De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 17 juni pagina 1

17 juni 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1199 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Dit bUd ii rerkrqgbttr Kioik 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 17 Juni. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel , 0.40 Annonce» uit DuitecUand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma KÜDOLF MOSSE U Keulen en door alle filialen dezer nrma. I W H O D D. VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Grondwetsherzie ning en algemeen stemrecht voor mannen en vrou wen. Voor Vrijheid en Hecht, door J. A. Levy. China in nood.?Coöperatief-l/oavren, c.a , door M. P. de Clercq. KUNST EN LETTEREN: Onthulling van het monument voor Frans Hals, door B. W. P. Jr. Tentoonstelling van decoratieve ontwerpschetsen, door Antoon Molkenboer, beoordeeld door B. W. P. Jr. Japonaiseries, door B. W. P. Jr. Stille steden, door F. Erens. Blok's Levensbericht yan Fruin, door G. W. Kernkamp. Boek- en Tijdschrift, door G. van Halzen. Boekaankondiging. FEUILLETON: De President van den Octopus. Uit het Engelsen. BEOLAME3. VOOR DAMES: De vrouw en de kunst, door Vera. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. KNANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Brieven uit den Kankasns. ALLEBLEI. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN. ?mum iniiiiiiiiiiimiiiiHiiiniiiiiiiiiiiHH minimin i Grondwetsherziening en algemeen stemrecht yoor mannen en vrouwen. Wat is het ten slotte toch wtêr goed afgeloopen! VVien sloeg de schrik niet om het hart, toen hij vernam, dat de Liberale Unie van haar bestuur een circulaire had ontvangen, haar voorstellende regelrecht op grondwets herziening aan te houden, om algemeen stemrecht te kunnen verkrijgen en vrouwenstemrecht meteen...; op eens een donder slag, terwijl in en builen de Kamer, het liberale zonnetje zoo helder scheen. Grondwetsherziening door liberalen geeischt... om algemeen stemrecht; niet langs omwegen, niet bij trappen of graden neen, pardoes, zoo maar...; die roode circulaire gaf een rauw geluid. Inderdaad, men denke er niet licht over. Grondwetsherziening en algemeen stem recht zijn slechts op tweeerlei wijs binnen de tien of de twintig jaar in Nederland te bereiken, lo. door een volksbeweging te wekken, gelijk men in Eelgiëdat aandorst; waarbij het bij oproer af gaat, zoodat de heerschende klasse, naar men dat noemt, eieren kiest voor haar geld. 2o. door een parlementair obstructionisme in te leiden, overtuigd, dat het niet langer te dulden is parlementje te spelen met een volksver tegenwoordiging, die, in plaats van aan het geheele volk, slechts aan twee derde deel daarvan haar ontstaan te danken heeft; zich als voorstander van algemeen kies recht in de kamer te onttrekken aan een medeplichtigheid aan het grootste onrecht dat in politiek uit te oefenen mogelijk is; luide, zoowel in als buiten de kamer, te verkondigen, dat stilstand der parlemen taire machine gedurende eenigen tijd verre te verkiezen is boven het verhanselen van alle mogelijke sociale wetten, die men niet meer durft achterwege te houden, naar een eenzijdig klassebelang; het belang juist van hen, die uit zeer verklaarbaar eigenbelang het liefst zouden zien dat deze wetten in het geheel niet tot stand kwamen... Welke dezer beide wegen zou de Liberale Unie hebben uitverkoren om haar tot grondwets herziening en algemeen stemrecht te bren gen ? Had zij het oog zoowel op den eerstals op den laatstgenoemden geslagen? In elk geval die roode circulaire scheen te dreigen met een ontploffing. Buskruit, dynamiet, lyddiet, wat zat er al niet tusscben die vouwtjes! Gelukkig heeft de spanning niet te lang geduurd. Toen het bleek, dat er meerderen waren, die zulk een onbesuisd optreden van het bestuur der Unie niet ongevaarlijk achtten voor het behoud der eendracht onder de geuniëerden, kwamen er reeds spoedig kalmeerende berichten omtrent de bedoelingen der leiders, en eindelijk mochten wij ver nemen, dat alle revolutionair streven zou worden uitgesteld tot de «politieke omstan digheden" dit veroorloofden. Het groote gevaar, dat de liberale heeren met geweld zouden trachten «politieke omstandigheden" te voorschijn te roepen, waaronder grond wetsherziening en algemeen kiesrecht kon den worden afgedwongen, was dus voorbij; zoo al ooit in zulke beleidvolle hersenen een dergelijk plan mocht zijn opgekomen ; van nu af stond het vast, dat er alleen op grondwetsherziening rechtstreeks zou ?worden aangestuurd, wanneer er kans be stond, dat van de 150 eerste- en tweede kamerleden, er minstens 100 voor de revisie en dit stemrecht zouden gewonnen zijn. Van dit oogenblik af was er o. i. niets verontrustends meer in de roode circulaire, al zou dan ook de dag, waarop het bestuursvoorstel in behandeling werd genomen, gelijk de heer Treub met de scherpte van zijn politieken blik dadelijk had opgemerkt, beteekenisvol zijn. Gelijk men weet stemden op drie na, al de vergaderden voor deze motie: «De Liberale Unie, handhavende haar herhaaldelijk uitgesproken meening ten gunste eener regeling van de kiesbevoegdheid, los van eiken band met belastingen, is van oordeel, dat ter verkrijging daarvan wijzigingen der artikelen 80, 127 en 143 der Grondwet noodzakelijk gebleken is, en dat deze wijziging behoort te geschieden in dien zin, dat invoering van bet alge meen kiesrecht voor mannen en vrouwen mogelijk worde." Deurgentie van grondwetsherziening, ten einde algemeen stemrecht te verkrijgen, werd met 42 tegen 20 stemmen verworpen, zoodat we nu voor goed weten, dat de liberale Unie de mogelijkheid van algemeen stemrecht voor vrouwen en mannen, zal wenschen, zoodra de politieke omstandig heden een grondwetsherziening met die mogelijkheid in haar gevolg zullen gedoogen. Daar er wel geen verstandig man in Nederland zal zijn die gelooft, dat ook met Grondwetsherziening binnen vijf-entwintig jaar algemeen vrouwen-stemrecht ons zal geschonken worden, aangezien, zoo er geen wonder gebeurt, half Europa ons daarin eerst zal moeten zijn voorge gaan zouden wij de fameuse overwinning van prof. Molengraaff, waarmee hij de zuiverheid der bestuurs-motie tot het vol maakte bracht, zonder iets te verliezen hebben kunnen missen. Uit een praktisch oogpunt beschouwd heeft de toevoeging dezer bepaling aangaande de wenschelijkheid eener mogelijkheid van algemeen stemrecht voor vrouwen in de motie, even veel waarde als een bericht omtrent een dergelijke vooruitstrevende beweging ergens op de Maan. Eer zou de volkomen zui verheid der motie menigeen er toe kun nen brengen, eene liberale democratie, die zelfs bij het leerplicht-ontwerp den hongerigen kinderen brood en kleeding durfde onthouden, te verdenken van een voudig wat veelbelovend te hebben willen theoretiseeren, om de aandacht af te lei den van haar al te armzalige praktijk. In 't algemeen zal men niet gemakkelijk begrijpen, waarom juist nu de heeren van de Liberale Unie nog eens moesten ver klaren, dat zij theoretisch zijn voor een regeling van de kiesbevoegdheid «los van eiken band met belastingen," of dat dit onbereikbaar is zonder Grondwetsher ziening. Men zou ineenen, nu er een herziening van de kieswet -in ontwerp is aangeboden, hadden de heeren wel iets beters te doen dan zoo dingen, die van zelf spreken, nog eens plechtig ter sprake te brengen, en te redeneeren over hetgeen zij niet zullen doen, of hetgeen zij wel zullen doen, als dit ontwerp verworpen of aangenomen mocht zijn. Maar wat is het geval? De partijgroep waartoe deze heeren behporen, heeft juist ten opzichte van de kieswet-verbetering op bestaanden grond slag, verzuimd wat haar eerste plicht was geweest. Zij heeft een ministerie, grooten deels samengesteld uit mannen van haar richting, als regeering naar de oogen ge zien, zonder dit te nopen, met een kies wet-herziening te komen, die althans eenige waarde zou kunnen geven aan haar rede neeren over grondwetsherziening en alge meen stemrecht. Wat deden tot dusver in dit zittingstijdperk de zoogenaamd radi caal-liberalen, ten opzichte van stemrechtuitbreiding? Niets; zelfs het praatje van Borgesius, dat hij onmogelijk anders dan met technische wijzigingen zou kunnen verschijnen, hebben zij, zonder ook maar van eenigen tegenzin te doen blijken, ge slikt! En nu moet het fatsoen worden gered. Zoo lezen wij in de openingsrede van de Lib. Unie-vergadering, uitgesproken door mr. E. A. Smidt, het volgende: «Een wijle langer zij uwe aandacht ge vraagd, waar het de bespreking der beteekenis van een wetsontwerp, eerst eenige dagen geleden ingediend: dat tot technische herziening der Kieswet. Een wijle langer, omdat het in verband staat met het hoofd punt onzer agenda voor heden. »Reeds langen tijd aangekondigd, be reikte het eerst onlangs de Staten Generaal, en waar reeds eerder de vrees werd geuit, dat het wellicht in deze periode niet meer als wet zou kunnen tot stand komen, daar blijft nog de vraag, of de wetgevende macht deze zaak in den nog resteerenden tijd zal kunnen afdoen. «Aangenomen echter gaarne het tegen deel, voor de hoofdzaak, door ons beoogd, koesteren wij van het bedoelde ontwerp, om na te noemen redenen, geene groote verwachtingen. Mocht htt in de techniek der Kieswet veranderingen brengen, die tot vereenvoudiging of verbetering strekken, wij zullen die zeker ten zeerste toejuichen »Doch groote verwachtingen koestert n wij niet, wijl meer dan een.i de klemtoon is gelegd en ook thans in de memorie van toelichting wordt gelegd op de herziening der techniek en het raken aan den grond slag van het bestaande kiesrecht wordt geacht buiten het kader van dat wets ontwerp, te vallen. Waar die grondslag voor ons alsnog hoofdzaak is, erkennen wij wel het gewicht der bijzaak, doch mogen wij daarvoor de hoofdzaak niet uit het oog verliezen. Van een technische herziening mogen en kunnen wij niet ver wachten herziening van den grondslag en waar de bestaande grondslag ons niet bevredigt, is het ingediende ontwerp voor ons ten dezen opzichte van geen gewicht." «Groote verwachtingen koesteren de heeren niet" van Borgesius c. s. m. a. w. van den leidsman hunner eigen partijgroep, dien zij aan het bewind Helen; dien zij spaarden, immers hij regeerde bij de gratie van deze Liberale-Unie-mannen, thans op Grondwetsherziening en algemeen stemrecht uit! Daar nemen zij groot doende de houdine aan, alsof dat misrabel wetje tot wijziging van de techniek! der kieswet met hen niets heeft uit te staan ; alsof Borgesius en Lely en Pierson en v. d. Linden en Eland niet tot de hunnen moesten gerekend worden; alsof datzelfde akelige ontwerpje niet getuigde van hun eigen beginselzwakheid, van hun eigen on verschilligheid voor de van stemrecht misdeelden, niet spotte met hun pronkerij van democratische geestdrift. Niemand, die er aan denkt, da1 de Libe rale Unie, gelijk b.v. de sociaal-democraten, ooit haar toevlucht zal nemen tot de krachtige middelen om in een conservatief land als het onze, bij de bestaande partij verhoudingen, grondwetsherziening en al gemeen stemrecht der meerderheid af te dwingen. Alles wat de Liberale Unie in die rich ting mocht spreken zijn niet anders dan praatjes voor de vaak. Zij weet natuurlijk wel, dat zij tot algemeen stemrecht alleen kan naderen door zonder giondwetsherziening het kiesrecht zóó ver uit te breiden als slechts mogelijk is en dat is zeer ver. Maar dit juist laat zij na. En in plaats vau op deze wijs onder haar vrien den propaganda voor de zaak te maken, en de partij der werklieden te helpen ver sterken in het parlement, blijft ze haar vlag van algemeen kiesrecht zwaaiende, dezen van het Binnenhof weren, en houdt alzoo nog tal van jaren, tot er dan ein delijk eens grondwetsherziening komt, haar eigen aantal zetels in de Kamer bezet. Ziedaar de oude taktiek. Yoor Vrijheid en Recht, 1. C. P. Potédonostzfff. Questions religieuses sociale» et politiques. Pensees d'un homme d'Etat (Pari?, 1897). 2. J. R Fisher. Finland and the Tsars (1809-1899) (London 1899). 3. Das Recht Fmnlands und seine Wehrplichtfrage. Eine kurze aktcnniassige Betrachtung von eirem finnlaudiachen Ju risten (Leipzier, 191 0). 4. B. Getz, Das staatsrechtliche Ver[baltniss zwischen Fmnland und Russland (Leipzig 1900). 5. Ein Beitrag zur Beurteilung der staatsrechtlichen Stellung des Grossfürstentums Fmnland (Leipzig 1900). 6. F. Arnheim, Der ausserordentliche Finnïaudische Landtag 1899 (Leipzig 1900). 7. A. Baschmakof in Revue Polit'que et Parlementaire van 10 Juni 1897, blz. 695 vlg. 8. L. Méchelin, in Revue Politique et Parlementaire van 10 Januari 1898, blz. 182 vlg. 9. W. van der Vlugt, Finland, De rechts vraag (Amsterdam 1900). Lest heugt best. De ten einde snellende eeuw heeft aan het onbedorven rechts gevoel schokken toegebracht, die den dage raad der nieuwe somber omfloersen. Daar is Frankrijk, het klatergoud van welks wereldtentoonstelling wordt verdoofd, door de ongewroken bloedschuld, die, allen »sponsen" ten trots, rondwaart over gegalloneerde owwaardigheidsbekleeders, en nogmaals, gelijk Victor Hugo het vroeger deed, in de ooren hun dondert: infames, avant de broder vos manches, lavez vos mains. Daar is Engeland, dat aan de onaf hankelijkheid van een manhaft volk zich vergrijpt, onder nietige voorwendsels een oorlog uitlokt, die gelegenheid moet geven tot vestiging eener aangematigde heer schappij, en straks: verovering met de spits van het zwaard doopen zal, hetgeen de nakomelingschap: overrompeling met verpletterende overmacht heet. Daar is noch de laatste noch de geringste in de rij der euveldaden, Rusland, de kolos van het Noorden, dat zijn ijzeren voet zet op den nek van eene natie, in ontwikkeling en rechtrzin zijn meerdere, en aan het kunst- en knutsel werk zijner geslepen diplomaten de onbenijdbare taak opdraagt, den schijn althans te redden van dat eerloos bedrijf. In den aanslag opeen volksbestaan, die aan de boorden van de Newa wordt voor bereid, is iets singuliers. Ik bedoel de huiveringwekkende stiltp, waarmede het opzet beraamd en volvoerd wordt. Geen veldtocht, geen alarm, geen machtsvertoon, geen troepenbeweging. Men hoort nauwe lijks het ritselen van ettelijke papieren. Trawanten worden afgezonden om de pers te knevelen. Een manifest (3|15 Februari 1899) wordt uitgevaardigd, waardoor ieder Finsch belang tot Rijksbelang kan wor den gestempeld. Ziedaar, zoowat alles. En voor het geval zoo nu en dan, tusschen de figuren van een cotillon, door dezen of genen belangstellende, een attaché, of gezantschapssecretaris, naar Finland mocht worden gevraagd, heeft de goedertierendheid der regeering hen voorzien van een snoeperige instructie, in zak-formaat, die niet in den handel is, dus alle rumoer mijdt. Deze eer moet het Panslavisme worden gegund, dat het, zoo noodig, ook met fluweelen handschoenen weet te smoren. Maar de wanhoopskreten van het Finsche volk lieten zich niet smoren. Europa werd opgeschrikt door betoog na betoog, dat de Russische rechtsverkrachting in het helderste daglicht plaatst. De leidende pers, ook ten onzent, trok, in eene vaste rubriek, de zaak van het verdrukte volk zich aan. Afgevaardigden der wetenschap pelijke wereld, niet toegelaten, maar dan toch uitgezonden, zochten 's Keizers oor te bereiken. De openbare meening van het Westen werd wakker, bezon zich, en kwam tot het besef, dat men bezig is een volk dood te martelen. Nu nam de Leidsche hoogleeraar het woord, om het gruwelijk onrecht aan de Finnen gepleegd, onzen landgenooten te ontvouwen. Hij was er toe geroepen. Lid der missie, genoot hij mede de eer te worden afge wezen. Zij is geslaagd, die missie. Eén min gunstig moment had zij slechts, toen een' der heeren ontglipte, hetgeen te lezen staat op blz. 28. Voor het overige echter, welk krachtiger betoog, ter gunste der Finnen is denkbaar, dan het brutale feit, dat men het niet wagen dorst hunne schutsmannen te brengen in des Tsaren tegenwoordigheid ? Wat natuurlijker tevens, dan dat Europa, ons land mede, thans de vierschaar over de keizerlijke raadslieden spant ? En dan waartoe het verheeld ? eene bijzondere reden moet den hoogleeraar de pen in de hand hebben gedrukt. De bronnen ze zijn boven vermeld zijn in ons polyglot Vaderland voor ieder be reikbaar. Maar men leest de statige deelen niet, wat doet men dan eigenlijk wél? Nu was het zaak hun inhoud te verwer ken, te kneden, saam te persen tot n doorloopend, methodisch geheel. Dat deed Van der Vlugt en daaraan heeft hij wel gedaan. Het geschrift, een 100-tal blad zijden groot, is een gespierd requisitor tegen rechtsvertreding en machtsmisbruik. Voor onze oogen ontrolt zich de lange lijdensgeschiedenis, die, ten spijt der ge lofte van Borga, der Finnen deel werd. Stuk voor stuk, trek voor trek wordt zij ons medegedeeld, in gansch hare schaamtelooze naaktheid. Drieste vergoelijking, haarkloverij in woord of schrift, houdt niet stand. Met vaste hand wordt de sluier opgeheven, neen weggescheurd, die het akelig bestaan van rechtsschennis en eeds verkrachting kwalijk omhulde. Met feiten, feiten en nogmaals feiten wordt aan rag gerafeld bet betoog, dat, naar de leer der sophisten en rabulisten, met woorden, woor den en nogmaals woorden schermt. De executie is scherp, zieldoorvlijmend tevens, maar dan ook ligt het kaartenhuis der onvolprezen Russische spitsvondigheid, aan flarden te pletter, aan alle vier winden ten prooi. Wat, blijft, is de vreeslijke aan slag. Dien moet men, ook teil onzent, kenaen. Van nu af, ware ignorantie onverschoonbaar. De inrichting van het werkje is een voudig. Van der Vlugt opent met de ideeën van den procureur der Heilige «Synode." Terecht, want van die ideeën is het bedrijf tegen Finland de belichaming. Bedoeld is de boven (sub 1) genoemde Pobédonostztff, wiens werk de hoogleeraar, in Engelsche vertaling citeert. Voor mij ligtdeFransche, maar Engelsen of Franscb, wilt gij den man uit n trek leeren kennen? Hij maakte deel uit van den Raad, die het manifest ontwierp, waarmede Finland's doodvonnis werd voltrokken, maar teekende niet. Dat is de man, en heel de man. Hij teekent niet, hij teekent nooit, ook als hij breedvoerig schrijft. Hij schrijft ook niet, hij doezelt maar. Hij heet eene gansche reeks van staatkundige onderwerpen te behandelen, maar nergens is er een houvast, nergens grond voor uwen voet of ruimte voor uwen handgreep. Louter omlijningen, in de ijle lucht zich verliezend, louter algemeenheden, in het onbepaalde zich vervluchtigend. Maar tusschen de regels, daar wacht u de schrijver, met strikken en valluiken, met voetangel* en klemmen. Hier en nu is hij in zijn element, en dat element is de scbaduw, het meer dan halfduister. Dddr vertegen woordigt hij het onvervalschte Caesaropapisme, dat, zoetsappig en zalvend, maar onmeedoogend en onvermurwbaar, de rech ten van een volk met voeten treedt, en zoo noodig, het lijf van een volk met schorpioenen striemt. In die lijst, eene waardige onderlaag voor zoo groot een misdrijf plaatst Van der Vlugt zijn «pleidooien in het geding." Men vatte het woord in den ernstigsten, meest nauwgezetten zin. Rede lijkerwijs gesproken, meen ik in de hoofd bronnen, die Finland's leed beschrijven, een vreemdeling niet te-zijn. Welnu, mij heeft het niet getroffen, dat, hetzij in Eisch van Russische zijde, of in Verweer van Finschen kant, ook maar n ter zake dienstig punt overgeslagen, of door den hoogleeraar niet tot zijn recht gebracht is. Opden voet worden zij gevolgd, de slinksche treken, waarmede Finland's heilig recht wordt bestookt. Hoofd- en bijzaken worden geschouwd met de kalmte, die den rechter, en de bezadigdheid, die den geschiedschrijver voegt. Zij leveren de bouwstof tot »de slot som," die des schrijvers derde onderdeel vormt. Mij wil het voorkomen, dat, in zijn geest, ze door den lezer reeds lang is ge maakt. Deswege juist, omdat het der Finsche zaak niet schade doen, slechts voordeel aanbrengen kan, mag ik eene bedenking niet weerhouden, die t gen het slot van des schrijvers slot bij mij is gerezen. Van der Vlugt wil ieder wapen, der Russische begeerlijkheid uit handen slaan, ieder bol werk nemen, dat aan den volkenhonger van het Tsarenrijk tot steunpunt dient. Deze zijne poging nu, het moet onbewimpeld erkend, is hopeloos, en dit zijn streven berust op eene genereuse illusie. Laat ons, wij ook, beginnen met Eisch en Verweer tegenover elkander te plaatsen. Van Russische zijde beweert men : Finland kan over rechtsscfee«ws niet zich beklagen, want de Tsar maakt het recht. In des hoogleeraars woorden: «De wet, zoo redeneeit de Russische «partij in ieder deel van zijn onmetelijk «gebied, is het maaksel van den Tsar, »bet gewrocht van zijn vrijmaehtig wel«behagen. Mitsdien is dat desgelijks, wat «ooit de keizers mogen hebben goedge«vonden aan Finland te bewilligen, de «ruimste maat van politieke onaf han«kelijkheid onder «constitutioneele" vor«men incluis. Maar dan kunnen ook die «bewilligingen den Tsar zelven geene «klui ters aanleggen. Hij was het die »bond, dus kan hij eveneens ontbinden. «Wanneer Finland's Senaat, wanneer «Finland's stendendag den Tsar wcer»staat, is dat het schepsel, murraureerend «tegen zijn' schepper" (blz. 98). Op dit pleidooi, antwoordt de hoogleeraar, in eigen naam, het volgende: «Niet over het kunnen van den Tsar, «over zijn mogen liep tusschen de par«tijen, straks vernorren, het geschil. En »dat geschil ten slotte door te houwen «met een beroep op hetgeen hij kunnen «zou, dat is eene schromelijke verwarring «van twee sferen, die strikt moeten «blijven onderscheiden. Het bestaan toch, »aan de spits van iedere rechtsmaat«schappij, eener in rechtsvorm onver«antwoordelijke oppermacht is, zeker, «eene onafwijsbare factische noodzake«lijkheid, maar allerminst een rechtseisch. «Integendeel: onze rechtszin berust daarin «maar zeer noode. Gezien uit het stand«punt van hetgeen naar rechte te be«geeren ware, is er te nauwernood iets «ongerijmders denkbaar dan dit contrast: «dat, eenerzijds tegen mijne geringste «ontrouw aan het onbeduidendste con«tract geheel het dwangapparaat wordt «in beweging gesteld eener boven de «partijen staande macht; maar dat, «anderzijds, die opperste hoedster des «rechts zelve, juist omdat zij de opperste »is, indien zij willekeurig de schreiendste «eischen des rechts mocht miskjnnen, «niet weder op hare beurt door een nog «hooger staande in de vormen des rechts »kan worden tot rede gebracht. Nog eens: «wij leggen ons bij die ongerijmdheid «neer omdat het niet anders kan; zij is «nu eens de tragische fataliteit in alle «rechtsleven. Doch niets kan ons ver splichten verder te gaan dan die be

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl