De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 1 juli pagina 1

1 juli 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar ; mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-121/* .Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 1 Juli. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle -filialen dezer firma. U(L K ?*H U a cd > but a ??H G <u M <u <u ? a <u J* < V G cd <s ?*-» ?v* P l s I JT H O 17 ». VAN VEBBE EN VAN NABIJ: De Tweede Kamer en het Eeoht van gratie. Zionisme (II), loor Tsidore Hen. De oorzaken van de hongersiiooden .n Britsch-Indië, door H. W. Hyndman (H Slof', vertaald mt Die Neue Zeit", door D. B. Mansholt. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De goede werking der Engelsche Ongevallenwet, c!oor O. r. D. KUNST EN LETTEBEN: Ned. Toonknnstenaarsvereeniging, door Ant. Averkamp. De vjjf-en-twintig-jarige ambtsvervulling van den lieer V. de Stoere, door I. Gosschalk. Elke yffentwintig jaar, door J. H. Schorer. Boek en Tijdschrift, door G. van Halzen. Een goed Nederlandsen leesboek, door dr. J. Aleida Njjland. FEUDLLETON: Een boek. Oorspronkelijke schets, door H. J. Stratemeger. KECLAMES. VOOB DAMES: Opvoedingsherinneringen, door Vrouwke". De hnisnaaister, door V. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL. FINANCIEELE EN OECONOMISOHE KRONIEK, door D. Stigter. i ignalementen van Nederl. Spoonregmannen : J. L. Clnysenaer. INGEZONDEN. PEN- EN POTLOODKBASSEN. ADYEBTENTEEN. e Tweede Kamer en het Recht van gratie. Toen wij onze artikelen »Recht en Rechts gevoel" schreven, vermoedden wij niet, dat Te zitting der Tweede Kamer van 21 Juni ,1. een zoo duidelijk bewijs zoude leveren van den zwakken zin voor recht, die ook onze Regeerders en volksvertegenwoordigers raerkt. de overtuiging dat het vonnis over den o jr Troelstra geveld, veel te hard veru iende te heeten, m .a. w. dat het »Rechf' hier tol onrecht had geleid, was tamelijk alge1 T, in en buiten de Kamer. J .u'lve de heer Lohman, die den heer ^ra de aanspraak op inschikkelijkan de Kroon ontzegde, wijl hij zich iiet ais ieder «gentleman" en ieder »fatjoenlijk man" had gedragen, was er nie mand, die ook maar het geringste woord gesproken heeft, om de mate van straf Vem toe bedeeld te vergoelijken of te ver.edigen. Zelfs de Minister heeft het niet langedurfd, in die richting zijn pieidooi 3 sturen, hoe zeer dat zou hebben linnen strekken tot sterking van zijn igen positie; hij moest zich bepalen tot de erzekering, dat bij de beschikking op de raag om gratie, de gewone regel is geplgd> deze regel is, dat wanneer er geen ieuwe omstandigheden blijken aan de »roon, of wanneer de wet zelf geen beftsel was voor vrije beslissing, het vonnis in den rechter gehandhaafd blijft." Of *t vonnis om nog andere redenen onjcht gaf, werd bij de toepassing van ezen regel maar niet overwogen. Dat ging elukkig den Minister van Justitie, die de Croon over het verleenen van gratie had 3 adviseeren, niet aan! Ook de tegenstemmers hebben aller minst door tot verwerping van de motieVan Kol medetewerken, willen ontkennen, dat zij de opgelegde straf onbillijk achtten. Een hunner heeft het nog uitdrukkelijk verzekerd. Dr. Kuyper die het een fout vond, dai de voorzitter niet de praealabele quaestie had gesteld, m. a. w. het oordeel niet had gevraagd over de bevoegdheid van de Kamer om in die zaak haar meening uittespreken. »Daar ik dit (die bevoegdheid) nu ontken, stem ik, wanneer door u de praealabele quaestie niet wordt gesteld, tegen de motie, hoewel ik persoonlijk verklaar, dat ik, buiten deze Kamer ondervraagd, hoe ik over deze zaak denk, het allicht eens zoude zijn met hetgeen in de motie staat" l). Volk en volksvertegenwoordigers, zoo mogen wij dus aannemen, keuren het vonnis, een maand celstraf, ten zeerste af, en toch het zal moeten worden ten uitvoer gelegd. Zooals Troelstra zeide, het zal moeten worden ondergaan, krachtens het besluit der Kamer, samengesteld uit leden die de straf onrecht achten. »Gij kunt dus door zwijgen en door tegenstemmen u feitelijk medeplichtig maken aan een daad, die door het grootste gedeelte van het volk wordt beschouwd te zijn in strijd met het rechtsbewustzijn. »Gij kunt dit doen en h et misschien ver antwoorden voor uw politieke clubs, en wellicht ook voor uw geweten; maar al 1) Wij cursireeren. krijgt deze motie bijna geen enkele stem, al moet hij, wiens naam in deze motie wordt genoemd, na al wat hij meende te moeten doen in het belang van het recht, toch in de gevangenis krachtens uw be sluit?ja Mijne Heeren, er wordt geprotes teerd, maar ik herhaal: krachtens uw besluit! Wanneer gij het woord niet spreekt, wan neer het tijd is; wanneer gij u bij de be slissing zonder meer neerlegt, dan wordt het een straf krachtens uw besluit." Intusschen is het jammer dat de voor zitter de praealabele quaestie niet heeft gesteld. Niet, omdat wij daardoor een anderen afloop van de poging om het vonnis door de Kamer te doen veroordeelen, zouden verkregen hebben; neen, maar een debat over de praealabele quaestie, d. i. over de bevoegheid van de Kamer om zich deze zaak van recht aan te trekken, zou ons waarschijnlijk eenig meer licht hebben verschaft, omtrent de gemoedsbezwaren der Kamerleden, die hen weerhouden hebben, het uitgesproken recht als onrecht te brandmerken. Nu hebben wij te dezen opzichte alleen het volgende vernomen: Mr. de Savornin Lohman: »Het spijt mij zelfs, dat wij er over zullen moeten stemmen, want ik acht het geheel in strijd met de bevoegdheid der Kamer. Ik acht het geheel onmogelijk voor ons in de quaestie uitspraak te doen of hier gratie al dan niet had moeten worden verleend. Het is de Koningin, die, met medewerking der rechterlijke macht, de gerechtigheid handhaaft op de wijze als bij de Grondwet is voorgeschreven, maar het is niet de Tweede Kamer die dat doet of daartoe heeft mee te werken." Hiermede wordt eenvoudig, zonder ook maar het geringste wettelijk steunsel, uit gemaakt, dat een advies van den Minister, den verantwoordelijken adviseur der Kroon, buiten de beoordeeling der Kamer zou vallen. De heer S. L. schijnt zelf gevoeld te hebben, dat hij iets te veel had gezegd, en vervolgt dan: «Wanneer feiten waren aangevoerd om aan te toonen dat de Minister van Justitie misbruik gemaakt had van de bevoegdheid hem bij de wet toegekend, dan zou de Kamer daarover kunnen oordeelen. Wan neer b.v. beweerd was dat de Minister bij zijn advies aan de Kroon zich had laten leiden door verkeerde en onzedelijke mo tieven, dan acht ik de Kamer bevoegd over die daad te oordeelen." Daar zijn dus gevallen, waarin de Kamer toch wel heeft »mede te werken" met de Koningin om de gerechtigheid te hand haven! En waarom dan juist niet, als door het advies van een Minister, hetwelk de Kroon heeft opgevolgd, het rechtsbewust%ijn is beleedigd? Met welk recht zou men de heilzame controle der Kamer mogen beperken, uitsluitend tot verkeerde, onze delijke motieven, waar ten slotte het recht of het onrecht juist in de beslissing, in de daad, gelegen is, en de motieven bijna nooit te ontdekken zijn. Stel in het onder havig geval, de Minister had zich eens door het motief laten leiden van wraakzucht, socialistenhaat, liefde voor het gerechtshof van 's-Gravenhage enz. enz., een verkeerd motief, een onzedelijk motief zou dat dan ooit met feiten te bewijzen zijn? De heer de S. Lohman zelf nog niet voldaan met zijn twee uitspraken, waaraan, voor zoover wij zien kunnen, elke kracht van argumentatie ontbrak, voegde dan naast deze verklaringen nopens het ongeoor loofde, nog een andere om het onmogelijke van de uitoefening dier bevoegdheid in het licht te stellen. »Maar wij zullen nu moeten treden in het fond van de zaak en, afgaande op dit praecedent, ons voortaan geroepen kunnen achten ons uit te spreken over twee duizend adviezen over gratie per jaar. Wij hebben toch gehoord, dat in drie jaren bijna 6000 verzoeken om gratie zijn gedaan, dat is 2000 per jaar. Ieder kamerlid zal voortaan 1) het recht hebben te vragen of het recht van gratie goed is toegepast. Zullen op die wijze de Staten-Generaal zich niet maken tot een belachelijk lichaam? Zulk werk moet niet aan de Staten-Generaal worden opgelegd. Daarom had ik gehoopt dat de motie niet in behandeling zou zijn gekomen. Ik zal er tegen stemmen. Maar ik beschouw mij voor het vervolg niet verplicht over dergelijke moties mijn stem uit te brengen. Ik zal dan liever de Kamer verlaten en aan mijn medeleden overlaten een handeling te verrichten waartoe zij niet in staat en ook niet be voegd zijn." Zou, zoo mogen wij vragen, op deze wijs de heer Lohman zichzelf niet belachelijk maken? Het »recht om te vragen of het recht van gratie goed is toegepast" bestond, bestaat, en zal zeker niet afgeschaft worden, zoolang een minister verantwoor delijk blijft voor de adviezen, die beschik kingen van de Kroon tengevolge hebben. Van voortaan kan hier dus geen sprake zijn, als werd met de motie-v. Kol een nieuw tijdvak van parlementaire be voegdheid in deze richting geopend. Zeker, indien de zaak-Troelstra niet een zeer buitengewoon geval ware, zóó buiten gewoon dat het geheele volk er van spreekt, maar een van den meest alledaagschen aard, men zou op de 6000 gevallen in drie jaar tijds, kunnen wijzen, als op een gevaar voor een voortdurende herhaling van dergelijke interpellaties en moties. Maar niet n verstandig man ducht, bij het waarnemen van de zeldzaamste uitzonde ring, het begin te moeten zien van den toekomstigen regel. Belachelijk zeker; maar erger dan be lachelijk is het om de bevoegdheid tot protesteeren tegen een algemeen erkend onrechtvaardig vonnis te willen verduiste ren, wijl er tot heden geen behoefte aan werd gevoeld en er in de toekomst nog wel eens meer naar zou kunnen worden verlangd van dit recht gebruik te maken. Als ware het in dat geval niet volstrekt noodig, eisch van 's volks Recht, nieuwe regelingen tot voorkoming van zoo groot onrecht, als wij thans betreuren, te nemen. De leider van de »niet-vrije-anti-revolutionairen," Dr. Kuyper, gaf omtrent de reden waarom z. i. de Kamerleden zich niet bevoegd mochten achten, het advies van den Minister in zake beschikkingen op verzoeken om gratie te kritiseeren, zoo mogelijk nog minder licht dan de heer Lohman. »... Nu heb ik mij afgevraagd of het aan de Kamer toekomt zich uit te spreken in een zin, als de heer Van Kol ons poogt te ontlokken. En dit ontken ik. «Wanneer de Kamer zich de bevoegd heid aanmatigde om onderzoek te doen naar de motieven, waarop een beschikking in zake gratie berust, en zich een oordeel over die motieven toekent, dus ook het recht om ze af te keuren, dan pleegt zij m. i. daarmede een onrechtmatige daad. »Wij hebben hier dezelfde quaestie als in vroegere jaren met de motie-Keuchenius in zake de benoeming van een GouverneurGeneraal. Wanneer er onregelmatigheid of misbruik van macht heeft plaats gehad, gelijk destijds, dan zeer zeker mag de Kamer optreden en bij motie een oordeel vellen; maar de regelen zelve, waarnaar de Kroon hetzij de benoeming doet, hetzij bij beschikking over gratie te werk gaat, staat niet ter beoordeeling van de Kamer." Deze verklaring, even verstaanbaar als apodictisch, sluit zelfs het oordeelen over «verkeerde en onzedelijke motieven," door den heer Lohman toegestaan, uit. Waarom echter dit beoordeelen een onrechtmatige daad zou zijn, vernemen we niet. In de Standaard van 23 Juni, het Kamerdebat, en dus ook zijn eigen deel daaraan, besprekende, bracht Dr. Kuyper het niet verder dan tot een herhaling van zijn apodictische uitspraak. »De stelling kon en mocht niet aanvaard worden, dat de Kamer als rechter in hoogste instantie, hetzij het rechterlijk vonnis, hetzij de beschikking der Kroon in zake gratie, had te beoordeelen en dus ook kon veroordeelen; en de inlerpellant bleef ten eenenmale in gebreke aan te toenen, dat er óf onregelmatigheid óf misbruik van macht had plaats gegrepen, die als zoodanig alleen de tusschenkomst der Kamer hadden kunnen wettigen." Voor iemand, die verlangen mocht te weten, volgens welke wet, en ook volgens welke logische redeneering, het advies van een Mimster bij gratie-verzoek buiten het oordeel van de Kamer moet blijven, heeft Dr. Kuyper niet anders dan zijn, na tuurlijk zeer gewichtig, maar opzichzelf ganschelijk niet afdoend woord. En toch is de zaak, zouden wij meenen, van buiten gewone beteekenis in onzen tijd. Immers door zulk een advies, buiten de beoordeeling der Kamer te stellen, wordt nog het eenig middel tot herstel van onrecht, en dus ook tot feitelijke controleering van de recht spraak door andere dan de rechtelijke macht en haar chef, opgeheven. Toch, nog minder rationeel schijnt ons het standpunt van een dergenen, die voor de motie-v. Kol gestemd hebben, dan dat der heeren Lohman en Kuyper. Wij hebben het oog op de houding van den heer Rink. Wij lezen in de Handelingen als volgt: «Inderdaad wordt mijn rechtsbewustzijn daardoor (door het vonnis) niet bevredigd. Hoewel ik de handelwijze van den heer Troelstra afkeur, is het mijn innige over tuiging, dat de straf, aan hem opgelegd, buitengewoon zwaar, ja te hard is. En hoewel ik dadelijk toegeef, dat het niet aangaat over elk individueel geval hier een stemming uit te lokken, hoewel ik het zelfs betreur, dat die stemming uitge lokt wordt en hoop, dat hier zoo iets r n regel zal worden, zoo zal ik, waar het feit dat wij voor de vraag gesteld worden, niet veranderen kan en ik de vraag niet anders dan ontkennend kan beantwoorden, mijn stem aan de motie geven." De heer Rink zegt voor de motie te zullen stemmen en hij heeft daar ook voor gestemd. De straf is te hard, maar in plaats van het heerlijk te vinden, dat hem de gelegenheid is geopend, voor zoover van hem afhangt, een onrechtvaardig veroordeelde recht te doen; in plaats van hier over te juichen betreurt hij het, dat die stemming is uitgelokt! Lieve hemel wat heeft een kamerlid, die als mensch geen onrecht mag dulden, dan toch een last van zijn hart, als ten minste zijn verstand zoo geschoold is, als dat van Mr, Rink! (Slot volgt.) Zionisme door ISIDOKE HEN. n. De tijden met staagen dwang van Evolutie voerden de Joden als vanzelf naar't oud ideaal: Zion. Of beter, de Joden, die gebleven waren door barbarendom, kruistochten en midden stands-revolutie, opgeheven door de golven der emancipatie, verloochenden hun verleden niet. De geschiedenis ging aan hen voorbij, en ze deden wat ze immer hadden gedaan: leeren. Ze leerden van Egypte: standvastigheid, van, Phoenicië: handel, van Grieken: kunst en wijs begeerte, van Kruisvaarders: doodsverachting en Godbetrouwen, van de 19de eeuw: de mo derne beschaving. En van alle eeuwen byeen: dulden en lijden. En juist de afzondering, waarin ze leetden, van hun landgenooten, deed hen blijven wat ze waren al eenige duizenden jaren, n volk. En de Jodenhaat die allerwege opstak, hier bruut neersmakkend, daar zoet-vergiffend, moest wel de afgedoolden van den weg en die verstooten waren naar 't land Assur" terug brengen naar den kring waar ze zich vrij konden geven en begrepen worden. En velen hunner voelden hun plicht.... Nog nooit heett Israël zijne aanspraak op Palestina opgegeven. Waar ze zaten aan Babels stroomen en weenden, klonk het woord, sinds nimmer door Israël vergeten: Zoo ik vergete Jeruzalem, zoo vergete myne rechter hand!" En dichters zongen lied'ren van hoop en smart: Zion. En drie keeren daags bad men, innig, om herstel van Israëls verleden. En by eten en by drinken toefde 't hart en 't hootd bij niet dan Zion. En bij gelagen van bruiloft en besnijdenis en de maaltijden, in vast getal voorgeschreven op Sabbath en hooggetjj, heeft eeuwen aan eeuwen in zelfde me lodie weerklonken Het lied Hamaaloth: Toen de Heer onze ballingen terugvoerde...." Drie weken rouw, ellek jaar om de gevallen grootheid van Zions staat en tempel. En negen dagen vóór den 9den Ab. geen vleesch noch vleeschgerecht aan den disch. Geen vreugde, geen muziek, 'n doffe stemming in het huis. Maar op den dag van rampen zelf, waar werd herdacht de val der tempels beide en 't ver lies van volksbestaan ... dan komen ze scha mel gekleed ter synagoge. En uiterlijk rouw in haar en baard die wild gegroeid, geen schoenen aan de voeten, op pantoffels, dof schuivend in het kerkgebouw, als zwarte, grauwe spoken van zorg en leed. En 't avondgebed in slepend weemoedig gezèg van half schreiend recitatief. En dan smakken ze zich op den grond, in een hoek, als hadden ze vader en moeder verloren. En klinkt het klaaglied door de holle ruimte, hoog over hun hoofd heen. En geen bete brood en geen slok water. Niets dan honger heel den dag nu, en weenen en rouw om Zion. Zoo telken jare, al veel eeuwen door. Men noemt dit wel: latent Zionisme, een Zionisme dat niet voert tot daden, maar stil brandt in 't hart van den vromen Jood als 'n heimelijk hopen. En het rotsvaste vertrouwen op den eindelijken tijd van vree en grootheid, dat den zwervenden balling brengt nog 'n glim lach op de lippen: Meschiach kimmt". 't Is wonderlijk, hoe diep dat vertrouwen in een komenden tyd van vrede voor 't Joodsche volk in alle harten geworteld heeft ook van hen, die lang gebroken hadden met voorvaderlijke tradities. En hoe de hoop op 'n Messiaanschen tijd geworden is de Herder, die al geleidelijk de verstrooide kudde samenbracht. Eerst Rabbi Kirsch Kalischer van Thorn (1795?1875) de ouderwetsche Rabbyn, die 't immer beneden zich gevonden heett, geld te nemen voor zijne herderlijke diensten, hoewel hij arm was. 't Is bekend dat reeds in de Talmudlitteratuur twee hoofdrichtingen zijn te onderscheiden. Eene die een persoonleken Mes sias beleed, de mystische, de andere, rationeeltheologische, die de geleidelijke komst van een messiaansch tijdvak verkondigde, 't Is bekend ook, dat die mystische richting leidde tot het leerstuk der triniteit Gods, ook in Joodsche denkerskringen, tot verheerlijking van Kores (Cy:us), als Godsgezant tot den hachelijken opstand van Bar Cochba, en later de ramp zalige Zionistische pogingen van een Shabbathai Zewi. R. Kalischer was een vertegenwoordiger van de rationeel-theologische idee. Sinds 1860 begon zijn zionistische arbeid, eerst met kolonisatieplannen van Palaestina. In '61 stichtte daarop R. Ch. Lurie (Frankf. a/d. O.) een eerste kolonisatie-vereeniging, die krachtdadig daar onzenThornschen Rabbijn ondersteund werd. En in 1826 verscheen diens boek Derischat Zion" waarin hij aantoonde dat de Verlossing Israëls geleidelijk en op natuurlijke wijze zou geschieden, en het religieuse belang van Palaestina's kolonisatie duidelyk in 't licht stelde. Hij hield niet op voor die kolonisatie te werken, en een indirect gevolg van zijn optreden was o. a. het stichten van een landbouwschool Mikweh Israël (1869) bij Jaffa. Maar zijn vereenigingen kwijnden dra. Hij was den tyd vooruit geweest. Doch al in '62 kwam een boek van. den be kenden socialist- anarchist, jong-Hegeliaan Mozes Hess (1812?'75) die de voorlooper is geworden van het moderne zionisme, de verkondiger van de Joodsch-nationale idee. Rom und Jerusalem" heette het werk, waarin hij trachtte een psy chologie te geven van oud-Israêl, zijne geschie denis en leer philosophisch te verklaren. Hy komt tot de conclusie dat de tegenwoordige toestand van 't Jodendom onwaardig en on houdbaar is, en maar ne redding mogelijk. Ontplooing van de Joodsche banier, een Joodsch tehuis, de Joodsche Staat. En hij toont aan de belachelyke onmogelijkheid van het Joodsche .incognito", waar hunne neus toch altijd het Jodendom verraadt. Groot opzien baarde dit geschrift. Verontwaardiging van voorstanders der assimilatie. En Auerbach trok zich de haren uit het hoofd, en zei: wat ga je nu voor ge vaarlijks doen, we waren al zoo mooi op weg l" Doch eenig practisch gevolg had 't boek niet. In '82 eerst, toen de Jodenvervolging woedde in Rusland, was de tyd gekomen. Dr. Leon Pinsker (1822?'92) 'n arts te Odessa, een der velen uit Assur" liet in 1882 een klein geschrift 't licht zien Auto-Emanzipation", onder motto Help ik mezelf niet, wie dan? en zoo heden niet, wanneer dan?" (Hillel). Gebrek aan nationale waardigheid, zelfvertrouwen en eenheid zyn de vijanden onzer nationale herboorte; de internationale Judenfrage wacht op eene nationale oplossing. Niet het heilige Land moet doel zijn van ons pogen, maar het eigene land. En Dr. J. Ruif (1831) liet daarop volgen Aruchas Bas-Ammi", waarin hij concludeerde: slechts het heilige Land zij ons eigen land. 't Geweld, dat ons daaruit verdreven heeft, kan ons recht daarop niet opheffen, nooit. n in 1884 een eerste conferentie, die der Chowawe-Zion"inNovem ber te Kattowjtz. Rabbi Sanöiel Mobilewer uit Bialystock (1824- '98) was 't die inmiddels practisch werk zaam was voor de kolonisatie van Palaestina. In '75 reeds, bjj den 90en verjaardag van Montefiore; hy wist R. Zadoc Kahn, M. Erlanger en eindelijk baron Rothschild voor zich te winnen, en mocht de kolonies stichten Ekron, Rechoboth, Chadara. Op de conferentie van '84 was hij een der hoofdleiders. Hij is de vader geworden van het Zionisme in Rusland. Sinds '82 overal eene groote bedrijvigheid in Joodsche kringen. Giften voor 't Heilige Land ingezameld, vereenigingen, Loges, lang zamerhand komt in West-Europa het idee, dat de Joden zyn n volk, ne natie. De Kadimah" in Weenen, gaf de richting aan. Oostwaarts!" luidt de naam, haar door den Joodschen dichter Perez Smolensky ge geven. Joodsche literatuur wordt beoefend, her leeft. Komt zelfs nationaal tooneel, 'n jargon theater, en een Joodsche opera. Toen dan ook tegen '90 het antisemitisme zich in Oostenrijk organiseerde, en 't Talmudisch woord bewaarheid werd: al wie kwaad tegen Israël wil, vindt dra zynen aanhang," toen trad ook 't Jodendom d4ar op als eene party. Dr. jur. Theodor Herzl (1860), toen redacteur van de Neue Freie Presse, schreef zijn der Judenstaat, Versuch einer modernen Lösung der Judenfrage." Zeker, Zionisme bestond reeds lang vóór hem, maar twee zaken waren noodig. Vooreerst, dat de Joden in West-Europa, Amerika, waar-ook, inzagen dat ze n waren met de verdrukte Joden in Rusland en Rumenië, en ten tweede : Organisatie van de Zionisten. Die ideeën waren reeds door velen verkondigd, laatst aog (1891) door Paul Dimidow in zyn brochure Wo hinaus ?" Maar nu kwam iemand van grooten invloed, die de hoogste Europeesche beschaving genoten had een die al veel verder geweest was dan 't land van Assur en die zei dat overal een Jodennood bestond, hier een corporeele, daar 'n materieele, ginds een moreele. En met starre logica zegt hy de Jodenstaat is een Weltbedürfniss, dus moet hij ontstaan. Die Juden, die wollen, werden ihren Staat haben und sie werden ihn ver dienen." Want de Joden vormen een volk, dat niet kan, niet wil, niet moet ten onder gaan. Het kan niet, omdat vyanden van buiten dat be letten. Het wil niet, dat heeft het al in twee duizend jaar van nameloos lijden bewezen. En het moet niet, dat zal hij aantoonen. En hy geeft de lynen aan, waarlangs de Joden hunnen Staat kunnen kry'gen. We zullen hier op zyn boek niet verder ingaan, omdat niet in dat boek zelf, maar in 't groote organisatorisch talent van den begaafden auteur de voorwaar den lagen van een zelfbewust, nu politisch geworden Zionisme. En ook omdat Herzl be kende slechts vluchtig te hebben willen aantoonen. dat en hoe zyn ideaal kon worden verwezen lijkt nimmer hy getracht heeft, daarin ver vatte denkbeelden zijnen medestanders op te dwingen. Een Zionistencongres werd tegen '97 te M nchen bijeengeroepen. Joden, pardon: Duitsche Staatsburgers van Mozaïsche Confessie werkten 't plan tegen, en in Augustus 189?" veree. nigde Sazel Joden uit alle werelddeelen onder de blauwwitte Zionsvlag, waarin het Davidschild prijkte. 't Congres was een levend bewijs, dat het Jodendom n geheel vormde, dat Israël uit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl