De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 20 mei pagina 2

20 mei 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

ir DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 1195 Rijksbelastingen zouden geraken, indien hun droom van Süwtspensionneering tot ui'.voe ring kwam. Er bestaat toch alle reden tot de vrees, dat velen zich een verkeerde voorstelling maken, en zich bloot' stellen aan een harde teleurstelling, welke wij hun gaarne zouden willen besparen. Het verlangen der meeste Amsterdamache werklieden h, dat de Staat hun, nadat zij den ouderdom van vijf-en-zestig jaar zouden overschreden hebben, een jaarlijksch bedrag vast zoude uitbetalen tot aan hun sterven. Zoodoende zou hun zorgeloos bestaan in den ouderdom geen gunst der barmhartigheid maar een recht zijn, edel en allezins rechtvaardig begin sel, dat van ganscher harte toejuiching verdient. Laten wij nagaan, welke de noodzakelijke gevolgen daarvan zouden zijn voor den Amsterdamschen werkman, en eenige cijfers aanvoeren, welke geen absolute waarde hebben, maar toch duide lijk onze bedoeling kunnen toelichten. Volgens de volks- en beroepstelling van 31 December 1889 is bevonden, dat het aantal inwoners in het Rijk bedroeg 4,511,415 en het aantal arbeiders, mannen en vrouwen, 854,511, dat is ongeveer een vijfde. Wij zullen dus niet ver van de waarheid af zijn, wanneer wij veronderstel len, dat thans bij een totale bevolking van 5 000,000 zielen het aantal arb >iders hier te lande ook een vijfde, dat is n millioen bedraagt. In 1899 was het aantal mannen en vrouwen vain 20 tot 64 jarigen leeftijd 2,226,000 en het aantal inwoners boven 65 jaar 271,000, dat is ongeveer een achtste. Wij zullen dus een niet al te stoutmoedige onderstelling wagen, als wij zeggen dat op dezen oogenblik in Nederland het achtste deel van n mil lioen, dat is 125,000 arbeiders, mannen en vrouwen, in aanmerking komen om pensioen te genieten. Stellende dat pensioen op 250 fl per jaar, zoo zoude daarmede een som van 31,250,000 fl. jaarlijks ge moeid zijn, of in ronde cijfers met de kosten van administratie 32 millioen gulden. Amsterdam had in 1889 408,061 inwo ners en 79,772 arbeiders, dat is bijna een vijfde der bevolking, ongeveer dezelfde verhouding als in het geheele rijk. Thans nu Amsterdam ruim 500,000 zielen telt, zullen wij dus veilig het aantal arbeiders aldaar op minstens 100 000 kunnen stellen. Wordt een achtste daarvan gepensionneerd, zoo zou dat maken voor 12,500 oude arbeiders tegen 250 fl. een jaarlijksch be drag van 3,125 000 fl. als aandeel van Amsterdam in de 32 millioen fl. In de praktijk zouden al deze cijfers wel wat nooger blijken te zijn, zij dienen voor den oogenblik tot niet anders dan om onze denkbeelden te vestigen. Hoe zullen nu de 32,000,000 fl. noodig voor dezen maatregel ieder jaar in de schatkist komen, om ze te kunnen uitbe talen als Staatspensioenen ? Natuurlijk door belastingen of door invoerrechten. Wij kunnen niet ieder jaar 32 millioen gaan leenen, en zoolang wij het geld niet uit de Noord-Zee of uit de Zuider-Zee kunnen scheppen, moet het dus wel komen uit de zakken der bevolking. Onderstel dus dat wij die 32 muloen gaan heffen aan nieuwe belastingen, vermoedelijk in den vorm van accijnsen en invoerrech ten, want van de directe belastingen is kwalijk iets te verwachten na de weinig schitterende uitkomsten der vermogens- en der bedrijfsbelastingen. Hoeveel zal Am sterdam bijdragen aan die nieuwe accijn sen en invoerrechten ? Minstens een zesde gedeelte, te oordeelen naar de cijfers van het Gedistilleerd en het Geslacht. In de verbruiksbelastingen evenals trouwens in de directe belastingen betaalt de Amsterdamsche burgerij geenzins een tiende, zoo als haar evenredigheid is tot de bevolking van het geheele Rijk, maar zooals wij in de vorige artikelen hebben uiteengezet, een veel hooger bedrag, minstens een zesde. Amsterdam zou dus jaarlijks als zijn aandeel betalen in die 32 millioen gulden aan nieuwe belastingen en invoerrechten niet een tiende gede Ite, dat is 3,200,000 fl. zooals het evenredige cijfer zijner bevol king zou zijn, maar een zesde dat is 5,300,000 fl. Voor dat bedrag, jaarlijks uit te leggen door d^» Amsterdamsche be lastingschuldigen, zouden de 12,500 Araeterdamsche oude werklieden 3,122,000 fi. aan jaarlijksche pensioenen beuren Het verschil, dat is 2,175,000 fl zou door den Staat als pensioenen in andere gemeenten worden uitbetaald. Men ziet dus, dat zulk een instelling voor de Amsterdamsche burgerij een zeer slechte geldspeculatie zijn zou. Ruim vijf millioen uitgeven orn nauwelijks drie mil lioen terug te krijgen, dat zal niemand voor zijn pleizier doen. Het spreekt van zelf, dat de som van 5,300,000 fl. welke de Amsterdamsche burgerij voor het Staatspensionneeren zou moeten bedragen, even hard zou drukken op wie ze rechtstreeks betaalt als op de werklieden, want iemand, die 1000 fl. meer belasting moet betalen, in welken vorm dan ook, tracht die natuur lijk uit te zuinigen op zijn andere uitga ven. Hij doet zijn rijtuig weg, of hij gaat goedkoop wonen, of hij schaft een dienst bode af, alle maatregelen, welke recht streeks de arbeidende klassen treffen. Het bovenstaande is niet geschreven als pleitrede tegen het pensionneeren van oude werklieden, wat hartelijke toejuiching verdient, maar wel om aan te tooi-.cn, dat de werklieden te Amsterdam en in het algemeen in alle groote steden een zeer slechte geldspeculatie achtervolgen, wan neer zij door den Staat gepension neerd willen worden, want zulks zou aan de stad hunner inwoning en dus ook aan henzelven veel meer kosten, dan het hun zou opbrengen. In de heide hierboven behandelde voor beelden, de Uitkeeringen van den Staat ' aan de Gemeenten volgens de wet van j Mei 1897 en den drang der Amsterdam sche werklieden naar Staatspensioenen, hebben wij willen aantoonen, dat de Amsterdamsche bevolking haar ware gelde lijke verhouding tot den St.aat niet genoeg zaam verdedigt. Van uit de groote steden komt steeds de beweging voort tot nieuwe staatsuitgaven, en integendeel moest van daar juist de sterkste tegenkanting rijzen tegen alles, wat de staatsuitgaven kan opdrijven. De groote steden betalen het aanzienlijkste deel in die uitgaven, dat is te weinig bekend. Wanneer de Amster dammers vragen om nieuwe staatsuitgaven werpen zij een steen uit, welke op hun eigen hoofd zal nederkomen. Wat tot stand j wordt gebracht door de gemeentekas, komt hun geheel ten goede. Wat van staats wege wordt ten uitvoer gelegd, kost hun een zesde, en brengt hun zelden meer dan een tiende op, zooals wij hierboven bij de staatspensioenen zagen. Het verschil van een zesde en een tiende, dat is een vijftiende, blijft voor hun rekening, zonder gedekt te zijn door eenige wederkeerige bate. Ziedaar de stelling, welke wij in deze drie artikelen hebben willen toelichten. A. L. H. OBREËN. Hilversum, Maart 1900. Al te brutaal. De tijdingen uit Zuid-Afrika het valt niet te ontkennen worden steeds ongun stiger. Het bericht van den val van Mafeking is, op het oogenblik dat wij deze regelen schrijven, nog niet bevestigd; maar al ware dit het geval, wat zou het baten ? Een onbetwistbaar succes is natuurlijk te allen tijde welkom, en het zou zeker een groot succes zijn, wanneer de verbinding tusschen Rhodesia en de Kaap-Kolonie, zij het dan ook tijdelijk, voor de Engelschen werd afgebroken, en gevangenen als kolonel Baden-Powell en de zoon van den Britschen Premier in handen van de Republikeinen vielen. Doch dit zou niets veranderen aan het feit, dat de overweldigende Britsche overmacht in den Oranje-Vrijstaat en in Natal langzaam maar gestadig in noorde lijke richting voortrukt, dat de tegenstand der Vrijstaters zoo al niet geheel, dan toch grootendeels gebroken is, en dat dien tengevolge de zeer verzwakte Boerentroepen de eene stelling voor, de andere na moeten opgeven. De tocht der Boerendeputatie door Europa is geheel vruchteloos geweest. Aan betuigingen van sympathie, nietofficieele en niet eomproinitteerende name lijk heeft het haar niet ontbroken. Maar demonstraties en adressen en vriendelijke couranten-artikelen kunnen de Boeren niet helpen; zij bewijzen slechts, hoe uiterst gering de invloed der openbare meening in Europa is. Zal het in de Nieuwe Wereld beter gaan? Wij vreezen er zeer voor. De demonstratiën zullen daar iets min der onder den druk staan eener politieke of diplomatieke reserve, omdat de binnenlandsche partijstrijd zich reeds van de quseatie heeft meester gemaakt. Maar het rumoer van zulk een strijd dringt slechts zeer verzwakt door tot de overzijde van den Atlantischen Oceaan, en Engeland zal er zich wijselijk doof voor houden, zoolang de woorden niet door daden worden gevolgd en het van de eene zijde zoo gevreesde, van de andere zoogewenschte voorstel tot arbitrage niet van gezagheb bende zijde met kiem en kracht wordt gedaan. De beste kans voor de Boeren is nog, dat Engeland door overgroote aanmati ging en brutaliteit zijn eigen zaak bederft. De heer Charnberlain, wij constateeren het met voldoening, is daar druk mede mede bezig. Da bekende afgevaardigde van Battersea, John Burns, resumeerde Chamberlairi's sensationeele blufferijen sar castisch in een paar regels: »Wïj zullen de kaart van Afrika rood schilderen; 'vij zullen houden wat wij hebben en stelen wat ons niet toebehoort." Stelen is een ieelijk woord; de heer Chambarlain heeft dat natuurlijk niet gebruikt. Integendesl, hij wil »het gewe ten van zijne toehoorders en dat van de natie gerust stellen." En dat gaat heel gemakkelijk, als rnen op een dozijn leugens meer of minder niet ziet. »Midden tus schen onze Zuid-Afrikaansche bezittingen bevond zich een land" let wel op, dat de heer Chamberlain reeds den verleden tijd gebruikt! »dat zijne onafhankelijk heid had te danken aan de grootmoedig heid van Engeland. De meerderheid der bewoners van dit land bestond uit En gelsche onderdanen, die men had uitgenoodigd om tot zijn voorspoed mede te werken. Dit land stond onder de suzereiniteit der Koningin. De Engelsche onderdanen, die er de meerderheid vorm den, betaalden in belastingen negen tienden van het Transvaalsche budget. Dit land was bijna van alle zijden omgeven door Engelsche koloniën, waar vrijheid en gelijk heid tusschen de beide rassen heerschten. »Dit land heeft de harmonie onzer kolo niën verstoord; dit land wilde de meer derheid zijner bevolking, die Engelsch was, verlagen tot den rang van een infe rieur volk; dit land wilde aan de Engel schen geen politieke vertegenwoordiging geven; dit land sloeg geen acht op hun grieven; dit land lette evenmin op de vertoogen van Engeland, zijn suzerein; dit land weigerde zelfs de meest materieele hervormingen in te voeren; dit land heeft, toen het zag, dat het geduld van het souvereine volk was uitgeput, een onbeschaamd ultimatum gezonden aan de Engelsche regeering en is onmiddellijk met zijne troepen in de Eugelsche bezit tingen gedrongen." Niets zou gemakkelijker zijn, dan in een doorloopenden commentaar deze reeks van besehuldigingen te brandmerken als even zoo vele leugens. Maar voor Hollandsche lezers zou dit een volmaakt overbodig werk zijn. Zij zullen er geen dupes van zijn, wanneer de lieer Cham berlain, met eene plechtigheid, Pecksniff waardig, uitroept: »Is er een enkel Boerenvriend, die de absolute juistheid kan ontkennen van hetgeen ik hier heb aan gevoerd ?'' Interessanter is de mededeeling van Chamberlain's plannen voor de toekomst. Engeland is, volgens hem, niet voorne mens, op nieuw de onafhanke'ijkheid der Republieken te erkennen. Haar grond gebied zal worden ingelijfd bij dat van het Britsche Rijk. De persoonlijke vrij heden zullen worden gewaarborgd. De rorlog zal moeten worden gevolgd door eene periode van militaire bezetting; maar zoodra het mogelijk zal zijn, zal haar (dit »haar" slaat natuurlijk op de militair bezette nieuwe Engelsche provinciën, niet op de republieken) autonomie worden toegestaan. Enkele maanden geleden verklaarde Lord Salisbury nog plechtig, dat Engeland in deze quaestie volkomen onbaatzuchtig was en noch door gouddorst, noch door zucht tot vermeerdering van grondgebied tot den oorlog was gedreven. En nu staat men niet meer stil bij annexatie, maar verkondigt bij voorbaat een militair lé^ime, dat wil zeggen, op heffing van alle staatkundige rechten en vrijheden, en de krijirgwpt als hoogste gezag. Terecht schrijft de Temp s: »Wan neer men zich herinnert, dat het casus belii, waarop de Engelsche regeering zich beriep, ontleend was aan de noodzakelijk heid om aan de Uitlanders in de Trans vaal het actief en passief stemrecht te verleenen, dan zou men geneigd zijn aan te nemen, dat die regeering, na eene over winning, een régime van politieke gelijk heid voor zou schrijven, en dat zij zich wel zou wachten, politieke Heloten te maken van de Burgers, aan welke zij verweten had, op het punt der toekenning van politieke rechten aan buitenlanders wat krenterig te zijn geweest. Maar zulk een verwachting zou naïef zijn. Er is geen quaestie meer van stemrecht, noch voor de burgers, noch voorde Uitlanders ..." Chamberlain denkt klaarblijkelijk: de brutalen hebben de wereld in. Wij mogen hem dankbaar zijn ... voor zijne open hartigheid. Mogelijk zal deze enkele macht en gezaghebbenden er toe brengen, nog eens ernstig te overwegen, of ten slotte ook niet de hun toevertrouwde belangen gevaar zullen loopen, wanneer zij tegen over de grenzenlooze aanmatiging van de Engelsehe regeering zelfs geen woord van protest meer durven stellen. Sociale fïab&n. imlIlllllimHMIIIIIIHIIIMIMMIIIMIM f oiiinpood en VdsiezonÉeil Aan de proefneming en van »de Bouw onderneming Jordaan'' 1) zijn eenige be schouwingen te verbinden. Er heerscht te Amsterdam woningsnood voor een bepaalde klasse der bevolking. Woningsnood is niet slechte daar te vinden, waar het aantal woningen geringer is dan het aantal gezinnen, maar hij uit zich ook op die plaatsen waar zeer slechte woningen tegen veel te hoogen prijs kunnen verhuurd worden. De krotwoningen blijven dan jaren lang bewoond door hetzelfde gezin om de eenvoudige reden dat er zelfs voor dien hoogen prijs geen betere woning te krijgen is. Zoo heerscht er te Amsterdam woningsnpod voor de bewoners der n kamerwo ningen die een huurprijs van /O 00-/l.70, en voor die der tweekamerwoningen welke /1.00??250 per week kunnen verwonen, d.vv.z. dat degenen die niet meer dan deze bedragen aan huur kunnen betalen zich moeten tevreden stellen met hokken, die menschonwaardige verblijven opleveren, en die uitermate duur zijn in verhouding van wat de welgestelde burger voor zijn huur verkrijgen kan. Bij onze onderzoekingen hebben wij deze zaak tot een punt van studie gemaakt en kunnen wij van dit soort dagloonerswoningen en van hunne bewoners waarne mingen rnededeelen getoetst aan meer dan honderd gevallen. Het is gedeeltelijk tengevolge van dien woningsnood dat de Atristerda/nsche krot woningen zoovele jaren bewoond blijven door hetzelfde gezin. Voorbeelden dat lieden in de vieze, donkere hokken Dl), 10 en meer jaren gewoond hebben, liggen voor de hand. Wij vonden op het terrein van »de Bouwonderneming Jordaan" dat 30 pCt. der bewoners minder dan n jaar in hun woning verblijf hielden; nog eens 30 p C r. woonde er van l tot 3 jaren ; ,'1~> pCt. van 3 lot 20 jaren en ~> pCt. can 20 tot .~>0 jaren. Hij die deze cijfers beoordeelen kan, die begrijptwat het zeggen wil een menschenleven lang te wonen in die menschonwaar dige verblijven, waarvan de Amsterdamsche achterbuurten overvol zijn, die zal het be staan vaneen woningsnood niet weerspreken. * In een vorig artikel 1) hebben wij reeds op enkele gegevens gewezen ter beoordee ling der Amsterdamsche dagloonerswoningen. Hier kan een enkele nadere beschou wing plaats vinden. Wij hebben geconstateerd dat J (j pCt. der bewoners hun drinkwater moesten halen van buitenshuis, dat 31 pCt. der woningen geen gootsteen bezat en dat 77 pCt. ver stoken was van 'n privaat. De gevolgen daarvan zijn licht te vatten. Gebrek aan watertoevoer en waterafvoer 1) Zie het Weekblad De Amsterdammer No. 1190. bevordert onreinheid, zoowel op het lichaam ' als op de woning, een euvei dat slecots verergerd wordt door het gebrek aan pri vaten. Het beeremraerstelsel, waarbjj ver teld wordt dat de beeremmers dagelijks in den beerwagen geleegd worden, is een onvoldoend systeem. Het kleinste aantal emmers wordt in den wagen, het grootste aantal elders geleegd. In 77 van de 100 gezinnen worden de afvalstoffen na uren, ja soms na dagen lang, op de kamer ge staan te hebben de trappen afgedragen om op clandestiene wijze in 'n gracht, 'u zink put, 'n goot, 'n snijding geleegd of over de bestrating verspreid te worden. De gezinnen waarbij men van betrek kelijke weelde kon spreken omdat zij zoowel ' 'n gootsteen en 'n waterkraan als 'n privaat . bezaten bedroegen slechts 18 pCt. Bij de overige 82 pCt. ontbrak n of meer van de/.e. onmisbare zaken. Doch niet alleen de afwezigheid dezer inlichtingen maakt de woning slecht. Er is meer. Door de gebrekkige wijze waarop het meerendeel dier woningen gebouwd ! zijn en door de on voldoende manier waarop ze onderhouden worden konden wij bil 15 pCt. stank, bij 16 pCt. rook, bij 31 pCt. / ?\ocht constateeren. j Stank werd veroorzaakt door on voldoende reiniging en ontstoppingen b. v. van ruuursuijdiugen en privaatleidingen; rook kwam voort uit lekke en te lage echoorsteenen; vochtigheid uit onvoldoende ventilatie, uit gebrekkige trasrainen of uit slecht onder houden goten en kapotte zolderingen. Een paar aanteekeningen kunnen de toestaivlen duidelijker maken dan wijdloopige beschrijvingen. Van een beuedtriwoning noteerden wij: de bedstede is erg vochtig vermoedelijk door 't in wateren van den buitenmuur. Het rookt erg; de schoorsteen is te laag opgemetseld. Van een woning op een Ie verdieping: de vochtigheid is verschrikkelijk voor namelijk m de bedstede waar het water bij straaltjes langs den muur loopt. Het onderste deel van het beddegoed is daar door geheel verrot. Van een benedenwoning: 't Plaatsje stinkt erg door 't niet onderhouden van den put. Het privaat ligt m de keuken en is voorzien van een luchtraampje dat uit komt in de snijding maar.... de snijding zelve stinkt heel erg. Ofschoon er twee bedsteden zijn moet de zoon (n.b. een teringlijder) op den grond slapen daar de bedstede in de keuken totaal onbruikbaar is door vocht en stank, omdat de lekke loozingspijp van het privaat der bovenburen schuins door de bedstede gaat. (Deze modelwoning deed ? 4.?? huur per week !) Van een zolderwoning: de vochtigheid is zeer trg omdat het dak niet dicht is. Voornanieiijk de bedstede en de glazenkast zijn nat. Als het regent of ais de sneeuw op het dak smelt, drijft het bed. Van een achterkamer op een 2e ver dieping: De woning is zeer vochtig. Het beddegoed u nat en begint te rotten, wat voorn amelijk moet worden toegeschreven aan lekkages van het dak. Er was geen ongedierte aanwezig; de bewoonster zeide; »de woning is zuiver, want voor ongedierte is het hier veel te nat." Het grootste aantal dezer gebreken is toe te schrijven aan onvoldoend onderhoud; het kleinste aan slechten bouw. Slechts 3 pCt. der huizen werd bepaald goed onder houden, bij 37 pCt. was het onderhoud voldoende, en bij GO pCt. onvoldoende of slecht. * * * Maar hiermede houdt den slechten toe stand niet op. Behalve al deze tekortkomingen heerschte er in de woningen ook gebrek aan licht en lucht. Wij hebben aangenomen dat daar waar het licht dat door de vensters de woning moest binnendringen onderschept werd door een rnuur die op 'n afstand van 4 Meter of minder verwijderd was van het venster, de verlichting der woning onvoldoende moest zijn. Volgens dezen maatstaf, waren 59 pOt. der woningen af keurens waard. Woningen in stegen, in floppen en aan nauwe plaatsjes gelegen kunnen niet vol doende verlicht worden, omdat de zonne stralen de woning niet bereiken kunnen. Dikwijls was de afstand van het venster tot den muur der overburen slechts l Meter! Zulke woningen kan men rekenen te behooren tot de slechtste soort, omdat het uitzicht der bewoners geheel belemmerd is en omdat de kamer nooit goed verlicht en nooit goed gelucht kan worden, en daarom nooit gezond en nooit vroolijk kan zijn. Immers waar geen zonneschijn komt kan geen vroolijkheid heerschen en evenmin kan daar het zonlicht desinfecteerend en ontledend werken op ziektekiemen eri on reine vochtige uitwazemingen, welke in deze woningen zoo veelvuldig voorkomen. Een woning zonder zon kan niet anders zijn dan een somber, vies en ongezond verblijf; stof en stank, roest en schimmel zijn er de getrouwe gasten. * * * Opdat een woning zuivere lucht zou kunnen bevatten is het noodzakelijk dat bij een behoorlijke luehtverversching de woonruimte een inhoud nebbe van 20 M'1 voor iederen bewoner. Als de woonkamer tevens slaapkamer is moet de beschikbare ruimte 40 M' per bewoner bedragen. Deze maten zijn niet volgens schatting verkregen, doch zijn ontleend aan de hoe veelheid koolzuur die uitgeademd wordt per uur per persoon, in verband niet de hoeveelheid koolzuur die de lucht mag bevatten, alvorens ze schadelijk wordt voor de gezondheid. Wij vonden dat 10 pCt. der woningen hunne bewoners 20 M:' lucht per persoon aantreboden. Bij b4 pCl. der troningen i>:as de Im-lit doorloopcnd bedorven, 't zij veel of ?weinig. Zestien pCt. der bewoners had te be schikken over een Inchthoeveelheid van gemiddeld 17 M:'; 21 pCt. had pi. m. 12 M:' lucht; -12 pCt. had pi. in. 8 M'1; o pCc. der woningen bood hare bewoners niet meer dan 45 M: lucht; en l pCt. der bewoners inoesi zich tevreden sifcilen rnet 'J M:l lucht per persoon, d. \v. z. niet v van de bciioodigde hoeveelheid. En dan zijn wij nog uitgegaan van de veronderstelling dat de bewoners van meer dan n ruimte de tussehei.deur steeds ge opend hielden. De cijfers waren in vele ge vallen anders nog veel ongunstiger geweest. In de lucht waarin des daags geleefd, gewasschen, gekookt en gebakken is, in die lucht, welke voor het ingaan van den nacht reeds totaal bedorven is, blijven de be woners den_ganschen nacht. In de weinige woningen waar voldoende lucht aanwezig was. woonden gezinnen zonder kinderen. Wij trokken uit onze waarnemingen de conclusie, dat, wat de ruimte betreft, de woningen zouden kunnen voldoen aan gezinnen zonder kinderen, d'ich dat, voor gezinnen met kinderen, alle woningen afkeurenswaardig waren, omdat ze veel te klein bleken te zijn. * * * Het kan geen verwondering wekken dat bij de gezinnen die onder zulke verhou dingen moeten levei» het aantal zieken zeer groot is. Ik weet wel dat het niet aangaat de ziekten die onder bepaalde klassen heerschen terug te brengen uitsluitend tot d e wonings verhoudingen waaronder die klassen leven, omdat buiten de woning nog vele andere invloeden van ruaatschappelijken aard op den gezondheidstoestand der menscheu even ernstig inwerken. Maar al zijn het dan ook niet uitsluitend de woningsyerhoudingen, alle wetenschap pelijke hygiënisten zijn het er over eens dat de invloed der woning op de volks gezondheid zeer groot is. Het is bewezen dat voor 't menschelnk organisme een zeker minimum van frissche lucht en van zonneschijn noodig is tot het verkrijgen van een normale lichaamsontwikkeiing. Ontbreken deze levensbehoeften of zijn ze on voldoende aanwezig dan treden langzaam maar zeker bij de bloedvorming abnormale verschijnselen op die zich ten slotte uiten in een neiging tot ziekten als scrofulose en tuberkulose. Wij vonden op het door ons onderzocht terrein als ziekten en ziekelijke aandoe ningen die in verband te brengen zijn met de woningtoestanden : voortdurend hoesten, oogontsteking, klieren, uitslag, bleek zucht, bloedarmoede, rheumatisme, algemeene zwakte, engelsche ziekte en longtering. De onmiddellijke invloed van de woning op de bewoners was niet wiskundig zuiver vast te stellen en zal dat waarschijnlijk nooit zijn. Vaak wonen de zieken te kort in de onderzochte woningen om direct verband te vinden tusschen ziekteen woning. Men zou dan hunne vorige woningen ook moeten hestudeeren. De drie teringlijders die wij aantroffen woonden ieder nog geen 2 jaren in de onderzochte woningen. Dat echter de longlijder die 's nachts op den kouden bodem moest slapen, omdat zijn bedstede voortdurend verontreinigd werd met beerwater, in condities gekomen was die gunstig konden werken tot het ver minderen zijner kwaal zal wel niemand beweren. Doch ook zonder wiskundig zuiver ver band is het feit niet te ontkennen dat de krotwoningen met hunne groote fouten nadeelig inwerken op de gezondheid hunner bewoners. Het gebrek aan licht, lucht en zonne schijn doet zijn invloed op de bewoners gelden. Vocht, stank en rook doen de rest. De verderflijke toestand, waarbij vele per sonen moeten slapen in dezelfde bedstede, waarin zelfs in geval van besmettelijke ziekte onder de huisgenooten vaak geen wijziging komt kan een eenmaal uitge broken ziekte sterk doen verbreiden. Statistische opgaven hebben bewezen dat de dood in de huizen der armen een grootere oogst heeft dan in die der rijken. Ia Londen is de sterfte in de gezonde huizen der welgestelde burgers 11.3 per duizend terwijl dat cijfer in de armen- en dagloonerswijken 38 per duizend bedraagt; in Weenen is het sterftecijfer in de armenwijken driemaal zoo groot als in die der rijken. Uit Hamburg meldt de direkteur der »Hanseatisehe Versicherungsanstalt für Invaliditats- und Altertumsversicherung" dat daar l geval van tuberculose voor komt op 1000 belastingbetalers met een inkomen van 3500 Mark, welk sterftecijfer geregeld stijgt tot 4 gevallen per 1000 be lastingbetalers met een inkomen van 900 1200 Mark. Daar men met minder inkomen vrij is van belasting houdt daar zijne waarneming op. En uit de opgaven van het statistisch jaurboek van Amsterdam over 't jaar 1897 kan men door berekening vinden, dat bij eene vermeerdering van liet aantal be woners per huis van 8 tot 19, het aantal besmettelijke-ziektegevallen vermeerderd in verhouding van l tot 5,7. Hieruit volgt dat te Amsterdam bij een tweemaal grootere dichtheid van bewoning het aantal gevallen van besmettelijke ziekten niet twee- maar viermaal zoo groot wordt, zoodat binnen bepaalde grenzen, de dichtheid der bevolking evenredig is niet de tweede machten van liet aantal ziektegevallen. * # * In den strijd tegen volksziekten (als b. v. tuberkulose) is de arbeiderswoning een machtig middel. De helft van alle ster venden op een leeftijd van 14 tot 35 jaren sterft te Amsterdam, aan tuberkulose. Het grootste deel van hen behoort tot de arbeidende klasse. Men is thans in ons Jat.>d begonnen met het oprichten van sanatoria teneinde deze ziekte te bestrijden. De bedoeling is uitstekend, doch de vraag is gewettigd of deze sanatoria de dagloon ersklasse wel veel baten zullen, waarde zieke, na het bezoek aan het sanatorium lichamelijk gesterkt en er gezonder en beter uitziende, bij gebrek aan een betere woning terug keeren moet in zijne oude woning d. w. z. weer moet gaan leven in de dompige be nauwde kamer die de kweekplaats is bij uitstek juist van de dispositie tot die ziekte, welke hij poogt te bestrijden. Reeds is in het buitenland bewezen, dat de woning in korten tijd dat vernietigt wat de hooge lucht in het bergdal en de absolute rust tot stand brachten. Hoe luttel zullen onze Hollandsche sanatoria helpen als de woningsnood in onze groote steden niet aanmerkelijk verandert. Overal waar men dedagloonerswoningen verbeterd heeft, is, a's gevolg daarvan, de stofte onder de dagiooners verminderd. In Londen heeft men op dit punt zeer interessante ondervindingen opgedaan en een groot verschil geconstateerd tusschen de sterftecijfers in oude en in nieuwe daglooners woningen. Ook in ons land zou de volksgezondheid aanmerkelijk te verbeteren zijn. Het middel om dit doel te bereiken ligt voor de hand.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl