Historisch Archief 1877-1940
I*. 1197
DE - AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK.Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, ir. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12'/2
Dit blad Yerkrqgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 3 Juni.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel a 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUBOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O U B.
YAN VEBKE EN VAN NABIJ: Een
Memoriepost, door mr. C.Th. van Deventer. Ook een sociale
hervorm ng, ("V. Slot), door mr. S. 3. Visser.
Een bijdrage tot het bewust kennen der
Hogerhuistragédie, door Scipio. Een nieuw deeltje Mili
tairisme, door J. Tersteeg. Eene ontdekking,
door GOS. SOCIALE AANGELEGENHEDEN :
Woningnood en Zedelijkheid, door J. E. van der
Pek. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
hoofdstad, door Ant. Averkamp. Tentoonstelling
St. Lucas, door W. S. Buiteulandsehe periodie
ken, door B. W. P. Jr. Op Zee, door Gregorius.
Boek en Tijdschrift, door G. van Halzen. FEUIL
LETON : Een slachtofler, Naar het Fransch, van
Paal de Garros. BEOLAMES. VOOR DAMES :
Dr. C. H. Stratz, Die Schünheit des Weiblichen
Körpers, Verlag von Ferdinand Enke in
Stuttgart, door R. W. P. Jr. Uit Amerika, door
Vera. Allerlei, door Caprice SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOÜISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVERTENTIEN.
Een Memoriepost.
Onder dit opschrift gaf de Amsterdam
mer van 3 September 1809 eenige
be: schouwingen over den destijds door het
Handelsblad geuiten wensch, dat toch de
nu al bijna een kwart-eeuw lang, jaar in
jaar uit, pro memorie op de indische be
grooting uitgetrokken post «Bijdragen van
ySed.-Indiëaan de middelen tot dekking
van 's Rijks uitgaven" van die begrooting
mocht verdwijnen. Het Weekblad trok in
twijfel of aan het weglaten vaii dien post,
waardoor Nederland er zeker niet slechter
aan toe zou zijn, nu wel die hooge
be? teekenis zou mogen worden toegekend, die
het Handelsblad er blijkbaar aan wilde
hechten en betoogde dat het in elk geval
' van een meer tastbaren
rechtvaardigheidszin zou getuigen, indien Nederland de
. kosten van den tot bevestiging van het
nederlandsch gezag over Indiëgevoerden
Atjeh-oorlog voor zijn rekening nam. En
het kwam dan ook tot het besluit dat,
zoolang Nederland niet tot het plegen van
praktische gerechtigheid tegenover Indi
bereid was. het maar beter zijn zou «dien
Memoriepoet op de begrooting te laten
blijven, al ware het slechts als een bewijs,
dat wij Nederlanders, brutaal diefstal ple
gende, niet nog bovendien op farizeesche
wijs de mug uitzuigen om den kemel door
te zwelgen''.
De Minister van Koloniën heeft er
blijkbaar anders over gedacht. Het onlangs
door hem ingediende ontwerp tot wijziging
der indische comptabiliteitswet heeft ten
doel den beruchten memorie-post voor
goed te begraven en tevens, zooals gezegd
wordt, te voorkomen dat in de toekomst
ooit weer indische overschotten ten be
hoeve van het moederland worden besteed.
Doch daarmede zal dan ook, naar de
Minister meent, Nederland volledig zijn
plicht gedaan hebben tegenover Indië.
Over de kosten van den Atjeh-oorlog wordt
in het geheel niet gesproken en over de
vele mülioenen die Nederiand zich toe
eigende, ook nog nadat die geldverslin
dende oorlog was uitgebroken, wordt
eenvoudig de spons gehaald, omdat die
niet door ons maar door een vroeger ge
slacht, dat andere denkbeelden huldigde
dan het tegenwoordige, aan de indische
gemeenschap werden onttrokken.
Intusschen wordt verzwegen dat die,
zooals door den Minister erkend wordt,
ten detrimente van Indiëdoor Nederland
genoten mülioenen ook het thans levend
nederlandsch geslacht tot voordeel strek
ken doordien met die gelden deels staats
schulden zijn afgelost, waarover wij anders
nu nog rente zouden betalen, deels werken
van openbaar nut zijn aangelegd, waarvan
wjj het dagelijksch genot hebben. Ware
het den Minister volle ernst geweest met
zijn afkeuring van een vroeger ten aanzien
van Indiëgevolgde politiek, hij zou ten
minste hebben voorgesteld, dat de thans
op Indiërustende schuldenlast, veroorzaakt
door den aanleg van soortgelijke werken,
als in Nederland met indisch geld werden
bekostigd, door Nederland werd overge
nomen in afwachting van een finale
afrekening tusschen Nederland en zijn
koloniaal gebied, die, om overwegingen
zoo van rechtvaardigheid als van politiek
belang, te eeniger tijd (moge het zijn vóór
het te laat is!) zal moeten plaats nebben.
Is er dus geen reden om met de N.
Rott. Courant van 13 dezer of het Nieuws
van den Dag van 16 Mei de strekking
van het ingediende ontwerp te prijzen als
het summum van eerlijke koloniale politiek,
noch om met het Handelsblad van 15 Mei
te verwachten dat als dit ontwerp nu maar
wordt aangenomen de klachten uit Indi
over de »hebzucht" van het moederland
zullen verstommen, het zou onjuist zijn te
ontkennen, dat met het ontwerp een zij
het dan ook zeer bescheiden stap wordt
gewaagd in de goede richting. Van zeer
veel belang is bijvoorbeeld de verklaring
door den Minister afgelegd dat «Nederland
»de kosten, die het gevolg zijn van zijn
»positie als koloniale mogendheid, v or
«zijn eigene rekening behoort te nemen'',
en in elk geval zullen, indien dit ontwerp
wet wordt, en men zich houden wil aan
de strekking der wet, zooals die voorna
melijk uit de toelichting blijkt, geen indi
sche overschotten meer aan Indiëkunnen
worden onttrokken. Voor Indie's toekomst
is de wet dus ongetwijfeld niet zonder
belang. Maar deze erkenning mag het
oog niet doen sluiten voor het verledene,
ook omdat, zonder herstel van in het
verledene gepleegd onrecht, Indie's toe
komst toch niet te verzekeren is. Die
toekomstige overschotten, waarvoor het
ontwerp zulk een roerende bezorgdheid
aan den dag legt, zij zullen steeds op zich
doen wachten, ja te korten zullen in hun
plaats aan de orde van den dag blijven,
tenzij Nederland, door afstand te doen
van de indische overschotten, welke bet
ten eigen voordeele kapitaliseerde, het n
door die financieele aderlatingen n door
den Atjeh-oorlog, verarmd en verachterlijkt
Indiëde gelegenheid geve zich economisch
te herstellen.
Men kan over de wijze van afrekening,
die tusschen Nederland en Indiëmoet
plaats hebben, verschillende denkbeelden
zijn toegedaan. Men kan, met de redactie
van dit weekblad, oordeelen dat Nederland
vóór alles verplicht is, de kosten van den
Atjeh-krijg geheel of ten deele voor eigen
rekening te nemen; men kan, met Mr. N.
P. van den Berg, blijkens zijn jongste
geschrift Over de Economische Belangen
van Nederlandsch Indië, vorderen dat
allereerst de rentepost van de indische
begrooting verdwijne; men kan, met het
Handelsblad, van al de genaaste mülioenen
de dertig voor Nederlands eer
compromettantste uitzoeken en de restitutie daar
van vorderen, met rente r>p rente; men
kan eindelijk, met den schrijver dezer
regelen, streven naar een systeem van
volledige afrekening op een billijken, voor
Nederland zeker aannemelijker! grondslag
en daarbij dan zelfs toegeven dat de kosten
van den Atjeh-oorlog als indische uitgaven
ten laste van Indiëblijven; maar men kan
niet ontkennen dat Nederland, wil het
ten aanzien van Indiëzijn plicht doen,
genoodzaakt zal zijn over de brug te komen.
Mocht bij de behandeling van het thans
ingediende wetsontwerp déze waarheid zich
aan onze volksvertegenwoordigers opdrin
gen, dan zou daarmede het beste bereikt
zijn wat voorshands voor Indiëkan worden
gewenscht.
Doch dan ook niet langer getalmd,
om de fraaie woorden, die nu al zoo
dikwijls over Indiëgesproken zijn, om
te zetten in daden. Bij de verontwaar
diging die thans algemeen heerscht over
het snood bedrijf van Engeland tegenover
onze stamverwanten in Zuid-Afrika, be
denke men toch eens dat Engeland, sedert
het in 1858 het bestuur over zijn Indi
van de engelsche O. I. Compagnie over
nam, alle inkomsten van zijn koloniaal
rijk besteed heeft ten behoeve van dat
rijk en daarvan dus geen penning ten
behoeve van het moederland heeft aan
gewend. Is het te veel verlangd, dat Neder.
land dit voorbeeld van politieke eerlijkheid
navolge, niet slechts theoretisch, immers
ten aanzien van een land, dat, naar alle
waarschijnlijkheid, toch geen overschotten
meer zal kunnen opleveren, maar praktisch
door teruggaaf van hetgeen in strijd met
de beginselen dier politieke eerlijkheid,
aan de indische gemeenschap ontnomen en
ten eigen bate opgelegd werd?
Willen wij met opgeheven hoofde tegen
over Engeland staan, laat ons dan zorg
dragen, dat wij, waar een vergelijking
tusschen ons en de Engelschen mogelijk
is, althans in eerlijkheid niet voor dezen
behoeven onder te doen.
C. TH. VAN DEVENTER.
Den Haag, 18 Mei 1900.
Ook een sociale hervorming.
Hervorming van het Notarisambt, door
een Ontvanger der Registratie.
Amsterdam, H. GERIJNGS. 1900.
V. (Slot).
Hetgeen mij in de vervanging van het
tegenwoordig stelsel door een bezoldigd
staatsambt aantrekt is velerlei. NIET in
de eerste plaats dat er een billijker ver
houding komt tusschen de inkomens der
notarissen en andere ambtenaren (rech
ters, registratie- en post-ambtenaren enz.).
Een notaris, de heer v. d. Moer, te
Terneuzen, schreef in W. N. R. No. 1105
o. a.: »Er zijn notarissen die f 20,000,
en meer verdienen". NIET dat door de
?staatsorganisatie ook voor de onderge
schikten aan het notariaat verbonden een
betere toestand geschapen wordt. NIET
dat de positie van den notaris tegenover
het publiek een zelfstandiger karakter
krijgt. NIET dat alleen op deze wijze aan
de verderfelijke combinatie van kassiers
beroep en notarisambt een einde wordt
gemaakt. Neen, voor mij is het groote
voordeel dat de thans vrij hooge tarieven
die welke voorschriften men ook geve
nimmer in de praktijk kunnen gecontro
leerd worden, aanmerkelijk zullen ver
laagd worden.
Wanneer de notaris optreedt als bezol
digd Staatsambtenaar terwijl de reiributies
in de schatkist vloeien, kan de Staat zelf
het tarief bepalen. Daar het nu voor de
maatschappij van het grootste belang is
dat er rechtszekerheid besta, dat de rechten
der burgers onderling gewaarborgd zijn,
zal de Staat, door deze overweging ^ eleid,
de kosten aanmerkelijk kunnen verlagen
en tevens in tal van gevallen, waar thans
onderhandsch geschrift is toegelaten, eene
notarieele akte voorschrijven.
Een groot aantal processen die thans
ontstaan, omdat partijen zich niet van
deskundige hulp bediend hebben, omdat
zij opzagen tegen de hooge declaraties der
notarissen, zullen daardoor voorkomen
worden.
Zelfs indien het bedrag der retributies
niet de onkosten zoude dekken welke
aan het Staats-notariaat verbonden zijn,
dan nog zouden de voordeelen van een
goed georganiseerd Staats-notariaat tegen
de financieele bezwaren gemakkelijk op
wegen.
Reeds in 1880 noemde de Standaard
onder de voornaamste! grieven tegen de
tegenwoordige regeling van het notarisambt:
»de hooge rekeningen en coalitie om het
«tarief op een bepaalde hoogte te houden '.
Ook de schrijver der brochure laat
zich over de honoraria der notarissen als
volgt uit:
»Het is dan ook niet te ontkennen, dat
de notariëele kosten in de meeste gevallen
te hoog zijn. Vooral geldt dit van de
percentsgewijze retributie bij veilingen van
vast goed geheven. Daaromtrent gelden
in verschillende streken de meest verschil
lende gebruiken. Sedert in 1893 de over
gangsrechten verlaagd zijn van 6.27 pCt.
tot 2.15 pCt. variëeren die percentages
voor veilingen met een opbrengst van
?.3000, en hooger, van 6 tot 8 a 10 pCt.
(Bijl. Handelingen Staten-Generaal
189G1897 No. 92). In sommige groote plaatsen
waar de handel in vast goed in handen
van zoogenaamde makelaars in onroerende
goederen is, is het gebruikelijk aan dezen
l pCt. van de onraadsgelden toe te ken
nen. Doet zich dit geval niet voor, dan
wijst hetgeen van die percentage over
schiet na aftrek van 2.15 pCt. en de
kosten van nazieningen ten
hypotheekkantore, publiceering, zegels en andere
geringe onkosten het honorarium van den
notaris aan.
Hoe grooter de opbrengst eener veiling
is, des te kleiner is natuurlijk het per
centage door die kleine kosten vertegen
woordigd. Bij een veiling van f20,000 of
mér (en dezen zijn volstrekt niet zeld
zaam) kan men het (zuivere) honorarium
van den notaris stellen op minstens HpCt. 1)
Men zal moeten erkennen, dat voor,
alles samengenomen, hoogstens 6 werk
dagen a 8 uren, een dergelijke heffing
door een ambtenaar exorbitant is en de
door den Staat aangeboden ja in sommige
gevallen VOORGESCHREVEN rechtshulp wel
wat duur te staan komt."
Hiertegenover is wel opgemerkt dat de
notarissen juist daarom zooveel aan de
publieke verkoopingen moeten verdienen
omdat de verdiensten aan andere werk
zaamheden zeer gering zijn, doch tegenover
deze opmerking sta tweeërlei:
l". Is het ook volgens den schrijver
zeer te betwijfelen of de verdiensten van
boedelscheiding, hypotheek, akten enz. zóó
gering zijn, dat de notarissen zulke groote
sommen vaak aan KÉNE veiling moeten
verdienen.
2°. Zoude m. i. juist deze omstandigheid,
in dien zij overeenkomstig de werkelijk
heid is, een nieuwe reden zijn om het
notariaat tot bezoldigd Staatsambt te
verheffen.
Het is toch niet in het belang der
maatschappij, wanneer de notarissen, omdat
zij zoo weinig aan. andere werkzaamheden
verdienen, in de veiling van onroerende
goederen een bron van inkomsten zoeken.
Daardoor wordt kunstmatig een soort
overgangsrecht geschapen, hetwelk een
1) Ik cursiveer.
drukkenden invloed uitoefent op een voor
de samenleving zoo belangrijke overeen
komst als het kontrakt van koop en ver
koop (van onr. goederen). Het bezoldigd
Staatsambt hetwelk een geregeld salaris
geeft voor alle notariëele werkzaamheden,
zoude reeds in dit opzicht de voorkeur
verdienen.
Een groot aantal overeenkomsten dage
lijks gesloten, in schrift gebracht door
ondeskundigen, vormen een voortdurende
bron van rechtsonzekerheid. Natuurlijk
ook een notarieel geschrift KAN aanleiding
geven tot rechtstrijd, doch hoe degelijker
de opleiding der candidaat-notarissen wordt,
hoe beter de notarissen juridisch gevormd
zullen zijn, des te minder zullen in de
toekomst slechte en onduidelijke akten
geredigeerd worden.
De groote beteekenis van gocdkoopen
notariëelen bijstand kan m. i. niet licht
overschat worden. Dit is echter slechts
mogelijk indien de notars als bezoldigd
Staatsambtenaar optreedr, onafhankelijk
wordt van- en dientengevolge zelfstandig
tegenover het publiek hetwelk zijne hulp
inroept. De tegenwoordigheid van getuigen
kan zonder eenige schade vervallen, gelijk
reeds herhaaldelijk in notariëele kringen is
voorgesteld. Wanneer op die wijze een betere
waarborging van rechten verzekerd is, dan
kan en moet gestreefd worden naar eene
snelle en goedkoope handhaving van recht,
waar rechtsonzekerheid rechtstrijd schept.
Een hervorming waaraan evenzeer behoefte
bestaat.
Zie Prof. Mr. A. C. Visser, Snel en
goedkoop recht. Intrêe-rede te Leiden.
Bijna alle politieke partijen hebben op
hare programma's »snel en goedkoop recht."
De sociaal-demokraten gaan zelfs ver
der en eischen: kost^looze rechtsspraak.
In een goed georganiseerde maatschappij
moest inderdaad de waarborging en de
handhaving van rechten kosteloos aan
ieder verzekerd zijn.
Voor het oogenblik onbereikbaar, moet
het streven dus gericht zijn op goedkoope
en eenvoudige rechtswaarborging en rechts
handhaving.
Beide zijn voor een geordende samen
leving onontbeerlijk.
Doch van een practisch standpunt be
schouwd, moet de wetgever vóór alles er
op bedacht zijn, rechtsonzekerheid en
daardoor rechtsstrijd te voorkomen.
Derhalve moeten de ambtenaren, met
de rechtswaarborging belast, kundig zijn
en hunne hulp voor een uiterst geringen
prijs kunnen gevraagd worden.
De tegenwoordige regeling van het notaris
ambt voldoet hieraan in geenen deele.
Daarom is het ingediende wetsontwerp
voor allen die ingrijpende hervormingen
verlangen, een groote teleurstelling.
Men kan met den heer Mr. H.
Wertheim notaris te Amsterdam, eveneens voor
stander van het notariaat bezoldigd
Staatsambt, 2) dit ontwerp steunen, door
te hopen dat over een tiental jaren een
nieuwe wet den notaris tot Staatsambte
naar zal maken.
Maar toch zou het wenschelijk zijn, door
een votum uit te lokken het gevoelen der
Volksvertegenwoordiging te hooren aan
gaande 's Ministers woorden: »dat de be
staande grondslagen waarop de tegenwoor
dige wetgeving op het notarisambt rust,
vooralsnog niet behoeven te worden los
gelaten." Zoowel voorstanders van het
bezoldigd Staatsambt als van het vrije
notariaat zouden op die wijze hun gevoelen
kunnen verdedigen.
Mocht dit ontwerp ondanks grooten
tegenstand toch worden aangenomen, dan
zoude het ten zeerste aanbeveling verdie
nen de kiezers omtrent het belang van
eene fundamenteele herziening in te lichten.
Uit de vergaderingen der broederschap
pen moet het vraagstuk gebracht worden
in onze kiesvereenigiogen en volksbonden.
Ia de kringen der notarissen en can
didaat-notarissen verwachte men, behoudens
enkele uitzonderingen, weinig steun.
Ook de schrijver der brochure is in dit
opzicht pessimistisch. Aan het slot van
zijn geschrift lezen we:
»0ns doel nu is geweest de zaak te
brengen voor het forum van het geheele
ontwikkelde Nederlandsen publiek. Dat
onze beschouwingen bij het overgroot deel
der tegenwoordige notarissen en
candidaatnotarissen dadelijk op instemming zouden
mogen rekenen stelden wij ons geen oogen
blik voor; daartoe is aan het notarisambt
gedurende te langen tijd het eigenbelang
der bekleeders van dit ambt gekoppeld
geweest.
«Hervormingsgezinde Ministers, die in
vroegere jaren een front-aan val op de
verouderde vesting dedon, vonden ook
altijd alle belanghebbenden als n man
op de bres".
En de schrijver verklaart dit verschijn
sel met de woorden van Dr. C. J.
Wij
2) Zie Hacgsrhe Courant 23 April IJ. derde blad.
naendts Francken (Sociale Ethiek bid. 281):
»Het valt niet te ontkennen dat 's
menschen sociale gevoelens een syngenetisch
karakter dragen d. i. dat zij zich bij voor
keur uiten tegenover de leden zijner eigen
partij of groep. De gemeenschappelijkheid
van belangen roept een bijzonder soor-t
van solidariteit in het leven, die in staat
ia het persoonlijk gevoelen te verstikken
en die, e<?n onzichtbaren band strengelend,
voert tot een instinktmatige zelfverdediging
tegenover aanvallers, zelfs waar het recht
matige van den aanval inwendig moet
worden erkend".
Inderdaad ook de notarissen en zij die
het hopen te worden staan onbewust
misschien ouder de wet, door Aristoteies
reeds geteekend met deze woorden: »omne
animal pugnat propter cibum et coitum".
Niet alleen onmiddelijke aanranding
van de bronnen van levensonderhoud maar
reeds bedreiging van uit de verte roept
de belanghebbenden op tot eendrachtig
verweer.
Een van de meeste gebruikelijke wape
nen tegenover hen die zich geroepen ge
voelen verouderde instellingen te bestrijden
is het wel afgezaagde, maar nog altijd
bruikbare: »dat de bestrijder met de be
hoeften der praktijk niet op de hoogte is".
Alsof zij wier eigenbelang zoozeer met
het behoud en bestaan eener verouderde
instelling samengeweven is, WÉL in de
eerste plaats een objectief oordeel kunnen
geven.
Te hopen is het dat nu eerlang de
Volksvertegenwoordiging geroepen zal wor
den haar oordeel uit te spreken, zij zich
in hare beslissing alleen en uitsluitend
door overwegingen van het algemeen be
lang zal laten leiden.
Noodig echter is het dat zich ook buiten
de volksvertegenwoordiging omtrent den
tegenwoordigen toestand van het notariaat
een krachtige overtuiging vestige.
Hiertoe kan de boven dit opstel aan
gekondigde brochure in groote mate mede
werken.
De lezing #ij dus allen, die belangstellen
in de groote vragen van den dag, warm
en dringend aanbevolen.
Scbe veningen. MR. S. J. VISSER.
1 Een bijdrage tot liet
bewustkennen der
Hogerhuistragédie.
Hoewel ik niets nieuws zal gaan ver
tellen, over het geheel genomen, en er reeds
hier en daar 'n tipje van den sluier is opge
licht, werd ik door het aan den teweeg
gebrachten indruk des heeren Pijnappel's
stuk door ds. de Haas geprikkeld, tot 't
schrijven van het hier volgende:
Er is geen meer verwaarloosde tak van
aantoonende wetenschap in Nederland, dan
de statistiek. Want, bezaten wij juiste ge
gevens over den voortdurenden
ekonomischen achteruitgang van het Friesche volk
tusschen 1874?1899 (d. i. 25 jaar), en
van »'t Bildt" en eveneens
(NoordwestelijkFriesland, Sint-Jacob, Sint-Anna, Siiens,
Beetgum enz.) dan zouden er schrille feiten
kunnen aangetoond worden, die bewijzen
hoe de akkuraulatie van den grond door de
Wassenaars is bewerkstelligd.
Wij bezitten ze nu niet en moeten ons
maar tevreden stellen uit het aanschouwen
der werkelijkheid onze conclusies te trekken.
Het bovenstaande moge dus niet met
cijfers aangetoond kunnen worden (door
dat ze er niet zijn) het is echter niet
minder waar, dat de bevolking dier
streken in de laatste 25 jaar schrome
lijk verarmde. En evenals elke stoffelijke
vermindering na zich sleept een geestelijke
verarming en politieke lamlendigheid, zoo
ging dat eveneens in die buurt in zijn
werk.
Het volk, vrij als het was, werd meer
en meer afhankelijk van de in die buurt
heerschende vorsten, de landjonkers Wasse
naar.
Geen enkele daad van verzet kon plaats
grijpen of het werd overgebriefd aan hen
of aan den Dominéof aan den Burge
meester. Het kwartet machtspersonen,
landjonker, Burgemeester, Dominéen
Marechaussee, prikkelde hen, die werkende
slaven, tot verzet. Maar niet alleen de
opstandeling van natuur ook de kalme
Fries behandelt, zeggende of niet zeg
gende, dat lustig kwartet, wanneer hij met
ze in aanraking komt, met achterdocht.
Een Dominéis dus allerminst gerech
tigd om te beweren dat hij hun gedachten
kent en niet een ander zeer zeker
wat Noordwestelijk-Friesland betreft.
In denzelfden tijd waaide er over Neder
land een koel windje als reflex van wat
in Europa reeds een orkaan was gewor
den de socialistische arbeidersbeweging.
Ook in Nederland begon men het
prole