De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 20 mei pagina 4

20 mei 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

l DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1195 Gemass" geen sylbe toevoegen, de schlagreymen wél. Waarom Richard uvagner deze huiskamer artiesterij gesteld heeft tegenover de vrije kunst ala een symbool van bekrompenheid blijkt wel 't duidelijkst uit de ,Tabulatuur", een naam ook alweer aan de muziek ontleend, maar in dit geval eene opsomming der eiscben, waaraan de meestörzauger voldoen moest om capabel te zijn voor zijn rang. D«ze Tabulatnur is bij Puschmann verdeeld in 23 artikelen, terwijl er behalve deze nog elf zij u ,ia, die scberffe", die alleen meespraken als 't om vergelijken ging, soms ook maar een gedeelte er van: «Dieersten drey werden billich gestraffr,. Die andren mag man brauchen wann es vonnö'.enthut", namelijk als hij een vergelijkeaden strijd meer daa drie maal overgazongen moest worden. Dat waren dus eigenlijk fouten, eu toch geen fouten en toch wél fouten.... Men strafte urn sylben". Den aspirant-meester werden een zeker aantal lettergrepen voorgegeven en bij elke fout verloor hij et een of meerder». Was hij ze allen kwijt, dan hai de arme, »versungen'. Zwaar werden gestraft: een onduidelijk woord, een onverstaanbaar gezegde, een half woord (wellicht waren er weinig «goede verstaanders" bij), een halb. Aeq xivocam (rime riche) een vers, <Jat rijmde, waar 't niet rijmen mocht voor de regelmaat (E\n falsch Gebajd») zijnde twee rijmen in a adem, spreken nadat men reeds met zingen was aangevangen. Zeer zwaar (voor 4 tyllabsn) werden aangerekend: »Em A- quivocum", rijm dat samentrof met een gelijkluidend woord van andere beteekenis; »Blosse R-ymen*, wedu wen van hun weerklank, mitdir juist maar met grooter meewarigheid «Waise* genoemd. Als mindere vergrijpen werden met a syllabe gestraft: zu kurz, zu lang«, E nd und hart,: onvolkomen rijmen, zooals bar en naar; «falsche Blumen oder Coloratur, en eindelijk: »Milbsn*, alle verdere kleine vergrijpen tegen 't rijm. Zooals; baden en lade, doadeu en bode. nlm werdju hat gat versuagen!" luilt't, slotartikel. OJi alle booze gedachten te weren, teekeut Puschmana aan: Da mau irr wird und eins für das ander smgat. »In dis Schat ff* richt tiij zich voornamelijk tegen de «vers'ünam lmg« van woorden om 't rijm, wat bij de rijmgrar!;en waarschijnlijk iiog al eens voorkwam. Hy dott 't evenwel met grooter reserve dan noodig is. Niet geoorloofd zullen zijn een verandering als bijv. Maue" voor Man", ein //Pausz* middeain een woord, ongelijk klinkende woorden met. gelijke be'eekems, bv. Suhn uucl Sjhu,'faun uud uon, ein D.ffjrenzd.i. verandering vsri vucaal in eeu werkwoordsvorm, Klebsyllabeu*, samentrekking vun woorden of 't maken vaa twee woorden tot a, bijv. ,zum, zur', en zuo gaat 't voort... ? Puschmanu, leerling van Hans Sachs en groot vereerder van den Nürnbergtr poëet, is vrij zinnig en heeft maar matig op met 'o bijge voegde elftal //in die Sciierffj: ,,Aber vou wegen etthcher, apitsfundiger scbarffeu Singer, die sicïi beduncken lassen," sie fciüd in der Kunst uur hoed daran, also, das sie aucli nicht begeren zu siugeu, wo uian niciit in die Scaeiff mercket, hab ich ilinen die XI straffen ausfgezogen; welche meines beduuckens billich in die Scherff zu straffen weren.' Maar er zijn wel andere voorschriften ge maakt en daartegen zet hij zich scürap. j I. E n Laster nennen sie, wo zwei Vocalez auf einander folgeu, die eiiierley vocales regir- j ten, als das, was, wer der, wie di.j. der her. II. E n gespalten Laster, wenn ein emsyl- [ labiges Wort zwischeu solcuen zweyu wörtern Stehet, als das und das, die uud die. III. Differente, wo zwei wörter auf einander gehen, die met emerlei Buchstaben geschrieben seind, als das, dass; In, Ihn. IV. Gespalten D if jrentz, wo ein Wort zwischen solchen zweijen wörtern steaet, als das uud das, die und die. V. Sclmurrend Reimen, wo ein e oder ander Buchstaben im wort ersparet wird, als Peur, für Feuer, Himlisch für Himelisch. VI. Klebsyllaben, wo man aus einen zwei sylbenden Wort ein einsylbendts macht, als schreibt, für, schreibed VII. Milben, wo emem Wort in der Mitten ein Vocal wird abgtbrochen. Jer zwey wörter in eines gezwungen, als Kaagin für Kuiiigin, vom für von dem; zum für zu ihm. VIII. Heimhehe aequivoea, wo sich zwei Bundnörter mit einern 8 anfahen, als, scheiu und sttin, oder auch mit eiuem Z uud S, als zagen und sagen. 't Doet Puschmann eer, dat zooveel bekrompenhei.i en pedaaterie hem te bar is, en ik meen dat in deze acht rijmwetten een geestig beeld gegeven wordt van de kern der Meisteraingerkunst," zoo volkomen belachelijk als geen scherpe parodie 't maken kan. 'tHeaal van 't streven van eiken Meistersinger was 't vinden van een nieuwen ,Ton" (melodie en dus ook strophische vorm). Dat gaf hem boven alles roem en eer. Elk dier tonen had een naam en werd nadat zij, bewehret" was, plechtig gedoopt, ten overstaan van twee peetvaders, die de plechtigheid hielpen volbrengen. In den bloeitijd van het, gilde, waren er on geveer 500 van deze «gebaade," die zorgvuldig geregistreerd en gepatenteerd waren. Daaruit blijkt, dat de merker, die te beoordeelen had of een »Ton": Uber vier der Syll)en nicht Eingreüt in andrcr Meister "Weis" er een niet te verachten geheugen op na moest houden. Vier dezer melodieën zijn bizonder in aanzien, het zijn »Mü*lings langer Ton," »die gespaltene Weise Walthers von der Vogelweide." ^Wolfram von Eschinbachs Ton" en »Oer berlaage Ton Regenbogens." Het sportkarakter van de Meistersingerkunst, die geheel ingericht was op dichterlijke wedloopen, komt ook aardig uit in de wedstrijden op de lange en korte baan die men hield. Puschmann vermeldt uitdrukkelijk het aantal syllaben dat bij deze of die gelegenheid als maximum goldt. Bij eiken dichtrace werd uitdrukkelijk aan gekondigd »0b das lange oder das kurze »Gemass" gehenj wiirde. Was het lange ,Gemüss" aan de orde, dan stonden alle gedichten van 30 tot 60 rijmen voor den kunstrechter gelijk, indien evenwel de kunstliefde geen vlijt spaarde en het tot 100 rijmen bracht, werd elk tiental met »éa syllabe" voorsprong beloond: der vortheil soll aber nicht weiter gehen als auff 100 Reimen oder Versen." Hieruit blijkt, dat Beckmesser's collega's en evenknieën een lang niet geringe achting hadden voor de quantiteit, en wellicht is de vooronder stelling niet zoo heel stout, dat deze smaak voor de hoeveelheid ook de dorstige kelen wel eigen was. We mogen dit, dunkt mij, opmaken uit den cffioieelen naam van hunne gewone bijeenkomsten, die door Puscbmann iZech" genoemd worden, een term die een matigheidsgenootschap zich allicht niet zou hebben uitverkoren en die, ten slotte zij 't gezegd, het droevige etiket is van de bierkunst, waarvan ik u een beeld trachtte te geven. Misschien heb ik daarmee iets bijgedragen tot het vollediger begrijpen vaa Wagner's geestig drama, dat dezer dagen in de hoofdstad wordt opgevoerd en tevens het bewijs geleverd hos het geniale bouwwerk van den Bayreuthermeester nog bovendien een vast fundament vindt in de geschiedenis, die nauwelijks een grooter voorbeeld van artistieke bekrompenheid en kuutselarij heeft aan te wijzen dan de «?Meistersinger von Nürnberg." J. D. C. VAN DOKKUM. iimiiiitiHiiiiiiiiii In Arti. Reeds eenige weken geleden werd met enkele regels in dit blad de nieuwe expositie in Arti ter algemeene kennis gebracht. 't Is nu eenmaal gebruikelijk, bij zulk een bericht in bescfiouwii gdn uit te weides, als om het publiek een handje 'e helpen in zijn gosden afkeuring van wat er door de exposanten is ter bezichtiging gesteld. Maar waarlijk, het wordt toch wel een wat taaie bezigheid, zich altijd t-! vo.;gen naar dat jouraahstkche gebruik en den deun der termi nologie telkens weer af te draaien bij tentoon stellingen, die voor 't meertjndeel uit middel. matigheden bestaan. De tijd van wrijving en botsing is voorbij; de tijd, toen tentoonstellingen verrassende ver schijningen gaven, die deels als verblijdende openbaringen, deeis als ergernissen de gemoe deren in opstand brachte-u. De tentoonstellingen komen nu en gaan, met stelselmatigen gang, als de jaargetijden, zonder veel stoornis of opwekking bij de beschouwers te verwekken, eu eeu trouw bezoeker kan, vóór hij de zalen binnentreedt, reeds zijn verwachtirig der nieuwe exjosi'ie vrij juist bepalen, vooral zoo hij vooraf den catalogus raadpleegt. Enkele lorren, meest in doeken geborgen, een legio bekoorlijke schilderijen, die met allerlei kwaliteitjes elkaar den voorrang betwisten en eenige stukken van werkelijke beteekeni?, die echter bezwaarlijk hun waarde vusschen zooveel karakterloos maakwerk doen ouderscheiden. Tusschen al dat luidruchtig vertoon wordt het. bijv. moeiehjk naar de bewogen en st,i:le stem uit de schilderijtjes vau Ktrsen te luisteren en te midden van zooveel ,/would be" impressionnistisch gesmeer is het liaast ondoenlijk zijn aandacht te beperken tot de fijn in evenwicht gecomponeerde laudscha[)jes van Poggenbeek. Een coede nabuur heeft, deze nu hier eens getroffen in het kleiue Boerderij1' vau't Hooft. Hart Nibbrig hBeft doorgaans de eer op de tentoonstellingen iet of wat geïsoleerd te worde i; alleen heeft, men thans tot verbinding van zijn werk met dat van JBremaa eea levendige schets vai Isaac Israëls dienstig doen zijn. Een nog al treffande couib natie, als om een geschilpunt te verwekken en die misse tien menig toeschouwer bij zijn oordeel van de kook brengt. Een gebeurtenis lianst, is hier de wederverschijning van Josef Israëls, en nog wel met twee sc!ulderijtj> s uit zijn laatsten tijd. Aa af wachting" lijkt mij Int beste, als openbarend meer dan het an'iere stukja de diepte van Israëls sentiment. Nog van ten anderen ouden Hagenaar, Blommers, is er een vrij groot doek, maar 't heeft als zooveel uit zij u later werk iets onverklaarbaar hinderlijke in de kleur, iets dat doet deuken, dat ziju verven met traan in plaats vaa met olie gewreven zijn. Ea om dan een derde te noemen uit die roemrijke bent, verwijs ik naar Willem M.aris. Maar over ziju eene werk hier geëxpO;eerd, zou ik toch verder lievernietsprt'ken willen. Wekeuneu hem immers zooveel beter. Ongelijk in ziju inzending is Weissenbruch. Het groote strand is wat plat en leeg vau kleur; liever zie ik het gezicht op Nieuwkoop en ook Wolkeffect; dit zijn toch aangename dingen om te zien! Rink schijnt mij toe in «.Oetoberzon" eea zeer gelukkige niveleering vau zijn talent ge geven te hebben; met dat werk is hij nu een man tusschen de inzenders. De Bock- en Baste-t daarentegen hebben nu produkteu opgezonden naar deze tentoonstelling, die zij ter wille van hun goedeu naam maar thuis hadden moeten houden of naar Amerika zenden. De laatste brengt hier echter zijn po sitie weer wat in het voordeel met no. 6, Winter, dat onteg 'nzefTgelijk veel van zijn goede kwaliteiten vertoont. Verder bij een rondgaan langs de wanden merk ik ter loops op, //Winkeltje" van Mej. Wally Moes, in zijn frissche natuurlijkheid heel wat sympa'hifker dan de geposeerde ^Eenzame oude Vrouw"; eeu vaa veel ernst getuigende studie van een ouden manskop, gegraveerd met het penseel als 't ware, door van Regteren Altena, Slapend kind van Mevr. IlfybergLedeboer. Bodeféis wat droog dezen keer en Briet te oppsrvakkig. Verder zouden wellicht nog te noemen ziju werken, van Bobeldijk, Warteua, Mevrouw Ruik Boellard, Oasterzee, De Zwart, Ezerman, maar liever, dan verder met de opsomming door te gaan, en het eind ervan te verl-ezen, wil ik het bij genoemden laten. Maar nu heb ik het meest opzienbarende schil derij nog over 't hoofd gezien; ik bedoel : de bedelaars" van Jurres. Dat bijna vergeten echter van zoo een onge woon schilderij, dat op geheel eigenaardige wijze geschilderd, alsof het niet kleuren doorvlokt is, lijkt mij geen sterk bewijs van nablijvendeii indruk. Ik herinner het me nu ook vooral als een curiosum. Intusschen, dit is een eerste ontmoeting, en later zal het wellicht duidelijker blijken in hoeverre deze Amsterdamsche schilder, met zulk lang niet inheemsch lijkend werk, zijn ingenomen positie weet te handhaven. Een afzonderlijk wandje is op deze tentoon stelling ingeruimd voor Jan Veth. Daarop is "ziju geheele inzending, bestaande uit vier por tretten, geplaatst. Daarmede vormt zijn werk als 't ware een afzonderlijke afdeeling op de tentoonstelling en leent die omstandigheid er zich wel toe, ditmaal Veth's portretteerkunst tot diepere be schouwing apart te nemen. Daar het me nu echter te doen was een beknopt overzicht te geven van wat er heden in Artigeëxposeerd wordt, hoop ik een volgenden keer op deze inzending nog even terug te komen. W. S. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: Walther Firle, «Morgenandacht in einem Hollandischen Waisenhause", reproductie in kleurendruk. Boefc en De Gids. «Langs lijnen van geleidelijkheid", het nieuwe werk van Couperus, reeds vroeger aangekon digd, hiervan is nu het eerste gedeelte gepu bliceerd in de Mei-aflevering van »De Gids". Dat eerste gedeelte, vooral het begin, ziet er niet litterair, zelfs erg gewoonijes uit. 't Is of Couperus het zich gemakkely'ker gaat maken. Hy, die op de eerste bladzyden een ongewone woorden-weelde placht uit te sprei den, is nu aangevangen in den daagschen, alles-behalven artistieken, ja zelfs banalen verhaaltrant, maar 't zou voorbarig zyn eenig oordeel uit te spreken voor 't werk in 't ge heel voltooid is. Wie weet welke verrassingen nog komen ? Schouwplaats van deze roman is Rome, hoofdpersonen zy'n een jonge gescheiden Hollandsche vrouw, die zich werpt op de moderne vraagstukken, en een jonge man, die geheel weg leeft in de oudheid, de schoon heid en het antieke Rome. Tusschen deze twee weeft zich, langs ly'nen van geleidelykheid, een nheid, de eenheid die ontstaat door ieder op eigen wyze te zoeken naar ideaal en bevrediging. Het Italiaansche hotelJeven en de kuiperytjes, in het Pension van de Marchesa Belloni te Rome is realistischnuchter en amusant beschreven, zonder bet groote milieu-decoratief, waaraan wij bij Cou perus gewoon zijn geraakt. Van B. Veth is er een hoofdstuk uit het binnenkort van hem verschijnende boek: »Het levan in Nederlandsch-Indië". Te oordeelen naar dit hoofdstuk bly'kt dit boek een geduchte geesel te willen zy'n van de ambtenaarswereld en van heel de Indische samenleving Met de bitterheid van een monscb die een Hollandsche pappot en Hollandsche populieren gewoon, het leven elders niet mooi vermag te vinden en o zoo veel moet verduvven, wat hem zwaar ligt, zoo als we dit ook by Borel kunnen opmerken, worden in dit eerste hoofdstuk op schampere wy'^e alle verwachtin gen en illusies van jong-uittrekkende menschen naar Indië, in scherp harde kleuren besproken, alle te verwachten teleurstellingen zoo breed mogelijk uitgemeten. Maar laten wij ook hier wachten tot het boek als geheel verschenen is. Wie weet welk een gezonde basis voor die zwartgalligheden nog in dat boek steekt? Prof. A. G. van Hamel bespreekt de voor dracht van Royaard's Richard II, waarmee hij, behalve natuurlyk de noodige opmerkingen, zich zeer ingenomen betoont. Hut geheel der voordracht, zegt hij, zou gewonnen hebben, indien sommige tooneelen meer waren verteld dan wel gespeeld, de woorden eer gereciteerd dan gedeclameerd. Ocerigens hoopt Prof. van Hamel, dat de Koninklijke Vereeniging aan den Shakespeare-vereerder Royaards niet te lang het voorrecht inoge uithouden, een zijner geliefde rollen niet alleen voor te dragen, maar haar ook in werkelijkheid te spelen in volkomen uitbeelding. Bij dezen wensch kan worden opgemerkt, dat »de Koninklyke" aan Royaards reeds vroe ger een Shakespeare-rol, »de Hamlet", toever trouwde, en al gelukte die toen niet, zoo behoeft dit geen reden te zijn hem verdere Shakespeare-vertolking te blijven onthouden. De ambitieuse werkkracht van een lang niet alledaagsch en talentvol tooneelspeler, dien het moeielijkste in zy'n kunst het meest aantrekt, verdient waardeering. Van Prof. v. Hamel zy'n er dan nog enkele mededeelingen over Chateaubriands reis naar Amerika en over de werken die daaruit zy'n ontstaan. Deze mededeelingen zijn ontleend aar» het kritisch werk van Joseph Bédier, die lust en vernuft heeft gehad de reis van Caateaubriand, nu zooveel jaren later, van datum tot datum te controleeren, om daaruit te kunnen destilleeren wat waarheid en dichtirg was in Chateaubriands werken. Waar sommige menschen in 's hemels naam al lust toe hebben l" Van P. C. Boutens zijn in deze afl. eenige mooie verzen, blank als marmer, al is dat marmer overal niet even zuiver. Prof. G. Kalff begint nu ook een studie over Constantijn Huygens. Na al het historisch onderzoek van mannen als: Schinkel, Jorissen. Jonckbloer, prof. Boot, prof. v. d. Vliet, prof, Land, prof. Polak, prof. Verdam, Dr, Eymael, Mr. C. Bake, zal hst onderzoek van prof. Kalft' hierby aansluiten, ongeacht nog wat Dr. Worp over Huygens publiceert. 't Is toch maar gelukkig, nu wij zooveel geleerde menschen bezitten die bereid zijn tot diep en grondig onderzoek, dat wij in onze litteratuur ook erikele figuren hebben, waard tot al die studie! Hoe zouden anders al die litteratuur-historici den volke kond kunnen geven van hun onverpoosd werken. De tegenwoordige litteratoren mogen er wel een beetje op rekenen, dat de menschen die eenige honderde jaren later komen, ook iets van hen te besnuffelen hebben, want het is voor de litteratuur-wetenschap natuurlijk zeer belangrijk of een sonnet geïnspireerd werd door Anna of door Machteld, waarover dan weer een strijd kan ontstaan. In het Tooneel-overzicht bespreekt Mr. J N. van Hall de vertooning van Starkadd door de Koninklyke Vereeniging op niet zeer vriend schappelijke wyze. (Hy had immers tevoren gewaarschuwd en 't spreekt, die niet hooren wil die moet maar voelen). Daarentegen roemt mr. van Hall hoog de opvoeringen van Asselyn's Jan Klaasz door de Nederlandsche Tooneelvereeniging. Dan nog is in de aflevering de gewone rubriek over Buitenlandsche aangelegenheden en de muziekkroniek van mr. Henri Viotta, die daarin de uitvoering van Bich's werken bespreekt. Nederland. Evenals »De Gids" heeft ook Nederland weinig klein werk, daarentegen een begingedeelte van een grooten roman en wel van Cyriel Buysse. De tijd van klein werk, verzorgde schetsen, schy'nt voorbij te raken. Ze beginnen nu van alle kanten op te dringen met dikke boeken. Ook het publiek, dat langen tyd alleen vluchtigvlot werk kon lezen, schy'nt nu weer de gedegen degelykheid te zoeken, 't Is een verschynsel dat we ook in 't buitenland kunnen opmerken. Het is gedaan met het verfijnde taal-rafflnement, zoo goed als met de argelooze kunst. Onbe wust dringt de tendenz der moderne vraag stukken in de litteratuur. Wat eerst de kranten vulde, komt nu in de boeken. Het komt op de bewerking, het artistieke vermogen van den auteur zelfs aan of de litteratuur ermee sty'gen dan dalen zal. Het boek van Buysse schijnt eenige overeen komst te hebben met «Berthold Meryan" van Cornelie Huygens. Waar de eene het Hol landsche socialisme beschreef, geeft Buyase nu een afspiegeling van de heftige volksagitatie in Vlaanderen, met een Christelyk-democraat als hoofdfiguur erin. Eerst later zal er een vergely'kend oordeel over uitgesproken kunnen worden. 't Is heel gelukkig, dat Buysse, die in zyn wijze van schryven geheel Hollandsch geworden is, zy'n objekten blijft kiezen uit zy'n geboorte streek en verrassend te zien hoe hy, die zelf zooveel neiging betoont stadhuis-Hollandch te schrijven, die styfgewrongen boekenspraak in den starren flamingant geeselt. Dit bewy'st, dat Buysse, al kan hy zich nog niet geheel van het school-Nederlandsch los maken, op 't rechte spoor is. Trouwens zyn taal werd in dea laatsten tyd al beter, veel losser en leniger. In dit eerste gedeelte van 't boek schakelen al gansene woorden-reeksen zich krachtig en flink van elkaar. Vaak rollen en dreunen de zinnen als zware donderslagen, er is ook gang en gloed, vooral in de beschrij vingen der volksvergaderingen. We moeten Buyssa in zijn pogen om als Noord-Nederlander te scbryven laten gaan. Al was er in 't begin veel twijfel, en veel vrees dat het goede in hem verstikken zou, nu schijnt toch wel dat hij het er goed af zal brengen. We kunnen er vrêa mede hebben, waar by in zyn hart toch Vlaming blijft. Van de anderen hopen wy dat ze eerder den weg van Stijn Streuvels zullen inslaan Wij NoordNadenanders kunnen geen belang er bij hebben, dat de Vlamingen in ons taal eigen opgaan. Vooreerst al zouden die auteurs zich te ver verwyderen van hun eigen volksgenooten, wat nooit winst kan beteekenen, eu verder hebben we zelf te veel de kleurige en teekenende volksuitdrukkingen in onze taal meer noodig, eens het gely'ke eigendom, maar die door poüjiti g en verschaving verloren zy'n geraakt. Nuord- en Zuid-Nederlanders zullen elkaar langzaam moeten, naderen het goede van elkaar overnemend, waarmee dan de gemeen schappelijke taal ry'ker, voller en schooner kan worden. Verder is er nog in de aflevering een vlotgeschreven historische causerie van S. Kalff, over Maaike-meu, de echt enoote van Jan Willem Friso, die aan den Moerdyk verdronk, zooals de heer Kalff zijn gegevens verstaat te bewerken. De vraag ry'st by 't lezen alleen of de auteur MaaiKe-meu niet wat al te gun stig beschryft, waar hij toch zelf en in 't eind van hec opstel haar heerschzucht erkent. Dan riog is er schetsje van n, die zich bescheidenlyk onder de initialen C. V. H. verschuilt, maar die bly'k geeft het litteraire talent in zich te hebben. Het schetsje zou nog sterker zijn, indien het sturen van 't geld slechts even was aangegeven, omdat het hoofdmornen-t is de stryJ van den vader die zyn gevallen dochter vergeeft, en eindelyk, einde lijk er toe komt het briefje te schrijven, dat zy terug moet komen. Het bijpakken van 't geld is den meer een sentimenteel uitvloeisel. Poëzie in de afl. is er van Saflr, van Th. S terringa en van W. C. Molenaar. De boek-kroniek ontbreekt dit keer; het werk van Kuysse neemt driekwart van de ge heele aflevering in. G. VAN HULZEN. Nationaliteit. (Ingezonden.) In een vorig nummer van dit blad werd door een onbekende, onder den naam Gregorius, een kritiek geleverd op de brochure «Natio naliteit'' van Carel Staarten, en 't is niet om 't werk van dezen schrijver te verdedigen (dat trouwens niet als litterair werk beoordeeld is) dat ik door weinige regelen nog eens de aan dacht op het artikel wil vestigen, maar om mijne antipathie uit te drukken tegen den verslappenden geest, die ook weer in dit artikel, zooals in den laatsten tijd in zoovele, zicb zoo brutaal uitspreekt. De schrijver brengt er namelijk al zyn be lezenheid hij te pas om te betoogen, dat we na koiter of langer tijd met onze taal onze nationaliteit zullen moeten verliezen, en door het opgeven onzer individualiteit zullen moeten medewerken tot het onstaan der groote eenheid, die geen individualiteit, geen naties duldt. De argumenten, die deze bewering moeten steunen, zijn in 't wilde weg en zonder eenig systeem ontleent aan philosophie, geschiedenis, litteratuur etc., en vormen te samen een slecht verdedigbaar bolwerk, dat blijkbaar niet met overtuiging wordt verdedigd. 't Zou te lang duren, wanneer we met breed vertoog al die logge zandhoopen moesten w gruimen, om tot den vijand te geraken, die zich daarachter verschuilt; toch staan ze te veel in den weg, dan dat men ze kan voor bijgaan of er over springen. Op grond van de beschouwing der geschie denis bouwt Gregorius de redeneering dat onze natie gedoemd is ten ondergang; als afstam mende van vluchtelingen, en 't blijft ons een raadsel, welk tijdperk der geschiedenis de schrij ver op 't oog heeft, daar toch de volksver huizing niet bedoeld kan zijn, als de tijd, toen het geheele Duitsche ras door de Hunnen werd opgestuwd, en in de wieling van de trekkende volksstroomen stammen samensmol ten of verdwenen. AVaarom dan ook onze taal zou moeten ten ondergaan, die geheel los geworden is van de Duitsche en in sommige opzichten die taal in ontwikkeling vooruit, blijft eveneens een raad sel. Beide beweringen echter verraden weinig wetenschappelijk inzicht. Schryver spreekt verder'van het Mignon's verlangen, dat ons hart naaa de bergen drijft, en vergelijkt daarmede onze grachten en knotwilgen. Maar hebber) wy dan niet, wanneer ons ge moed behoefte heeft aan iets groot, iets overweldigends, naast onze stille meditatief-mysterieuze weiden, naast de armoedige, naakte heide, soms gloeiend van zon in het lilakleed van de dorre heideplantjes, de sombere wolk kolossen onzer wispelturige luchten, in onze fantasie geworden tot gevechten van Titanen, of de rosse kleuren van een ontzagly'ken luehtbrand'! En bovenal hebben we niet de zee 1 Is de zee niet groot genoeg 'l Gaan de golven niet hoog! slaan ze niet? verpletteren ze niet l f E a dan weer, is ze niet glad en wy'd en diep, lokt ze niet door haar geheünzinnigen zang, rimpelt ze niet als een krans van eeuwig lied om onze kusten, als een eeuwige rythmekadans over ons land ? De zee is onze eenig geliefde, die met haar zang ons lokt en ons verraadt Wanneer het weelderige bergland Italiëzy'n groote mannen heeft gehad, heeft niet het dorre, droge, barre zand van Arabiëwereld veroveraars gekweekt? De zee heeft Nederland voortgebracht en groot gemaakt, en heeft het gegeven welvaart, maar ook helden en kunstenaars. En onze taal, te grof voor ons gevoel. Vanwaar dan, vooral in de laatste j aren, onder de 2e rangsproducten der litteratuur, die plassen van woorden, mooi van toon en rythme, waarin de gedachten slechts sporadisch rondzwemmen, en het gevoel veelal geheel ontbreekt. Dit is trouwens een fout, die logisch onbe staanbaar is, want de taal is niet een groote bak met woorden, waaruit naar willekeur gegrabbeld wordt, maar de taal wordt gemaakt naar de bestaande behoefte, de taal groeit met de gedachte, bot uit als de bloesem der poëzie. Er is geen Nederlandsen lied. Misschien nu niet, maar waar is het nu wel ? Vroeger b\j spade en houweel, hij den terug keer van het veld, en thuis or.der 't zittend handwerk, tusschen het geregeld getik van dea klophamer op het stugge schoenleer, werd er gezongen en gerijmd, nu hooren we slechts het eentonig gezoem der machines in de holle fabrieken. Maar deze fout is overal ! Er ia een Nederlandsch lied geweest, grove onkunde van hem die 't ontkent en het moet er weer komen, hulde daarom aan hen, die werken tot de opheffing van het volk uit den doffen machineslaap, hulde aan ben, die er voor werken, dat bet ed weer kan zijn. Hulde ook aan hen, die het volk opmerk zaam maken op zy'n tegenwoordige gevoelsarmoede en zy'n vroegeren rijkdom, huide aan hen, die werken voor de herstelling van het vandalisme, gepleegd aan ons lied. Maar waar b'yvan de protesten van de tal rijke verepnigihgen, van het »Algameen NeJerlandsch Verbond", van de Maatschappy van Nederlandsche Letterkunde", van de »ZuidAirikaansche Vereeniging', etc. etc., tegen den ontzenuwenden geest van de intellectueele voorgangers van ons volk, als in de hedendaagsche pers voorstellen worden gedaan, een schande voor de natie, eene risée voor het buitenland. Waar blijft hun steun by' de liederenbf w 'ging van het Lwderbuek van Groot Nederluml, die op verschillende wyzen en by meer dan ne gelegenheid gelogenstraft heeft de hi-wtriiig, dat er geen Nederlandsch lied is ? Van de veelheid naar de eenheid Maar daarom niet een onnatuurlyke samenkoppeling in knellenden band aan vreemden, niet een verloochening van grond en bloed, die wel alty'd zullen verschillen, zoolang de wereld er zy'n zal, maar samen gestreden met de andere naties, zelf onafhankelijk, i.aar de eenheid die is boven alle naties uit, de ei-nheid gelegen in het algemeen menschelyke van alle naties, van alle individuen. En in dien strijd moet Nederland medewer ken als zelfstandige natie, niet als dood aan hangsel eener groote macht: want Nederland is niet dood, trots alle citaten van Gregorins. Een slaap slechts is het, maar een slaap die de dood kan worden, want in dien slaap worden den leeuw de scherpe nagels geknipt, de uwe manen afgeschoren en de staart, die vroeger de golven sloeg, opgeknoopt En nu de vy'and! Achter de wallen ligt by' op zijn rug, studeerend in een schrift met citaten van Modderman, Ernest Renau, lord Bsaconsfield, Elieée Reclus, om hem heen in het gras de tydschriften van de geliefde naburen, in zy'n portefeuille een rondreisbiljet naar Itali en hij let er niet op, dat ginds de zon weer opgaat over de velden. U t r. J. W. VAN BAET. Ons Volksonderwijs en Leerplicht. Han delingen van het Onderwys koi gres op 4 Juni en 24 September 1899. 1GO blz. Uitgever: L. J. Vermeer, Amsterdam. Prijs f 1.?. » Reeds enige weken ligt dit belangrijk ver slag op 'n beoordeling te wachten. Waar in de 2e Kamer de eindbeslissing o?er deze wet gevallen is, zou men van oordeel kunnen zijn, dat dit boek z'n betekenis vrywel verloren heeft. EQ zeker is 't te betreuren, dat het eerst lijdens da mondelinge behandeling van 't wetsontwerp 't licht zag, maar toch, ook nu nog heeft de inhoud grote waarde Wat toch is 't geval ? Da voornaamste voor waarden, die aan een goede regeling van de IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIII 40 cents per regel. iiiiiiimiimiimimiiiiiiiiimmiiiiiimniM^ De behandeling van Jii'ht, Rlienmatiek, Piszure i>iathese, Nier- en Blaaslijden, Suikerziekte is de speci aliteit van het Bad Assmannshausen a Rhijn. Prospactus ever de drinkkuren in hu's en het gebruik er van in Bad Assmannshausen verzendt de BRONNEN-DIR F.C TIE. Hoofd- Depói VAN Dr. JAEGER'S OR1G. K. F. DEÜSCHLE-BENGEB, Amsterdam, Kalverstr. 157. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. ECHT YICTORIAWATER. n 2.10 en hooger 4 Me1 er l Franco en vrJJ van Invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand ; ev 'nzoo van zwarte, witte en gekleurde Ilenneberg-Zyde" van 45 Ct» lot fl 11 1O per Meter. G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Kof!.), Ziirich. Piano-, Orgel- ea MiziuttaiÉl MKYROO.S «& K AI.* IIO VEN, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl