten aanhebben. En de vrouwen een zwarte japon, en als 't kon, beide nieuwe zwarte schoenen en handschoenen. Ook moesten we aan mevrouw van dominéeen cadeau geven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl