De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 13 mei pagina 1

13 mei 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H-. 1194 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Eedactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MATJRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . .... ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar n n mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12*/2 Dit blid ii TOrkrqgbur Kiotk 10 Boulevard des Caiiucines tegenover h»t Grand Café, te Parijs. Zondag 13 Mei. Advertentiën van 1 5 regels f 1.10, elke regel meer. .....? 0.20 Annonces uit Baitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen «n door alle filialen dezer firma. Tweede Stakingsnummer. INHOUD. VAN VEBBE Etf VAN NABIJ: Recht en rechts gevoel (H). Ook een sociale hervorming, door mr. S. J. Visser. (II.) Pacht- en Joonkommissies, door K. Cz. de Boer. Iets over emigratie naar Zuid-Afrika en nog wat, door v. Urk. (II, Slot). SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Dure kolen, door S p. p. FEUILLETON: Weer thais. naar William Allon White. KUNST EN LETTEREN: Amsterdamsche Ermstzalen, door W. S. Jeunesse inqcüte, de Léon Paschal, door J. A. Eensburg. VOOB DAMES: Vronwenbelangen in Berlijn, door C. Opvoediogsherinneringen, door Vrou\vke"(\Tj. BECLAME8. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHAAK SPEL. BOEK EN TIJDSCHRIFT, door G. van Hulzen. WETENSCHAP: Sanatoriën voor longzieken, door Arts Haentjens. (II.) ADVEETENTIEN. IIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIinilll Recht en rechtsgevoel. ii. Er bestaat, zonderling genoeg, vooral bij de liberale pers, de meening, dat bijna het gansche volk nog altijd gelooft in de onpartijdigheid van de rechtscolleges, en dat dit geloof volstrekt en algemeen zou zijn, indien niet enkele volksmisleiders, zooals b.v. de Heer Pijnappel, nu en dan door «aantijgingen" velen tot ongeloof brachten. Dat voor de meeste Neder landers het uitgesproken recht vaak in strijd verkeert met het rechtsgevoel, schijnt iets, wat men nog niet heeft kunnen waar nemen, of, zoo men daarvan al eenig blijk mocht hebben bespeurd, men) acht het zóó nuttig de gewaande zuiverheid van de rechtsspraak hoog te houden, het voortestellen als ware onze Justitia er eene, die nooit onder of over haar blinddoek heengluurt; dat reeds de onderstelling van zulk een mogelijkheid als een doodzonde wordt ge brandmerkt in den man, onbesuisd genoeg om haar te opperen. Het prestige van de rechtspraak, wie dat aantast, randt de maatschappelijke orde aan, en dus mag er ten dezen opzichte geen twijfel bestaan, geen debat gevoerd worden. Een dergelijke kritiek kan hoogstens toegepast worden op de Rechtspraak over de grenzen; op die in Frankrijk; gelijk ook de liberale pers zich rijkelijk veroorloofd heeft bij de Dreyfuszaak; op die in Duitschland, zooals we haar vernemen van Prof. Lipps uit München, wiens taal ze niet schroomt »mpedig en eerlijk" te noemen. Voor het buitenland wordt grifweg de mogelijkheid van partijdigheid der rechters aangeno men; alleen voor ons eigen land, mag zij niet erkend worden en ia f\ derhalve geen spoor van te vinden. De samenstelling van de rechtbanken ia, en dtn niet alleen hier te lande, van dien aard, dat de rechtspraak in sommige ge vallen zeer licht partijdig kan wezen; vooral in onzen tijd, nu er twee scherp tegenover elkander staande partijen in Staat en Maatschappij leven, waarvan de eene de rechters en de andere de delinquenten levert. Bij den klassenstrijd, dien men nu wel niet meor met eenig succes ontkennen kan, is de bezittende klasse de recht sprekende, ook over de niet bezittende klasse. Zoo staat dus de eene der twee partijen., niet alleen tegenover, maar boven de andere Dat kan voorloopig niet anders, zal men zeggen. Toegegeven dat dit zoo is, dan wordt met deze noodzakelijkheid, de onbülij'kheid, die hierin steekt, nog niet weggeno.men. Men keere tot recht verstand van de zaak, de verhoudingen maar eens om. Neem aan, dat het socialisme even machtig geworden zal zijn als de antisocia listische burgerij thans is, zoodat een recht sprekend college eens louter uit socia listen zij saamgesteld, zou de liberale pers bijgeval nog in de onpartijdigheid dier rech tbank gelooven? Of zal men het er voor houden, dat bij geschillen, die ook ^Jiaar van verre met het geloof in verband staan, Protestanten aan de onpartijdigheid van de Roomschen, wien het werd opge dragen een uitspraak te doen, zouden ge looven, of omgekeerd, de Roomschen aan die der Protestanten? Daar bestaan nu eenmaal twee kampen, in onze politieke en sociale wereld, die elkander vijandig zijn. Zoolang dit het geval is zal er van onpartijdigheid, ook in de rechtspraak, moeilijk steeds sprake kunnen zijn, ook al willen de rechters zelf nog zoo gaarne de onpartijdigheid betrachten. T Men ergert zich ten onzent bovenmate, zoodra de socialisten van klasse-j ustitie spreken. Dit wordt hun toegeschreven als de grootste laster en de booste kwade trouw. Hoe komt men aan deze kortzich tigheid, zouden wij willen vragen, waarbij men het klasse-karakter der justitie voorbij kan zien ? Wordt zij dan niet uitgeoefend door personen uit n stand, n klasse; van een zeer eenzijdige opvoeding, aan stonds bij en door hun optreden bedeeld met een soort van waardigheid en hoog heid; een kaste, zonder eenig toezicht, buiten de controle zelfs van het publiek en van de pers? l -' Volkomen terecht lazen wij dezer dagen, naar aanleiding van de beslissing van den Hoogen Raad, het volgende van Spiritus Asper in de N. Winschoter Courant: »W\j voor ong, die zoo menig rechtsgeding tegen socialisten hebben bygewoond, zelfs daarin een paar malen als getuige a décharge zyu opgetreden en ook eenmaal, hoewel men wist, dat vrij geen socialisten waren, onze onder eede afgelegde verklaring door een advocaatgeneraal voor «praatjes" hebben hooren uitmaken, kunnen ons in Nederland zeer goed dergelijke toestanden begrypen. Er zal in de rechter lijke macht een jongere generatie moeten op staan om zich boven vooroordeelen te verheffen, die, geboren door stand verschil, opleiding en eenzijdige studie, nog als zooveel uitingen der waarheid worden geaccepteerd. De rechter commissaris, die ons eenmaal verklaarde, dat h\j nooit een andere courant las, dan het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, is daarvan voor ons het vermakelykste staaltje. Ook deze man was in zyn averechtsche be oordeeling der volksbeweging volkomen te goeder trouw. Hij wist niet beter. Laten w\j dus niet al te zeer toornen tegen vonnissen en arresten, die ona onjuist of te gestreng voorkomen. Ook de rechter behoort, even als wij, tot de species, waarvan Allard Piersou eenmaal getuigde, dat men toch medeleden moest hebben met den goddelijken stumperd, dien men «mensen" noemt." Een zeer duidelijk voorbeeld, hoe de politiek het brein van een rechterlijk per soon kan bereiken, gaf nog dezer dagen, de subat. off. v. j. mr. Vos de Wael te Almeloo. De heer N. Fr. Snel, door den officier mr. Pélerin aangeklaagd, omdat hij verklaard had, dat deze ambt. v. h. O. M. te kort geschoten was in vervulling van zijn plicht en zich onbe hoorlijk gedragen zou hebben tegen iemand, die bij hem recht zocht, werd door den heer Vos de Wael, als hadde onze lieve heer hem het doorschouwen van menschenharten toevertrouwd, in zijn requisitoir zonder eenig bewijs, uitgemaakt voor een politieken woelwater, die niet het algemeen belang, maar eenvoudig zichzelf bedoelde, en met den burgemeester van Almeloo e. a. als partij stond tegenover de rechtbank. Dit openlijk mengen van de politiek in het requisitoir en het aantasten van het karakter van een burger, die volgens mr. Vos de Wael's eigen verklaring, »een algemeen geacht" man was, wekte te Almeloo zooveel ergernis, dat een groot aantal ingezetenen zich met een adres tot den Minister hebben gericht, om tegen zulk een handeling van een rechterlijk ambtenaar te protesteeren. Zou men nu kunnen meenen, dat daar ter stede onvoorwaardelijk aan de onpar tijdigheid van de rechtspraak wordt ge loofd, al heeft de heer Vos de Wael dan ook den beschuldigde toegevoegd: »Laat de handhaving van de wet en het recht gerust aan ons over en blijf zelf bij uw verzekeringen.'" Dat in sommige kringen en onder zekere omstandigheden de politieke partijschappen moeilijk buiten het geding zijn te houden, behoeft wel geen betoog. Hebben wij het niet jaren lang ook te Amsterdam beleefd, dat de hartstochte~ lijkste liberale verkiezingsagent als advo caat-generaal fungeerde, almede by zaken, waarin het Socialisme was gemengd. Wie meent dat het recht en het rechts gevoel ten onzent n zijn, vergist zich niet weinig, ook al laat men geheel buiten overweging dat de straffen voor politieke misdadigers, een celstraf b.v. voor iemand die in de propaganda voor zijn denkbeelden de maat uit het oog verliest; die een af wijkende opvatting heeft van de maatschappe lijke orde; van het nut van het koningschap, enz. enz. volstrekt in strijd zijn met het elementairste rechtsgevoel. En zoo spreken wij ook niet van het militaire recht, waaraan duizenden onzer landskinderen onderworpen zijn; waarbij een rechts pleging wordt gevolgd, die, voor zoover wij weten, door niemand meer verdedigd wordt; ofschoon er trch nog altijd auditeursmilitair zijn te vinden, die zich verant woord achten met bij zulk een rechtsinstituut een rol te spelen. (Slot Ook een sociale hervorming. n Hervorming van het Notarisambt, door een Ontvanger der Registratie. Amsterdam, H. GEKLINGS. 1900. En hoe zijn de toestanden thans ? Hooren we eenige bevoegde autoriteiten. In 1892 heeft Prof. mr. Treub (Weekblad Not. en Reg. No. 1176) met de volgende woor den den toestand geteekend: "De notarissen krijgen bij hun aanstelling een zeker jachtterrein, waarop zij met een grooter of kleiner aantal collega's zich mogen meten in vaardigheid en het vangen van wild. Voor liefhebbers van sport moge dit een ge\\-cnschte regeling zijn, uit het oogpunt van het wild ? in casu : het publiek is zulk een jachtvermaak minder aangenaam. En nu moge men a! enkele bepalingen maken omtrent het jachtgereedschap waarmede ge opereerd mag worden ; men moge het zetten van strikken tegengaan, dit zijn slechts lapmiddeltjes." Zijn deze woorden, te scherp ? Op dezelfde bladzijde (p. 18) geeft de schrij ver een citaat uit het Weekblad (voor Nota riaat en Registratie No. 1096) waar voor deze praktijk jacht de volgende middelen worden aangegeven : "het in discredict brengen van collega's, intrigues, bedelen of doen bedelen (om behan deling van zaken) zelfs bij cliënten van col lega's, kiperijen, geven van handgclden aan personen, die praktijk aanbrengen, zitdagen houden in gemeenten, waar een of meer no tarissen zijn, ontduiking der registratiebelas ting ... zoogenaamde "besparende notarissen" enz. enz. Als n voorbeeld uit velen diene het vol gende geval, dat de heer Hoekers, notaris te Someren, verhaalt in het Weekblad (Not. en Reg-.) No. 1053. Tengevolge van overlijden moest een inboe del verkocht w-orden. Reeds vier dagen na het overlijden werd door een derde f 25 aan dien toezienden voogd der minderjarige erven geboden, wanneer gezorgd werd dat, een na burige ambtgenoot met den verkoop zoude worden belast. Die derde kreeg- zelf in dat geval voor zijne bemoeiing f. 2.50. Een ander maal werd door dien notaris aangeboden 2 testamenten te maken a f. i. (natuurlijk met het oog op de behandeling der nalatenschap in de toekomst) Een paar gevallen uit velen. Inderdaad. In de jaargangen van het Weekblad voor No tarisambt en Registratie (thans : "Privaat recht, Notarisambt en Registratie") kan men ze bij dozijnen vinden. Reeds in 1880 gewaagde "de Standaard" van het feit, dat de notarissen in sommige streken door geld- en hypotheekhandel de halve bevolking derwijze in hunne macht krijgen, dat alle zelfstandige critiek der bur gerij geheel wegvalt." (bid. 19) (Zie recht en wet. Deel 21. bid. 296.) Men denke aan den invloed bij de verkiezingen ! En de heer Y. Gatsonidcs, notaris te Gorrecbjk schreef in No. 932 (Weekblad Not. en Reg.) "De notarissen zijn, de oorzaak der uit breiding der zaakivaarnemerij, omdat ze dik wijls zelf de grootste zaakwaarnemers zijn en j ze zich. tot participeeren met werkelijke zaak- j waarnemers laten vinden; ja somwijlen hcerscht er nog concurrentie onder de nota rissen om de zaakwaarnemers met hun minis terie bij te staan." Nog een ander getuige : Reeds in 1871 schreef de heer J. G. J. Moll notaris te Arnhem in de Arnhemsche Courant dd. 16 December o. m. het volgende, aange haald in "Recht en Wet" deel 24 bid. n : "Het Nedcrlandsche notaris-ambt gedcrt 1842 verstoken of althans nagenoeg- verstoken van de bescherming welke onze wetgever zich van het toezicht van het Openbaar Ministe rie voorstelde ? straffeloos overgelaten aan eene concurrentie, schanmteloozer en walge lijker dan zelfs bij neringdoenden is op te merken ongehinderd verlaagd tot een geld winning door eenvoudige terzijdestelling van het tarief en inzonderheid door voor verkoopingen en verpachtingen zoovele percenten te berekenen als men maar bij mogelijkheid kan bedingen, terecht door Mr. J. A. Levy als "onrechtmatige verrijking" en "spoliatie" gequalïficeerd (Handel. Nederl. Jur. Verg. 1893 II), naar dwaze plaatselijke gebruiken of bij onkunde des eigenaars in stede matige mar\r voldoende belooning naar de wet. Zoo wordt voor akten van geldleening met hypotheek in den regel een percentage van het kapitaal in. rekening gebracht. (Zie Weekblad Not. en Reg. No. 1084 pag. 32) . vrijelijk verbonden, aan allerlei fjnancieöle operatiën, waaraan de notaris als zoodanig geheel vreemd moest zijn gebleven .... kortom het notariaat in Nederland, ontaard en ver waarloosd als het is, verkeert in zulk een ontzettenden toestand, dat de noodzakelijkheid eener algeheele hervorming sedert lang ten volle werd erkend." Dat bij de samenkoppeling van het kassiersberoep en het notarisambt, waardoor die notaris als kassier tal van personen vaak gehcclc families in zijn macht krijgt, en hen dientengevolge ook kan dwingen van zijne no, tarieele diensten gebruik te maken, een allerverderfelijkste toestand is heeft Mr. N. G. Pierson nog in. 1891 (Zie "Tijdspiegel" 1898 H bid. 406) erkend met de volgende woorden: "De ondervinding heeft ons op het allerduidelijkst geleerd, dat er geen ongelukkiger combinatie is dan die van notaris en bankier Zij bederft het notariaat en brengt het bankicrsbedrijf in handen (van personen, die daarvoor alle opleiding missen; die boven dien wanneer zij verkeerde praktijken willen toepassen, daartoe door hun ambt meer dan anderen in de gelegenheid worden gesteld." En hoezeer de woorden van Notaris Moll en Minister Pierson waarheid bevatten be wijst het feit dat het Ontwerp-Sannes in 1885, in opdracht van Minister Modderman ontwor pen een geheel nieuwen titel inlaschte lui dende : "Van het ter leen en in bewaring geven ' van geiden en geldswaarden" (art. So - 86). In deze bepalingen werd ieder, die den no taris in diens kwaliteit geld ter leen gaf, het vorderingsrecht ontzegd. Hiermede hoopte men aan het kassiersbedrijf voor goed een einde te maken. Natuurlijk werd deze titel in notarieële krirgen sterk afgekeurd. Men leze de tocnmaals verschenen brochure van den notars Jan \-uii Starkenborgh te Groningen en van Uyo Pieterse te Vlissingen. Den heer Sannes, thans notaris, toen ont vanger der Registratie, werd verweten niet bekend te zijn met de behoeften der notarieële praktijk. Over dit ontwerp, speciaal over de hier ge noemde bepalingen, kan ik thans zwijgen, doch wel bewijst het m. i. afdoende hoe diep de ontwerpers (in de commissie zaten ook de notarissen Moll en Bodaan) overtuigd wanen dat de samenkoppeling van kassiersbcroep en notariaat voor de maatschappij allerverderfelijkste gevolgen na zich. sleept. De tegenwoordige toestand is dus : Eene r z ij ds : eea voor «is modern recthtsgevoel niet meer gerechtvaardigd monopoliestelsel, waardoor eenige honder den menschen een inkomen genieten hetwelk volstrekt niet geëvenredigd is aan de inko mens van andere ambtenaren, wier voorbe reiding veel langduriger en moeielijker, wier werkkring dikwijls zeer verantwoordelijk is ; verder: geen of geen noemenswaardig- toev.icht op de handelingen der notarissen ; Anderzijds : een volkomen, gemis aan organisatie wat betreft de ondergeschikten aan het notariaat verbonden, (candidaat-notarisscn en notaris-klerken) zoodat het loon dezer lieden geheel afhangt van vraag en aan bod hunner diensten, welk loon door den enormen toevloed van cand. notarissen 1/3 en 2/3 cand. notarissen, die allen een plaats je zoeken, d. w. z. zij die het eerste en tweede gedeelte van. het driedelig cand, notaris-exa men hebben afgelegd, zeer gedrukt wordt. Welke verbeteringen stelt nu de Minister voor 1 en welke hervorming zoude! moteten ingevoerd worden ten einde bet notariaat, als publiekrechterlijke instelling waarvan het doel is rechtszekerheid te verschaffen, in een duurzamen gezonden toestand te brengent Een poging om dit den lezers duidelijk te maken wordt beproefd in een volgend arti kel. Scheveningen. Mr. S. J. VISSER. Pacht- en Loonkommissies, door L. E. GERDBSSEN. Haarlem, Warnier en Ketting 1900. III. Of de pachtcommissiën later zullen wor den het product van een wettelijke organi satie en of zij later met eenige aan de wet ontleende bevoegdheden dwingend tusschen eigenaar en pachter zullen kunnen optreden, zijn vragen waarvan de beant woording aan de toekomst moet worden overgelaten. Zelfs al pleit er veel voor dat dit ant woord later bevestigend zal zijn, dan verandert dit nog niets aan mijn vaste overtuiging, dat, althans in den eersten tijd, zij het nog zullen moeten stellen met hun moreelen invloed. Die overtuiging is den laatsten tijd ver sterkt door de herhaaldelijk opgedane ervaring hoe de wetgever machteloos staat tegenover den invloed van den grond bezitter en hoe onmogelijk het blijkt te zijn, langs legalen weg de rechten van den grondbezitter aan te tasten. En dat onder een wettelijke regeling der pacht commissiën die rechten zeer gevoelig zouden worden ingekort, heb ik vroeger trachten aan te toonen. Niet alleen dat de wetgever onmachtig is om den invloed van den grondbezitter het hoofd te bieden, maar, wat nog veel erger is, het omgekeerde is waar: de wet gever moet telkens tegenover dien invloed retireeren en wordt gedrongen tot maat regelen, waarvan hij het onrecht waarschijn lijk zelf gevoelt. Bewijzen van dien overheerschenden invloed in verschillende landen zijn in overvloed te vinden en naar ik veronderstel genoegzaam bekend, maar tegenover hen die meenen dat die invloed in ons land niet zoo groot is, volge hier een lijstje van de in korte jaren door het grondbezit behaalde over winningen. Vermindering van de mutatierechten. Een cadeau aan de toenmalige bezitters van den grond. Vrijstelling voor den landbouw van de bedrijfsbelasting. Een vrijstelling op geen enkelen grond te verdedigen. Vermindering van de zoutbelasting. Herziening van de grondbelasting waar van het directe gevolg was een vermindering van de hoofdsom met l millioen maar, wat nog veel erger is, een ondermijning van den grondslag waarop die belasting steunt, n. 1. van te zijn een onveranderlijke grondrente. De gelegenheid tot verdere vermindering is hierdoor geopend en zal niet uitblijven4 Een zeer belangrijke vermindering van de grondbelasting voor de boerderijen wan neer de tegenwoordige schatting is afgeloopen. Altemaal maatregelen, gevraagd in naam van den landbouw, maar per slot van rekening alleen den grondbezitter ten goede komende. Tegenover dit lijstje, dat nog wel voor aanvulling vatbaar is, verschijnt de oppositie tegen de f 4000 voor pacht commissiën in een eigenaardig licht, en blijkt duidelijk genoeg dat het hier veel meer een beginsel dan een geldkwestie betrof. Niet dankbaar en nog lang niet voldaan voor zooveel genoten gunsten, worden, met een niet genoeg te bewonderen handigheid, de pogingen voortgezet om de wetgevende macht te overheerschen. Eerst het Landbouw-comité, toen de Directeur-generaal van Landbouw, om te eindigen met een Ministerie van Landbouw! Is eenmaal dat einddoel bereikt,, en het is te voorzien dat het niet zoo heel lang zal duren, dan zullen wij ons kunnen ver kwikken aan het verheffende schouwspel van een Minister aan 't werk te zien die, als mandataris van een bepaalde groep, niet zal hebben rekening te houden met het volksleven in zijn geheel, maar wiens eenige taak zal zijn, buit te behalen voor de groep die hem afvaardigde. Tegenover zooveel onmacht van den wetgever is nog slechts n geval bekend van een poging, maar een mislukte poging om den grondbezitter althans op den voet van gelijkheid te behandelen. Bij de wet van 24 Mei 1897 tot regeling van de fiuantieele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten, stelde Min. van Houten voor, den geme°ntebesturen bevoegdheid te geven extra opcenten te heffen op de grond belasting van uitwonende eigenaren. De behandeling van dat voorstel is leer zaam. De uitwonende handelaren en fabri kanten als forensen in de gemeentelijke lasten te betrekken, dat ging; maar uit wonende grondeigenaren die, in Friesland vooral, nog veel meer van de gemeentelijke uitgaven profiteerden! Wie het lot van dit voorstel in de Hande lingen wil nalezen zal tot de overtuiging komen dat zelfs met zoo'n bescheiden en billijken maatregel vooreerst geen Minister de Tweede Kamer zal komen lastig vallen. Zoo is nu de positie van den wetgever tegenover het grondbezit en bij die naakte werkelijkheid verbleeken wel wat de idealen van hen die droomen van een legale wijziging onzer grondbezitsvormen; ik denk hierbij nog niet eens aan landnationalisators. Hoe lang dit nog zal blijven ? Zoolang de democratische richtiug de kwestie van het grondbezit blijft verwaarloozen, en, zich uitsluitend bezig houdende metindustrieele arbeiderstoestanden, voorbij blijft

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl