De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 10 juni pagina 1

10 juni 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1198 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD YOOR NEDEBLAO Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS YAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad ii verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard das Capncines tegenover hit Grand Café, te Parijs. Zondag 10 Juni. Ad verten tien van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annouce> uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE U Keulen en door alle filialen dezer firma. I H H O U ». VAN VEERE EN VAN NABIJ: De Ongevallen wet verworpen, door S. p. p. Geneesknndige armenzorg. Een geheugen-opfrissching. Pacht en Loon-Commissiën, door J. B. Snellen. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Volkshuisvesting op het platteland, door 8. p. p. TOONEEL EN MUZIEK: "Wean wir Toten erwachen, door C. F. van der Horst. KUNST EN LETTEBEN: Kunst in Nederlandsoh Indië, door B. W. P. Jr. Ursnle Hagen, door W. G. Nonhuys. Ons volkslied in zijn nationale beteekenis, door L. H. Grondys. FEUILLETON : Hun Zoon. Naar Will Payne, door G. W. BECLAMES. VOOB DAMES: Vrouwenbelangen in Berlyn, door O. De vrouw en haar leven, door Vera. Goed voorgaan doet goed vol gen, door A. D. - L. Vereeniging voor Vrouwen kiesrecht. Allerlei, door Caprice. SCHAAK SPEL. FINANCTEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Haagsche Brieven, door De Ooievaar. ALLEBLEI. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. De Ongevallenwet verworpen. Het gezag is daar, waar het kan gehandhaafd worden. En waar was ooit een regering in staat den wil der natie voo tdurend voor den haren te doen bukken? Is het niet het volk, dat de re gering, waarin het een mishagen heeft, verjaagt? Mr. C. W. OPZOOHEB 1). Wat wij voor veertien dagen in dit blad wel onwaarschijnlijk noemden, maar, ge dachtig aan de groote mate van brutaliteit door de reaktie in het laatste halfjaar ontwikkeld, toch niet voor onmogelijk hielden, is gebeurd. De Eerste Kamer heeft de Ongevallenwet verworpen. Het wetgevend lichaam, saamgesteld uit de rijksten en aanzienlijksten in den lande, heeft voor ons hoogste rechtscollege in hoofdigheid niet onder willen doen. Het Nederlandsche Volk vroeg om revisie van het vonnis dat drie misschien onschul dige mannen in de gevangenis houdt. Zijn vertegenwoordiging werkte mede in haar geheel bijna om de mooglijkheid daar toe te openen. De Hooge Raad, misbruik makend van de hem door het volk toe bedeelde onafhankelijkheid, weerstond den wensch der menigte om het prestige van eenige zijner protégés leden der rechter lijke macht althans in schijn te redden. Het solidariteitsgevoel met ambtgenooten, rger misschien: de vriendschap voor ver wanten en kennissen, sprak luider dan het plichtsbesef. En die gebeurtenis heeft thans haar wederga gevonden. De Tweede Kamer bracht tot stand een Ongevallenwet die La langdurige en lang dradige beraadslaging met vijf maal meer stemmen vóór dan tegen aangenomen werd. Op een manier die zonder voor beeld is in de geschiedenis der Nederlandsche Politiek, gaf het volk te kennen die Ongevallenwet te begeeren. Twee weken geleden stroomden zeker meer dan zeven duizend menschen, mannen en vrou wen, waaronder vierhonderd afgevaardig den van veertigduizend georganiseerde arbeiders, in de residentie saam, om uiting te geven aan hun wensch, dat het ont werp wet zou worden. Honderd vaandels werden door 's-Hage's straten gedragen; de roodgekleurden der socialisten mochten niet uitwaaien; maar genoeg anderen bleven er over om de lange Hobbemaatraat te vullen; vreedzame witte vlaggen met een enkele kenmerkende streep; roodwit-blauwen, wellicht protesteerend tegen het internationaal karakter van de arbei dersbeweging; en voorts tallooze banieren vertellend van den arbeid hunner volgers: de locomotief vertoonend die den spoor wegbeambte verplettert, of prijkend met bijl en zaag die azen op de handen van den timmerman; met de ladder waarvan schilder en metselaar verminkt naar be neden tuimelen. Zóó uitte het krachtigste en zelfstandigste deel der Nederlandsche arbeiders zijn verlangen. Maar goede hoorders verstonden ook de wenschen van wie minder luidruchtig en vrijmoedig ze kenbaar maakten. Menig adres door katholieke arbeiders geteekend heeft het Binnenhof bereikt. En ofschoon het or gaan der orthodoxen, waarschijnlijk uit spijt over de verwerping van het amende ment huns aangebeden chefs, Dr. Abra ham Kuyper, zich tegen de adresbeweging verklaarde, was bij enkele afdeelingen de natuur zooveel sterker dan de disci pline, dat ook zij op aanneming aandrongen. De heeren hebben er hun voeten aan 1) Volkswil en vrjje verkiezingen, een politische bydrage van mr. C. W. Opzoomer, Leyden en Amsterdam 1848. geveegd. Of het gegaan is met heimelijken angst voor de gevolgen, valt voor ons, die met den besten wil van den wereld ons niet kunnen verplaatsen in den gemoedstoe stand van een Eerste-Karaerlid, moeilijk uit te maken. Er is overmoed die althans tijdelijk elke vrees verbannen kan. Maar zooveel is zeker, dat, d,ls er aarzeling bestaan heeft, hetzij voortvloeiend uit angst om ontevredenheid gaande te maken, hetzy men vergunne ons een oogenblik te verwijlen bij de gedachtedatEerste-Kamer leden óók menschen zijn hetzij door het beter ik, dat voor het oog verschijnen deed de duizenden wier schadeloosstelling voor verminking honger is, zooveel is zeker dat de ondeugden van den industrieelen rijkdom: hebzucht en heerschzucht, alle bangheid en goedheid tot zwijgen hebben gebracht. De hebzucht die elke overweging van moreelen aard den toegang tot hun gedachtenwereld ontzei; die voorkwam dat zich de vraag opdrong: moet ik van mijn te-veel soms iets afzonderen om wie in mijn dienst zijn gezondheid liet voor erger te behoeden; die aanhitste: houdt wat je hebt en ziet dat je meer krijgt De heerschzucht die vergeten deed dat er iets is wat men noemt: politiek beleid; die op den achtergrond drong de beteekenis van een conflict tusschen de volks vertegen woordiging en een instituut, overgebleven uit een vroeger tijdperk met een anderen regeeringsvorm, in den hedendaagschen gansch niet passend, do- r de openbare meening geduld maar mér ook niet; die niet vroeg of op den duur het gezag ge handhaafd zou kunnen worden door een lichaam dat niet den wil der natie, maar de wensch van eenige weinige rijken volgt.... Vroeg of laat moest gebeuren wat thans is geschied. De Tweede Kamer, recht streeks beïnvloed door den volkswil, zelfs waar zij is samengesteld uit personen die van nature geneigd zijn de belangen der rijken meer te tellen dan die der armen, moet, om hare kiezers te voldoen, lang zamerhand er aan gelooven demokratische wetten te maken. Van schijnvertooningen als de leerplichtwet, krijgt ook het goedgeloovigste publiek op den duur genoeg. Het verlangt zwaardere kost. Niet heelemdal voor niets draagt zij de naam van wttsvertegenwoordiging. Af en toe zullen voortaan w/fcswenschen in wetten door haar worden belichaamd. Wetten die in grijpen in de rijkdommen-verdeeling, en daardoor middellijk, soms ook direct, de verhouding wijzigen waarin heer staat tot knecht: dezen rechten geven, genen plich ten opleggen. Wetten die de rijke heeren, en vooral de fabrikanten onder hen, vol strekt niet aanstaan, en die zij, door middel van de Eerste Kamer, hun bestemming zullen trachten te doen missen. Want de Eerste Kamer staat evenmin als de rech terlijke macht onder rechtstreekschen in vloed van het volk. Zij kan om zoo te zeggen doen en laten wat zij wil, en wij mogen toekijken. ' Ons te vleien met de hoop haar »om te zetten" heeft veel van in betaling aan te nemen van een wissel op de toekomst. Als daar elke maatregel dien de arbeiders gaarne, en de patroons ongaarne zien, op moest wachten, zou het er treurig uitzien. De Eerste Kamer kan voor de rijken en gewichtigen in den lande een scherp en nimmer falend wapen zijn om zich tegen de demokratie te verzetten. Maar een wapen, gelukkig, dat den terugslag ondervindt van elke wond die het aan zijn vijanden toebrengt. En een wapen dat al broos is, niet veel meer verdragen kan. Een halve eeuw ge leden schreef Opzoomer: »Zoo blijft dan alleen het volk over als de grond van alle gezag, dat in den Staat wordt uit geoefend. Alleen bij het volk zelf berust de souvereiniteit". En zoo denkt niet alleen hij, zoo denkt thans de groote meerderheid der ontwikkelde menschen. Niemand weet redelijke theoretische gron den aan te voeren voor het bestaan der Eerste Kamer. Het volk is souverein; de wil der meerderheid moet geschieden. Is het dan niet door het dwaze heen, als de vertegenwoordigers der meerderheid gesproken hebben, nog eens hun uitspraak aan de goedkeuring van een bij getrapte verkiezing uit de hoogstaangeslagen en eewichtigen verkoren college te onderwer pen? Slechts wie ontkent dat de souve reiniteit berust bij het volk kan dat op goede gronden ontkennen. En zijn tijd is voorbij, was het voor vijf tig j aren reeds, en komt niet meer terug. Dat het bestaan der Eerste Kamer zoo lang onaangevochten is gebleven vindt zijn oorzaak in haar onbeduidendheid. De demokraten hebben daar hun voeten aan geveegd. Sfcork en Regout en hun vrien den heffen haar thans uit haar vergetel heid op; zij hebben het oude geweer van den zolder gehaald, en de arbeiders doen voelen dat het nog schoot; maar zij heb ben meteen het blootgesteld aan weer en wind; binnenkort zal het kritiek er op regenen. Niet op de handelwijze van de Eerste Kamer, die verklaarbaar is. Maar op haar bestaansrecht. En zij zal terug moeten zinken tot haar vroegere onbe duidendheid of, vroeg of laat, er het lootje bij leggen. Wat nu, vragen de couranten, wat nu? De Eerste Kamer ontbinden? Het ministerie naar huis? Een nieuwe wet? Wat nu? Och, dat komt er, de vraag zoo opgevat, weinig op aan. Een goede ongevallenwet zal men voorloopig niet krijgen. 2) Vraagt men ons, wat nu, dan is er maar n antwoord. Met alle kracht, met pen en woord van leer getrokken tegen de Eerste Kamer. De democratie moet haar vernietigen. Zij is de vijandelijk heden begonnen. Laat men haar met rust dan zal ze de wetgeving verlammen. Niet enkel de sociale wetgeving is haar een doorn in het oog. Met groote felheid zal zij zich verweren tegen invoering van algemeen kiesrecht; met ware woede tegen een hervorming van het belastingwezen op democratischen grondslag, die vroeg of laat moet komen. Maar gaat men haar met kracht te lijf, dan zal het onver. dedigbare ding moeten buigen of breken. De slagen van wie strijden voor den voor uitgang zullen haar treffen, keer op keer. Onmachtig zal zij wezen om hun argu menten te weerstaan. Ze zal buigen, on beduidend worden als voorheen, of breken, voor goed van het tooneel verdwijnen. S. p. p. 2) Nadat dit artikel gezet was deed de minister-president z^jn belofte van een nieuwe wet. Dat geeft weer wat hoop, indien de con cessies aan de iodustriëelen werkelyk van zoo geringe beteekenig zuilen z\jn, als hij het in de verklaring doet voorkomen. Hoe steviger de Eerste Kamer wordt aangepakt, des te meer kans er bestaat dat se niet ten tweede male een bruikbare wet zal verwerpen. armenzorg. Door een commissie uit de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering dei' Genees kunst, bestaande uit de heeren H. P. Kapteijn, G. W. Bruinsma en M. W. Pijnappel, de laatste thans voorzitter dier Maatschappij, is een rapport uitgebracht over de wijze, waarop in Nederland van Overheidswege ten behoeve van de arme en mingegoede bevolking wordt voorzien in de behoefte aan genees-, heel- en ver loskundige hulp. De commissie heeft een uitvoerig onderzoek ingesteld door middel van een reeks van vragen, die zij heeft toegezonden aan minstens n genees kundige in iedere gemeente en de aldus verkregen antwoorden, wat betreft ge meenten waar geen geneesheer gevestigd was of vanwaar geen berichten zijn inge komen, aangevuld met gegevens, op andere wijze verkregen. Zij heeft alles bijeenge bracht op uitvoerige tabellen voor iedere provincie afzonderlijk en deze staten, waarvan de publiceering te kostbaar zoude zjjn, door lichtdruk in beperkt aantal vermenigvuldigd ten behoeve van de bibliotheek der Maatschappij en ter expo sitie in de Algemeene Vergadering, dezen zomer te Middelburg te houden. In haar rapport heeft de commissie echter een beredeneerd overzicht gegeven van de door haar bijeengebrachte gegevens, waarop wij hier ter plaatse om verschillende redenen meenen de aandacht te mogen vestigen; in zijn geheel is het opgenomen in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, Dl. I No. 14, waarbij echter in aanmerking moet worden genomen, dat het voornamelijk loopt over de kleinere plaatsen en het platteland, daar de toestand in de meeste groote steden reeds in een vor:gen jaar gang van dat Tijdschrift werd medegedeeld. Wel heeft ten slotte de commissie »den indruk ontvangen, dat over het algemeen genomen de regeling dezer gemeente praktijk, zooals zij zich in Nederland voordoet, op dit oogenblik niet onbevre digend mog worden genoemd, dit neemt niet weg, dat zij volmrndig erkent, dat in vele gemeenten misbruiken en misstanden aanwezig zijn". Inderdaad is dit in hooge mate het geval hier en daar, zooals zij door tal van voorbeelden bewijst. Er zijn plaatsen, waar van gemeentewege hoegenaamd niets wordt gedaan om te trachten geneeskundige hulp aan behoefiigen te verschaffen en die zich streng houden aan de omschrijving van art. 20 en 21 der armenwet, zoodat slechts bij «volstrekte onvermijdelijkheid" hulp wordt verleend bij wijze van politiezorg dus aan passanten; terwijl zij met het oog op deze artikels gerechtigd meenen te zijn de geheele zorg voor arme zieken te mogen overlaten aan de kerkelijke besturen. Zelfs bij weigering dezer laatsten om zich daarmede te belasten blijven sommige ge meentebesturen dit standpunt handhaven, zooals onlangs nog gebleken is bij een verschilpunt tusschen den gemeenteraad van Zwolle en den geneeskundigen inspec teur van Overijsel. In de gemeenten, waar de burgerlijke overheid wel meer of mindere zorg besteed aan de geneeskundige hulp der armen, springt nog de zonderlinge regeling in het oog, dat zij, die daarvan zullen genieten, op de lijst van vastbedeelden moeten zijn opgenomen of dat in allen geval hun namen moeten voorkomen op eene lijst, ieder jaar bij 't begin van 't jaar vastgesteld. Merkwaardig is zeker de regeling, volgens de commissie op sommige plaatsen voorkomende, dat de geneesheer belast met de armen-praktijk zelf in overleg treedt omtrent de personen, die al of niet gerangschikt zullen worden onder hen, die recht hebben op kostelooze behandeling. Zonder onderscheid wordt deze kostelooze verstrekking van geneeskundige hulp door de gemeentebesturen beschouwd als »bedeeling" in den zin der wet en de com missie verzuimt niet er aan te herinneren, dat dit elders, Zwitserland en Denemarken, niet het geval is. Met het oog op ver schillende feiten, die de commissie heeft waargenomen bij het nazien van tal van instructies der gemeente-geneeskundigen, vestigt zij de aandacht op sommige be palingen. Zeer vele dezer instructies dragen duidelijk de kenmerken, dat zij vooral ook zijn ingericht in het belang der gegoede ingezetenen eener meestal kleinere ge meente, die door het toekennen van een meer of minder hoog jaarlijksch salaris uit de gemeentekas zich de zekerheid willen verschaffen voor zich zelf niet verstoken te zijn van de nabijheid van een genees heer. Wel worden den eventueel zich te vestigen geneeskundige, allerlei verplichte diensten opgelegd ten behoeve van de ge meente zooah het doen van lijkschouwing, het vaccineren, het keuren van schutterplichtigen, van tijdelijke verlofgangers, van brandspuitgasten, enz., maar alles te zamen staan deze een enkele maal voor komende verrichtingen vaak niet in ver houding tot de grootte van het gemeente traktement. Zeer duidelijk ligt daarin dus een premie op de vestiging en het voortdurend verblijf van den geneeskundige binnen de gemeente. Wanneer nu de benoemde daarvoor na genoeg met geen armenpraktijk wordt be last, strekt het geld uit de gemeentekas ten voordeele vaii de niet-on vermogende inwoners der gemeente, aan wie daarvoor de gelegenheid wordt aangeboden zich in tijd van nood op meer gemakkelijke en minder kostbare wijze te voorzien van geneeskundige hulp dan wanneer die an ders allicht uit een min of meer verwijderde plaats moest worden geroepen. Al kunnen nu niet bepaalde personen worden aange wezen, het is zeker dat op die manier enkele ingezetenen ieder jaar bijzondere voordeelen genieten door het toekennen van het salaris aan den gemeente-genees heer, te stuitender wanneer niet te gelijker tijd en in de eerste plaats aan alle behoeftigen door middel dezer gelden vol doende hulp wordt verzekerd. Op onderscheidene plaatsen worden door het Rijk en de Provincie subsidiën ver leend, ten einde de vestiging van een geneesheer aldaar aan te moeidigen; bij het toekennen daarvan worden zelfs hoe genaamd geen waarborgen gevraagd, dat althans de armen daar ter plaatse voor deze bijdragen behoorlijk geneeskundige hulp zullen ontvangen. In enkele gemeenten neemt deze regeling het karakter aan eener bepaalde bedeeling, in den vorm van een tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige behandeling. Het sterkst komt dit uit te Wanneperveen, waar bepaald is, dat voor een zeker salaris de geneesheer eener naburige plaats: n maal, zoo noodig tweemaal per week, de gemeente zal bezoeken tot aan de Ketting brug en die dagen niet meer dan f 1. per visite zal mogen rekenen. Iets derge lijks ia het geval te de Wijk, waar de geneeskundige wegens hulp bij verlossingen, betreffende personen, die niet of in de 1ste klasse in den hooidelijken omslag zijn aangeslagen, hoogstens ?4.?en betreffende die, welke in de 2de en 3de klasse dier belasting voorkomen, hoogstens f5.?in rekening mag brengen en uit Kaswoude, of Spaarndam waar hij niet meer dan ?7.50 en f7.?voor eene verlossing mag rekenen of te Bruinisse waar hij gratis assistentie zal moeten verleenen in huis gezinnen, waarvan het hoofd op den hoofdelijken omslag overkomt tot en met een inkomen van ?500.?en te Bennebroek, waar kostelooze behandeling en gratis ge neesmiddelen moeten worden verstrekt aan ieder, die geen ?7.?per week verdient. Al valt het zeker niet af te keuren, dat door zulke bepalingen getracht wordt te gemoet te komen aan de onkosten voor geneeskundige behandeling, zoo drukkend voor menig arbeidersgezin, terecht merkt zeker de commissie op, dat ook met het oog op de kieswet de vraag overweging verdient of hier niet gedacht moet worden aan eene bedekte vorm van bedeeling. Aan het slot van haar zeer uitgebreid rapport wijdt de commissie met een voor beeld uit Zoeterwoude op eene manier van voorziening in geneeskundige hulp ten bate van armen en mingegoeden, die alleszins de aandacht verdient. De verschillende (5) geneesheeren aldaar hebben elk een ziekenfonds, waarvan het tarief voor ieder deelnemer is vastgesteld; het gemeente bestuur nu betaalt voor personen, die zij oordeelt zelf daartoe niet bij machte te zijn, het wekeltjksche fondsgeld. Hoe incidenteel en gebrekkig deze geheele armenzorg in Nederland wordt behartigd, springt duidelijk te voorschijn uit het verslag, en hoewel de commissie zich onmachtig verklaart om zelfs in groote omtrekken een regeling aan te geven voor genees-, heel- en verloskundige armen praktijk, zooals die in het algemeen zou kunnen worden toegepast, toch heeft haar omvangrijk onderzoek er haar toegebracht, zooals zij aan het slot zegt, »het wenschelijk te achten en met het oog op de moge lijkheid van herziening der armenwet in een misschien niet ver verwijderde toekomst zou dit van bijzonder nut zijn dat van Regeeringswege een nauwkeurig onderzoek worde ingesteld naar de wijze, hoe in alle bijzonderheden de geneeskundige armenzorg in de afzonderlijke gemeenten is geregeld, ten einde uit iedere regeling in de eerste plaats en zoodra mogelijk verwijderd worde al hetgeen daarin voorkomt strijdende met wettelijke bepalingen en opdat aan al het geen geheel of voor een groot deel ten bate komt ook van de meer of minder gegoede bevolking bij eventueele beoordeeling niet langer de officiëele kwalificatie worde toe gekend van geneeskundige zorg voor de armen." Een geheugen-opfrissching. In de Memorie van Toelichting, behoorende bij het in ons vorig nummer besproken wetsontwerp tot wijziging der Indische Comptabiliteitswet, geeft de Mi nister van Koloniën zich veel moeite om te betoogen, dat tijdens de totstandkoming en de eerste tien jaren na de invoering dier wet, de uitkeering van indische bij dragen (en overschotten ?) strookte met de toenmaals heerschende denkbeelden en slechts »enkele stemmen" zich daartegen verhieven. Daarmede moet dan, naar het schijnt, de »honorabiliteit" der zelfs in die jaren nog gepleegde onttrekking van vele millioenen aan de indische schatkist aan nemelijk gemaakt worden. Op zich zelf genomen vinden wij het argument, dat, zooals later blijkt, vooral dienst moet doen tot afwijzing van alle vordering tot restitutie van het genotene, nog al zwak. Al meent men, dat men recht heeft op eens andermans goed, dan zal men, indien men later blijkt zich ver gist te hebben, de teruggave toch niet kunnen weigeren omdat men tegoeder trouw gedwaald heeft! Ook zou men kunnen zeggen, dat die verkeerde denkbeelden ten onzent dan wel verbazend lang »geheerscht" hebben, daar Engeland, in 1858 plechtiglijk verklarend dat alle indische inkom sten uitsluitend ten behoeve van Indi zouden gebruikt worden, daarmede slechts een beginsel in toepassing bracht, reeds in 1778 ten aanzien van zijn koloniën in het algemeen uitgesproken, en men zou zelfs de vraag kunnen stellen of het »honorabel" is, Indiöte laten lijden onder een zoo verregaande achterlijkheid van zijn nederlandsche patroons. Maar gelukkig behoeven wij tot derge lijke voor onze nationale eigenliefde nog al pijnlijke operaties niet over te gaan, omdat, naar ons gebleken is, de Minister in zijn ijver om het bewijs van Nederlands honorabiliteit te leveren, wat verder ge gaan is dan de geschiedenis strikt genomen wel veroorloofde. In de eerste plaats is het opmerkelijk, dat alle staatslieden, op wier woorden en daden de Minister zich beroept, uitdrukke lijk verklaarden alleen dan het genot van bijdragen geoorloofd te achten, wanneer vooraf in Indië's behoeften was voorzien, terwijl de Minister uitdrukkelijk verklaart dat in die behoeften »verre van voldoende" voorzien werd. Zoodat, zelfs naar de des tijds »heerschende denkbeelden,'' die bij dragen eigenlijk ten onrechte blijken te zijn genoten! Maar in de tweede plaats is het vol komen onwaar dat destijds slechts enkele stemmen zich tegen de batig-slot-politiek verhieven. Reeds vóór de invoering der Comptabiliteitswet keurden mannen als Prof. R. Fruin, Jhr. Mr. H. C. van der

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl