Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Ha. 1197
r*
« t.
tariaat op te porren om zijn politieke en.
economische rechten te veroveren.
Men sprak hen over het vrij-worden
van het arbeidende volk. En wie is daar
direkter ontvlambaar voor dan het de onaf
hankelijke natuur in zich voelende bruischen
maar in hoofdzaak ekonomisch misdeelde
arbeidende volk?
Er behoefde waarlijk geen reeds vlam
mende lont om deze smeulende asch in
lichter laaie te zetten een enkel voukje
was genoeg.
De vrijgezinde, liberale heerenboeren
waren o zoo demokratisch, ze hadden
demokratïsche kiesvereenigingen; ze wilden »het
Kiesrecht."
Ze zijn demokratisch net zoolang als hun
portemonnaie niet in gevaar wordt gebracht ;
ze zijn demokratisch net zoolang als ze
tegen protektie strijden, maar o wee als
de arbeiders er zich mee gaan bemoeien,
als deze ook willen meepraten om werke
lijk demokratische hervormingen doorge
voerd te krijgen, dan verbleekt hun demo
kratisch revolutionairisme. Een eigenschap
van het grootste deel der kleinburgerij.
Zoo giug het eveneens in Friesland. De
Friesche arbeiders werden opgewekt tot
verovering hunner
staatsburgerschaparechteu. Ze vereenigden zich in die
demokratische vereenigingen en.... de heeren
boeren verlieten die vereenigingen en
metamorphoseerden hun demokratie tot een
volslagen conservatisme.
Dit zou ik niet gezegd hebben indien
dit niet een verkeerd begrepen nawerking
had. De reeds ingepompte hals over kop
persoonshaat tegen alles wat kapitalist is en
wil zijn verscherpte zich.
Deze haat, aangevuurd door phrase
propaganda (een eigenschap van alle in
naar embryonale periode verkeerende arbei
dersbewegingen) verscherpte zich tot een
allerverwoedsten haat tegen kapitalisten als
personen n tegen hun eigendom.
Het is waar: kapitalisten, vermeenende
dat hun eigendom rechtmatig eigendom
ia en dat het zóó behoort als zij van uit
de hoogte de arbeiders knevelen, wekken
antipathieën op, waarvoor de geknevelde
het eerst vatbaar is dat is 'n psycho
logische waarheid.
Nu zagen zij te midden hunner armoedige
omgeving die landjonkers zich met den dag
verrijken. Zij ondervonden bij elke poging
tot verzet »een bestraffing met honger"
zou Multatuli gezegd hebben.
Maar niet alleen 'n bestraffing met
honger, maar ook met sabelslagen en drei
gementen met kogels 1); dat zijn nu
juist geen politiek opvoedkundige middelen
eener regeering. Deze feiten, gevoegd bij
een economische verarming en geestelijke
onbeholpenheid bracht hen tot een te hooi
en te gras onbegrepen anarchisme. Eens
deels door een overdreven en half wetende
opvatting van de sociaal-economische ont
wikkeling der maatschappij, verkleefd aan
een sektarisch utopisme ca, anderdeels door
de gekwetste eerzucht van een der
»hervorragendste" progagandisten, door 'n twist met
zijn internationale collega's.
Het kiesrecht dat eens als »de sleutel
van de broodkast" werd beschouwd, was
nu een vermolmd wapen dat in handen
der arbeiders een wapen tot het behoud
hunner eigen slavernij was.
iWeg met het parlementairisme! De staat
moet weg! den eigendom vernietigd! Als
men ons honger doet lijden, we weten dat
er in de magazijnen en in de schuren ge
noeg voorraad ligt; als ik honger lijd,
dan zou ik... mij wel weten te verschaf
fen," ziet daar het deeg waaruit het aan
de Nederlandsche arbeiders
Friesland) aangeboden
werd gebakken. Dez3
naire frazen werden
citaten uit den bijbel en uit Luther, die
eens zeide dat een brood stelen uit honger
geoorloofd was.
^Revolutie /" ziet daar het wapen waar
mee de arbeiders zich kunnen vrij vechten.
Revolutie voor en revolutie na (d.w.z.
de vechtende katastrophe) was het waarvan
men droomde en dat de tendenz van elk
gesprek, elk stuk en elke redevoering
uitmaakte. Men had revolutie-strategie 2)
en de arme misleide landarbeiders, die
hun hart overvol en hun kop op hol hadden
(evenals de meeste propagandisten) ont
waakten eiken dag met 'n vergeefachen zucht
dat er nog niets aan den revolutionairen hori
zon bemerkbaar was van *den
Vergeldingsdag'' waarop de loonarbeiders zich van
dat »kapitalistengebroed" zouden vrijmaken
en lang »gestolen eigendom" zouden terug
nemen.
Maar «zuster Anna" liet op zich wach
ten, de ideale dag en ideale maatschappij
scheen nog niet te komen. De revolutie
voorspellingen schenen onvervuld te blij ven,
en het was zoo diep geworteld bij die
geestelijk bekrompen, goedige lieden, dat
mij eens na 'n dergelijke speech door 'n
60 jarige vrouw werd gevraagd: Nou, wan
neer denkt u nou dat we moeten beginnen.
zal het nu haast eens komen ?"* en ander
maal : »Nu zal het wel gauw gedaan zijn,
niet waar?"
Dat hopeloos wachten op den komenden
dag van vergelding, het verwerkelijkings
uur der socialistische maatschappij, van
geen lor der organische ontwikkeling van
de maatschappij begrijpende oude lieden,
gevoegd bij een zeer gevaarlijke
»onteigenings'1 propaganda, schiep een beweging
van stoute rebellen, die voor het grootste
deel dat ik ze kende zielsgoede arbeiders
waren, die met 'n kleine variant op het
(en vooral in
propagandabrood
uiterst
revolutioaangevuld met
1) Ik behoef n-aar te herinneren aan den
gestadigen aanvoer van militairen van lift Zuiden
naar het Noorden in de jaren lSï)l-'92-'93, en
de verschillende vervolgingen van socialisten in
die jaren.
2) In verschillende dorpen en steden oefende
men zich in de wapentechmek.
Mahomedsche wachtwoord zeiden: »Als de
kapitalisten zich niet zelf onteigenen dan
Kullen wij KB onteigenen."
Men begon ich te verzamelen (d. w. z.
onder vertrouwde vrienden, en het waren
meestal de armsten der armen) in kleine
clubjes om 's nachts hier en daar bij de
heerenboeren aardappelen te nemen. Men
kroop langzaam langa den grond van de
eene plek naar de andere beladen met
een zak dien men op de gewenschte plaats
vol maakte en zoo weer terug sleepte, en na
de vangst eerlijk verdeelde. De marechaus
sees wisten dit maar konden ze niet snappen.
Dan stal men aardappelen, dan weer
iets anders, gepaard met herhaalde brand
stichterij. Het Bildt verkreeg reeds een
beruchtheid door z'n brandstichten, en de
landjonkers poetsten de plaat, ze gingen
naar Arnhem en Scheveningen wonen.
Om een frappant bewijs te geven hoe er
gedacht werd zal ik, een gesprek dat ik
mij nog geheel herinner weergeven, dat door
verschillende lieden gevoerd werd in een
cafévan een der propagandisten.
Het was Januari 1895.
De vrachtrijder van Leeuwarden naar
Beetgum kwam dikwijls in de stad (H.)
en met hem anderen uit Beetgum,
Beetgumtnermolen, Pmgjum e. a. Men verza
melde zich gaarne om den propagandist.
Op een dag, tegen den avond zaten er 'n
vijftal om de kachel te praten over hun
werkeloosheid, hun armoede, en de beste
wijze om de propaganda te bevoordeelen;
»al die parlementaire praatjes geven niets"
zegt een, »we moeten zelf de handen aan
den ploeg slaan."
Jan. Heb je gelezen van die Pini in
Parijs die l Va millioen francs heeft ge
stolen en zelf van 10 francs in 'n week
leefde? Dat is nog eens 'n middel om
de propaganda te bevoordeelen.
Piet. Zou je dat hier ook willen doen?
eerstens zijn ze hier te laf, en tweedene,
wie heeft hier IVs millioen francs ... als
ze ?200 hebben is het veel!
Klaas. Met ?200 doe je ook al vél.
Piet. Weet jij dan wie ze heeft, en
zou jij dan durven?
'Klaas. Nou...! durven, durven? al
leen zou ik niet kunnen.
Hendrik. Wat geven al die praatjes,
doen is de kwestie, we hebben lang genoeg
gesproken.
A n toon. Dat moest eens waar zijn,
»ons blad" zou een goed propagandafonds
hebben.
Jan. Nou, ze zitten hier nog wel die
wel wat hebben.
Klaas. Hoe zouën we dat dan aan
leggen ?
Ik breek hier het gesprek af omdat ik
mij met juistheid het hierop volgende niet
kan herinneren.
Het licht wel 'n tipje van den sluier op,
die wel reeds door P. J. Troelstra in
der tijd aangetipt werd, maar die echter
nog niet geheel weggerukt is, want, ik
ben overtuigd dat wanneer eens het
geheele scherm van dat droevig in duister
nis gespeeld treurspel weggerukt zal zijn
er menige thans nog niet genoemde persoon
lijkheid in voor het voetlicht zal treden
en blijken zal een onkiesche rol gespeeld
te hebben. Ik grond deze meening o.a. op
'n uitlating van iemand, die eveneens een
treurig figuur slaat in deze zaak, die mij,
toen ik zeide, dat volgens mijn heilige
overtuiging de Hogerhuizen owschuldig en
Paulus van Dijk, Allard Dijkstra en
Alberda wel schuldig waren antwoordde:
Als je eens ivist, wie er meer in werkzaam
waren dan x,ou je er verbaasd van opkijken.
Welnu ik heb deze bijdrage geschreven,
om drieërlei redenen:
lo. Omdat de heer Dominéde Haas
den heer Pijnappel bestreed dat de
menschen in die streek socialisten zouden zijn,
en dat de Hogerhuiszaak hier ten nauwste
mee samenhangt (dat is 't toch waarop de
heer Pijnappel doelde met 't zeggen van:
»De bewoners in die streek zijn nagenoeg
alle of socialisten (dit woord genomen in
zijn breedste schakeering) of afgeschei
denen"; 2o. oprlat men den wortel dezer
zaak goed zal leeren beschouwen; en 3o.
om dat bij al die gebeurtenissen in den
voorbereidingstijd (d. w. z. in de jaren 1892,
'93 en '94) de Hogerhuizen ternauwernood
er zich mee bemoeiden, en alleen »Wiebren''
het was die nog wel eens op vergadering
kwam.
Hoewel mijn hoop op hun eerherstel
nog niet geheel vervlogen is, spoor ik toch
elk aan, om net zoo lang te werken tot
»het recht" in Nederland niet geheel op
n lijn staat met ;t reent der sabeldragers
van Frankrijk.
A'd a m, O Mei 1900. Sc'ino.
Een uien
Onder bovenstaanden titel heeft Oremus in
dit weekblad (15 en 29 April 11.) een artikel
geschreven, waarin de Soldatenschool, het
nieuwste exercitie-reglement der infanterie,
kortweg een prul genoemd wordt, zoo mogelijk
nog grooter prul dan zyn voorgangers.
Het zou me, niet verwonderen, wanneer de
redactie van De Amsterdammer bezwaren had
tegen een nader uitspinnen van Oremus' artikel,
want wel deelt deze schrijver zijn lezers op
ook voor leeken verstaanbare wijze mee, dat
mil.taire wetenschap in het algemeen niet be
staat en de Soldatenschool in het bnonder een
prnl i?, doch het noten-aanhangsel, waarin
eigenlijk het bewijsmateriaal voor die uitspraak
is vervat (en ook alleen nog maar het materiaal;
het opstel zelf bewijst overigens niets) is van
zoo speciaal vakkundigen aard, dat hoofdzakelijk
militairen het zullen kunnen volgen. En I>f
Amsterdammer telt toch op dit gebied wel
meerendeels niet-deskundigen onder zijn lezers.
De omstandigheid echter, dat tegenover eiken
aanval een verdediging recht van bestaan heeft,
terwijl bovendien de redactie mij reeds eenmaal
blijk gaf van haar onpartijdigheid in het waar
deeren van tegenover elkaar staande meeningen,
doet mg hopen, dat nuj'n schrijven haar gast
vrijheid mag genieten.
Tot nag toe, hoe de opinies ook uiteen
liepen, ho rde ik in mijn omgeving over de
Soldatenschool nog niet zulk een vernietigend
oordeel als da": van 0:emus; wel merkte ik op,
dat men dea libera en geest van dat reglement
a!s een vooruitgang trachtte te appreciëaren.
(Wat de militaire tijdschriften betreft, daarin
is nog geen afloende beschouwing o?er de
Soldatenichool verschenen; de Landsverdediging
noemt als haar grootste deugd, dat zij over
een jaar verdwijnen zal, de Militaire Gids
geeft een waanieerende beschouwing.)
Het is mijn bedoeling niet, persoonlijk de
verdediging van het nieuwe deeltje militairisme
op mij te nemen of Oremus' bezwaren te weer
leggen deels omdat ik daartoe de Soldaten
school zelf langduriger en grondiger in de
practijk zou moeten hebban toegepast, dan ik
tot nog toe in de gelegenheid was te doen,
hetgeen me een beter denkbeeld zou geven
van haar practische werking, dan ik me tot
dusver kon vormen. Maar wel lijkt 't me
eigena»rdig hiar de meer uitgebreide kritiek"
weer te geven, waarvan Oreuius de proeve
van bewerking" leverde (het bewezen aan
anderen overlatend) en die op mijn verzoek
werd samengesteld door den sergeant P. J. Reule
van het 4e Regiment Infanterie, welke
onderolficier seder' de invoering der Soldatenschool
de gelegenheid had, dat reglement in de practijk
duchtig toe te passen. Waar het herhaaldelijk
vernieuwen en veranderen der regleinei.ten en
voorschriften sooomigen doet vreezan, dat hier
door het vertrouwen in de eensgezindheid,
begitiselvastheid en militaire geloofsovertuiging
der leidende autoriteiten wordt ge cUokt, heelt
het ongetwijfeld waarde eer.s naar een stem
uit de lagere rangen te luisteren, die van
waardeering van het streven dier autoriteiten
getuigt.
Ik laat de bedoelde beschouwing hieronder
in hoofdzaak onveranderd volgen:
Punt 10e van de Soldatenschool wordt door
Oremns genjeind als een voorbeeld van de uiterst
gebrekkige redactie. De uitvoering van dit com
mando is echter zeer juist offlBchreven; eeu andero
lezing is onmogelijk. itv.: Als de eerste beweging
van punt 81, doch "Ie tromp eenigszins naar links
hellend (hierin w»rdt de man vrijgelaten, want
hij kan volgens punt 103 de kolf zelfs teyen het
lichaam drukken); met de rechterhand den loop
en daarna do tasch openen (punt 98 en 9), den
dichtit bij het geweer staanden houder nemen
(kan niet anders ijn dan de voorste aan de zijde
van de koppeljjlaat) en dezen in het magaznn bren
gen, waarbij niet den duiui op het achtereinde
wordt gedrukt, tot de nok onder den houderhaak
vat (de man mag hiernaar zien, [juut 100); deii
loop sluiten ipunt 98); het geweer bij den voet
zetten en de houding aannenien4van punt 77 (als 82).
Opm.: Is het geweer aan den schimder, dan wordt
het met de'linkerhand in den aaügeduiden stand
gewacht. Na de ui;voering blijft het geweer bij
den voet. (De rnan heeft geleerd het geweer van
den schouder te nemen als in punt 80 en 81;
overigens behoeft bij de geheele beweging geen
gelnkheid gevorderd te worden, aangezien het com
mando cursief ged ukt is).
Het gymnastieü-voorschrift is volgens Oremus
thans tot ntiodztikelijke bijlage van de Soldaten
school bevorderd. Uit liet cursief drukken der
wo >rden nuuelzakcl ij ke liijlatje valt af te leiden, dat'
het gymniXstiviU-vuurschiit't, bij de Kecrutetibchoul
niet als zoodanig werd beschouwd. Dit was ounoo
dig, omdat de Kjcrutenschool zelf in een dergelijk
voorschrift voorzag, waarin de bewegingen meten
zonder geweer geheel gelgk waren aan die in de
Handleiding bij de Gymnastiscbe Oefeningen ge
noemd. Waar men dus aanvankelijk eeu
gymnastiekvoorschrift in duplo had, heeft men er nu ee/i,
dat geheel overbodig was, weggelaten.
Oremus xegt: de in punt 19 vastgestelde be
weging is klakkeloos overgenomen uit de vroegere
aïloveringen, Waartoe dient ?;/?" Op die laatste
vraag luidt het antwoord: om daar, waa^ de ruiiire
niet toelaat voorwaarts te openen, de manschappen
toch zoodanig te plaatsen, dat zij elkaar niet hin
deren bn de uitvoering der gyruiiastisehe
oefiningen. Wat de eerste zinsnede aangaat, bemerkt
men bij vergelijking van pnnt 19 Soldatenschool
met punt H, hoofdstuk I, llecruteuschool, dat de
uitvoering aanmerkelijk verschilt en vereenvoudigd
is, dm met klakkeloos overgenomen. Punt 14
spreekt van rechts en links openen, punt 19 alleen
vali links. Verder moesten volgens j,unt 11 duor
de manschappen van het vooiste gelid, ook al
hadden zij, als no. 2, maar twee passen te doen,
de volgende bewegingen gemaakt worden: rechts
(links) om maken, met den v.-isnelden pas recht
vo-H-uit marcheeren, halt en front maken en het
hooid naar rechts (link») draaien. Volgens punt 19 :
elke man van dit gelid neemt naar links den be
volen afstand. Uit een en ander valt op te maken
dat. er wel degelijk aan geducht is, met
eerstheginnenden te doen te hebben; de man heeft niets
anders te verrichten dan tözorgen den bevolen
afstand te krijgen van zijn rechter neveuman (voor
waar geen groote moeilijkheid): daarna draait hij
het hoofd naar rechts eu phiatat zich op dezelfde
lijn als zijn rechter buurman.
Ten einde in de allereenvoudigste dingen to
kunnen onderwezen worden, zegt Oreraus verder,
moeten die zelfde leerlingen o. ra. bet volgetufo
voijritf kennen :
lo. De hou ling van den soldaat (een samenge
stelde gewrichtsuefening, eventueel resultaat van
goed geleide enkelvoudige gewrichtsoefeningen, die
de leerling nog ondergaan moet).
Welke gymnastische bewegingen zijn er echter
noodig om een niet misjormd man de houding te
doen aannemen?
2o. Het beoordeelen van de totale lengte van
eenige passen (vooral niet ongeveer).
Ia den regel wordt op hoogstens twee passen
geopend, daar deze afstand voldoende is om geen
neverilieden te hinderen. De soldaat moet dus alleen
den al'suind van 2 pas (1.5 il.) kunnen beoordeelen.
4o. Itichten met grootere ttzaschenruimten dan
hun later geleerd zal worden.
In punt 19 wordt niet van richten gesproken
(wel in punt 11 Kecrutenschoo'). De manschappen
draaien het hoofd rechts en plaatsen zich
gelidsgewijze op n lijn.
5o. Draaien met het hoofd (hetgeen later nog
geleerd moet worden).
Puut l van de Inleiding zegt: De bonding en
het voorbeeld van den onderwijzer zijn van veel
belang. Hij moet bij het eerste onderricht eener
bcu'fffnty haar uitleggen, en, waar mogelijk, voor
doen hetgeen hij commandeert. De onderwijzer
heeft dus. alvorens tot do uitvoering over te gaan,
als voorbeeld het hoofd naar rechts gedraaid.
Zouden de manschappen deze beweging, zonder
dat zy als gymnastische oefening is onderwezen,
niet kunnen uitvoeren?
Ten eiude tot de uitvoering der schijnbaar on
schuldige [beweging] te kunnen overgaan, vervolgt
Oremus, dn-nen vooraf de volgende vragen te zijn
beantwoord:
lo. Het achterst© gdid moet het genoemde aan
tal passen achteruit gaan; worden daarmede be
doel t achtorwaartsche of gewone passen ?
Het reglement spreekt niet van hot genoemde
aantal passm achteruit gaan, maar zegt: het
achterste gelid begeeft zich, langs den kortsten
weg, c/i /'<?/ i/i'iineiii'l iiim/fil /xi.w», achter enz.
De Soldatensehool bevat trouwens maar rrn
aehtcrwaartschtm pas, zijnde de marsen m-lit achter
uit. Door di'Zijn pas kaa het achterste gelid dus
nooit op ztn plaats komen.
2o. 31oetrn (Ju p^sson wurkeiijk gemaakt worden,
of is de uitdrukking pasien slechts als maat ge
noemd?
Natuurlijk slechts als maat. Dit is juist de groote
verandeiing in dit punt. De vorige aflevering vergde
dat elk man een bepaald aantal passen maakte ;
uu spreekt m^n vau den vereiacbten afstand
(zijnde ... p»asbiij.
80. Moet de Ie pas van de halve grootte gemaakt
worden, volgens punt 33? Zoo ja, hoe dan verder
bij bv. 2 passen ?
Aangezien den recruut vrijgelaten wordt op
welke wijze y den bevolen afstand wil nemen
(dit kan dus Ouk door een zijwaartsche beweging
geschieden), komt het er niet op aan of de eene
pas de helft van den andere is.
4o. Wat moet de tussohenruimte tusBchen de
manschappen zijn; een veelvoud van 75 cM. of
een veelvoud van 75 c AI. + de normale
tusschenruimte + ± 3 dM. ?
Deze vraag zou reden van bestaan hebben,
wanneer de uitvoering plaats had volgens puut 14
K:crutenschool. Wanneer daarbij b v. no. 2 de be
weging uitvoerde, maakte hij rechts (links) om,
marcheerde rechtuit tot hrj den bevolen afstand
had verkregen, deed dus . .. passen van 75 cM.,
maar had dan bovendien nog den afstand van ±
3 dM. dien hij reeds in gesloten orde had. Had de
afstand alleen ten veelvoud van 75 cM. moeten
zijn, dan zoudtn de manschappen den laatsten pas
dus 76 cM. 3 du. = 45 cM. groot hebben
moeten maken (in stri)d met 7^ en 71
Itecrutensohool) ; derhalve waa volgens de llecru em<ch.jOl
de afstand . .. passen + ± 3 dM. Volgens punt 19
S ildateLsch'iol echter nemen de manschappen den
bevolen afstand naar links, zijnde ... pas; aange
zien nu de passen als maat gebezigd worden, is
dus de totale afstand een veelvoud van 75 cil.,
zonder meer.
5o. Wat moet de afstand zijn tusschen het voorste
en achterste gelid?
Hier is wederom sprake vau den pas ala maat,
dus de afstand is een Vfelvoud van 75 cM.; de
coëfficiënt te bepalen door het aantal passen waarop
geopend wordt.
60 In welke tijdmaat moeten de verschillende
bewegingen g-schieden?
Volgens puut 10 Soldatenachool bij geoefende
manschappen in den gewonen pas ; by het eerste
onderricht behoeft, die snelheid met gevorderd te
worden. Ook zonder een vergadering te beleggen,
is het antwoord op deze vraag duidelijk uit punt 10
te lezen.
7o. Staan de miDSchappen bij het Ie commando
op de plaats rust of in de houding?
Daar men bij de behandeling van een reglement
met ongeoefenuen met het begiu aanvangt, mag
men dus aannemen dat, vóór punt 19 onderwezen
wordt, de man reeds eenigermatögeoefend is in
de punten 4 tot en met 13. Volgens punt 4 kan
dus de houding worden aangenomen ; het daartoe
dienende commando gaat aan het in punt 19
genuemde commando vooraf; ware het in punt 19
opgenomen, dan zou een beschuldiging vau over
lading en al te groote duidelijkheid waarschijnlgk
niet zijn uitgebleven.
80. Moet de onderwijzer de richting beoordeelen
na staat" gecommandeerd te hebben; zoo ja,
waarom bet dan niet gezegd evenals bij de andere
richting ; zoo niet, wolk onderscheid is er dan in
beginsel tusschen richten en richten ?
De onderwijzer mag volgens de Bepalingen
omtrent het Cummando geen opmerkingen maken
tusschen waarschuwings- en uitvoeringscommando ;
de vraag is dus overbodig. Maar bovendien in
punt 19 wordt niet van richten gesproken; de
manschappen plaatsen zich op n lijn. Het woord
richten is juist weggelaten, waarschijnlijk niet bij
toeval. Wat de ongt-iyktijdigheid der uitvoering
aangaat, geer. der manschappen is een beletsel
voor zijn nevenman; de beweging zou evengoed
gelijk aangevangen kunnen worden.
Oremus vraagt of een onderwijzer geen kans
zou zien om lüsoldaten-leerlingen zoodanig te
plaatsen, dat zij elkaar bij de beoefening der aller
eenvoudigste gewrichtsoefeningen niet hinderen,
ook al bestond punt 19 met? Zeer zeker zon dat
kunnen, vooral door eeu onderwijzer, die bij de
uitlegging van het reglement zijn gezond verstand
gebruikt, niet denkt aan listighederi die er uit te
distilleeren zijn. en punt 19 liberaal opvat en toe
past. Maar het is niet noodig, want punt 18 zegt:
de uitvoeringen geschieden overeenkomstig de om
schrijving in de Handleiding bij de Gymnastische
Oefeningen. Wat voor bezwaar is er dan tegen om
een klas eeratbeginneuden eenvoudig 4 rijen met
6 passen te formeeren (volgens Handleiding), in
welk geval de man niet meer behoeft te kennen
dan het maken van 2, 4 of 6 passen. En aangezien
de gewone pas bijna in 't geheel niot meer ver
schilt van den natuurlijken gang, ja zelfs zonder
blijkbare inspanning en ongedwongen moet worden
uitgevoerd, kan eeu klas tut de behandeling van
deze beweging overgaan wanneer de manschappen
van l tot O kunnen tellen.
Punt 19 kan dus blijven be&taan, en kan onder
wezen worden, wanneer de manschappen de over
eenkomstige bewegingen iu de Soldatenschool reeds
eenigermate meester zijn."
Aan deze beschouwingen, die werden
neerireven zonder dat de samensteller de
mogelijkheid van een openbaarmaking ver
moedde, zal ik niets toevoegen, evenmin mijn
oordeel er over uitspreken.
Voor her, die van meening zijn. dat afwis
seling van spijs doet eten, dat verandering en
vernieuwing een voorbehoedmiddel zijn tegen
insutfen, en die den moed nog niet hebnen
opgegeven, al zijn zij ook aan de
vyf-entwintigste aflevering van het
Recruten-tijdschrüt voor hen lijkt htt me de moeite
waard de hierboven geleverde proeve van kritiek
eens met die van Oremus te vergelijken.
J. TERSTEEO,
Luitenant der Infanterie.
Gouda, 12 Mei 1900.
Eene ontdekking!
In het jaar 1900, zoo zal het luiden in
de annalen van het Ministerie van Finan
ciën, werd er aan dit departement een
belaiigrijke ontdekking gedaan. Opeen mooïen
frisschen morgen in de maand Maart 1),kwam
men tot het besluit, dat de verhouding
tusschen h«t verstand van een meester in
de rechten lot dat van een niet-meester in
de rechten moest zijn als O tot l, althans
in het verwerven van practische
registratiebekwaamhedeD.
Op dien bfwusten morgen toch werd eene
thans tot Koninklijk Besluit verheven
regeling ontworpen, volgens welke zij, die
aan het examen voor surnumerair der regi
stratie en domeinen wenschen deel te nemen,
voortaan in plaats van 2, 3 jaar, onmid
dellijk aan het examen voorafgaande, op
een registratiekantoor moeten zijn werk
zaam geweest. Echter werd deze termijn
voor meesters in de rechten ingekort tot
op een halt' jaar.
Ik vraag me zelf af, wat raag de rede
zijn van deze uitzondering ?
Wat mag de reden zijn, dat een advocaat
geceiiseerd wordt een zoo uitgebreid en
moeielijk beheer als dat van een registratie
kantoor in zes maanden machtig te kunnen
worden, terwijl er wel geen ontvanger zal
te vinden zijn, die eene dergelijke fictie voor
zijne rekening zou durven nemen.
Eu deze fictie er eenmaal zijnde, vraag
ik me wederom af', waarom weid deze
uittluitend voor meesters in de rechten in
her. leven geroepen ?
Waarom werd yAj niet uitgebreid tot
candidsiat-notarissen, die door hunne
oplei
1) Bedoeld wordt het Kon. Besluit van
oO .Maart 10UU, no. ',^. (iiïd.)
ding genoodzaakt zijn althans op beperkte
Behaal kennis te nemen- van de sociale
wetten, welker kennisneming voor een
advocaat, ter verkrijging van zyn graad,
geen vereischte is.
Waarom vooral, werd eindelijk deze zoo
gunstige bepaling ook niet onder het bereik
gesteld van hen, die reeds drie jaar of'
langer op een registratie-kantoor wtrkzaam
waren, zoodat deze personen voor het ver
volg konden volstaan met een stage van
een halfjaar, onmiddellijk aan het examen
voorafgaande. Me dunkt voor de laatste
kategorie, waaronder personen zijn, die reeds
een voldoend examen achter den rughebben,
ware deze bepaling rationeel eji billijk;
alleen had men zichzelf dan wellicht afge
vraagd : waarom dit niet reeds vroeger aldus
geregeld ?
In tusschen de gezaghebbenden in den
lande oordeelden anders. Zij oordeelden
het nuttig en noodzakelijk eene fictie, een
toestand niet met de werkelijkheid rekening
houdende, in het leven te roepen uitsluitend
ten gunste van meesters in de rechten.
Nog ateeds en met mij waarschijnlijk
menig registratie-ambtenaar vraag ik me
af: wat mag de rede zijn van een zoo grove
onbillijkheid?
GIJS.
Sccialz
U
HflIHIIMMItlinilMIMHIllllltllllllllMIIH
Woïnpooil en
Niet alleen de gezondheid maar ook de
moraliteit leidt onder de te kleine woning.
Men kan aannemen dat een
dagloonerswoning afkeurenswaardig wordt als ze
minder dan 8 M2, wonicgoppervlakte per
persoon aanbiedt. Het vrije wooreoppervlak
ontstaat als men van het woningoppervlak
de grondruimte van bedstede(n), glazenkast,
schoorsteen en muurkast, benevens die van
het verplaatsbare meubilair als stoelen,
kasten en tafels aftrekt. Wat dan over
blijft is de ruimte waarop het
dagloonersgeziu zich vrijelijk kan bewegen.
De oude onderzochte woningen van »de
Bouwonderneming Jordaan" hadden in
82 pCt. minder dan 8 M2, woningopper
vlakte per persoon. Een groot aantal wonin
gen gaf zelfs minder dan de helft van deze
ruimte. Het woningoppervlak voor 24 pCt.
der woningen was 3 tot 4 M2., voor 14 pCt.
was 2--3 M2, en voor 3 pCt. was 1-2 M2.
Trekt men daar eens af de vaste getim
merten, als bedstede(n) enz. benevens het
kleinste meubilair dat wij aantroffen en
dat bestond uit l tafö), l kast, l kisten 3
stoelen, dan blijkt hoe ellendig klein deze
woningen zijn.
Ziehier twee voorbeelden betreffende het
woning- en het woonoppervlak.
In een kamer op een 2e verdieping woonde
een stucadoor met vrouw en drie kinderen
van 17, 10 en 10 jaar benevens een klein
kind van een paar maanden. Het woning
oppervlak voor allen te zamen was 10 M2.
Na aftrek van het getimmerd meubilair
bleef er 7.25 M1, vyoonoppervlak over,
waarop stonden l tafel, 5 stoelen, l kast
en l beeremmer (Er was geen privaat, geen
gootsteen en geen duinwater kraan). Het
woonoppervlak was dus + l M2, per perscon.
In een kamer op een Ie verdieping woonde
een echtpaar met 4 volwassen kinderen en
2 kleinkinderen. De woning had 10,50 M2.
woningoppervlakte. Na aftrek ; van 't ge
timmerd meubilair bleef er 7.75 M2, over.
Daarop stonden l leunstoel, 4 sioelen, l kast
en l potkachel. Zes personen van de acht,
moesten op stoelen of op den grond slapen.
Om daartoe ruimte te vinden werd 's nachts
de pijp uit de kachel genomen en de laatste
meer in den hoek van de kamer gezet. Het
woonoppervlak was in dit geval dus veel
minder dan l M2, per persoon.
* *
*
Wij onderzochten de woningen ook naar
het getal der verschillende woonruimten
waarbij aangenomen werd, dat onder «woon
ruimte" is te verstaan : eik onderdeel der
woning dat niet gebruikt wordt als kast of
privaat en dat van de overige woning is
gescheiden door een deur.
Volgens dezen maatstaf vonden wij dat
slechts l pCt. der woningen uit 4. dat
4 pCt. uit !i, dat 38 pC<. uit 2, en dat
57 pCt. uit l ruimte bestond.
Men kan de deugdelijkheid eener woning
opmaken uit het gebruik dat van de ver
schillende woonruimten gemaakt wordt.
Wordt elke ruimte voor n doel gebruikt
dan is de goede verhouding tusschen de
woning en hare bewoners gevonden. Dient
b.v. de woonkamer tot wonen, de
slaapruimte tot slapen en de keuken o-m er te
koken, dan voldoet de woning aan redelijk
te stellen eisenen.
Van 143 ruimten werden slechts 42 ge
bruikt voor n doel, 25 werden voor twee
doeleinden gebruikt, 72 waren tegelijk woon
ruimte, slaapplaats en keuken en waren
om die reden afschuwelijke verblijven.
Doch het ergste werd gevonden in 4 wo
ningen waar de kamer behalve als woon-,
si aapruimte en keuken ook nog als werk
plaats dienst deed.
Wij hebben naar aanleiding van een
woningonderzoek iu Frankfort, 2) de toe
standen in het slechtste deel van deze
duitsche stad vergeleken met die van ons terrein.
In Frankfort kwamen voor:
op n woning 2.13 ruimten e;i ~> bewo
ners, van welke 2,00 boven 14 jaren en l3 -IQ
onder 14 jaren,
op n ruimte 2.34 bewoners en wel 1,21
boven 14 jaren en 1,23 onder 14 jaren.
De Jordaan proef leverde nog afschuwe
lijker verhoudingen op.
Wij vonden:
op n woning 1.48 ruimten en 4.34
bewoners van welke a.82 boven 14 jaren en
1.52 onder 14 jaren.
op n ruimte 2,92 bewoners van welke
l.-^'l boven 14 jaren en l.Üonder 14 jaren.
Ergo: de Jordaan woningen waren aan
merkelijk kleiner dan die te Frankfort,
doch het a,antal bewoners was aanmerkelijk
grooter en meer volwassen. Is de toestand
1) Zie het Weekblad De Amsterdammer
No. 1190 en 1195.
2) Die Wohnungsyerlniitnisseder rmsten
Klassen in Frankfurt ani Main und ihre
llefbrrn durch kommunale Fürsorge.
Fraakfurt a/M. Keinhold Hülsen 1899.