De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 24 juni pagina 2

24 juni 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Na. 1200 dage de Engelsche heerschappij in Indiëten gevolge heeft. Britsch Indiëis een zeer arm land, een feit, dat in den regel veel te weinig in aanmerking wordt genomen. Het is moeielijk, zelfs wanneer men zich al de ellende die voor onze eigen deuren beerscht, voor oogen stelt, om zich een denkbeeld van deze armoede te maken. Volgens de zorgvuldigste schattingen der meest bevoegde statistici bedraagt de totale waarde van de geheele Indische produktie met de eene bevolking van 250 millioeu inwoners, niet meer dan 350 millioen pd. st. Het komt mij voor dat deze schatting, met het oog op den tegenwoordige ropij-koers nog te hoog geraamd is. Rekenen wij nu 5 personen op eene familie dan bedraagt het gemiddelde jaarlijksche inkomen per familie 7 pd. st. Zelfs wanneer in 't geheel geen belastingen werden geheven, zou dit bedrag voor de groote meerderheid der landbonwende bevolking, waar uit de Indische bevolking voor het grootste deel bestaat, een lagen levensstandaard beteekenen. Doch in werkelijkheid is de grondbelasting zeer hoog in verhouding tot de opbrengst: zout is belast met 700 tot 4000 pCt., ofschoon het een onontbeerlijk levensmiddel is, terwijl de inkomsten uit het Bijks-opiummonopolie in af trek gebracht moeten worden van de volksinkomstin. Nu bedragen de Staatsinkomsten van Britsch-Indiëjaarlijksch 61 a 62 millioen pd. st., berekend naar den maatstaf van 10 ropijen = l pd. st. of p. m. 41 millioen pd. st. m goud naar de koersverhouding van: een shilling 4 pence rz l ropij. 1) Hiervan komen 25 millioen naar de onde en 17 millioeu pd. st. naar de nieuwe waarde van de ropij op do grondbelasting. Het is nauwelijks te gelooven, dat wij jaar in jaar uit alleen voor rekening der regeering het volle bedrag van deze zware grondbelasting uit Indiëtrekken, om daarmee in Engeland de uitgaven bestrijden voor traktementen der ambtenaren, pensioenen, de kosten der depots voor europeesche troepen, renten voor leeningen, dividenden enz. Dat is het jaarlijksche tribuut dat alleen voor staatsdoeleinden uit de bevolking geperst wordt. In werkelijkheid is dit tribuut echter veel grooter. Het hongerende volk, welks welstand ons dikwijls in zulke mooie kleuren afgeschilderd wordt, wordt, behalve door de regeeriug, ook nog door private personen uit gezogen in den vorm van monopoliewinsten vau allerlei aard, zoodat het geheele bedrag dat jaarlijks uit IndiëDaar Engeland vloeit op minstens 70 millioen pd. st. geschat moet worden. Dit bedrag is weliswaar slechts langzamerhand op deze hoogte gestegen; doch hebben reeds voor langen tijd, toen de geldvloed naar Engeland nog op verre na niet dien omvang had bereikt, verziende Eogelschen zooals Mr. Montgomery Martin, majoor Evans Bele, Mr. James Geddes, sir Louis Mallet, Mr. William Bigley e. a. voorspelde, dat eene dusdanige voortdurende vermindering van het nationaalvermogen van zulk een arm land onvoorwaardelijk diens vol slagen ondergang tengevolge 'moest hebben. Het is duidelijk: Indiëbloedt eenvoudig dood. Wij hebben op grond van bovenstaande vor mingen in de laatste 20 jaren meer daii 500 millioen pd. st. (6 milliarden guldens) uit Indi getrokken, zelfs wanneer men de renten niet rekent die Indiëvoor zijne in Engeland ge maakte leeningen betaald heeft. Indien deze kolossale som in Indiëgebleven ware, dan zou thans geen hongersnood aldaar zijn. 2) Doch nu woedt weer een hongersnood in Indiëde vreeselijkste die de geschiedenis van Hindostan tot dusver heeft geboekstaafd. Lord Curzpn, de onderkoning van Indiënoemt deze in zijn oproep tot ondersteuning: zonder voorbeeld (unparalleled) evenals meer andere koloniale ambtenaren e . privaatpersonen. En, dat is volkomen juist, want niet minder dan 61 millioen menschen lijden, volgens de opgaaf van den onderkoning, onder dezen verschrikkelijken hongersnood, terwijl thans reeds 5 millioen van wege de regeering ondersteund worden, ofschoon deze ondersteuning kariger verdeeld wordt dan ooit te voren en vele boeren er de voorkeur aan geven om in hunne hutten verhongeren dan deel te nemen aan ondersteuningswerkzaamheden. Millioenen moeten dus vaa honger omkomen en de regeering stelt slle mogelijke pogingen in het werk, om deze gruwelijke waarheid te bemantelen. Doch dit is nog niet alles, zelfs niet in zekeren zin het ergste. Het verlies van het vee, dat natuurlijk met een hongersnood gepaard gaat, bereidt een nieuwen hongersnood voor. Wanneer straks de tegenperiode komt, is er geen trekvee om den akker te bestellen, zoodat ook de meest optimis tische personen onder de Engelsche ambtenaren thaas reeds de vrees uitspreken dat het einde van dezen het begin zal zijn van een nieuwe hongersnood. Zoo is het ook den vorigen keer gegaan. De thans heerschende hongersnood is dien van voor drie jaar op den voet gevolgd, zoodat de be volking veel minder weerstand kon bieden aan de nieuwe bezoeking. Niettegenstaande dit hebben wij geregeld jaarlijks onze 70 millioen uit Indiëgezogen en staan wij thans op het punt om nog 19 millioen daaruit te persen, die voor regeeringsdoeleinden in Engeland aange wend zullen worden zonder eenig gewetens bezwaar. En dan van de andere rijde is het niet het toppunt van kapitalistische huichelarij ? doet de koninklijke familie in de hoogste klassen een beroep op de openbare weldadigheid, waar door misschien een bedrag van 700.000 pd. at. bijeen gescharreld wordt voorde ^noodlijdenden"! 70 millioen haalt men uit Indiëen het honderste deel geeft men grootmoedigüjk terug als barm hartige gift en in den naam Gods: ziedaar de luisterrijke Britsche heerschappij van dezen tijd! Als Engelschman werp ik thans de Indische en de Engelsche regeering Je beschuldiging in het gezicht, gelijk ik dit voor bijna een kwart eeuw ook reeds gedaan hebt, dat de hongersnooden, die in onze koloniën meer en meer tot regel geworden zijn, niet het gevolg zijn van gebrek aan regen, of van de groote toename der 1) Hierbij moet opgemerkt worden dat de tegenwoordige koerswaarde van de ropij a l sh. 4 p. eene geheele fictieve is, die slechts door opzettelijke misleiding in stand kan worden gehouden. De eigenlijke waarde van de ropij, gemeten naar de goudwaarde, is ongeveer 10 pence. Doch de regeering heeft thans de be lasting naar de goudwaarde, d. w. z. zij heft /.feitelijk eene 40 pCt. hoogere belasting, ofschoon zij voorgeeft, naar den ouden koers te rekenen. En het arme Indiëkan niet eens protesteereu tegen de opeenvolgde mishandelingen en uit zuiging van het volk, daar het in het Britsche parlement geen vertegenwoordigers heeft. 2) Juist heden lees ik het lakonische bericht in de dagbladen, dat de Engelsche regeering 5X millioen menschen in Indiëmoet voeden om hen voor den hongersnood te bewaren. En tegelijkertijd voert de Engelsche regeering, ten behoeve van een handjevol kapitalisten, een misdadigen en kostbaren oorlog om een dapper en onafhankelijk volkje in Znid-Afrika te verniet'gen! (Vert.). bevolking, of van gebrek aan werkzaamheid de Inlandsche bevolking, maar alleen en uitsluitenc van om regeerinffssysteem in Engeland! De inlanders worden zoodanig door den fiscui uitgezogen, hun wordt zoodanig de mogelijkheic ontnomen om iets voor de slechte tijden opte sparen, hunne hulpbronnen worden zoodanig nitgedroogd, dat zij, indien de oogst geheel o gedeeltelijk mislukt volstrekt geen hulpmiddelen hebben om de moeielijkheden te boven te komen Onder het Inlandsche regime, hoe zorgloos deze ook dikwijls geweest moge zijn, werden telkens maatregelen genomen om een eventueelen misoogst het hoofd te kunnen bieden, ook kwamen deze veel minder dikwijls voor, aange zien de bevolking meer welstand genoot en nog geniet, dan onder de Britsche heerschappij en niet een voortdurende goudstroom naar het buitenland vloeide. Heden ten dage daarentegen meenen wij voldoende maatregelen tegen de dreigende hongersnooden, te hebben genomen, wanneer wij kostbare spoorwegen bouwen die weliswaar het transport van landbouwprodukten vergemakkelijken, doch tevens, daar zij door Engelsche kapitalisten zijn aangelegd, in zekeren zin als blusleidingen dienst doen waardoor de rijkdom van het land, afvloeit naar Engeland. In het jaar 1879 werd er een verzekeringsfonds opgericht met het doel om gelden te verzamelen voor de lijden van hongersnood. Hiervoor zou eene ex tra-belasting ten bedragen van jaarlijks IX millioen pd. st. dienen, doch weldra werd dat kapitaal door de militaire partij in beslag genomen en besteed voor het voeren van oorlogen aan de grenzen. Aldus maken wij feitelijk zelf tegenwoordig de hongersuooden en verscherpen deze door ons wanbestuur. (Slot volgt). D. R. MANSHOLT. Boksers-philosophia De Daily Express heeft zich door een te Londen wonenden Chinees laten inlich ten over de wijze, waarop men in China ons Europeanen en onze beschaving be oordeelt. »De Westersche beschaving" zeide deze zoon van het Hemelsche Rijk »is in onze oogen als een paddestoel, als een ding van gisteren. De Chineesche bescha ving daarentegen is duizenden jaren oud, en daarom gelooven wij, dat wij u minstens 2000 jaren vóór zijn. Ook voor ons is er een tijd geweest, waarin wij onzen strijd om het bestaan, onze jacht naar rijkdom, onzen honger naar macht, ons haasten en drijven en onzen nood hadden. Ook wij hadden onze vernuftige uitvindingen, het buskruit, de boekdrukkunst en al de rest ; maar wij hebben lang genoeg geleefd om in te zien, hoe weinig noodig en hoe nut teloos dit alles is. Wij hebben ook onze tijden van twijfel, van fanatisme en van geloofsstrijd gehad; wij hadden onze mar telaars, onze hervormingen, onze onver draagzaamheid en ten slotte onze verdraag zaamheid en dat alles reeds voor duizenden jaren. Maar zooals ik zeide, wij zijn aan die zaken ontgroeid. Uit de ervaringen van vervlogen eeuwen hebben wij wijsheid geput; uit de tekortkomingen en de ongevallen van onze voorvaderen hebben wij geleerd, dat geen der dingen, waarnaar wij streefden, het streven waard was. Zoo hebben zich onze hartstochten en onze eerzucht langzamerhand gekristal liseerd in den rustigen wensch naar geluk in deze wereld, en is onze godsdienst geworden tot eene levensphilosophie, die door de proef der laatste 2000 jaren ge bleken is, eene gezonde te zijn. Wij ge looven, dat het beste wat men in dit leven kan bereiken, de gelukzaligheid is, en wij leeren onzen kinderen, dat zij dit geluk slechts kunnen verwerven door plichtbeaef, door het vervullen der voor schriften van de moraal en de levensge meenschap en door zich te omgeven met een kring van eveneens gelukkige vrienden en verwanten. Wanneer een Chinees in zijn zaken meer door de fortuin begunstigd is dan zijn verwanten, dan is het hem een vol doening, zijn vermogen met hen tedeelen. En wij in China houden nooit op met werken; zoo iets als terugtrekken uit de zaken kennen wij niet; de arbeid is een deel van ons genoegen, omdat hij een deel van onzen plicht is. Wij gelooven, het beste in dit leven te doen, omdat dit het eenige is, waarvan wij iets met zekerheid weten. Ziedaar de quintessens en het einddoel der Chineesche philosophie. »Zoo zult gij overal in China een zelfde mate en een gelijksoortigen geest van bevrediging vinden. Gij| gelooft waarschijn lijk, dat wij leven in onwetendheid, vuil heid en traagheid, maar ik verzeker u, dat dit niet zoo is. Wij voelen ons zoo welbehagelijk als wij slechts wenschen, en geen mensch kan daarin voor ons verbe tering brengen. En nu komt gij uit uwe Westelijke Wereld tot ons met wat gij uwe «nieuwere denkbeelden" noemt. Gij brengt ons uwen godsdienst, een kind van negentienhonderd jaren; gij wilt, dat wij spoorwegen aanleggen, opdat wij van de eene plaats naar de andere kunnen vliegen met eene haast, waaraan wij geen behoefte hebben en d:e voor ons geenerlei bekoring heeft. Gij wilt fabrieken bouwen, en daardoor onze schoone kunst en nijver heid verdringen; gij wilt schitterende prullen vervaardigen, in plaats van de schoone vormen en kleuren, die bij ons den toets der eeuwen hebben doorstaan. Tegen dat alles protesteeren wij. Wij willen, dat men ons alleen late; wij willen de vi^jheid hebben om te genieten van ons schoone land en van de vruchten onzer oude ervaring. Wanneer wij u ver zoeken heen te gaan, dan weigert Gij en bedreigt ons zelfs, zoodra wij u niet onze havens, onze steden, ons land geven. Daarom zijn wij, leden van het genoot schap der zoogenoemde »Boksers", na rijp overleg tot de overtuiging gekomen, dat de eenige mogelijkheid, om van u bevrijd te raken is, dat wij u dooden. Wij zijn van natuur niet bloeddorstig, maar wanneer vermaning en overreding en het beroep op uw verstand en uw rechtvaardigheids gevoel niets meer baten, dan zien wij ons geplaatst tegenover het feit, dat onze eenige uitredding ligt in de vernietiging van uw bestaan. «Neem bijvoorbeeld uwe zendelingen! Zij komen tot ons met een nieuwen gods dienst, over welks hoofdbeginselen zij het met elkander op verbitterde wijze oneens zijn, en zij zeggen ons, dat wij, als wij hunne leer niet aannemen, eeuwige straffen zullen ondergaan. Zij maken onze kinderen en onze oude lieden bang en geven aan leiding tot allerlei mogelijke oneenigheden en twisten tusschen familiën en personen. Het is toch onder die omstandigheden waarlijk geen wonder, dat wij hen niet willen dulden. Wanneer wij uwe spoor wegen en uwe machines wilden hebben, zouden we die immers kunnen koopen; maar wij willen ze niet hebben, ze zijn ons tot niets nut, en wij hebben geleerd, het ook zonder die dingen te doen. En desniettemin zegt gij, dat gij ons dwingen zult ze te koopen, of wij willen of niet. Is dat rechtvaardig? Ik zeg: het is eene aanmatiging, eene beschimping. »Veel ophef wordt er van gemaakt, dat wij geen soldaten zijn. Wij hebben opge houden soldaten te zijn, omdat wij beschaafd zijn geworden. De oorlog is barbaarsch. Het gevolg van het feit, dat wij op onze tegenwoordige hoogte van beschaving zijn gekomen, is, dat wij ons meer dan eenig ander ras ter wereld hebben vermeerderd en vermenigvuldigd. Niettegenstaande onze hooge sterfte-cijfers, waaraan Gij weer aanstoot neemt, ofschoon wij gelooven, dat zij een wijze voorziening der natuur zijn, vermeerdert het Chineesche ras sneller dan eenig ander volk. Indien wij het daarop toelegden, zouden wij de overige menschheid kunnen overweldigen; dat wij dit niet doen, is alleen toe te schrijven aan de volkomen heid van onze beschaving, van onze philo sophie en van onze zeden. Wij tellen vierhonderd millioen menschelijke wezens, en wie zou ons kunnen weerstaan, als wij onze macht wilden doen gelden? Gelooft gij, dat wij ons hiervan niet bewust zijn? Integendeel, wij weten dat zeer goed, en nu is het zaak voor de blanke rassen op aarde, te erkennen, dat wij, en niet zij, heeren en meesters zijn. China is indertijd geteisterd door twintig zoogenoemd welgeslaagde invasies. Maar wat is geschied ? Hebben de indringers de Chineezen beheerscht ? Neen, de overwon nenen hebben de overwinnaars geabsor beerd, die allen Chineezen zijn geworden. Zelfs de Joden, die tot ons gekomen waren, zijn door ons ras geabsorbeerd, een feit, dat nergens zijne wedergade vindt. »Laat mij u nogmaals zeggen, dat alle dingen, die in het Westen de menschen verdeeld houden, in China feitelijk geen recht van bestaan hebben. Politiek, gods dienst, persoonlijke eerzucht, zucht tot expansie, landhonger, gouddorst dat alles bestaat in China niet. Gij meent, dat de Chinees een kind is, omdat hij traag, ;orgeloos en eenvoudig is. Dat is een jroote dwaling. Hij heeft het geheim ge leerd, gelukkig te zijn; zijn leven is rustig ?a niets stoort hem, zoolang zijn geweten uiver is. In een spreekwoord uitgedrukt: Liaat ons met rust, en wij zullen u met rust laten!" * * * Wat zullen wij dezen plilosoof antwoor den? Dat stilstand achteruitgang is? Dat niemand, ook niet een geheel volk, zich op den duur straffeloos kan onttrekken aan de onafwijsbare eischen van den voor uitgang? Dat de Westersche beschaving ;etoond heeft, de wereld te kunnen ver averen, als zij dit ernstig wil? Dat het ijeen bewijs van beschaving is, als men vrouwen en kinderen vermoordt en zijn wrok koelt aan onschuldigen? Hij zal ons aanz;en met een glimlach n zeggen: »Gij spreekt als een kind, een verwend, bedorven, aanmatigend kind." Maar is, wat deze Oostersche philosoof zoo treffend, al is het dan ook voor ons niet doeltreffend, opmerkt, doorgedrongen ot het bewustzijn van zijn volk, zelfs maar an een klein gedeelte van die vierhonderd nillioen menschen, zoodat het hen kan bezielen tot daden en stalen in den strijd ? Zoo ja, dan zou er waarlijk reden zijn om te spreken van »het gele gevaar." Zoo neen, dan zullen diegenen gelijk krijgen, die beweren dat de inerte, inwen dig verrotte massa van het Chineesche Rijk geenerlei ernstigen weerstand zal kunnen bieden en binnen korteren of langeren tijd zal blijken, opgeschreven te zijn ten doode. iiliinimiMiiimiiiMiiiiiiMiiimiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiii Sociale IIIIMIIIIIIMIimilllllllllMlllllllHHIIM» Een goed plan. In de in het begin der maand Juli 1899 te Arnhem gehouden algemeene vergadering der Ned. Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst werd door Dr. Renssen te Arnhem een voordracht gehouden over »De verzorging der gebrekkigen en mismaakten". Daar dit onderwerp zeker geheel past in het kader eener gezonde philantrophie en met het oog hierop zeer belangrijk; is, is eeuige meerdere bekendheid aangaande den aard en strekking dezer zaak ongetwijfeld gewenscht. Dr. Renssen zeide hierover o.a. ongeveer het volgende: Wij weten dat het voor de gemeenschap hoogst wenschelijk, voor de humaniteit noodzakelijk is, dat zij, die niet in eigen onderhoud kunnen voorzien, tijdelijk of altijd worden onderhouden. De wees, het kind zonde_r natuurlijke verzorgers, vindt een_ weeshuis of tehuis tot tijd en wijle dat de jonge man of jonge dochter verder voor zichzelf kan zorgen. De blinde vindt ge legenheid tot opleiding en ontwikkeling, ja menig blinde is in staat later in eigen onderhoud te voorzien. De doofstomme vindt eveneens instituten waar voor hem gezorgd wordt, zij leeren een handwerk en leeren zelfs spreken. De achterlijken, idio ten, de lijders aan vallende ziekte, zij vinden allen in meer of mindere mate gelegenheid tot verzorging en verpleging, en voor zoo verre zij daarvoor vatbaar zijn, tot ont wikkeling. Zoo zien en weten wij dat overal of door den Staat, of door milddadigheid wordt ge zorgd voor vele ongelukkigen. Voor de verlamden, voor de gebrekkigen en mis maakten, zooals ze uit de ziekenhuizen worden ontslagen, voor gebrekkige kin deren, die, grooter wordende, nooit in staat zullen zijn door eigen arbeid in hun onder houd te voorzien, en dikwijls tot bedelaars opgroeien, wordt tot dusverre weinig gedaan, om hen eenigazins nuttige leden in de maat schappij te doen worden. De armsten zijn voorwerpen van armenzorg, voor de rijken wordt gedaan wat mogelijk is, maar voor de groote massa, die daar tusschen ligt, wat kan men daarvoor doen. De berekening van Temrninx voor Duitscbland tot grondslag nemende, berekent dr. Renssen dat hun aantal, dat nog geschikt tot opleiding is, voor Nederland ongeveer 2500 bedraagt. Wanneer deze allen tot arbeid kunnen worden gebracht, zou dit van een geldelijk standpunt bekeken, tot eene niet geheel onbelanrijke aanwinst van ons nationaal vermogen kunnen leiden. Geldelijke berekeningen ter zijde latende, en alleen denkende aan humaniteit en philantropie, stelde dr. R. de vraag welke niet te betalen, niet te berekenen voordeelen door de bijzondere zorgen aan deze ongelukkigen gewijd, verkregen worden. De geneesheeren weten het, en kunnen het weten, wat er van deze ongelukkigen thans terecht komt. hoe ellendig het lot van velen hunner is, die, voorzien van goede hersenen en goeden wil, een gebrekkig lichaam heb ben, gelijk een prachtig werktuig, waar aan een of meer der voornaaamste raderen ontbreken. Ofschoon er voor ongelukkige kinderen, vooral wanneer zij wegens li chaamsgebreken geen school kunnen be zoeken en ook geen plaatsing bij een werk baas kunnen vinden, dikwijls uit algemeene menschenliefde veel gedaan wordt, ontbreekt een bepaalde vereeniging, zooals voor onze blinden en doofstommen, ontbreekt eene ambachtsschool voor onze gebrekkigen en mismaakten. Dr. R. meent intusschen, dat dit niet voldoende is, doch dat, er tevens voor eene goede opvoeding en verpleging moet gezorgd worden, en dat door operatie of geneeskundige behandeling verbeterd of hersteld moet worden wat mogelijk is, ten einde voor den arbeid geschikt te ma ken. Waar dit vereenigd kan worden, zijn de elementen aanwezig voor de inrichtingen, waar gebrekkigen thuis behooren. De geschiedenis_ van de verzorging der gebrekkigen en mismaakten nagaande, kan men opmerken, dat deze verzorging oor spronkelijk alleen het menschlievende doel beoogde om deze ellendigen, die door hun toestand als het ware buiten de maatschappij waren geplaatst, te vereenigen in een tehuis en daar te verplegen. Later trad ook de arbeid, het handwerk, meer op den voor grond, nog later de geneeskundige, de chirurgisch-orthopaedische behandeling. In Duitschland bestaan thans 9 inrich tingen : te München, Reutlingen, Ludwigsburg, Dresden, Niederlössnitz, Nowawes bij Potsdam, Hanpver, Craeau bij Magdeburg en Sobernheim bij Kreuznach. In Zwitserland 3, te Zürich, Wadensweil en Regensberg. In Frankrijk 3, een te Laf ore door Jean Bost gesticht en twee te Parijs, een van de zusters van St. Vincentius en een van de broeders van Johannes de Deo. In Denemarken een te Kopenhagen. In Noorwegen een te Christiania. In Zweden 5 te Jonköping, Stockholm, Carlskrona, Helsingborg en Gothaborg. In Engeland 4, waarvan 3 te Londen en een in Schotland. In het geheel zijn er dus 26 inrichtingen meer of minder uitgebreid. Alle begonnen klein, sommigen zijn tot grooten bloei ge komen, de meesten zijn echter in de laatste jaren opgericht. Het eerste en oudste is die te München, waar in 1832 de königliche Conservator Johann Edler von Kurz een privaat-inrichting voor onderwijs, opvoeding en bezigheid voor gebrekkige knapen stichte. Reeds het volgend jaar bemoeide de Beiersche Regeering er zich mede, werd op de inrichting staatstoezicht uitgeoefend, en in 1844 werd het geheel een Staatsin richting, die langzamerhand werd vergroot en verbeterd en thans in een uitnemend ingericht, groot gebouw gevestigd is. Er worden door de jongens thans vier handwerken geleerd: schrijven, boekbinden, schrijnwerken en kleermakeii. De meisjes leerea vrouwelijke handwerken, de nuttige en fraaie in den uitgebreidsten zin. Beide krijgen zij bovendien het onderwijs der ge wone yolksschool. Een docent aan de Uni versiteit, specialiteit voor chirurgie en orthopaedie, zorgt voor de hulp, die van die zijde kan worden geleverd, de zusters van het Roode Kruis hebben de moeilijke, geduld en overleg vorderende verpleging, de Samariten-Verein zorgt voor de orthopaedische apparaten. Zoo bezit dus München het oudste en mede het beste wat op dit gebied bestaat. De algemeene aandacht op dezen tak van philantropie werd echter hoofdzakelijk ge vestigd door het thans meest bloeiende groote Instituut te Kopenhagen, waaraan de naam van Pfarrer Hans Knudsen voor altijd verbonden blijft. Deze stichtte in 1872 de »Vereeniging ter verzorging van gebrekkige en mismaakte kinderen", en maakte spoedig propaganda voor de goede zaak door het geheele Noorden. Het eerste jaar werden 41 kinderen geholpen, het vol gend jaar was reeds een kostelooze polikli niek noodig, die geleid werd door Dr. Barfod, waar ook al spoedig volwassenen zich aan meldden. De patiënten werden niet alleen gratis geholpen, maar ontvingen ook de noodige machines en bandages kosteloos. Spoedig bleek echter dat er meer noodig was; dat men de gebrekkigen moet leeren hun eigen brood te verdienen; er werd een school voor verlamden en eenhandigen ge sticht. Dat deze vereeniging een groot arbeidsveld heeft gekregen, mag het aantal patiënten bewijzen, dat in 25 jaren in de inrichting is verpleegd: 5880. Zij blijf t ook verder zorgen voor de ongelukkigen, zij wor den niet nmaal geholpen, maar blijven steeds onder toezicht. Hulp van de vereeni ging krijgt iedere gebrekkige Deen, die geen middelen bezit om zich de noodige hulp te verschaffen, of op geen andere wijze zich kan leeren helpen. Tot het jaar 1880 hielp de vereeniging alleen tot het 18de jaar; se dert ook volwassenen, op verzoek van Re geering en Rijksdag. De school is zeer be langrijk; allerlei vakken worden er onder wezen, en hebben de leerlingen het eenmaal zoover gebracht, dat zij wat go eds kunnen leveren, dan bezorgt de vereeni ging ze een plaatsing. Voor hen die ook bij goeden wil onmogelijk tegen den gewonen arbeider kunnen concurreeren, zijn werkplaats en in gericht onder toezicht der vereenigïng, die de materialen levert en de producten ver koopt. Voor hen, die uit de provincie ko men _ of die geen onderkomen hebben, ia een internaat aan de school verbonden. Ter gelegenheid der bovengenoemde al gemeene vergadering der Maatschappij voo r Geneeskunde werden door Dr. Renssen verschillende voorwerpen vertoond en rondgegeven, door de gebrekkigen te Kopenha gen gemaakt, die door de nette afwerking wel een kijkje waard waren. Ook werd een schrijf boek vertoond, door een jongetje te Nowawes met de mond geschreven, waar van men zeker niet denken zou dat het met zulk een ongewoon hulpmiddel ge maakt was. Ten slotte deelde dr. Renssen nog iets mede over de door hem zelf bezochte inrichting te Nowawes. Hij bezocht deze naar aanleiding van een besluit van het bestuur van het diaconessenhuis te Arnhem en deelde mede dat dat Krüppelheim een onderafdeeling is van het diaconessenhuis te Nowawes, waar het door baron Von Bissing-Beerberg in overleg met General Feldmarschall Graf Von Moltke gegrond vest werd. Er worden daar thans ruim 100 kinderen verzorgd, verpleegd, opgevoed en behandeld, en als het kan, tot nuttige men schen gemaakt. Er zijn voor jongens en meisjes gescheiden slaapzalen, eetzalen, werkkamers, gymnastieklokalen enz. en de inrichting is volgens dr. R. grooten dank verschuldigd aan den innemenden, gemoe delij ken pastor Hoppe, die nog steeds aan het hoofd staande, in het jaar 1830 begon met 2 gebrekkige kindertjes. Ook hier te lande is met een dergelijke inrichting een begin gemaakt, en heeft het bestuur van het Arnhemsche Diaconessen huis, of eigenlijk de moeder daarvan, den eersten stoot gegeven aan de uitvoering van dit plan. Moge dit slagen, en daarmede aan een meer of minder groot aantal onge lukkigen in onze samenleving een vriende lijk tehuis en een passende werkkring worden verschaft! Ongelukkige stumperds, die thans voor gezinnen, waarin zij verblij ven, gewoonlijk tot last zijn, zullen daarmede veel beter geholpen zijn, dan met een meestal karige geldelijke ondersteuning. Blijkens de Staatscourant is op 14 Decem ber 1899 te Arnhem opgericht de «Vereeni ging tot verzorging van gebrekkige en mis maakte kinderen in Nederland" en heeft hiermede dit bovengenoemd plan een vasten vorm aangenomen. Volgens het onlangs verschenen jaar verslag van het Ned. Herv. Diaconessenhuis te Arnhem zal nog in dit jaar een tehuis voor gebrekkige en mismaakte kinderen in het gebouw Bethanie worden geopend. Dr. V. v. D. PLAATS. A m s t., Mei 1900. MiiiiiiiiriirmnnjiitimiiiiiMiiHiniiiiiiiHiiiiMimimiiMiiimiiffiimimit 17TEIILN Afdeelinis-mnzieltfeest der MaatsctapBii tot bevordering der Toontet te Leiden, Waarly'k, Vincent d'Indy kan zich niet be klagen dat zijne muze bij ons te lande geen waardeering vindt. In de laatste jaren schijnt er zelfs een edele wedijver te ontstaan tusschen verschillende vereenigingen om zy'n »Chant de la Cloche" uit te voeren. Nadat Amsterdam (Viotta) voorgegaan was, volgden Haarlem, Zwolle, Rotterdam, Amsterdam opnieuw (Mengelberg) en thans heeft zich de Leidsche Toonkunstafdeeling hierbij aangesloten. Nadat ik by de laatste uitvoering te Am sterdam, in December, het werk in den breede besproken heb, acht ik het niet noodig thans wederom uitvoerig op d'Indy'g gewrocht terug te komen. Alleen wil ik even aanstippen welke gedeelten mij ook ditmaal in 't bijzonder ge troffen hebben. In de eerste plaats dan de behandeling der koren, vooral in het 3e tableau »la Fête". Het eigenaardige in rhythmisch opzicht, bij het ver schijnen van »les Tanneurs" en in melodisch op zicht, by de wijzen van «les Orfèvres" en slesTailleurs" heeft iets by'zonder pakkends; het is frisch in hooge mate en men wordt daardoor nog meer getroffen dan door het meesterschap van den componist in de behandeling van het groote apparaat van koor, dubbelkoor en orchest; overigens kenmerkt alles, den modernen, j a den ultra-modernen toondichter die doorgedrongen is in de diepste geheimen der polyphonie. Het is ook die polyphonie die den ry'ken orchestklank te voorschy'n toovert, welken men het geheele werk door waarneemt. Niet alleen de keuze der instrumenten, ook de behandeling der melodieën tegen en naast elkaar doet de geheele partitie zoo gedrenkt zy'n in wellui dendheid. D'Indy werkt horizontaal, om eene uitdrukking van Richard Strauss te gebruiken. Compacte, harmonische massa's wendt hy slechts schaars aan; meestal zy'n het draden, ragfijn als van een spinweefsel of stroomen van melodieën, vol en warm, nu eens in koor, dan weder in orchest of solostemmen, die naast elkaar voortschreden of elkander kruisen en omstrengelen. Wat ditmaal een minder gunstigen indruk op my maakte de octaafverdubbelingen hier en daar, zoo o. a. by' »Aux horizons lointains" enz. bij heterogene stemmen. Ook kwam my het tweede tableau »l'Amour", ondanks de schoone momenten in zijn totaalstemming wat verbrokkeld voor. Een juweel van vinding

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl