Historisch Archief 1877-1940
. 1195
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD YO'OB NEDEELAND
Dit numnrer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor indiëper jaar mail 10.
Afeonderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0-121/»
Dit blmd u Torkrggfaaar Kiosk 10 Boulevard de» Capucines tegenover hst Grand Café, te Parijs.
Zondag 20 (Vlei,
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel m 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE U Keulen es door alle filialen dezer firma.
I S H O U ».
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Recht en rechts
gevoel. (III.) Ook een sociale hervorming, door
mr. 8. J. Yisser. (III.) Amsterdam en de Rijks
belastingen, door A. L. H. Obreen. (III.) Al te
brutaal. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Woningnood en volksgezondheid, door J. E. van
der Pek. KUNST EN LETTEREN: Maziek ia
de hoofdstad, door Ant. Averkamp. De
kunstformule der Heistersinger", door J. D. O. van
Dokkum. Boek en tijdschrift, door G. van
Halzen. Nationaliteit, (ingez.), door J. \V. van
Bart. Ons Volksonderwijs en Leerplicht, door
Th. M. Ketelaar. Amsterdamsche buurten en
Amsterdamsehe Dichters, door J. H.R. (II.) FEUIL
LETON : Weer thuis, naar William Allon White.
(Slot.) RECLAMES. VOOR DAMES : Twee
vergaderingen, door B. v 't St. Over
vrouwenkleeding, door R. W. P. Jr. Allerlei, door
Caprice. SCHAAKSPEL. Signalementen van
bekende stadgenooten, door Jan van 't Sticht (met
portr.) FINANCIEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. Brieven uit den
Kaukasns. (II.) INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIËN.
limlHIllllHIIIIIIHIHIIHIIIIIIIIIllMIIMIIIIIIMlllHtlUHIItmittHIIII
Recht en rechtsgevoel.
ui.
Bij de behandeling van de
zaak-PelerinSnel voor het Hof te Arnhem, heeft de
raadsheer jhr. mr. Nahuys den beklaagde
toegevoegd, dat deze den heer Pelerin zijn
verontschuldigingen had behooren aan te
bieden »want nu is er zelfs iemand ge
weest, die er in de courant de Regeering
een verwijl van heeft gemaakt, dat mr. Pele
rin in Haarlem benoemd is. Dit had voor
komen kunnen worden." (1)
Die iemand is er niet alleen geweest,
maar is er nog; iemand namelijk, die
het blijft veroordeelen, dat een Minister
een officier van justitie bevordert, tijdens
bij het Hof er een zaak -aanhangig is,
?waarin door getuigen onder eede over diens
handelingen, bij de zitting der Rechtbank
bezwarende verklaringen zijn afge-legd.
Wij meenen nóg dat wel in de eerste
plaats de Regeering, de Minister van
Justitie, het voorbeeld behoort te geven
van op het oordeel der rechterlijke macht
zelve niet vooruit te loopen. Een benoe
ming van den heer Pelerin, vóór dat de
zaak, waarin hij betrokken was, ten einde
was gebracht, waarlijk het kan bij het
onbevooroordeelde publiek niet strekken
tot versterking van het prestige der rech
terlijke macht.
Wij herhalen nog eens, tot recht ver
stand van de quaestie, dat voor de recht
bank te Almeloo, de heer Bos, onder
eede, herhaaldelijk verklaard heeft, dat de
heer Pelerin hem ruw heeft behandeld; (2)
dat de heer Snel en zijn verdediger, mr.
ten Bruggecate, hebben medegedeeld, dat
klachten omtrent onbehoorlijke behande
ling door het parket te Almeloo meer
voorkwamen, en vervolgens, dat getuige,
Meyers heeft verzekerd, zonder door mr.
Pelerin te worden tegengesproken, dat deze
in een verhoor tot hem gezegd had,
»die kerel hierover maakt me wat te doen,
kijk eens wat een papieren ik al volge
schreven heb en nu kan ik weer beginnen.
Als hij 't mij gelapt had, dan gaf ik hem
een klap in 't gezicht."
Tegenover dit alles stond niets anders,
dan de verklaring van mr. Pelerin, dat
Bos niet de juiste woorden had aange
haald, die hij (.mr. P.) tot hem gesproken
had; dat hij (mr. P.) zich zelf niet recht
meer herinnerde, wat bij bij die gelegen
heid gezegd had, maar toch wel wist zich niet
aldus te hebben uitgedrukt. De klachten
echter over de manier waarop het parket
te Almeloo handelde, en de getuigenis van
Meyers, aangaande den uitval, »tegen dien
kerel hierover" en »de klap in 't gezicht"
werden ganschelijk niet weerlegd.
Gesteld DU : dat de heer Pelerin inder
daad zich zóó zeer als officier van justitie
heeft kunnen vergeten, dat hij gesproken
heeft, gelijk Meyers getuigde; alsmede dat
te Almeloo nog al eens klachten over de
behandeling bij het parket worden verno
men, mocht dan de Minister den
Almelooschen officier van justitie bevorderen,
bevorderen vóór de zaak, waarin deze
(1) Verslag in de N. Arnh. Ct. van 4 Mei.
(2) »De officier zeide tegen mij: ga jy nu
eens daar staan (met den vinger naar den muur
wyzend i en dan zal ik je het onderscheid eens
zeggen tusschen ons beiden. Ik ben een hoog
geplaatst persoon van karakter en jy bent een
fielt en een gemeene vent. Ga nu maar weer
naar dien kerel hierover. Als er weer een ver
zoek van je komt zal ik het laten rusten."
getuigenissen waren afgelegd, voor het
Hof was beëindigd ?
Het Hof te Arnhem werd geplaatst voor
een zeer merkwaardig geval. Daar was een
rechterlijk ambtenaar beschuldigd van
plichtsverzuim uit partijdigheid, en van
ruwe bejegening van iemand die recht
had gezocht.
Deze rechterlijke ambtenaar had daarop
als beleedigde bij de Rechtbank een aan
klacht ingediend; de Rechtbank en daarna
het Hof hadden dus uit te maken, of de
beschuldiger onwaarheid had gesproken,
en zoo ja, ter kwader trouw, al of niet
geprovoceerd. Ook het laatste; immers
het spreekt toch van zelf, dat een
«algemeen geacht man" van een officier
van justitie geen hoogen dunk kan heb
ben, als hem is medegedeeld, dat deze
rechterlijke ambtenaar hem in een ver
hoor »den kerel van hierover" heeft
genoemt, dien hij op zijn gezicht zou kunnen
slaan.
Daar nu de Heer Pelerin zijn zaak
voor de rechtbank bad gebracht, naar
hij uitdrukkelijk verzekerde om het pres
tige van de rechterlijke macht hoog te
houden, werd dus het Hof in de gele
genheid gesteld, rechtsprekende tusschen
een officier van justitie en een burger,
een schitterend blijk van de onbevangenheid
der rechterlijke macht te geven. En waar de
getuigenissen van Mr. Pelerin en van Bos,
beide onder eede afgelegd, regelrecht tegen
over elkander stonden, ofschoon de eerste
erkende, dat hij zich niet goed herinnerde
wat hij dan eigenlijk wel gezegd had,
moest, zou men meenen, het van het
meeste gewicht worden geacht, uit te ma
ken of, na ir het beweren van den heer
Snel en mr. ten Bruggencate, klachten
over het parket te Almeloo meer werden
gehoord, en vooral of mr. Pelerin inderdaad
in zijn qualiteit van officier van justitie,
zich zóó uit de hoogte, onkiesch en
taktloos in een verhoor had uitgelaten als
Meijers aangaande hem getuigd had.
Iemand, staande buiten de rechterlijke
macht, kon niet anders dan een tot in het
uiterste doorgevoerd getuigenverhoor voor
het Hof verwachten, opdat er over de ver
houding, waarin de aanklager tot den be
schuldigde stond, en over de daden zoo
wel van den een als van den ander, voor
zoover die verband hielden met de zaak
in qu estie, alle mogelijke licht werd ver
spreid.
Maar wat ziet men gebeuren ? Het Hof
houdt in 't geheel geen getuigenverhoor en
het spreekt alsof mr. Pelerin geheel gede
chargeerd is van de beide bezwarende
getuigenissen voor de Rechtbank; of
schoon deze, voor zoover wij weten, in
't publiek, gausehelijk niet zijn weerlegd.
Nu zijn deze feiten, aan de verslagen
der zittingen ontleend, waarschijnlijk niet
voldoende om 't gewenschte licht te doen
opgaan over 's Ministers handeling. Het
is mogelijk, dat Z.Exc. vóór hij Pelerin
tot Off. van Justit e te Haarlem
bevor"derde, een ernstig onderzoek heeft inge
steld, en te weten is gekomen, dat de
bewering van de heeren Snel en ten
Bruggencate, als zouden er nogal eens
klachten over de behandeling door het
parket te Almeloo zijn vernomen overdreven
of geheel onjuist was, of andere ambtenaren
gold dan den heer Pelerin; voorts dat Meijers,
zoo al niet rueineedig, dan toch zeer incorrect
heeft getuigd, toen hij Pelerin die
beleedigende woorden ten opzichte van den heer
Snel ten laste lei; ten slotte, mogelijk even
zeer, dat de Minister een onderzoek in
loco heeft doen houden, om zich er van
te vergewissen of de heer Pelerin, niet,
zooals de heer Snel hem te laste heeft
gelegd, al te subjectief in de zaak Bos
is opgetreden. Kortom, wij willen aan
nemen, dat de Minister al het mogelijke
heeft gedaan om achter de waarheid te
komen; nog meer zelfs, dat dit hem
volkomen gelukt is in een voor het
prestige der rechterlijke macht zoo be
langrijke zaak; maar, en dit is voor
ons hoofdzaak, hoe kan het publiek nu
weten dat zulk een onderzoek heeft plaats
gehad, en dat op vertrouwbare wijs ?
Het publiek ziet alleen, dat de Minister
vóór de behandeling van de zaak voor het
Hof, zijn ambtenaar niet alleen onschuldig
verklaart, maar hem bovendien bevor
dert ; en dat het Hof zelf, na deze
onschuldigverkiaring en bevordering door
zijn Chef, het bij de terechtzitting tegen
den Officier van Justitie ingebrachte met
geen enkel woord memoreert.
Kan de rechterlijke macht om wiens
prestige het te doen is, nu werkelijk
meenen, dat het publiek, na lezing van
hetgeen er voor de Rechtbank en het Hof
over deze zaak is voorgevallen, de straf
den heer Snel toegemeten niet
buitenspo:ig zwaar zal heeten. m. a. w. dat er
voor het Publiek in dezen geen strijd
bestaat tusschen Recht en Rechtsgevoel ?
eens van!
(Slot volgt.)
Jhr. Nahuys gaf zijn spijt te kenr.cn,
dat de heer Snel den heer Pelerin zijn
excuses niet had aangeboden ; en, indien
de heer Snel werkelijk heeft ingezien, dat
hij zich ten opzichte van Mr. Pelerin te
sterk of geheel onjuist had uitgelaten, was
deze spijt van den heer Nahuys alleszins
gerechtvaardigd. Het publiek echter, op
grond van de verslagen der gerechtszitiiugen '
niet beter wetende dan dat er over net
parket te Almeloo meer geklaagd werd,
en dat Mr. Pelerin, in zijn qualiteit van Off.
v. Just., zich over den heer Snel al weinig
minder beleedigend had uitgelaten dan
deze over genen; helpublick, uitgaande
van de leer »\vaar twee kijven hebben
beiden schuld"', zou in Jhr. Nahuys' spijt,
hoe gerechtvaardigd ook, eerst geheel heb
ben kunnen deelen, wanneer de Raadsheer
tegelijkertijd zijn spijt had betuigd, dat
ook de heer Pelerin den heer Snel niet
zijn excuses had aangeboden; want men ?
kan er zeker van ziju, het publiek, niet
precies den zelfden maatstaf toepassende als
de wet, zal het veel verklaarbaarder en
vergeeflijker vinden, dat een burger zich
vergist in de gezindheid en de bedoelingen
van een rechterlijk ambtenaar, dan dat
zulk een ambtenaar, die een toonbeeld be
hoort te zijn van welwillendheid, takt en
zelfbeheersching, zich een uitdrukking,
getuigende van zooveel hartstocht en
minachting, laat ontvallen.
Ons kost het geen moeite te gelooven,
dat de Minister, door zijn o. i. voorbarige
bevordering van den heer Pelerin; de heer
Vos de Wael docr zijn requisitoir, dat
zoo velen aanstoot gaf; het Arnhemsche
Hof door geen nader onderzoek in te
stellen naar Mr. Pelerin's optreden als
Officier van Justitie allerminst ontrouw
hebben willen zijn aan etsenen van hun
ambt; wij twijfelen er niet aan of zoowel
de een als de ander heeft aldus doende
gemeend zijn plicht te vervullen en te
dienen het algemeen belang. Hetzelfde
kunnen wij zeer wel q^jnnemen, ten op
zichte van Mr. Pelerin in de zaak-Bos en
Snel; van het Hof te 's Hage, dat Mr.
Troelstra veroordeelde tot een maand cel
straf; van den Minister die gratie weigerde;
en van den Hoogen Raad welke de
ongerijmdste wetsinterpretatie huldigde, al
bleven dan ook dientengevolge drie mis
schien onschuldigen nog langer dan vier
jaar in de gevangenis! Maar het
publiek, dat zoo dikwijls een strijd ont
waart tusschen de rechtsuitoefening en
zijn eigen rechtsgevoel, overtuig het daar
Ook een sociale hervorming.
in.
Hervorming van het Notarisambt, door
een Ontvanger der Registratie.
Amsterdam, H. GERLINGS. 1900.
De door den minister voorgestelde her
vormingen bepalen zich tot de volgende :
lo. Voor de toelating tot het examen
voor candidaat-notaris, wordt een voor
afgaand examen in vakken van
algemeene kennis gevorderd; vóór de benoe
ming een langere werktijd.
2o. De tijdelijke vervulling van de be
trekking van notaris door een
candidaatnotaris wordt mogelijk gemaakt.
3o. Het toezicht over de notarissen,
thans bij den officier van justitie en de
rechtbank, wordt opgedragen aan Kamers
van Toezicht.
?lo. De beschikkingsbevoegdheid over
het protocol wordt opgeheven.
5o. De oude notaiiëele archieven wor
den overgebracht aan de
Rijksarchiefdepóts; de geheimhouding wordt ten aan
zien van zeer oude akten opgeheven.
Het behoeft geen betoog dat in deze
«hervormingen" al bitter weinig hervormd
wordt.
Het stelsel blijft intakt, dus het mono
poliesysteem bestaan. Eveneens de com
binatie van kassiersbedrijf en notariaat.
Geen boekhouding wordt verplicht. Geen
borgtocht vastgesteld. Het toezicht wordt !
gewijzigd, volgens velen deskundigen, niet
verscherpt. Associatie van notarissen, waar
door twee vermogende notarissen in n
plaats het leeuwenaandeel in de praktijk
tot zich trekken, blijft geoorloofd. Aan
hetgeen onder 2, 4 en 5 wordt voorge
steld, kan geenerlei sociale beteekenis ge
hecht worden ; voor het publiek zijn de
tijdelijke vervulling van een vacante
notarieele standplaats door een
candidaatnotaris; de al of niet beschikkingsbevoegd
heid over het notarieel protocol; de over
brenging van oude archieven naar de
Rijksarchiefdepóts, van weinig belang.
De eenige wijziging waarbij «i het publiek
n het notariaat gebaat zijn is de voor
gestelde regeling der examens.
Ofschoon het buiten het bestek dezer
artikelen ligt de opleiding der toekomstige
notarissen in den breede te bespreken,
kan ik toch moeielijk nalaten een korte
kritiek uit te oefenen op de voorgestelde
verhooging van examen-eischen, te meer
omdat ik ook in dit opzicht afwijk van
het gevoelen in bovengenoemde brochure
ontwikkeld, volgens hetwelk die voorge
stelde eischen te hoog zouden zijn. Ook
hier blijkt eene halfslachtigheid, die het
notarisambt kenmerkt. In Duitschland b.v.
waar de notaris »jurisiisch gebildet" is,
staat de opleiding op n lijn met de an
dere juristen.
Degene die de geschiedenis der vroegere
ontwerpen kent, weet dat de opleiding
steeds een quaestie van geschil geweest is.
Nu eens werd het doctoraat in de rechts
wetenschap verplichtend voorgesteld, dan
weer een notariaatschool van Rijkswege.
Een ander maal vond het denkbeeld,
de oprichting van een leerstoel aan de
universiteit bijval. Ook over de algemeene
ontwikkeling heeft men bij vroegere ont
werpen allerlei plannen geopperd. Het
ontwerp?Sannes bevatte reeds eischeu
van algemeene kennis.
Men moet inderdaad de opleiding zoo
als die thans geregeld is, allergebrekkigst
noemen.
Van ontwikkeling, aan de vakstudie
voorafgaande, is geen sprake.
In den tegenwoordigen tijd kan iemand
notaris worden, zonder de geringste alge
meene kennis te bezitten. Het gevolg
hiervan is dan ook dat het notariaat een
toevluchtsoord wordt voor velen, die voor
andere betrekkingen niet slaagden. Juist
omdat men met fatsoen nog op iederen
leeftijd voor candidaat-notaris kan gaan
studeeren, heeft men aan menigen
notarieeleu cursus vaak menschen die reeds
met andere studie waren begonnen, doch
halverwege zijn blijven steken.
Ook deze halfslachtigheid is te wijten
aan de geheel onjuiste opvatting van het
notarisambt, wanneer de opleiding ter
sprake kwam. Steeds was de vraag: »Wat
moet een notaiis voor de uitoefening van
zijn ambt kennen ?" En het antwoord
luidde :
Burgerlijk recht, eenige
hocfdbepalingen uit het Wetboek van Koophandel;
een paar titels uit het Wetboek van Bur
gerlijke Rechtsvordering. Daarnaast de
notaris-wet en verder eeuige fiscale wetten.
De practische bedrevenheid moest blij
ken uit het ontwerpen van een paar akten.
Inderdaad met die kennis kan hij zijn
ambt uitoefenen.
Doch welke wetenschappelijke vorming
was bij dit alles verkregen ? Zoo goed als
niets.
Beter dan menige jonge doctor in de
rechtswetenschap, beter zelfs dan menig
ervaren jurist, kent ? ij de bepalingen be
treffende het vermogensrecht der
echtgenooten, allerlei denkbare casus-positie's
aangaande boedelscheiding heeft hij vóór
het derde gedeelte uitgewerkt, ja velen
zullen u vlak vóór of even na het
examen ? haarfijn weten te vertellen
welke activa en passiva tot de
goederengemeenschap behoorden naar het Fransch
recht, doch de geheele opleiding ook de
vakstudie blijft half werk.
Een goede commentaar van het B. W.,
waarin naar het Romtinseh recht verwe
zen wordt, kan hij onmogelijk volkomen
verstaan.
Van wetenschappelijken arbeid op lateren
leeftijd verneemt men dan ook zeer weinig.
En men behoeft slechts geregeld van de
specifiek-notariöele vakbladen en tijd
schriften kennis te nemen om te zien dat
hetgeen aan werkelijk wetenschappelijken
arbeid daarin gepraesteerd wordt vrijwel
eenige uitzonderingen (Sannes, Wattel
Miaeroy) daargelaten van gegradueerden
afkomstig is.
De fout ligt hierin dat men vroeg:
wat heeft de notaris als vak-man noodig ?
en niet: Behoort de notaris tot dien kring
van ambtenaren voor wie eene wetenschap
pelijke opleiding noodig is ?
Ook hetgeen de minister voorstelt is
slechts gedeeltelijke verbetering. Een
diploma-eindexamen van het gymnasia of
hoogere burgerschool of e n daarmede
gelijk gesteld examen wordt thans als
voorbereidende studie in het ontwerp
geeiacbt. Waarom ook hier tweeërlei soort
voorbereiding ? Zij die het eindexamen
gymnasium hebben afgelegd zullen zeer
zeker ook aan de universiteit een graad
gaan halen.
Immers: lo. loopen de studies ineen
zoodat een cand.-notaris spoediger zijn
doctoraal-examen in de rechtswetenschap
kan doen en omgekeerd. 2o. geeft het
doctoraat in de rechtswetenschap toegang
tot verschillende betrekkingen, zoodat een
paar jaren studie wel beloond worden.
Naar mijne meening zoude eene uniforme
regeling wenschelijk zijn voor allen, wier
beroep of ambt dagelijks rechtstoepassing
in den zin van rechtswaarborging en
rechtshandhaving vordert. Voor dezen
moest als eisch gesteld worden: het doc
toraal in de rechtswetenschap met een
practisch suppletie-examen voor de ver
schillende beroepen (procureur-notaris enz.)
Men werpe niet tegen : De universitaire
opleiding omvat te veel vakken ; ook niet:
de universitaire opleiding biedt geen waar
borg voor practische bedrevenheid. De
eerste opmerking kan ook gemaakt worden
ten opzichte van rechters en procureurs.
Zoo ia b.v. kennis van staathuishoud
kunde voor den rechter en de procureur
niet beslist noodig; evenmin al de gym
nasiale vakken.
Het tweede bezwaar vervalt bij de
inst-lling van een praktisch suppletie-examen.
Ook het argument dat deze opleiding
zeer hooge kosten veroorzaakt, kan kwa
lijk worden volgehouden.
Immers wordt het thans voorgestelde
ontwerp wet, dan zijn de kosten der voor
bereidende studie voor het notarisambt en
de juridische opleiding aan de universiteit
gelijk. Bedenkt men nu dat het voor de
eigenlijke vakstudie noodig en meestal
onontbeerlijk is een cursus te volgen bij
een ontvanger, notaris of candidaatnotaris
van twee en drie jaren en dat hier vaak
het dubbele (/'400 's jaars) wordt betaald
van het verschuldigde minerval aan de
j universiteit; dat daarbij de universiteit
! een veel ruimer gelegenheid biedt voor
| veelzijdige ontwikkeling dan de
examendressuur in menigen notarieelen cursus,
dan komt mij het argument der
opleidingskosten weinig steekhoudend voor.
Tot zoover hetgeen aangaande deze
«hervorming" te zeggen valt.
De overige wijzigingen, hier boven ge
noemd, zullen het groote publiek slechts
weinig belang inboezemen. Bespreking
hiervan in een algemeen weekblad kan
dus overbodig geacht worden.
Alleen zij, ^volledigheidshalve, opge
merkt, dat het ontwerp ook aangaande
hetgeen ten opzichte van de tijdelijke ver
vanging het toezicht enz. wordt voorge
steld, allerminst onverdeelden bijval vindt.
Laten we liever tegenover hetgeen de
minister voorstelt plaatsen de hervormin
gen, welke de schrijver onzer brochure als
dringend noodzakelijk voorstelt:
lo. De wettelijke werkkring van den
notaris moet in overeenstemmig gebracht
worden met de werkelijkheid. Bij gebreke
daarvan ia van geen der overige punten
een goede regeling mogelijk.
2o. Een behoorlijke boekhouding moet
worden voorgeschreven.
80. De aansprakelijkheid van den notaris
moet worden geregeld.
4o. Het publiek behoort voor schade
gevrijwaard te worden door voor de, nota
rissen verplichte borgstelling in te voeren.
5o. Een doeltreffend toezicht uit te oefe
nen door speciale deskundige ambtena
ren inspecteurs zich uitstrekkende
over alle werkzaamheden, ook boekhouding
en geldelijk beheer.
Oo. Het bankiers- en kassiersbedrijf moet
verboden worden en de uitoefening van de
andere beroepen van hoogere goedkeuring
afhankelijk gemaakt.
7o. Verbod van associatie van notarissen.
80. Verbod om als borg op te treden
voor verbintenissen, aangegaan bij akten
voor hem verleden, (koop- en
pachtpenningen, sreleend geld.)
9o. liet publiek moet de notarieele hulp
kunnen krijgen tegen een niet meer dan
billijke vergoeding.
(Wordt vervolgd.) Mr. S. J. VISSER.
In het laatste artikel zijn eenige door den
sohryver als noot bedoelde kantteekeningen in
het artikel zelf geplaatst. De lezer gelieve
deze misplaatsing, welke by lezing terstond
opvalt, te herstellen.
Amsterfai en de Bjjhtelastinp.
HL
In de laatste jaren is vooral door de
Amsterdamsche werklieden het nobele
denkbeeld bepleit, dat de wet regelen
moet vaststellen, om bejaarde werklieden
zoowel mannen als vrouwen te
pensionneeren. Dit beginsel heeft eenstemmig
weerklank gevonden bij alle weldenkenden,
die het terecht als een ideaal beschouwen,
dat een oude van dagen niet afhankelijk
zou zijn van eenigen vorm van liefdadig
heid, de hand niet zou behoeven uit te
steken om zijn brood te bedelen.
Het zij vergund, dit denkbeeld
eenigzins nader toe te lichten, in het bizonder
wat de verhouding betreft, waarin de
Amsterdamsche werklieden tegenover do