Historisch Archief 1877-1940
l
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1195
Gemass" geen sylbe toevoegen, de schlagreymen
wél.
Waarom Richard uvagner deze huiskamer
artiesterij gesteld heeft tegenover de vrije kunst
ala een symbool van bekrompenheid blijkt wel
't duidelijkst uit de ,Tabulatuur", een naam
ook alweer aan de muziek ontleend, maar in
dit geval eene opsomming der eiscben, waaraan
de meestörzauger voldoen moest om capabel te
zijn voor zijn rang. D«ze Tabulatnur is bij
Puschmann verdeeld in 23 artikelen, terwijl er
behalve deze nog elf zij u ,ia, die scberffe", die
alleen meespraken als 't om vergelijken ging,
soms ook maar een gedeelte er van: «Dieersten
drey werden billich gestraffr,. Die andren mag
man brauchen wann es vonnö'.enthut", namelijk
als hij een vergelijkeaden strijd meer daa drie
maal overgazongen moest worden. Dat waren
dus eigenlijk fouten, eu toch geen fouten en
toch wél fouten....
Men strafte urn sylben". Den aspirant-meester
werden een zeker aantal lettergrepen voorgegeven
en bij elke fout verloor hij et een of meerder».
Was hij ze allen kwijt, dan hai de arme,
»versungen'.
Zwaar werden gestraft: een onduidelijk woord,
een onverstaanbaar gezegde, een half woord
(wellicht waren er weinig «goede verstaanders"
bij), een halb. Aeq xivocam (rime riche) een
vers, <Jat rijmde, waar 't niet rijmen mocht voor
de regelmaat (E\n falsch Gebajd») zijnde twee
rijmen in a adem, spreken nadat men reeds met
zingen was aangevangen. Zeer zwaar (voor 4
tyllabsn) werden aangerekend: »Em A- quivocum",
rijm dat samentrof met een gelijkluidend woord
van andere beteekenis; »Blosse R-ymen*, wedu
wen van hun weerklank, mitdir juist maar met
grooter meewarigheid «Waise* genoemd. Als
mindere vergrijpen werden met a syllabe gestraft:
zu kurz, zu lang«, E nd und hart,: onvolkomen
rijmen, zooals bar en naar; «falsche Blumen
oder Coloratur, en eindelijk: »Milbsn*, alle
verdere kleine vergrijpen tegen 't rijm. Zooals;
baden en lade, doadeu en bode.
nlm werdju hat gat versuagen!" luilt't,
slotartikel. OJi alle booze gedachten te weren,
teekeut Puschmana aan: Da mau irr wird und
eins für das ander smgat.
»In dis Schat ff* richt tiij zich voornamelijk tegen
de «vers'ünam lmg« van woorden om 't rijm,
wat bij de rijmgrar!;en waarschijnlijk iiog al eens
voorkwam. Hy dott 't evenwel met grooter
reserve dan noodig is. Niet geoorloofd zullen
zijn een verandering als bijv. Maue" voor
Man", ein //Pausz* middeain een woord, ongelijk
klinkende woorden met. gelijke be'eekems, bv.
Suhn uucl Sjhu,'faun uud uon, ein D.ffjrenzd.i.
verandering vsri vucaal in eeu werkwoordsvorm,
Klebsyllabeu*, samentrekking vun woorden of
't maken vaa twee woorden tot a, bijv. ,zum,
zur', en zuo gaat 't voort... ?
Puschmanu, leerling van Hans Sachs en groot
vereerder van den Nürnbergtr poëet, is vrij
zinnig en heeft maar matig op met 'o bijge
voegde elftal //in die Sciierffj: ,,Aber vou
wegen etthcher, apitsfundiger scbarffeu Singer,
die sicïi beduncken lassen," sie fciüd in der
Kunst uur hoed daran, also, das sie aucli nicht
begeren zu siugeu, wo uian niciit in die Scaeiff
mercket, hab ich ilinen die XI straffen
ausfgezogen; welche meines beduuckens billich in
die Scherff zu straffen weren.'
Maar er zijn wel andere voorschriften ge
maakt en daartegen zet hij zich scürap. j
I. E n Laster nennen sie, wo zwei Vocalez
auf einander folgeu, die eiiierley vocales regir- j
ten, als das, was, wer der, wie di.j. der her.
II. E n gespalten Laster, wenn ein emsyl- [
labiges Wort zwischeu solcuen zweyu wörtern
Stehet, als das und das, die uud die.
III. Differente, wo zwei wörter auf einander
gehen, die met emerlei Buchstaben geschrieben
seind, als das, dass; In, Ihn.
IV. Gespalten D if jrentz, wo ein Wort
zwischen solchen zweijen wörtern steaet, als
das uud das, die und die.
V. Sclmurrend Reimen, wo ein e oder ander
Buchstaben im wort ersparet wird, als Peur,
für Feuer, Himlisch für Himelisch.
VI. Klebsyllaben, wo man aus einen zwei
sylbenden Wort ein einsylbendts macht, als
schreibt, für, schreibed
VII. Milben, wo emem Wort in der Mitten
ein Vocal wird abgtbrochen. Jer zwey wörter
in eines gezwungen, als Kaagin für Kuiiigin,
vom für von dem; zum für zu ihm.
VIII. Heimhehe aequivoea, wo sich zwei
Bundnörter mit einern 8 anfahen, als, scheiu
und sttin, oder auch mit eiuem Z uud S, als
zagen und sagen.
't Doet Puschmann eer, dat zooveel
bekrompenhei.i en pedaaterie hem te bar is, en ik
meen dat in deze acht rijmwetten een geestig
beeld gegeven wordt van de kern der
Meisteraingerkunst," zoo volkomen belachelijk als
geen scherpe parodie 't maken kan.
'tHeaal van 't streven van eiken
Meistersinger was 't vinden van een nieuwen ,Ton"
(melodie en dus ook strophische vorm).
Dat gaf hem boven alles roem en eer. Elk
dier tonen had een naam en werd nadat zij,
bewehret" was, plechtig gedoopt, ten overstaan
van twee peetvaders, die de plechtigheid hielpen
volbrengen.
In den bloeitijd van het, gilde, waren er on
geveer 500 van deze «gebaade," die zorgvuldig
geregistreerd en gepatenteerd waren. Daaruit
blijkt, dat de merker, die te beoordeelen had
of een »Ton":
Uber vier der Syll)en nicht
Eingreüt in andrcr Meister "Weis"
er een niet te verachten geheugen op na moest
houden. Vier dezer melodieën zijn bizonder in
aanzien, het zijn »Mü*lings langer Ton," »die
gespaltene Weise Walthers von der Vogelweide."
^Wolfram von Eschinbachs Ton" en »Oer
berlaage Ton Regenbogens."
Het sportkarakter van de Meistersingerkunst,
die geheel ingericht was op dichterlijke
wedloopen, komt ook aardig uit in de wedstrijden
op de lange en korte baan die men hield.
Puschmann vermeldt uitdrukkelijk het aantal
syllaben dat bij deze of die gelegenheid als
maximum goldt.
Bij eiken dichtrace werd uitdrukkelijk aan
gekondigd »0b das lange oder das kurze
»Gemass" gehenj wiirde. Was het lange ,Gemüss"
aan de orde, dan stonden alle gedichten van 30
tot 60 rijmen voor den kunstrechter gelijk,
indien evenwel de kunstliefde geen vlijt spaarde
en het tot 100 rijmen bracht, werd elk tiental
met Ȏa syllabe" voorsprong beloond: der
vortheil soll aber nicht weiter gehen als auff
100 Reimen oder Versen."
Hieruit blijkt, dat Beckmesser's collega's en
evenknieën een lang niet geringe achting hadden
voor de quantiteit, en wellicht is de vooronder
stelling niet zoo heel stout, dat deze smaak
voor de hoeveelheid ook de dorstige kelen wel
eigen was. We mogen dit, dunkt mij,
opmaken uit den cffioieelen naam van hunne
gewone bijeenkomsten, die door Puscbmann
iZech" genoemd worden, een term die een
matigheidsgenootschap zich allicht niet zou hebben
uitverkoren en die, ten slotte zij 't gezegd, het
droevige etiket is van de bierkunst, waarvan
ik u een beeld trachtte te geven.
Misschien heb ik daarmee iets bijgedragen
tot het vollediger begrijpen vaa Wagner's geestig
drama, dat dezer dagen in de hoofdstad wordt
opgevoerd en tevens het bewijs geleverd hos
het geniale bouwwerk van den
Bayreuthermeester nog bovendien een vast fundament
vindt in de geschiedenis, die nauwelijks een
grooter voorbeeld van artistieke bekrompenheid
en kuutselarij heeft aan te wijzen dan de
«?Meistersinger von Nürnberg."
J. D. C. VAN DOKKUM.
iimiiiitiHiiiiiiiiii
In Arti.
Reeds eenige weken geleden werd met enkele
regels in dit blad de nieuwe expositie in Arti
ter algemeene kennis gebracht.
't Is nu eenmaal gebruikelijk, bij zulk een
bericht in bescfiouwii gdn uit te weides, als om
het publiek een handje 'e helpen in zijn
gosden afkeuring van wat er door de exposanten is
ter bezichtiging gesteld.
Maar waarlijk, het wordt toch wel een wat
taaie bezigheid, zich altijd t-! vo.;gen naar dat
jouraahstkche gebruik en den deun der termi
nologie telkens weer af te draaien bij tentoon
stellingen, die voor 't meertjndeel uit middel.
matigheden bestaan.
De tijd van wrijving en botsing is voorbij;
de tijd, toen tentoonstellingen verrassende ver
schijningen gaven, die deels als verblijdende
openbaringen, deeis als ergernissen de gemoe
deren in opstand brachte-u.
De tentoonstellingen komen nu en gaan, met
stelselmatigen gang, als de jaargetijden, zonder
veel stoornis of opwekking bij de beschouwers
te verwekken, eu eeu trouw bezoeker kan, vóór
hij de zalen binnentreedt, reeds zijn verwachtirig
der nieuwe exjosi'ie vrij juist bepalen, vooral
zoo hij vooraf den catalogus raadpleegt.
Enkele lorren, meest in doeken geborgen, een
legio bekoorlijke schilderijen, die met allerlei
kwaliteitjes elkaar den voorrang betwisten en
eenige stukken van werkelijke beteekeni?, die
echter bezwaarlijk hun waarde vusschen zooveel
karakterloos maakwerk doen ouderscheiden.
Tusschen al dat luidruchtig vertoon wordt
het. bijv. moeiehjk naar de bewogen en st,i:le
stem uit de schilderijtjes vau Ktrsen te luisteren
en te midden van zooveel ,/would be"
impressionnistisch gesmeer is het liaast ondoenlijk zijn
aandacht te beperken tot de fijn in evenwicht
gecomponeerde laudscha[)jes van Poggenbeek.
Een coede nabuur heeft, deze nu hier eens
getroffen in het kleiue Boerderij1' vau't Hooft.
Hart Nibbrig hBeft doorgaans de eer op de
tentoonstellingen iet of wat geïsoleerd te worde i;
alleen heeft, men thans tot verbinding van zijn
werk met dat van JBremaa eea levendige schets
vai Isaac Israëls dienstig doen zijn.
Een nog al treffande couib natie, als om een
geschilpunt te verwekken en die misse tien menig
toeschouwer bij zijn oordeel van de kook brengt.
Een gebeurtenis lianst, is hier de
wederverschijning van Josef Israëls, en nog wel met
twee sc!ulderijtj> s uit zijn laatsten tijd. Aa af
wachting" lijkt mij Int beste, als openbarend
meer dan het an'iere stukja de diepte van
Israëls sentiment. Nog van ten anderen ouden
Hagenaar, Blommers, is er een vrij groot doek,
maar 't heeft als zooveel uit zij u later werk
iets onverklaarbaar hinderlijke in de kleur, iets
dat doet deuken, dat ziju verven met traan in
plaats vaa met olie gewreven zijn. Ea om dan
een derde te noemen uit die roemrijke bent,
verwijs ik naar Willem M.aris. Maar over ziju
eene werk hier geëxpO;eerd, zou ik toch verder
lievernietsprt'ken willen. Wekeuneu hem immers
zooveel beter. Ongelijk in ziju inzending is
Weissenbruch. Het groote strand is wat plat
en leeg vau kleur; liever zie ik het gezicht op
Nieuwkoop en ook Wolkeffect; dit zijn toch
aangename dingen om te zien!
Rink schijnt mij toe in «.Oetoberzon" eea
zeer gelukkige niveleering vau zijn talent ge
geven te hebben; met dat werk is hij nu een
man tusschen de inzenders.
De Bock- en Baste-t daarentegen hebben nu
produkteu opgezonden naar deze tentoonstelling,
die zij ter wille van hun goedeu naam maar
thuis hadden moeten houden of naar Amerika
zenden. De laatste brengt hier echter zijn po
sitie weer wat in het voordeel met no. 6,
Winter, dat onteg 'nzefTgelijk veel van zijn goede
kwaliteiten vertoont.
Verder bij een rondgaan langs de wanden
merk ik ter loops op, //Winkeltje" van Mej.
Wally Moes, in zijn frissche natuurlijkheid heel
wat sympa'hifker dan de geposeerde ^Eenzame
oude Vrouw"; eeu vaa veel ernst getuigende
studie van een ouden manskop, gegraveerd met
het penseel als 't ware, door van Regteren
Altena, Slapend kind van Mevr.
IlfybergLedeboer. Bodeféis wat droog dezen keer en
Briet te oppsrvakkig. Verder zouden wellicht nog
te noemen ziju werken, van Bobeldijk, Warteua,
Mevrouw Ruik Boellard, Oasterzee, De Zwart,
Ezerman, maar liever, dan verder met de
opsomming door te gaan, en het eind ervan te
verl-ezen, wil ik het bij genoemden laten.
Maar nu heb ik het meest opzienbarende schil
derij nog over 't hoofd gezien; ik bedoel : de
bedelaars" van Jurres.
Dat bijna vergeten echter van zoo een onge
woon schilderij, dat op geheel eigenaardige wijze
geschilderd, alsof het niet kleuren doorvlokt is,
lijkt mij geen sterk bewijs van nablijvendeii
indruk. Ik herinner het me nu ook vooral als
een curiosum. Intusschen, dit is een eerste
ontmoeting, en later zal het wellicht duidelijker
blijken in hoeverre deze Amsterdamsche
schilder, met zulk lang niet inheemsch lijkend werk,
zijn ingenomen positie weet te handhaven.
Een afzonderlijk wandje is op deze tentoon
stelling ingeruimd voor Jan Veth. Daarop is
"ziju geheele inzending, bestaande uit vier por
tretten, geplaatst.
Daarmede vormt zijn werk als 't ware een
afzonderlijke afdeeling op de tentoonstelling
en leent die omstandigheid er zich wel toe,
ditmaal Veth's portretteerkunst tot diepere be
schouwing apart te nemen. Daar het me nu
echter te doen was een beknopt overzicht te
geven van wat er heden in Artigeëxposeerd wordt,
hoop ik een volgenden keer op deze inzending
nog even terug te komen.
W. S.
Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week: Walther Firle,
«Morgenandacht in einem Hollandischen Waisenhause",
reproductie in kleurendruk.
Boefc en
De Gids.
«Langs lijnen van geleidelijkheid", het nieuwe
werk van Couperus, reeds vroeger aangekon
digd, hiervan is nu het eerste gedeelte gepu
bliceerd in de Mei-aflevering van »De Gids".
Dat eerste gedeelte, vooral het begin, ziet er
niet litterair, zelfs erg gewoonijes uit. 't Is
of Couperus het zich gemakkely'ker gaat
maken. Hy, die op de eerste bladzyden een
ongewone woorden-weelde placht uit te sprei
den, is nu aangevangen in den daagschen,
alles-behalven artistieken, ja zelfs banalen
verhaaltrant, maar 't zou voorbarig zyn eenig
oordeel uit te spreken voor 't werk in 't ge
heel voltooid is. Wie weet welke verrassingen
nog komen ? Schouwplaats van deze roman is
Rome, hoofdpersonen zy'n een jonge gescheiden
Hollandsche vrouw, die zich werpt op de
moderne vraagstukken, en een jonge man, die
geheel weg leeft in de oudheid, de schoon
heid en het antieke Rome. Tusschen deze
twee weeft zich, langs ly'nen van
geleidelykheid, een nheid, de eenheid die ontstaat
door ieder op eigen wyze te zoeken naar
ideaal en bevrediging. Het Italiaansche
hotelJeven en de kuiperytjes, in het Pension van
de Marchesa Belloni te Rome is
realistischnuchter en amusant beschreven, zonder bet
groote milieu-decoratief, waaraan wij bij Cou
perus gewoon zijn geraakt.
Van B. Veth is er een hoofdstuk uit het
binnenkort van hem verschijnende boek: »Het
levan in Nederlandsch-Indië".
Te oordeelen naar dit hoofdstuk bly'kt dit
boek een geduchte geesel te willen zy'n van
de ambtenaarswereld en van heel de Indische
samenleving Met de bitterheid van een monscb
die een Hollandsche pappot en Hollandsche
populieren gewoon, het leven elders niet mooi
vermag te vinden en o zoo veel moet verduvven,
wat hem zwaar ligt, zoo als we dit ook by
Borel kunnen opmerken, worden in dit eerste
hoofdstuk op schampere wy'^e alle verwachtin
gen en illusies van jong-uittrekkende menschen
naar Indië, in scherp harde kleuren besproken,
alle te verwachten teleurstellingen zoo breed
mogelijk uitgemeten. Maar laten wij ook hier
wachten tot het boek als geheel verschenen
is. Wie weet welk een gezonde basis voor
die zwartgalligheden nog in dat boek steekt?
Prof. A. G. van Hamel bespreekt de voor
dracht van Royaard's Richard II, waarmee hij,
behalve natuurlyk de noodige opmerkingen,
zich zeer ingenomen betoont. Hut geheel der
voordracht, zegt hij, zou gewonnen hebben,
indien sommige tooneelen meer waren verteld
dan wel gespeeld, de woorden eer gereciteerd
dan gedeclameerd. Ocerigens hoopt Prof. van
Hamel, dat de Koninklijke Vereeniging aan
den Shakespeare-vereerder Royaards niet te
lang het voorrecht inoge uithouden, een zijner
geliefde rollen niet alleen voor te dragen,
maar haar ook in werkelijkheid te spelen in
volkomen uitbeelding.
Bij dezen wensch kan worden opgemerkt,
dat »de Koninklyke" aan Royaards reeds vroe
ger een Shakespeare-rol, »de Hamlet", toever
trouwde, en al gelukte die toen niet, zoo
behoeft dit geen reden te zijn hem verdere
Shakespeare-vertolking te blijven onthouden.
De ambitieuse werkkracht van een lang niet
alledaagsch en talentvol tooneelspeler, dien het
moeielijkste in zy'n kunst het meest aantrekt,
verdient waardeering.
Van Prof. v. Hamel zy'n er dan nog enkele
mededeelingen over Chateaubriands reis naar
Amerika en over de werken die daaruit zy'n
ontstaan. Deze mededeelingen zijn ontleend
aar» het kritisch werk van Joseph Bédier, die
lust en vernuft heeft gehad de reis van
Caateaubriand, nu zooveel jaren later, van datum tot
datum te controleeren, om daaruit te kunnen
destilleeren wat waarheid en dichtirg was in
Chateaubriands werken. Waar sommige
menschen in 's hemels naam al lust toe hebben l"
Van P. C. Boutens zijn in deze afl. eenige
mooie verzen, blank als marmer, al is dat
marmer overal niet even zuiver.
Prof. G. Kalff begint nu ook een studie over
Constantijn Huygens. Na al het historisch
onderzoek van mannen als: Schinkel, Jorissen.
Jonckbloer, prof. Boot, prof. v. d. Vliet, prof,
Land, prof. Polak, prof. Verdam, Dr, Eymael,
Mr. C. Bake, zal hst onderzoek van prof. Kalft'
hierby aansluiten, ongeacht nog wat Dr. Worp
over Huygens publiceert.
't Is toch maar gelukkig, nu wij zooveel
geleerde menschen bezitten die bereid zijn
tot diep en grondig onderzoek, dat wij in
onze litteratuur ook erikele figuren hebben,
waard tot al die studie! Hoe zouden anders
al die litteratuur-historici den volke kond
kunnen geven van hun onverpoosd werken.
De tegenwoordige litteratoren mogen er wel
een beetje op rekenen, dat de menschen die
eenige honderde jaren later komen, ook iets
van hen te besnuffelen hebben, want het is
voor de litteratuur-wetenschap natuurlijk zeer
belangrijk of een sonnet geïnspireerd werd
door Anna of door Machteld, waarover dan
weer een strijd kan ontstaan.
In het Tooneel-overzicht bespreekt Mr. J N.
van Hall de vertooning van Starkadd door de
Koninklyke Vereeniging op niet zeer vriend
schappelijke wyze. (Hy had immers tevoren
gewaarschuwd en 't spreekt, die niet hooren
wil die moet maar voelen). Daarentegen roemt
mr. van Hall hoog de opvoeringen van Asselyn's
Jan Klaasz door de Nederlandsche
Tooneelvereeniging.
Dan nog is in de aflevering de gewone
rubriek over Buitenlandsche aangelegenheden
en de muziekkroniek van mr. Henri Viotta,
die daarin de uitvoering van Bich's werken
bespreekt.
Nederland.
Evenals »De Gids" heeft ook Nederland
weinig klein werk, daarentegen een
begingedeelte van een grooten roman en wel van
Cyriel Buysse.
De tijd van klein werk, verzorgde schetsen,
schy'nt voorbij te raken. Ze beginnen nu van
alle kanten op te dringen met dikke boeken.
Ook het publiek, dat langen tyd alleen
vluchtigvlot werk kon lezen, schy'nt nu weer de gedegen
degelykheid te zoeken, 't Is een verschynsel
dat we ook in 't buitenland kunnen opmerken.
Het is gedaan met het verfijnde taal-rafflnement,
zoo goed als met de argelooze kunst. Onbe
wust dringt de tendenz der moderne vraag
stukken in de litteratuur. Wat eerst de kranten
vulde, komt nu in de boeken. Het komt op
de bewerking, het artistieke vermogen van den
auteur zelfs aan of de litteratuur ermee sty'gen
dan dalen zal.
Het boek van Buysse schijnt eenige overeen
komst te hebben met «Berthold Meryan" van
Cornelie Huygens. Waar de eene het Hol
landsche socialisme beschreef, geeft Buyase nu
een afspiegeling van de heftige volksagitatie
in Vlaanderen, met een Christelyk-democraat
als hoofdfiguur erin. Eerst later zal er een
vergely'kend oordeel over uitgesproken kunnen
worden.
't Is heel gelukkig, dat Buysse, die in zyn
wijze van schryven geheel Hollandsch geworden
is, zy'n objekten blijft kiezen uit zy'n geboorte
streek en verrassend te zien hoe hy, die
zelf zooveel neiging betoont stadhuis-Hollandch
te schrijven, die styfgewrongen boekenspraak
in den starren flamingant geeselt. Dit bewy'st,
dat Buysse, al kan hy zich nog niet geheel
van het school-Nederlandsch los maken, op
't rechte spoor is. Trouwens zyn taal werd
in dea laatsten tyd al beter, veel losser en
leniger. In dit eerste gedeelte van 't boek
schakelen al gansene woorden-reeksen zich
krachtig en flink van elkaar. Vaak rollen
en dreunen de zinnen als zware donderslagen,
er is ook gang en gloed, vooral in de beschrij
vingen der volksvergaderingen.
We moeten Buyssa in zijn pogen om als
Noord-Nederlander te scbryven laten gaan.
Al was er in 't begin veel twijfel, en veel vrees
dat het goede in hem verstikken zou, nu
schijnt toch wel dat hij het er goed af zal
brengen. We kunnen er vrêa mede hebben,
waar by in zyn hart toch Vlaming blijft. Van
de anderen hopen wy dat ze eerder den weg
van Stijn Streuvels zullen inslaan Wij
NoordNadenanders kunnen geen belang er bij hebben,
dat de Vlamingen in ons taal eigen opgaan.
Vooreerst al zouden die auteurs zich te ver
verwyderen van hun eigen volksgenooten, wat
nooit winst kan beteekenen, eu verder hebben
we zelf te veel de kleurige en teekenende
volksuitdrukkingen in onze taal meer noodig,
eens het gely'ke eigendom, maar die door
poüjiti g en verschaving verloren zy'n geraakt.
Nuord- en Zuid-Nederlanders zullen elkaar
langzaam moeten, naderen het goede van
elkaar overnemend, waarmee dan de gemeen
schappelijke taal ry'ker, voller en schooner
kan worden.
Verder is er nog in de aflevering een
vlotgeschreven historische causerie van S. Kalff,
over Maaike-meu, de echt enoote van Jan
Willem Friso, die aan den Moerdyk verdronk,
zooals de heer Kalff zijn gegevens verstaat te
bewerken. De vraag ry'st by 't lezen alleen
of de auteur MaaiKe-meu niet wat al te gun
stig beschryft, waar hij toch zelf en in 't eind
van hec opstel haar heerschzucht erkent.
Dan riog is er schetsje van n, die zich
bescheidenlyk onder de initialen C. V. H.
verschuilt, maar die bly'k geeft het litteraire
talent in zich te hebben. Het schetsje zou
nog sterker zijn, indien het sturen van 't geld
slechts even was aangegeven, omdat het
hoofdmornen-t is de stryJ van den vader die zyn
gevallen dochter vergeeft, en eindelyk, einde
lijk er toe komt het briefje te schrijven, dat
zy terug moet komen. Het bijpakken van 't
geld is den meer een sentimenteel uitvloeisel.
Poëzie in de afl. is er van Saflr, van Th.
S terringa en van W. C. Molenaar.
De boek-kroniek ontbreekt dit keer; het
werk van Kuysse neemt driekwart van de ge
heele aflevering in.
G. VAN HULZEN.
Nationaliteit.
(Ingezonden.)
In een vorig nummer van dit blad werd
door een onbekende, onder den naam Gregorius,
een kritiek geleverd op de brochure «Natio
naliteit'' van Carel Staarten, en 't is niet om
't werk van dezen schrijver te verdedigen (dat
trouwens niet als litterair werk beoordeeld is)
dat ik door weinige regelen nog eens de aan
dacht op het artikel wil vestigen, maar om
mijne antipathie uit te drukken tegen den
verslappenden geest, die ook weer in dit
artikel, zooals in den laatsten tijd in zoovele,
zicb zoo brutaal uitspreekt.
De schrijver brengt er namelijk al zyn be
lezenheid hij te pas om te betoogen, dat we
na koiter of langer tijd met onze taal onze
nationaliteit zullen moeten verliezen, en door
het opgeven onzer individualiteit zullen moeten
medewerken tot het onstaan der groote eenheid,
die geen individualiteit, geen naties duldt.
De argumenten, die deze bewering moeten
steunen, zijn in 't wilde weg en zonder eenig
systeem ontleent aan philosophie, geschiedenis,
litteratuur etc., en vormen te samen een slecht
verdedigbaar bolwerk, dat blijkbaar niet met
overtuiging wordt verdedigd.
't Zou te lang duren, wanneer we met breed
vertoog al die logge zandhoopen moesten w
gruimen, om tot den vijand te geraken, die
zich daarachter verschuilt; toch staan ze te
veel in den weg, dan dat men ze kan voor
bijgaan of er over springen.
Op grond van de beschouwing der geschie
denis bouwt Gregorius de redeneering dat onze
natie gedoemd is ten ondergang; als afstam
mende van vluchtelingen, en 't blijft ons een
raadsel, welk tijdperk der geschiedenis de schrij
ver op 't oog heeft, daar toch de volksver
huizing niet bedoeld kan zijn, als de tijd, toen
het geheele Duitsche ras door de Hunnen
werd opgestuwd, en in de wieling van de
trekkende volksstroomen stammen samensmol
ten of verdwenen.
AVaarom dan ook onze taal zou moeten ten
ondergaan, die geheel los geworden is van de
Duitsche en in sommige opzichten die taal in
ontwikkeling vooruit, blijft eveneens een raad
sel. Beide beweringen echter verraden weinig
wetenschappelijk inzicht.
Schryver spreekt verder'van het Mignon's
verlangen, dat ons hart naaa de bergen drijft,
en vergelijkt daarmede onze grachten en
knotwilgen.
Maar hebber) wy dan niet, wanneer ons ge
moed behoefte heeft aan iets groot, iets
overweldigends, naast onze stille
meditatief-mysterieuze weiden, naast de armoedige, naakte
heide, soms gloeiend van zon in het lilakleed
van de dorre heideplantjes, de sombere wolk
kolossen onzer wispelturige luchten, in onze
fantasie geworden tot gevechten van Titanen,
of de rosse kleuren van een ontzagly'ken
luehtbrand'!
En bovenal hebben we niet de zee 1
Is de zee niet groot genoeg 'l
Gaan de golven niet hoog! slaan ze niet?
verpletteren ze niet l f
E a dan weer, is ze niet glad en wy'd en
diep, lokt ze niet door haar geheünzinnigen
zang, rimpelt ze niet als een krans van eeuwig
lied om onze kusten, als een eeuwige
rythmekadans over ons land ?
De zee is onze eenig geliefde, die met haar
zang ons lokt en ons verraadt
Wanneer het weelderige bergland Italiëzy'n
groote mannen heeft gehad, heeft niet het
dorre, droge, barre zand van Arabiëwereld
veroveraars gekweekt?
De zee heeft Nederland voortgebracht en
groot gemaakt, en heeft het gegeven welvaart,
maar ook helden en kunstenaars.
En onze taal, te grof voor ons gevoel.
Vanwaar dan, vooral in de laatste j aren, onder
de 2e rangsproducten der litteratuur, die plassen
van woorden, mooi van toon en rythme, waarin
de gedachten slechts sporadisch rondzwemmen,
en het gevoel veelal geheel ontbreekt.
Dit is trouwens een fout, die logisch onbe
staanbaar is, want de taal is niet een groote
bak met woorden, waaruit naar willekeur
gegrabbeld wordt, maar de taal wordt gemaakt
naar de bestaande behoefte, de taal groeit
met de gedachte, bot uit als de bloesem der
poëzie.
Er is geen Nederlandsen lied. Misschien
nu niet, maar waar is het nu wel ?
Vroeger b\j spade en houweel, hij den terug
keer van het veld, en thuis or.der 't zittend
handwerk, tusschen het geregeld getik van dea
klophamer op het stugge schoenleer, werd er
gezongen en gerijmd, nu hooren we slechts
het eentonig gezoem der machines in de holle
fabrieken.
Maar deze fout is overal !
Er ia een Nederlandsch lied geweest,
grove onkunde van hem die 't ontkent en
het moet er weer komen, hulde daarom aan
hen, die werken tot de opheffing van het volk
uit den doffen machineslaap, hulde aan ben,
die er voor werken, dat bet ed weer kan zijn.
Hulde ook aan hen, die het volk opmerk
zaam maken op zy'n tegenwoordige
gevoelsarmoede en zy'n vroegeren rijkdom, huide aan
hen, die werken voor de herstelling van het
vandalisme, gepleegd aan ons lied.
Maar waar b'yvan de protesten van de tal
rijke verepnigihgen, van het »Algameen
NeJerlandsch Verbond", van de Maatschappy van
Nederlandsche Letterkunde", van de
»ZuidAirikaansche Vereeniging', etc. etc., tegen den
ontzenuwenden geest van de intellectueele
voorgangers van ons volk, als in de
hedendaagsche pers voorstellen worden gedaan, een
schande voor de natie, eene risée voor het
buitenland.
Waar blijft hun steun by' de liederenbf w 'ging
van het Lwderbuek van Groot Nederluml, die
op verschillende wyzen en by meer dan ne
gelegenheid gelogenstraft heeft de hi-wtriiig,
dat er geen Nederlandsch lied is ?
Van de veelheid naar de eenheid
Maar daarom niet een onnatuurlyke
samenkoppeling in knellenden band aan vreemden,
niet een verloochening van grond en bloed,
die wel alty'd zullen verschillen, zoolang de
wereld er zy'n zal, maar samen gestreden met
de andere naties, zelf onafhankelijk, i.aar de
eenheid die is boven alle naties uit, de ei-nheid
gelegen in het algemeen menschelyke van alle
naties, van alle individuen.
En in dien strijd moet Nederland medewer
ken als zelfstandige natie, niet als dood aan
hangsel eener groote macht: want Nederland
is niet dood, trots alle citaten van Gregorins.
Een slaap slechts is het, maar een slaap
die de dood kan worden, want in dien slaap
worden den leeuw de scherpe nagels geknipt,
de uwe manen afgeschoren en de staart, die
vroeger de golven sloeg, opgeknoopt
En nu de vy'and!
Achter de wallen ligt by' op zijn rug,
studeerend in een schrift met citaten van
Modderman, Ernest Renau, lord Bsaconsfield,
Elieée Reclus, om hem heen in het gras de
tydschriften van de geliefde naburen, in zy'n
portefeuille een rondreisbiljet naar Itali
en hij let er niet op, dat ginds de zon weer
opgaat over de velden.
U t r. J. W. VAN BAET.
Ons Volksonderwijs en Leerplicht. Han
delingen van het Onderwys koi gres op
4 Juni en 24 September 1899. 1GO blz.
Uitgever: L. J. Vermeer, Amsterdam.
Prijs f 1.?. »
Reeds enige weken ligt dit belangrijk ver
slag op 'n beoordeling te wachten. Waar in
de 2e Kamer de eindbeslissing o?er deze wet
gevallen is, zou men van oordeel kunnen zijn,
dat dit boek z'n betekenis vrywel verloren
heeft. EQ zeker is 't te betreuren, dat het
eerst lijdens da mondelinge behandeling van
't wetsontwerp 't licht zag, maar toch, ook nu
nog heeft de inhoud grote waarde
Wat toch is 't geval ? Da voornaamste voor
waarden, die aan een goede regeling van de
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIII
40 cents per regel.
iiiiiiimiimiimimiiiiiiiiimmiiiiiimniM^
De behandeling van Jii'ht,
Rlienmatiek, Piszure
i>iathese, Nier- en Blaaslijden,
Suikerziekte is de speci
aliteit van het Bad
Assmannshausen a Rhijn.
Prospactus ever de drinkkuren
in hu's en het gebruik er van in
Bad Assmannshausen verzendt de
BRONNEN-DIR F.C TIE.
Hoofd- Depói
VAN
Dr. JAEGER'S OR1G.
K. F. DEÜSCHLE-BENGEB,
Amsterdam, Kalverstr. 157.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederl.
ECHT
YICTORIAWATER.
n 2.10
en hooger 4 Me1 er l Franco en
vrJJ van Invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand ; ev 'nzoo van zwarte, witte
en gekleurde Ilenneberg-Zyde" van
45 Ct» lot fl 11 1O per Meter.
G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Kof!.), Ziirich.
Piano-, Orgel- ea MiziuttaiÉl
MKYROO.S «& K AI.* IIO VEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.