De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 10 juni pagina 3

10 juni 1900 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

N», 119». D. E AMSTERDAMMER WEEEB'LAD VOOR NEBERLANEL ? ecbter th^is, dan zag by' zich verplicht Vet nachtverblijf- mei de overige negen te deelen. «p den solder ontbrak alle slaapgelegenheid. Finantieel onvermogen was in hoofdeaak oornaak van den bovenomschreven toestand." .Ia een andere woning, door- vier personen bewoond, trof ik twee bedsteden aan. Eén in liet woonveetrek n n- in het voorhuis. B\j verderft navraag kwam evenwel aan het licht «lab de eens tot kast was ingericht, terwyl in de andere vader, moeder, benevens zoon en dochter van l en 20 jaar gezamenlijk nacht verblijf Melden." « * *. Ik meen biermede genoeg te. hebben aan gevoerd om my'n eerste stelling: dat de voningtoestand in vrij welvarende dorpen nog ajlertreurigst is" te bewezen, en ga over tot toelichting der tweede: dat geen ernstige tinantieele be«wAren bestaan om daarin verbetering te brengen." Sprekende oser, de wy'ze waarop de huis eigenaren, hunne, woningen onderhouden, zegt de 'heer My's o. a.: als z< ker kunnen wy aan nemen dat in den regel de werkelyk ont vangen huur voor den eigenaar een rente is die hoog, zeer boog genoemd kan worden in yerhwdiog, tot de innerlijke waarde VAD de woning." Met dit citaat zou ik desnoods,?kunnen. volstaan. Zoolang, de verhuurder een zeer hoogej' winst maakt, kan hu, zonder dat de. draagkracht der. huurders verandert, ben een bet.era. woning geven, indien hu zich met een billnke winst tevreden stelt. Oordeelt hij dat zulks by' zyn waardigheid van huisjesmelker nie.t pAst, d(tn kunnen anderen, de gemeente, of in het belang der volkshuisvesting werkzame particulieren, het doen. Ik maak me sterk, dut, zonder, dat iemand er een cent by inschiet, de niet-armlastige inwoners van Middelbarnis, gehuisvest kunnen worden in woningen die aan alle eisenen door de. verordening op nieuwbouw gA&tald, voldoen, Voor woonhuizen, in de laatste jaren gebouwd, zegt de heer Mij», die juist aan de, bestaande voorschriften voldoen, zonder meer te geven, wjordt in den regel ? l.?per w*ek. getaald. In dien gulden zit, men bedenke dit wel, de hooge winst" van den huisjesmelker. Wje, zich met de rente, van zyn kapitaal wil tevreden stellen, zal das minder behoeven te. vragen. En wi is het zoo gelegen dat thans door de met-bedeelde bewoners van de 175 gewflgene, en voor 98,86 p':t. te licht bevondene huizen, een gemiddelde huur van /0.91:5 wordt betaald! Hun draagkracht il dus. voldoende. Npg stelliger is dat het geval met die, van het onbekend, maar ongetwijfeld groot aantal menschen, die meer dan /1.20 verwonen, en wier nutzen, hoewel niet onder zocht, toch on voldoende, zyn. Als ieder jaar de. gemeente 25 woningen liet bouwen die aan d« minimum-eUchen voldoen en voor ? O 90 a ?1.20 verhuurd kunnen worden, zou, zonder kosten, langzamerhand de toestand aanmerkelijk kunnen worden verbeterd. Op ne voorwaarde: dat aan den aanbouw onbewoonbaarverklaring gepaard ga, zoodat de. bevolking uit de krotten naar de nieuwe woningen gedreven worde I Hier moet het zwaartepunt liggen van elk Naar WILL PAYNB. Door G. W. wilde juist in het hoekje gaan zitten, toen by zich bedacht en, met een spottend glimlachje, dat hij zoo afgetrokken had kunnen zyn, zyn vrouw liet voorgaan. Toen zy zaten prevelde mrs. Latham: Hoe kwam het dat je aan my dacht?" Ze keek hem aan, met iets ondeugends in haar blik, als plaagde ze hem met zijn verstrooidheid. De echtgenoot glimlachte, op een andere manier dan straks, toen h\j zyn vergissing voelde. Er lag hem een antwoord op de lippen, doch zyn gedachten waren te zeer vervuld van een lastig probleem, dat hij thuis had achter gelaten, waarvan een warrelnest van rechts geleerde boeken en papieren op het bureau ministre in zyn studeerkamer getuigde. Wel was by zich bewust van de plaa's waar hy zich bevond een groote schouwburgzaal, het tooneel gedeeltelijk ingenomen door bloemen en planten, het publiek gestadig de nog ledige plaatsen vullend. Hy knikte dezen en genen toe, en voelde dat anderen naar hém ktken. Zy'n gelaat was gemakkelijk te herkennen, zelfs uit de taüooze caricaturen, die de cou ranten van tijd tot tijd van hem gaven. Het kortgeknipte, aschblonde haar viel in een lok, als een nijdige haak, over het hooggewelfde, strakke voorhoofd Mat keken de oogen door de in goud gemonteerde brilleglazen. Diepe groeven liepen van weerskanten van den breeden neus naar omlaag, waar ze verdwenen in een plooi van de slappe, leerachtige wang. De mond was eer klein dan groot; de kin vierkant, met een kuil in het midden. Zijn sterke, fraaigevormde handen rustten elk op een arm van zyn fauteuil. Mrs. Latham liet haar pols neer komen op de hand, die op den gemeenschappelijken arm van hun stoelen rustte, en trok dadely'k terug, meteen ietwat naar de andere zy'de overhellend om hem niet te hinderen. Latham was op dat oogenblik bezig te trachten zich de juiste woorden te herinneren van de termen van die uitspraak in ??Gloeiend ver velend van je boeken te moeten weggaan! Doch andermaal vermaande hy in stilte zich zelf, dat een eerste optreden wel een klein offer eischte, als men een zoon had. Muziek klonk door de zaal en maakte een eind aan het hinderlijke gefluister en gf scharrel om hem heen. Hy' hield van muziek. By muziek kreeg men de goede atmosfeer om in te denken. Er gebeurden nog een paar dingen op het tooneel, waar hy even op lette. Ha, hun zoon! Latham knipte een paar maal met de oogen. Het zware lichaam zakte dieper in den fauteuil. Hy legde de toppen zijner vingers langzaam tegen elkander en zette zich tot luisteren. Een slanke knaap, van ongeveer achttien jaar, trad op het tooneel naar voren. Het was duidelyk merkbaar dat de jongen mank liep. Een scherp gevoel van pyn doorpriemde plot seling Latham het hart. Ongelukkig toch voor een jongmenscb, kreupel te zijn! Het stijve been van hun zoon was altijd een bron van droefheid geweest, natuurlyk maar reeds sedert jaren een droef beid, waaraan men was gewoon geraakt, waar men niet meer over sprak, als over iemand die lang geleden gestorven is. Thans nu die slanke knaap trachten om in de volkshuisvesting ten platten lande verbetering te brengen. Er moet zachten dwang geoefead worden tot het goede. De wet moet een opvoedend karakter bezitten. Vóór ergoede woningen zyn, en in gebruik zijn, zal aan goade woningen geen behoefte worden ge voeld. Met betrekking tot de afscheiding de; slaapplaatsen neemt de heer Wijs het juiste standpunt in als hy' zegt: Laat ons vertrouwen dat in de toekomst, wanneer ten gevolge van gegeven vooi schrift en eenmaal behoorlijke af scheidingen zyn gemaakt, deze er langzamer hand toe zullen bydragen om uit een zedelijkheidsoogpunt verbetering in den toestand te brengen." Zek r, als er maar goede woningen zijn, zal de bevolking zich daaraan weten aan te passen, in minder ty'd dan wy' noodig zouden hebben om aan hun krotten te wennen ! Hetzelfde geldt ten aanzien van de privaten. Wa&r ze zyn, roept de heer Mijs, worden ze vaak niet gebruikt! Maar tevens: m i. is er geen enkele reden waarom voor bestaande woningen met erf niet het aanwezig zyn van een privaat zou kunnen worden voorgeschreven'" Welnu, dat men er de ptoef eens van neme; wie weet hoe spoedig ze ingeburgerd zyn! Het spreekt van zelf dat wij, die een ingrij pende regeling voorstaan, die fiksehe verorde ningen wemchen, zoowel op nieuwbouw als op bestaande woningen, van den Staat ver langen dat hij de plattelandsgemeenten voortdrijve op het pad der hervorming. De heer Mijs ziet daarvan de noodzakelijkheid slechts ten halve in. Hy wil een grondig onderzoek naar den bestaanden toestand verplichtend stelten en aan de vaststelling van, voorschriften doen voorafgaan. Maar de vaststelling wenscht hy' dan over te laten aan den gemeenteraad dus geen minimuineischen of iets van dien aard. Als iedere platteland-gemeente op zulk een wakkeren burgemeester kon bogen als het dorp Middelharnis, zouden zy inderdaad overbodig zyn. Maar thans? S. p. p. 1) Verslag van een woningonderzoek te Middel. harnis door Ulbo J. Mys, burgemeester van Middelharnis. 2) Dr. J. W. Jenny Weyerman. Het Ontwerp gezondheidswet, Gids Mrt. 1900, blz. 4t>9. 3) Memorie van toelichting op het Ontwerp woningwet (art. 4.). 4) Zie: Woningtoezicht, door dr, J. W. Jenny Weyerman, blz. 47. 5) Het Vraagstuk der Volkshuisvesting, be werkt door Mr. H. L. Drueker, Mr. H. B. Greven, Mr. J. Kruseman. 6) Bedoeld worden het in '92 uitgebrachte verslag van de tweede afdeeling der Staats commissie van arbeidsenquête, het verslag van den Geneeskundigen Raad van Limburg en Oostelyk Noord-Brabant en het Rapport van den Volksbond, Vtreeniging tegen Drankmisbruik, beide verschenen in 1893. ItlllllllMMIIIIIIIIIIIIIIIItMIIIMIIIIMIlMtMIIIIIIINIIIIIIIIIIIIIIUir daar op den voorgrond trad, op een oogenblik van triumfearende jeugd vreemd! nu dacht Latham eensklaps aan het meisje, dat er zoo even stond te zingen; zelfs ondanks zyn afgetrokkenheid had bij een vaag bewustzijn van haar jeugdige, krachtige, gave armen en beenen, gelijk, een. geur tot ons komt, nadat wij er aan voorbij zijn gegaan. Nooit had hy' het op deze wijïe beseft, dat zijn zoon gebrekkig was. Hij voelde zyn eigen sterke, krachtige ledematen, zijn gezond lichaam, dat tegen alles bestand was. Er welde een ontzettend medelyden in hem op, een vurig begeeren. om den jongen iets beters te kunnen geven. N6^ iets trof hem, als nieuw, als ongewoon. Het opge heven gelaat van de moeder. De knaap sprak. Zijn onderwerp was: De plichten van den Burger." Latham had fliuwfjes geglimlacht toen zijn vrouw het hem vertelde. In het eerst, terwy'l hy luisterde, was er een nauw merkbare trekking om zyn lippen, als de voorbode vau een glimlach. Maar weldra verdween dit, en langzaam, gaandeweg, maakte zich een groote verwondering van hem meester. De lezing zelf was nog echt kalverachtig, onhandig, 'n beetje romanesk hier en daar. Latham was overtuigd, dat hij bet ding met een enkel woord kon wegredeneeren, met n spottende opmerking kon omver gooien. Maar daar dacht hij niet aan. Wat er in hem om ging kwam hier op neer: Waar ter wereld had de jongen al die ideën vandain gehaald? Deze knaap, die hem geen halt uur geleden zoo doodgewoon scheen, die een deel was van zyn intiemste leven, gelijk de bureaustoel in zyn studeerkamer, van wien hij vaag zich zijn bestaan bewust meende, dat hij heel zyn gezichteinder met duim en pink kon om spannen door welk mirakel had zich in dien knaap zoo plotseling ontwikkeld het heelal van een onafhankelijk denkenden geest? Want gedachte was er in. Het luidere advocatenbrein herkende, zelfs zonder te analyseeren, het vermogen van zelfstandig redeneeren en nadenken. Veel was er bij uit de tweede hand, veel was niet waar, veel op gesmukt, maar de jongen had nagedacht. De vader ontdekte met groote verwondering, dat zijn kind als persoon een afzonderlijk bestaan had gehad, waarin hij had gewikt, gewogen, geredeneerd. Onwillekeurig door zijn gevoel meegesleept, stelde Latham zich in de plaats van zijn zoon. Hij begreep daf deze zijn vader had gewogen, had beoordeeld, ook de wereld van zijn vader. Het was Latham als had hy' vooruit ?eweten dat dit eenmaal zoo wezen zou, maar .. . eenmaal, nog in lang niet! Weer die gewaar wording van ontzettend medelyden! Hij had alty'd vaag het voornemen in zich omgedragen dat hij zorgen zou voor de geestelijke ontwik keling vau zijn zoon, en zie l terwijl bij sliep had de ontwikkeling plaats gegrepen. Het ontroerde hem, het wekte zijn liefde op, en tevens vluchtig, onbestemd, mede lijden met zichzelf, als had hij onherstelbaar iets verloren. Hij wendde het gelaat af, naar zijn vrouw, en verlegde zijn hand even, om haar aan te raken, uit 'n ongewone behoefte aan liefde. Doch bij de esrste zachte beroe ring trok ze den arm terug, en boog ietwat verder over naar de andere zijde, juist zooals ze gedaan had de eerste maal, toen haar arm met zijn hand in aanraking kwam. In die warreling van gansch nieuwe aandoeningen voelde Latham meteen dat het ha« gewone, jarenlang zichzelf wegcijferen was voor de on verbiddelijke eischen van zijn in-zy'n-zaken-op gaan. Toen zag hij haar in het gelaat, en zijn hand gleed van den arm van den fauteuil af. IBM w Toten Wie onsen A.ms'erdansehen Stadsschouwburg een tempel mooafr willen noemen, gaat zich niet alleen aan een verouderd spraakgebruik te buiten, maar vergoe ijkt bovendien op schrome lijke wijza al wat dpar onschoon* ea onheiligs pleegt te gebeuren en welbezien ia ZIJD geheel sleeals dea naam van kunstleven vtrdjent in den zin, waarin m^n van een kunstgeb t en van kunstboter spreekt. Nochtans is onlangs op dezen klassieken plek van oi.s nationaal tooneel, a}s weleer ia den Jeruzalemschen tempel, een Piuksterwonder aan schouwd. Ben ongeloofige, lichtzinnige schare heeft onverhoeds lich voor groote, ernstige levensvragen geplaatst gezien en aandachtig ge luisterd naar de wondere sprake, stroomend duor de ruimte. . . . Hier en daar heeft een woord vol diepen zm de harten aangeraakt en de zielen ontroerd. Bu allicht hebben som migen elkai.der andsrs aangezien dan anders, en misschien is bij enkelen het bewustzijn ver sterkt en verlevendigd, dat geen systeem, hoe vernuftig ook, geen dogmatiek, gewijd of onge wijd, g en kritisch verstand, geen klemmend betoog h-t leven kan omvatten en verklaren, dat in tegenstrijdigheden aanvangt ea eind.gt, tusschen begin en slot beurtelings s en hemel vaart ea eeu hellevaart schijnt, nu een idylle op eeu slagveld, straks een bruiloft van schim men, dan een zegetocht en een vlucht tegelij kertijd, en ttn laatste wegebt iti een vraag, waarop nimmer een antwoord vernomen wordt. Slechts wie iet? voelt van den diepea wee' moed, die er in dit eeuwig vraagteeken gelegen is, zal over het laatste drama vt.n losen mogen mudespreken. Er ligt ik weet niet wilk een vt i-heven bekorag over het lang en eerbiedwaardig leven van dezen ouden dichter. In den opgang zijner jaren hetfi bij niet zonder vaardigheid htt alledaagsche op muziek gezet, het aardtche spel van liefde en wederliefde, van wel en wee, van geboren worden en sterven met sympathie eadegt slagen en met heldere stem bezongen. S raks kouien de eeuwige wttteu die al dit lief en leed beheerschen, wasraan al dit drijven en ge dreven worden gehoorzaamt, zijn aandacht vragen en met eeu volschoon gebaar vaagt hij ze weg, de verstijfde, doorgeleefde vormen eener plat getreden moraal. En a's ten slotte het einde niet ver meer verwijderd is, als de eenzame reiziger stroomafwaaMs spoedend, reeds het geruisch der zee verneemt waarheen alle wateren samenvloeien, dan neemt, hij nog eenmaal bet woord en zegt met profetischen ernst, dat wij niets weten eu niets weten zullen, dat het, leven ook van de rijkst begaafden en ge^egenden onzer nooit iets meer dan armzalig s'ukwerk kan zijn. »Gib mir einen groszeo Gedanken," beeft een edel man op zijn sterfbed gezegd en deze dichter ziet, gelukkiger dan gene, nog voor ftllllllllllllUIIHIIIIItlillMIHillMllilllllllllllllllilltllHIHIIIIIIIHIIIMIHMIII In een vreemde opwelling van bezorgdheid vreesde, hij haar te «toren. Zij zat zeer naar voren gebogen. Het in gespannen gelaat bleef zoo onafgebroken op den jeugdigen spreker gericht, dat het was alsof zy in hem leefde, alsof ze met hem sprak Het was in zekeren zin geheel het gelaat van. den jongen, met de lieve, donkere oogen, den korten, rechten neus, deii zacht-weemoedigen trek om mond en kin, toch een mooi, lief gezicht nog, waaraan het grijzende bruine haar zekere waardigheid gaf. D i handen la gen in den schoot. Nu en dan bewogen ze zich even, onwillekeurig, als van zenuwachtig! beid. Ook de lippen bewogen soms. In een oogenblik was het Latham duidelijk en klaar, dat zij met hun jongen sprak. Het kwam op eens tot hem, als had iemand het hem m* t zoovele woorden gezegd, dat de jongen dikwijls met zyn lezing tot haar gegaan was, dat zij er alles van wist, er naar had geluisterd, er zich in gewerkt had als in een stuk van zijn leven. De woorden, die van het podium tot hem kwaaien, gingen voor hem verloren in zijn verbazing over dit nieuwe wonder .... Niet lang duurde het, of hij zag nog iets dat dit voor zijn vrouw het oogenblik was van haar schoonden, haar heerlijksten triumf. Zij had hém een paar malen hooren spreken. Hij had, met vriendelijke, onverschilligheid, haar wensch. te dien opzichte vervuld. Uoch thai.s wist hij, dat, wat hij ook deed, niets haar ooit zoo zou meesleepeu als de voordracht van dezen knaap. Al zou hij een nieuw wetsartikel ontwerpen en doen aannemen, al zou hij den geheelen Senaat doeii omgaan, haar hart zou niet zoo vol zyn van stil-blijde aandoening als thans. Hij ondervond een. vreemde gewaarwording van alleen te staan. Toen zij in tun ry'tuig stapten, had hij een verlangen om naa4 zijn vrouw te zitten, hare nabijheid te voelen, haar aanraking. Doch zij en hun zoo i gingen, als sprak het van zelf, achteruit rijden. Hij h'd den jongen reeds op den schouder geklopt en iets gemompeld over zijn lezing. Terwijl het rijtuig wegreed, vroeg de knatp opeens, schuchter, als had hij plot seling al zijn moed bijeen geraapt: Vindt u niet, dat Mary mooi gezongen heeft, vader?" Zeker," antwoordde Latham, afgetrokken, nog niet van zijn verbazing bekomen. Meteen begonnen moeder en zoon zacht met elkaar te praten. Het deed den vader pijn, al wist hij, dat hij het zichzelf op den hals gehaald bad. Toen ze thuis kwamen, ging Latham dadeljk met een strak gezicht de breede, deftige trap op, terwijl de beide anderen in de hal bleven talmen. Op den omgang gekomen, deed hij werktuigelyk de deur van zijn studeerkamer open en zette zich in den met leder bekleeden stoel voor het groote bureau ministre, vol boeken en paperassen, waarvan hij straks zich met moeite had losgescheurd. Zijn vrouw was, haar handschoenen aantrekkend, aan zijn deur gekomen met een zacht: 't Is tijd, Eduard," en hij was dadelijk opgedaan, want zy' riep hem altijd zoo laat mogelijk. Toen hij nu al die stukken en opengeslagen boeken tegenover zich zag, vervulden ze hem opeens met een vreemden tegenzin. Wat had hij lang in dien rommel gewerkt, gewroet l Dagen en dagen! Hij had succes gehad. Hun huis was groot en ruim. Er was geld genoeg. Zyn caam klonk als een klok. Maar op dit oogenblik was er een zekere weerzin, was er ongeduld, boosheid, over dat merkwaardige verstand van hem, die prachtige, nimmer vertragende, onverzadelijke machine, die zonder ophouden zijn lewneeindedcee bede verhoord). Oefc al nou, zoo klinkt zijn afscheidsgroet. door wonder of tooterwoord, misstand noch misdaad der mensehen geluk ooit meer verduisteren, ai kwam er eau nieuwe aarde, al ware er rou<w- noeh dood meer, ai werden alle tranen vau d» oogen afgewischt; ook dan neg, ja eerst dan zou, een eindeloaze- tragiek blijven huizen iu 's menscben ziel, de groote solitaire! Was het ooit iemand segeven het volle leven van einde tot einde te omvaiemeu ? Is er daa geen ontkomen aan de grenzen van tijd en ruimte? Strekken niet de opvolgende geslachten hartstochtelijk de handen uit naar de verzoening van den eigen duldeloozan twee spalt, kenmerk onzer eindigheid ? Is misverstand niet de scuering en miskenning de inslag van het weefsel onzer samenleving ? Zijn niet alle groote ooi konden mtt hartebloed geschre-ven? Iüer geen geboorte mogelijk zonder smartelijk. geweld? Glinsteren er niet tranen aan de gloriekroon der uitverkorenen, mededeelhehberi aan descneppingsuiacht Godb? Is het niet-een wreede, ijzareu wet. dut de bloem die wij het genie noemen, het schoonst en geurigst op het graf van verloren levens pleegt te bloeien?' Sobijnt het niet achtbare wijsheid alleen te luisteren naar die verlangens die op deu weg van het natuurieven hun bevrediging kunnen vinden.? *H«8r, behoed ous, wij vergaan!" stond niet deze noodkreet te lezen in menig tr-kend oog dat levetislaig op heili^a idealen was gericüt? Kan het niet soms scnijuen of in den ouden, ouden strijd de materie zegeviert? Hei ft niet iemand naar waarheid het leven een gestadig sterven genoemd? Wordt er m'et menige moord bedreven, waarvan nooit zelfs fluisterend, werd gerept? Zijn er niet blikken van haat die door boren, bewegingen van afschuw die ouheelbare wonden slaan? Maar ook, is niet a uur van seheppingsweelde, u dag waarover de glans van eeu hooger wijding gespreid ligt, vele malen verkies lijk boven een lang leven, van alle verheffing oatzwaveld? Valt niet ons hart den dichter der oudheid bij: Een dag in uwe vóórboren is beter daa duizend jaren elders!" En ligt niet in het diepst der ziel die de heugenis aan een zalige lente met zich omdraagt, de van stille tranen zwellei.de verzuchting: ^Jeruzalem, in dien, ik u vergete!"... Indien het waar is dat Ibsens drama uit deze sfeer van gedachten eu gevoelens, voort komt e n daarh' eu wederkeert, dan kan het nauwelijks een vraag genoemd worder, welke de eisenen der venolkmg behooren te zijn, in welken stijl het stuk, waaneer het spreken kon, getpaeld zou willen worden. Gelijk ieder autjur een literaire methode, eea wijze van scheppen en schrijven heeft, ten nauwste sameuhaugeiide met zijn wereldbeschou wing, mag mtn van losen zeggen, dat hij de zinnelijk waarneembare realiteit tracht te verhtffön tot symboliek van het zieleleven. Alles Vergaugliche ist uur ein Gleichnisz", zegt hij G letne na, met wien hij overigens den breeden wijsgfengeu kijk op het levtn gemeen heeft. Is het mogelijk, ligt het in het bereik vaa den menschelijken geest tegelijk bijzonder en algemeen te zijp, minutisus te worden en IIIIIIIUUIIUIIIIMIIIIIIHIIItlullllllllllllMHIIIIMIIIIMIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIII werkte, Hag en nacht, en zijn leven opsloopte. Hy voelde zich eenzaam. Hy stond op, en ging naar een kleine secr taire in den hoek. Hy zocht in een laadje, in nog een, en haalde een verbleekt cabinetportret van zij a vrovw te voorschijn, gemaakt in het jaar van Kun huwelijk. Het herinnerde hem haar zooals zy er uit zag wanneer zij 's avonds aan de piano, zacht in zichzelf zat te zingen, terwijl hy verdiept was in zijn rechts geleerde boeken. Zij woonden toen niet in zoo'n prachtig huis. Hij was toen nog: in de eerste periode van zyn succes. In geen jaren had hij de photographie in handen gehad. Waar waren ze gebleven? Hij kon ze nagaan, door processen die hy gewonnen had en ontvangen honoraria. Ze stonden opgeteekend in die boeken met rugger, rond om hem heen. Maar hij werd oud. Zijn zoon was ongemerkt groot geworden. Zijn eigen vrouw . . . hoe was dat waas van grijs over haar mooie haar gekomen, daar het hem was als de dag van gisteren dat zij er uitzag als op d.t portret ? Eensklaps scheen hem die soliede wereld van zaken een benauwde droom, een phantasmagoria, waarin hij zelf ten onder gegaaüwas. Want het beste gedeelte van zijn leven had hij voor altijd verleren. Weldra zou hij krom zyn van ouderdom en van het werken; de vreugde, het geluk zouden voor goed achter hem liggen. Hij stak het portret in een binnenzak van zijn jas. Hij keerde zich met een gebaar van angst en wanhoop naar de deur, alsof op eens de krachten hem begaven, als kwam plotseling de ouderdom hem overvallen. Waar hij het meest behoefte aan had, was, naast zijn vrouw te gaan zitten, hare hand in de zy'ne te nemen weer het gevoel te hebben van iemand te be zitter, die bij liefhad en die hém liefhad, de ijskorst te voelen ontdooien die zijn hart beklemde. Hij liep de trap af, de hal door, wierp de deur opeii van het boudoir zijner vrouw, en bleef aarzelend op den drempel staan. De knaap zat naast zijne moeder. Zij praatten samen. De aanwezigheid van den zoon gaf hem een schok. Hij zou niet hebben kunnen zeggen waarom, doch het was Latham alsof dit zitten daar van hun zoon zijn eigen innige behoefte aan teederheid belachelijk, neen byna onmo gelijk maakte, alsof de knaap hem reeds betrapt had op iets ongewoons. Hij was met zijn figuur verlegen, wist niet hoe zich te houden. Moeder en zoon hadden, zoodra hij in de deur verscheen, hun gesprek gestaakt. De vrouw zag naar hem op, met ernstigen, zachten, trouwen blik, half gereed om op te staan, als verwachtte ze, dat hij iets te vragen had. Latham liep een stoel omver en ging, toen hij hem overeind gezat had, bij hen zitten. De woorden lagen hem op de lippen: Ik voel mij eenzaam; ga voort met praten; laat mij hooren wat het is, dat -jullie elkaar alty'd te zeggen hebt." Maar hetgeen hij zeidewas: Iu kom eens kijken hoe onze jonge redenaar zich wel voelt na zijn eerste optreden." Hij zei bet lachend, maar de toon trof hem als beschermend, er was iets sarkastisch in. De jongen keek naar den grond. De moeder zag hem vol innige liefde aan, zeggend: Hij voelt zich heel wel, geloof ik". Hare hand streek hem het haar van het voorhoofd. Eensklaps lichtte de jongen het hoofd op en vroeg met vuur: Vond u dat ik gelijk had, vader?" Latham glimlachte, met neerbuigende vrien delijkheid, en antwoordde zonder aarzelen: O hemel, neen! Je hadt het totaal mis! Maar je hebt goed gesproken; en, 't was oortoeb mrivwseel *?? blij ren?... Et> zrj'n dimren dfo het reeds eervol is beproefd te hebben. En bo vendien, wat i» heel de w«r»ldliteratuur anders daa n onafgebroken, machtt looze po ging om' het onuitsprekelijke- onder woorden te brengen! Deze tweeslachtigheid waarop ik doelde, dit zelden of nooit volkomen opgeheven dualisme zal in dan loop der jaren voor m*nig ernstig vertol ker van Ibseu's drama's een groate moeielijkheid gebleken zijn. Nochtans zal oofc hier, gemeen zaam gezegd, wat het zwaarst ie<i het zwaarst moeten -wegen: evenals wdj van een voorbij trekkend leger nog in de verte de krijgsmuziek hooren als wij de voetstappen en het paarden. getrappel niet meer vernemen, zoo verwachten wij dat de eeuwige ideeè'a zullen naklinken nog lang nadat de woorden en hun letterlijke zin aan ons zijn voorbijgegaan. Nu kan men de.vele deugien der voorstel ling van Vrijdagavond waardeeren, de met smaak en tact volgehouden eeuheid van opvat ting, den wèlaangebrachten climax allengs sfcijgonde tot de oatknooping, de harmoniscne samenstemming van woord en antwoord, ook van spreken en bewegen; men kaïdit alles in erkentelijkheid da kweten a»n da vaste hand, wier zelfbewuste leiding bij eerbiediging van het persoonlijk ta'e.ut der spelers duidelijk voel baar was; maar des, ondauks kan men van mee* ning zijn, dat op de materieele en phy-iiologische zijde van het drama een te sterk, licht ge vallen is. Was het wel goed gezien dut de tooneelspeler, die professor Rubek voorstelde, door een druk, en bewfg.dijfc gebarenspel dat in onbeduidende nietigh den dreigde te verloopenj onze aandacht bijna uitsluitend bij bet nerveuse en geagiteerde der fuuur bepaalde en haast verzuimde ons iets te laten zien en booren vau die onrust en ver moeienis der ziel, zooveel belangwekkender dan alle pathologische nauwkeurigheid. Zelfs Helene Richers, over wie ik niet anders dan met diepen eerb ed wensch te sprf ker, scbeeu er nu en dan op uit, door een plotselinge gemeenzaamheid aan het beeld van Irene een zekere realiteit bij te zetten die naar ik meen, met de conceptie van den dichter al te wonderlijk contrasteerde. Ea hiermede neem ik met oiigedekten hoofde af.-chsid van Dr. Heine's E ssmble. C. F. VAN DER HOKST. mmmuinmiitiiiliiiiiiimimiiiiiniiiii iiiiMiiiiiiiimiiiiiiiiniiiiinn Knust in Nederlandse! Mie. Het is wel vreemd dat men nu pas begint in te zien dat Insulinde een land is waar kunstontwikkeling en kunstzin zoo tot het volk zyn doorgedrongen als misschien in geen UtlHHIIIIIIItlMMIIIIIHNINIIIIIIH spronkelyk. Dat is op jou leefty'd het voor naamste". Onmiddellijk sloeg de jongen de oogen neer, en legde, onwillekeurig haast, zijn hand op den arm van den stoel zijner moeder. Lief kozend liet zy er de hare op rusten. Toen zag Latham, dat hy den jongen pyn gedaan had. Het krenkte, het kwetste hem, en vol bitterheid vroeg hij zich af: Waarom kunnen ze my nooit begrypen!" Mij dunkt dat het byzonder goed is ge weest, Eduard", klonk de stem der moeder, meer als sprak ze tot hun zoon, dan tot hem, en sussend, niet boos. Weer trof het Latham boe nauw zij aan elkaar verb .nden waren. Het,besef kwam tot hem, dat als zij nu niet meer piano speelde en zacht voor zich zelve liederen zong, het was omdat de jongen aan haar. leven vervulling gaf. Lang geleden had zij zich dikwyls eenzaam gevoeld, gelijk hy het was hedenavond. Maar de menschelijke natuur in haar had zich ge wroken. Haar zoon vervulde al hare behoeften. Haar man mocht opgaan iu zijn zaken, zooals hy hetzelf had gewild. Misschien heb je gelyk misschien is het heel goed geweest. Ik ve'gis mij wel eens in veel dingen," zei Latham. Hij wist, dat zijn toon onharte'y'k, zelfs een weinig bitter klonk. Zijn vrouw keek hem aan met eenige verbazing. Ben oogenblik van pijnlijke stilte volgde. Iets anders lag hem op de lippen, maar het was het rechte niet. Een paar minuten nog bleef hij zitten, verlegen, niet wetend wat te doen. Ben je zoo vroeg klaar niet je werk?" klonk mrs. Latham's vraag. Hij voelde dat ze het zei uit vriendelykheid, het soort van vraag dat men doet, als men niets te zeggen weet. Neen, ik heb nog een en ander te doen", antwoordde hij, van zijn stoel opryzend. Een oogenblik keek de vrouw naar haar man op. Een oogerblik leefde in haar het bewust zijn van iets verloren te hebben,-^ van het ver langen naar liefde. Doch na nog n blik op haa<-, keerde bij zich af, om de kamer te ver laten. Het was de wet van hun leven. Zij zeide niets. Latham had ten slotte de overtu'ging ge kregen dat hij eigenlijk niets te zeggen had aan deze geliefde vreemden in zijn huis. Zijn denken en bun denken waren twee afzonder lijke werelden en hij had de kunst van zich verstaanbaar uit te drukken verleerd ver leerd, hoe dan ook, in die jaren van intens arbeiden, die groeven hadden achtergelaten in zijn brein, zóódat, al stond het bemzelven nog altijd uitstekend ten dienste, elke afwyking van den gewonen weg hem pyn deed. Hy' ram zijn eenzaamheid met zich mee naar zyn kamer terug. Hij was zichzelf nu weer meester, en zette zich met een vasten wil aan zijn werk. Twee uur later stond hij op en veegde zijn brilleglazen schoon. Hij was moe, maar goed gestemd. Het probleem lag nu helder en klaar voor hem. Hy wist, dat weinig advocaten het zoo gauw en zoo netjes zouden hebben uit geplozen. In zijn zak stuitte hij op iets het portret van zyn vrouw. Hij glimlachte droevig, maar niet bitter. Zyn weg door het leven lag voor hem. Hy was Latham. Een bewustzijn van bekwaamheid, van macht, ontwaakte iu. hem. Hy voelde het stevige gebouw van zijn succes. Goddank in alle- geval hij had een duur zame rots gemaakt, in wier schaduw hun leven zeker was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl