De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 27 mei pagina 4

27 mei 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1196 Die vraag behoorde er geen te zijn; 79 van de 93 aanwezige Kamerleden stemden uit overtuiging vóór, of waagden het niet hun kiezers aanleiding te geven in 1901 te informeeren: »Waarom is de Ongeval lenwet, die recht op ondersteuning geeft als een ongeluk ons tot arbeiden onge schikt maakt, niet met ook uwe mede werking tot stand gekomen?" Zulk een stemming wijst uit wat het volk, wat de overgroote meerderheid der bevolking wenscht, wijst dus uit, waaraan zich de hoogstaangeslagenen, dit klein getal per sonen, hebben te onderwerpen. Die vraag xou er voor ons ook geen zijn als niet de ervaring van de laatste maanden ze ons opdrong. Hebben we niet gezien dat de Hooge Raad een wet toe paste, door de Tweede Kamer voor een speciaal geval gemaakt, juist Andersom als zij bedoelde? Niet gehoord, hoe, toen de vertegenwoordiging verklaarde dat de rechtsovertuiging des volks was aangetast, en revisie noodig om haar te herstellen, de Hooge Raad in beleefde termen zei: »Het kan me niet schelen, mij gaan de rechters boven de rechtsovertuiging"? Deze en nog menige andere, minder in het oog gevallen gelijksoortige gebeurtenis van den laatsten tijd, zijn wel om iemand ongerust te maken. Hooge Raad en Eerste Karr.er zijn uit eenzelfde familie. Waarom zou, wat broer deed, zusje niet durven ? En toch, toch kunnen we het ons niet denken. Het ware het machtsmisbruik t ver gedrevsn. Het gaat hier om een zaak die nog heel veel dieper zal inslaan bij het volk dan de beslissing betreffende de gebroeders Hogerhuis. En ook in de krin gen der hoogstaangeslagenen zal men lang zamerhand toch gaan begrijpen, dat er reldelijk voordeel bestaat, 't welk men met het verlies van zijn gezag te duur betaalt. Verwerping van de Ongevallenwet zou een storm van verontwaardiging wekken. Het zou treffend de denkbeelden illustreeren van hen die den klassenstrijd aan wijzen en prediken. En de Eerste Kamer leden zullen zich nog wel tweemaal be denken eer ze om hun zak te sparen de socialisten opzettelijk van argumenten gaan voorzien! S. p. P. IIIIIIIIIMIIHIIIItmillllHIIIIIIIIIIIIIIIIII Sociale, ?mimiti»m»miniitiiii»»HiHmmintitiuuuuiuttiimimmiiiiimuM De Kamers Tan Afleid en de WstaMmen. In de nummer» van 22 en 29 April jl. van dit blad wordt door den heer H. de vraag behandeld, hoe het komt, dat de Kamers van Arbeid hun tusschenkomst niet hebben ver leend by de stakingen der stukadoors, schil ders, bakkers en thans weer der typografen. Het komt n>y noodzakelyk voor tegen de beschouwingen van den heer H. op te komen, al ware het alleen reeds omdat mijns inziens zulk een vraag niet op theoretische gronden, maar door de beschouwing der nuchtere feiten behoort beantwoord te worden. Want beroept men zich op de theorie, dan komt men tot beweringen als die van den heer H., dat in den gildentijd de samenwer king tusschen patroons en gezellen zoo weinig te wenschen overliet, terwyl het een bekend (of misschien maar al te weinig bekend) feit is, dat de gilden, zuivere patroonsvereenigingen, even scherp tegenover de gezellen stonden als de tegenwoordige patroons, zoodat werksta kingen toen evenveel voorkwamen als nu en er toen evengoed een arbeidersbeweging bestond. Dan komt men tot de zuiver Marxistisch bewe ring, dat »elke cent als het ware, die door den arbeider van den patroon wordt verkregen tot loonsverhooging, elke minuut tot verkorting van den arbeidsdag, even zoo vele verliezen voor den patroon zyn." Br zyn in de laatste jaren zoo talloos vele voorbeelden meegedeeld, dat een verkorting van den arbeidsdag niet leidt tot vermindering der productie, dat dit feit toch niet meer bewezen behoeft te worden; het nadeel van den patroon is dus verre te zoeken en ook de socialisten zelf plegen zich op dit argument vaak te beroepen. En evenmin is verhooging van loon alty'd tegen het belang van den patroon, omdat zy bem y'veriger en tevredener werklieden geeft; dit werd b.v. uitdrukkelrjk erkend door een aantal patroons, die zich in het jaar 1893 tot den Amsterdamschen gemeenteraad wendden, ten einde een veror dening op minimum-loon en maximum-arbeidsduur te verkrijgen. Zoo komt het my' ook onjuist voor de voorbeelden van onverdraagzaamheid, in het nummer van 29 April door den heer H. genoemd, als bewys aan te nemen van de niet te dempen kloof tusschen kapitaal en arbeid, want tegenover de genoemde gevallen zijn mij verscheidene Kamers van Arbeid bekend, waar, niettegenstaande diepgaand verschil van mee ning, de verstandhouding tusschen patroons en werklieden niets te wenschen overlaat. De bewering, dat een geschil tusschen patroons en werklieden per se door een wederzydsche krachtmeting beslist moet worden, lykt my dan ook niet gerechtvaardigd. Wel is het zeer goed te begrepen, dat, indien een maal een staking is uitgebroken, geen der partyen bereid is de zaak voor een bemiddelingecollege te brengen; zy' geeft dan immers de mogelijkheid toe, dat haar eischen niet zouden worden erkend, in welk geval ze zich toch by de beslissing der kamer zou moeten neer leggen en hierin kan een bewy's van zwakheid ge vonden worden. Zoolang daarom de wet aan de Kamers van Arbeid niet de bevoegdheid geeft partyen voor zich te roepen, zal de bemoeiing van deze colleges met stakingen al zeer gering blijven en dit nog te meer, indien, zooals heel licht kan voorkomen en zich nu ook by' de typo grafen voordoet, de meeste der leden in de staking betrokken zyn. Want de verzoeningsraad mag behalve den voorzitter, slechts uit leden der Kqfner bestaan. Maar het meeste nut kan de K. v. A. stichten, voordat de staking uitbreekt. Een goede taktiek in de arbeidersbeweging brengt mede, dat niet tot staking wordt overgegaan, voordat alle middelen om door overreding de gewenschte verbeteringen te verkrygen, uitgeput zyn. En nu is by geen der groote stakingen, die onlangs plaats hebben gehad, het middel beproefd, dat de wet op de E. v. A. aanbiedt. Toen immers de werklieden op hun verzoek om verbetering van de patroons een weigerend antwoord ont vingen, hadden zy zich tot de E. v. A. moeten wenden. Had deze hun gely'k gegeven en hadden, nadat de uitspraak der E. v. A. gepubliceerd was, de patroons nog niet toe gegeven, wat voorzeker veel moeilijker voor hen zou geweest zijn, dan was de ty'd tot staking gekomen, maar dan hadden de werk lieden ook stellig de publieke opinie op hun hand gehad en hadden zy veel sterker gestaan. Had de Kamer hun geen gely'k gegeven, ook dan konden zy nog alty'd de staking beproeven, maar waren de gevolgen voor bun rekening gebleven. Een tweede verschynsel beeft zich nog boven dien voorgedaan en wel dat zoowel patroons als werklieden buiten de K. v. A. om aan particulieren een taak hebben opgedragen, die de wet ook aan de Kamers oplegt. Zoo hebben de typografen een permanente com missie van werkgevers en werklieden (nu even wel ter zy'de gesteld) zonder dat zy bedenken, dat de K. v. A. een veel betere permanente commissie is, die toch door verkiezing van belanghebbenden is tot stand gekomen en wier handelingen een officieel karakter dragen. Zoo hebben de bakkers een contract ter teekening aan de patroons voorgelegd, zonder dat zij eraan gedacht hebben dit contract door de K. v. A. te doen opstellen, terwy'l art. 2 der wet haar uitdrukkelijk de bevoegdheid hiertoe geeft; en nog sterker: zy hebben na de staking het voorstel van de patroons aangenomen om een commissie uit beide partyen te benoemen ten einde het geschil tot oplossing te brengen, alweder zonder te bedenken, dat men in de K. v. A. een uitne mende commissie bezit. Daar in al deze gevallen leden zelf der K. v. A. tot de belanghebbenden behooren en hier van overslaan door weinige bekendheid dus geen sprake is, kan men al deze feiten niet anders beschouwen dan als bewyzen van wantrouwen in de K. v. A. En toch hebben zy dit wantrouwen op geen enkele wy'ze ver diend, omdat zij nog niet in de gelegenheid zyn geweest eenige werkzaamheid op dit gebied uit te oefenen. Eerst indien in gevallen als de genoemde de K. v. A. niet in staat zyn geweest iets nuttigs te volbrengen, eerst dan heeft men het recht deze lichamen voorby te gaan, maar vóór dien ty'd heeft noch de heer H. noch iemand anders het recht te beweren, dat de Kamers in den stry'd tusschen kapitaal en arbeid van geen belang zyn. Daarom is het zoo wenschelyk, dat het ongerecht vaardigde wantrouwen verdwy'nt en dat de Kamers eens in de gelegenheid gesteld worden metterdaad te bewyzen, wat zy vermogen. Misschien blykt dan, dat de wat zelf een hin derpaal is; welnu, dan is het goed, dat aldus de gebreken der wet in het licht gesteld worden. Misschien doen zich nog andere bezwaren op, maar hoe dat zy, men kan thans niets doen dan zyn oordeel opschorten. MR. J. H. VAN ZANTEN, Amsterdam. Secretaris der K. v A. v. d. Bouwbedrijven. IIHIIIIIItllllUIIIMIIIIIIIIimillllllllllllMlllllimillllllllflIIMft Inziet in He Hoofdstad. In hooge mate mogen wij er den heer Viotta dankbaar voor zyn, dat hij dit jaar wederom »Die Meistersinger von Niirnberg" deed op voeren iii zyn Wagnervereeniging. De «Meistersinger' toch, kan men nooit genoeg hooren en bewonderen. Het bevattings- en het opnemingsvermogen van n mensen is ternauwernood toereikend om al de schoonheden van dit wonderweik te genieten. Men. moet zijn aandacht wy'den aan de woorden, aan den humor en de fijne, geestige zetten, welke met die woorden vergezeld gaan. Men laat zich niet gaarne iets ontgaan van de verrukkelijke, bloeiende melodiek, die het geheele opus als met een frisschen stroom doortrekt; men wil zooveel mogelijk de motief-bewerking volgen; nog te meer, omdat men eerst dan tot het juiste begrip van den tekst komt en het sterke verband kan begrijpen, dat er bestaat tusschen het gedicht en de muziek. Men luistert zoo gaarne naar de betooverende klanken, die uit de orchestruimte opstijgen, om vol bewondering zich te verdiepen in het genot der heerlijke instrumentatie, waarvan Wagner in zoo hooge mate het geheim bezat; niet het minst ten slotte, oefent de handeling en het gebaar een groote aantrekkingskracht uit op den toe schouwer (-hoorder), gezwegen nog van de decors, die speciaal in »die Meistersinger" zoo uitermate geschikt zijn om ons te verplaatsen in den tijd, dat de handeling voorvalt en het gildewezen in zoo hoogen bloei verkeerde. Het aanhooren van »die Meistersinger" is dan ook alleen een genot voor hen, die zich veel inspanning willen getroosten; kan men nu zulk een werk herhaaldelijk genieten, dan zal men het gemakkelijker in zich kunnen opnemen en dan zal ook gaandeweg de in spanning geringer worden. Daarom mag men den heer Viotta er zoo dankbaar voor zijn, dat hij ons, na de opvoering van Mei 1899, thans wederom de gelegenheid heeft gegeven ons te verkwikken aan de voort durend frisch opwellende bron van leven en schoonheid. Misschien zou het aanbeveling verdienen gedurende enkele jaren dit werk steeds te herhalen. Als men nu over »die Meistersinger" zóó zou schryven dat, al is het ook eenigszins globaal, de stof toch van alle kanten beschouwd wordt, dan zou men over veel meer plaats moeten beschikken, dan over den omvang van een gewoon weekblad-artikel. Ik kan echter den lust niet weerstaan, den persoon van Sachs nog eens na te gaan en de verschy'ning van zyn figuur eens toe te lichten. Men kan veilig beweren dat het karakter van den sympathieken Schuster in vy'f posen tot uiting komt. Eerst in het verkeer met zijne medeleden van het gilde; dan in zyn houding tot Eva; vervolgens in zijn optreden tegenover Walther; dan. nog in de bekende scène met Beckmesser en ten slotte als poëet en denker in de verheerlijking der duitsche kunst. Tegenover zy'ne medeleden is Sachs (op n na de oudste in jaren) hoogst eenvoudig en bescheiden, hoewel hy onmiskenbaar door allen ten zeerste wordt vereerd. Nooit neemt Sachs bet eerst het woord, als het geldt eene meening uit te spreken over het een of ander onder werp -, en wanneer men dan aan zy'ne meening veel gewicht hecht, dan is zulks ondanks zyn persoon. Wy'ze en kalme gematigdheid en be dachtzaamheid vormen hier de grondtrekken van Sachs' karakter. In zyn omgang met Eva toont hy' zich in al zyn goedhartigheid; maar tevens met een alleraardigste neiging tot plagen en spotten, zoedat in de mengeling van die twee nuances het type ontstaat van hetgeen de Duitschers ?Humor", noemen. Walther vindt in Sachs een beleidvollen vriend, die zich kenmerkt door een groote mate van zelfverloochening en niet minder door den moed om het hoofd te bieden aan sleur en misbruiken, op gevaar af van zich vyand te maken met zy'ne mede-Meistersinger. Het optreden van Sachs tegenover Beckmesser is eenig voornaam en fijn van toon. Hoe ont zettend groot steekt hier de karaktermeerderheid van den een boven die van den ander uit. Men gevoelt het: de lage daad van den kleinzieligen Beckmesser verdiende gestraft te worden; maar men begrypt ook dat, indien Sachs anders deed dan hy thans doet, hy iets van de schoone proportie in zyn eigen wezen zou moeten prijsgeven en juist het schenken aan Beckmesser van het door hem (Sachs) opgeschreven gedicht, alleen om dezen niet als dief te moeten brandmerken, is een prachtig voorbeeld van fijnen en nobelen karakterzin. Het grootst echter is Sachs aan het slot van het werk. Daar treedt hy op met degansehe autoriteit van den denker en ziener. Hij ver bindt de kunst met de liefde tot het vaderland en ziet in de kunst een palladium tegen vreemden invloed en overheersching. Hoe groot staat daar Sachs en als men hem dan vergelykt met de andere gildebroeders, zelfs met Pogner, dan kan men waarly'k wel begrypen dat het slechts Sachs mag wezen, van wien Stolzing den keten aanvaarden wil. Voor de vertolking dier gewichtige party' had men ditmaal de medewerking verkregen van Ant. van Rooy, die verleden jaar te Bayreuth voor het eerst deze rol vervuld heeft. Laat mij aanstonds verklaren dat van Rooy zeldzaam schoon zy'ne party gezongen heeft. De rijkdom aan lyrische passages, waarvan de partituur vervuld is, kwam door hem op buiten gewone wy'ze tot gelding. Zeift aan enkele plaatsen wist hij een relief te geven, zooals men dat tot dusverre nog niet had ge hoord; ik herinner slechts aan de episode van het «Sprüchlein auf die Sohl" in de eerste acte. Doch ook de monologen «Was duftet doch der Flieder" en »Wahn, berall Wahn" en niet minder het «Schusterlied" zyn episodes, aan de herinnering waarvan men opnieuw geniet. Ga ik nu na, of de opvatting van v. Rooy strookt met de hierboven door my gegeven korte analyse dezer party, dan moet ik eene afwijking zynerzyds constateeren, speciaal in zy'ne houding tegenover de andere Meistersinger maar vooral tegenover Eva. Het kwam my voor dat v. Rooij te veel uit de lijst springt en wel door eigen doen in plaats van door zyn mede-gildebroeders voorop geschoven te worden. Dan, was v. Kooij niet wat te jeugdig en te brueque in zyn gang en gebaar? Sachs is een man die »hatt' einst ein Weib und Kinder genug." Iemand die in den stry'd des levens zulke rampspoeden onder vonden heeff, spreekt voller en bedaarder en beweegt zich met meer rust en waardigheid. Ook in de scène wet Eva (in de tweede acte) toonde v. Rooy niet dien fijnen plaagzin, die door Sachs' goedhartige gemoedelijkheid heen, zulk een echt beeld van duitsehe »Treuherzigkeit" geeft. In zijn optreden tegenover Walther en Beck messer en vooral in de apologie op de Festwiese was v. Rooij uitstekend. Geheel de derde acte twas een meesterstuk van zang,en actie. Ook is bier de houding van Sachs tot Eva eene andere en hier vond v. Rooij veel gemakkelijker den juisten toon. Een kunstenaar als v. Rooij heeft het recht zijn eigen opvatting te hebben. Niettemin meende ik er op te moeten wy'zen, waar zijne creatie afwijkt van mijne opvatting. En toch zou het mij niet verwonderen als v. Rooij mettertijd eenige modificaties brengt in de uitbeelüing zijner partij. Sedert ik van Rooy in 1899 zag te Bayreuth, toen hij voor de eerste maal den Sachs gaf, is hij reeds veel rijper geworden. In ieder geval is zyn reproductie van het muzikaal gedeelte in alle opzichten superieur te noemen en erken ik gaarne dat bij in dat opzicht boven alle andere medewerkenden uit stak. Friedrichs als Beckrnesser en Hofmüller als David waren wederom even voortreffelijk als altijd. Gerbauser was in de eerste en tweede acte uitstekend. Hy had veel warmte in de stem en iets ridderlijk jeugdigs in voor komen en manieren. Da met recht Aooge'' eischen die ain zy'ne tenorstem gesteld werden in de derde acte, vermocht hij niet geheel te bevredigen; af en toe liet de zuiverheid wat te wenschen over en verkreeg men den indruk, dat de zanger vermoeid was. Eva was thans Marie Wittich uit Dresden, eene zeer sym pathieke verschijning, terwyl de Magdalena aan de uitstekende vertolking van mevr. Staudigl toebedeeld was. Pogner werd gezongen door Heidkamp, een zanger met een mooi basgeluid, doch met totaal gemis aan intelligentie, zoodat zyn voordracht hoe langer hoe minder ver mocht te boeien. Een voortreffely'ken vertolker voor den Kothner had men gevonden in Max Bucksath uit Schwerin. De Meistersinger- en Lehrbubenensembles had men gertijuireerd uit Darmstadt. Het stemmenmatenaal der heeren en dames was r,iet zoo goed als hunne slag vaardigheid. Deze nl. liet weinig te wenschen over. Het koor klonk zeer schoon. Reeds dadelijk by den aanvang maakte het koraal in de kerk een meeslependen indruk. Natuur lijk was het »Wach' auf" wederom het glanspunt. Een gevaar ligt er steeds in het jagen van het tempo, by' gecompliceerde plaatsen, zooals in de »Prügelscene", vooral wanneer de zangers deel nemen aan de handeling. Of dit nu de eene keer eens beter gelukt is dan de andere keer, wil ik nu niet gaan napluizen en alleen zeggen dat ik van den schoonen klank van het koor zeer genoten heb. Ik moet echter volmondig erkennen dat ik den geheelen avond het meest getroffen geworden ben, door ons overheerly'k orchest. De vertolking van het instrumentale gedeelte was der heerlijke partitie volkomen waardig. Het samenwerken met een zoo volkomen orchest-ensemble in een heerlyk gewrocht als dit, met zulk een uiterst fijn polyphoon stemmenweefsel, moet voor Viotta een groot genot wezen. Maar nog meer moe ten wij allen, uitvoerenden zoowel als toe hoorders, den leider dankbaar zijn voor zy'ne krachtige persoonlyke impulsie en zijn mees terlijk declamatietalent, waardoor alle motieven in het hun eigen karakter werden weergegeven. By een Meistersinger-opvoering onder Viotta kan men zich zoo geheel zonder voorbehoud overgeven aan zy'ne ternpi en zy'ne opvatting. Daarom zal iedere opvoering onder zy'ne lei ding steeds tot een leest worden voor de kunst En dat was het ook thans wederom! ANT. AVEBKAMP. HiMHUiiiitininimiHimmuiiiiuiutMiuiimiHmimiiiimimmuuiMm Dr. W. DOOKEOOS. 28 Mei 1820-28 Mei 1900. I. De goede gevoelens die men een tijd genoot toedraagt blijven meestal onuitge sproken. Waarom zou men, zonder aan leiding, iemand meedeelen dat men hem genegen is? Maar de kwade gevoelens te verzwijgen, dat ware meer dan menschelijk. Daaruit volgt dat ieder een goede kans heeft vóór zijn dood bekend te zijn met al zijn vijanden: wat zijn vrienden betreft kan hij zich troosten met de ge dachte dat de nazaat hen kennen zal. Een hooge leeftijd nochtans doet de kans ook van hen nog iets te hooren, toenemen. Alleen in de latere tientallen van levensjaren vallen die fabelachtige gedenkdagen die ieder een goed voorteeken voor zichzelf rekent, en in de ouden door wie ze gevierd worden prijst men hun instandhouding en het bezit van een voor de geheele menschheid begeerlijk goed. Indien men dus om zijn overige voortreffelijkheden niet geprezen werd, wordt men het om deze eene, en daarover eens aan het woord spreekt het vanzelf dat de lofreder aars ook over de andere niet stilzwijgen. Het feest waarmee de deugd van het lang geleefd hebben gevierd wordt, is de aanleiding die tot het zeggen van onze uitnemendheid aan onze vrienden ontbrak. De vrienden van Dr. Doorenbos hadden werkelijk niets anders noodig om hun blijvende genegenheid voor hem uit te spreken, dan het feit dat hij aanstonds tachtig jaar oud zal zijn. Deze gebeur tenis doet hen tot zichzelf inkeeren, en bedenken wat hij voor beu beduidt. II. De korte gestalte, de breede borst, de vierkante schouders droegen passend het hoofd, vlak en iorsch, met den saamgeknepen mond, den kleinen stompen neus, de borstelige wenkbrauwen en ruigen, warrigen lokkendos; maar de grijze, soms loenschende, soms metalig glanzende, soms geheel dof als naar binnen gezonken oogen spiegelden in hun tarting of ver zwolgen in hun grauwheid het heele heftige leven van die krachtnatuur, tegelijk met heel haar geslotenheid. Kracht die zich in zichzelf vastkramde: kracht zoo groot dat haar zelfbewuste vertooning al poze leek het soms ook wel werd, als iedere bewuste overdaad ; maar die dan tegelijk, als met een ver smading van bevalligheid, zich terugsloot in zichzelf: groei zich bedwingend tot knoestigheid. Bizonder kenmerkend, inderdaad schoon van ksrakter, waren ook de handen, klein, kortvingerig, pezig, maar die zich nooit vlak openden; doch in een natuurlijke geslotenheid leefden. III. Is het voegzaam hier dit lichamelijk portret in te lasschen ? Ik geloof dat het zoo leeft in bet aandenken van vrouwen en jongeren. En dit is zonder twijfel Doorenbos' beteekenis: dat vrouwen en jongeren den indruk van zijn persoonlijk heid in zich hebben opgenomen en be waard. Toen hij al niet jong meer was, toen zich in Amsterdam langzaam maar zeker een nieuw leven ontwikkelde, dat zich van de bestaande toestanden voornamelijk daardoor onderscheidde dat het werkelijk leven was, toen voelden de beste vrouwen en de dichter lij kste jongeren zich tot Doorenbos aangetrokken: en zijn bekoring lag niet in een systeem maar in zijn persoonlijkheid. Of die persoonlijkheid toch ook niet de bij haar passende Gedachte had ? Zeker, en ook daardoor werkte hij, met den indruk van zijn woorden den indruk van zijn voorkomen ondersteunend; want die Gedachte -was geen andere dan zijn eigen Verschijning omgezet in een Geestesbeeld : kracht van oorspronkelijk leven bedwongen door kunst. De Grieken waren zijn helden, die voor iedere levensneiging klare en kunstige uiting vonden: de kracht en de vormschoonheid van hun leven, het veelzijdige, stelde hij tot voorbeeld, lokkend en ver edelend, voor vrouwen en jongelingen die leden onder de doodschheid en vormloos heid van hunnen tijd. Boven dien tijd uitleven, zelf een schoonheid zijn, dat was de Gedachte die door al wie verlangde haar verkondiger beminnen deed, en hem haten door alle tevredenen. IV. Tusschen die liefde en dien haat is het leven van Doorenbos heengegaan ; en onder de werkingen van die machten die hun onafwendbaar Noodlot in ons hart en in onze omstandigheden hebben neergelegd. Met de Goden kan niemand in het gericht treden. Maar indien er iets aan het toezicht van de Goden onttrokken is, als een vonk die een wijzer dan rechtvaardige Prometheus ontstal aan hun hemel en verborg in het gemoed van de menschen, dan is het die Dankbaarheid die ons de deug den van onze weldoeners herdenken doet en enkel het geliefde, enkel het gelukkige beeld voor de nazaten in leven houdt. En aan u, vereerden Meester, brengen wij op dezen dag geen andere hulde dan deze: dat wij aan uw Beeld gedenkende altijd kracht en oorspronkelijkheid van leven zullen liefhebben, en ons uw Woord her innerend steeds willen trachten ons op te heffen tot Schoonheid en Kunst. ALBERT VERWEY. PPH Iiull hnplr UUu&i Losse gedachten over Zuid-Afrika, door OLIVB SCHKEINBB. Hoeveel mensen hebben tegenwoordig niet 'en opwekking nodig 1)! Nu vooral komt het eens aan 't licht hoe ontaard, verwy'fd, ont zenuwd wy' zyn. Ja, toen alles voorspoedig ging, toen de Boeren vestingen belegerden, troepen verjoegen of versloegen, landstreken annekseerden, toen wüden de kleingelovigen wel meejuichen en begonnen ze mee te schimpen op de Rooinek^', die door de slechte aanvoering vooral en door het niet-klaar-zyn zo'n treurig fiaguur sloegen. Wat 'en stortvloed van spot en hatelikheden werd er uitgegoten over de Engelse generaals l Maar in hun hart zat noch altijd 'en duiveltje van de angst te mompelen van «wacht maar," »laat Roberts maar eens klaar zyn" enz. En nu nu er 'en terugslag gekomen is, nu de Engelsen zyn waar ze by' goede leiding al voor vier maanden hadden kunnen wezen, nu is er verslagenheid in vele harten; au gelooft men niet meer in de toe komst; nu is het einde naby. Het duiveltje komt te voorschyn springen en jubelt het uit: »Zie je wel, ik heb toch gelyk gehad." Maar daar staat voor my'n oog 'en vrouw (haar portret versiert dit boekje) en zij ziet my met goedig-ernstig-peinzende oogen aan. Zy spreekt en het duiveltje kruipt in het donkerste hoekje dat hij vinden kan, mischien zelfs is het hem in onze harten te licht van de vry'heidzon om het er vol te houden; mischien vlucht hy voor goed. Die vrouw is 'en Afriekaander vrouw, zij kent haar volk en heeft het innig lief, maar ze ziet het bovendien beter, doordat ze op 'en afstand er van staat, dan de eigen inwoner; en nu is dit boekje heerlik om te lezen; 2) eerst die beschrijving van dat land met z'n grote ruimte, z'n wijde vlakte onder de blauwe hemel, z'n groot gebergte, barre eenzame woestenijen, zuidelik-vruohtbare bergvlakten, woeste bergstromen, goudvelden met al hun gemeenheden en rijkdommen in de plaatsen, er door en er op ontstaan, Hol landse stadjes en dorpjes, ja de meest uiteen lopende natuur; dafci wat de boer is; hoe hy van Nederlander of Hugenoot Boer geworden is; maar vooral hoe de oude trek naar verre landen en vrijheid, de starre onbuigzaamheid van het karakter, het hoge gevoel van hat-uitverkorenvolk-te-zijn hun staande heeft gehouden en zich afbakenen deed tegenover de andere elementen. Die andere elementen, het oorspronkelike volk: de Bosjpsmannen, de Hottentotten, de Bantoe's, de Kaffers, ze krijgen allen hun beurt; 1) Gelukkig is dat aantal zeker vry wat verminderd door de verbetering van de toestand tijdens de vertraging van het plaatsen van deze bespreking. 2) Op 'en paar plaatsen maar merkte ik zinnen op die niet al te wel gevormd waren, zo b.v. midden op blz. 23: »Zuid-Afrika gelijkt in dat opzicht" enz. en blz. 80: »De ledige schelp" enz. «imuiiiiiuiiiMmiimminiiiiinfmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiï» "* 40 cents per regel. ?HltnHUIHIMIIIHIIIIIIIIIHIIIIMIMIIIIIIIIIIIllll TRADE MARK. MARTELL'S COSNAÖ, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle bekende Wijnhandelaars en bij de representanten KOOPMAXS «& BRUÜUE», te Amsterdam. Piano-, Orpl- en MEYROOS «fc KALSHOVEtf, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. BAD ASSIATOHAÜSEN a/RU. Lithionrijte ge. eesbron. 26°R vanouds tegen jicht-, rheumatiek, nier- en blaaslyden etc. Themal baden, drinkkuren dieet, mas' age, gymnastiek, zacLte ^^^^^^ watergeneeswijze, comforSchua:~~^^J^scke tabele kuurimichting, oud schaduwrijk park, eigen kuurkapel. Docter in het kurhaus. Prospectus zen it de BRONNENDIRECTIE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl