De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 1 juli pagina 2

1 juli 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. rat' H*. 1201 de Europeesche beschaving geleerd had: te durven en te willen. Zie, ze hadden allen n geschiedenis van ramp en lijden. Eén littera tuur, den Bijbel en de Profeten, en nu de JpngHebreêen. Eén taal Hebreeuwsch. Eén lijden en n hope: 'n eigen land. Eén banier, en nu ook 'n parlement. Zoo werd het Zionisme: het Joodsche volk op weg naar zijn vaderland. Wel hoort men op 't eerste Congres nog 'n weerklank van rationeel-messianisme, wél waar schuwt op z'n sterfbed de zieltogende Mohilewer nog, niets te ondernemen wat niet strookte met het traditioneele Jodendom. De leiders bewijzen hun plichten te kennen, hunne taak meester te zijn. Hun taak is: 't Jodendom te rereenen, zy houden zich op den achter grond, laten het Joodsche volk vrijelijk, demo cratisch, zeggen wat het wenscht. De beweging groeit aan, houdt in '98 een tweede, '99 een derde Bazeler Congres. Besloten wordt dit: Het Zionisme tracht voor het Joodsche volk een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats in Palaestina te be reiken en dit door de volgende middelen: a. de practische immigratie in Palaestina van Joodsche landbouwers, werklieden en handelaars. ,b. de organisatie en vereeniging van het geheele Jodendom door wettelijk veroorloofde plaatselijke of algemeene vereenigingen. c. Versteviging van Joodsch volksbewustzijn en Joodsch gevoel. d. voorbereidende stappen, tot erlangen van sympathie en meewerking bij de regeeringen, wier steun noodig is tot het t-ereiken van het Zionistisch doel." En het tweede Congres, dat sympathie heeft voor de reeds begonnen kolonisatie van Palaes tina en deze zal steunen," besluit daarnaar te trachten onder verlof van de Turksche Regeering, is wars van smokkelkolonisatie. 't Joodsche volk is geen contrabande l! is practisch genoeg om voorzegde kolonisatie te beginnen met de Turksche Joden, althans die in F. zelf wonen, zal die kolonisatie steunen met de Joodsche Coloniale Bank," die onder toezicht staat van door het Bazeler Congres gekozen gedelegeerden en stelt een commissie in, die deze kolonisatie leiden zal. 'n Hebreeuwsche taai-unie wordt gesticht, de Jewish Colonial Bank geconstitueerd, en een practische organisatie der Zionisten ingevoerd. Gewezen wordt erop, dat 't Jodendom zoo physiek als moreel moet worden verstevigd. Vandaar Joodsche litteraire clubs, maar ook Turnvereenigingen, hier en elders. Zionisme wordt zoodoende de naam voor het Joodsche volk, dat zich wti regenereeren. Er is weer eenheid van alle Joden een national-Zionisme wordt: National-Judentum. Ook in Nederland wordt, na veel, veel moeite een Nederlandsche Zionistenbond gesticht. De leiders hebben vrees, dat 't Hollandsche Joden dom nog niet ryp is. Zyn voorzichtig. Trachten geleidelijk aanhang te vinden. Vreezen aanvan kelijk succes mér dan tegenwerking. Krygen om de 14 dagen beschikking over eenige kolom men van het Centraalblad voor Israëlieten in Nederland, houden 'n enkele voordracht. De beweging is in wording.... 't Mag duidelijk zjjn, dat een volk niet kan leven van philantropie. Daarom ook kunnen geen Christenen lid zyn van de Zionistische organisatie. Zoo zegt trouwens ds. J. H. Gunning: .Laat ons, Christenen, met kiesche terughouding maar tevens ook met innige belangstelling het Zionisme gadeslaan. Het is een Joodsche be weging, en, zoodra wij, Christenen, daarin willen gaan medespreken en medö-f aden, zouden wij den schijn op ons nemen alsof wij als ver kapte Antisemieten een handje willen helpen onze Israëlietische landgenooten kwijt te raken." Nu, zoo slim is 't niet. We kunnen Goddank nog van harte dien mannen dankbaar zijn, die met ons Oud-Israël liefhebben en belangstellen in de Regeneratie van 't Oude Volk. Ze geven 'n beschamend voorbeeld aan onze assimilatorische Joodsche Antisemieten. Neen, hartelijke belangstelling, en als 't kan, meewerking onzer Christealandgenooten, kunnen we nooit genoeg waardeeren. Doch wil Holland iets praesteeren, dan moet het zijn: geen platonische Zionsliefde, maar de handen uit de mouw, en naar Bazel. En de Christen die begrijpt dat hij geen lid kan zijn van 't Joodsche Volk, steune onze beweging, worde echter geen lid van den N. Z. B., hoewel de statuten, gemaakt door EEN BOEK. Oorspronkelijke Schets DOOR H. J. STRATEMEIJER. Laatst, bij een boekenstalletje op de markt, beging ik de dwaasheid, mij te ergeren aan een »collega", die een heele verzameling recensie exemplaren, ook van boeken die nog in hun eerste jaar waren, daar had verkwanseld. Het toeval redde mij en gaf het juiste woord aan. Geschiedenis van den Ploert" stond op een omslag, en die titel trof mij als de plotse flikkering uit een verborgen spiegelglas in 't oog. 't Schacherend krantenploertje plofte terug in de nevelachtige verte, waar hij behoorde, en voor mij stond het beeld van een man. Ja, dat boek, die //Geschiedenis van den Ploert" kende ik; ook zonder dat de koopman, die mij te lijf ging, toen hij zag, dat 't mijn aandacht boeide, verklaarde, dat het een mooi" boek was, wist ik, hier te staan voor een werk, dat kasten vol drukgoed achter zich liet. 'n Mooi boek, meneer! Verleden week twee van verkocht... en van-morgen nog een. D:t is mijn laatste, meneer... mankeert niets aan, onopengesneden, zoo goed als fonkelnieuw! Twee verkocht, en toen nog n, dat maakte drie !... Ik dacht aan den stapel onverkochte en ongewilde exemplaren van dat boek, dien ik eens had gezien met een radeloozen man er naast. Er waren nog eens drie exemplaren verkocht in n week, toen een vriend van den schrijver in een veelgelezen" blad de wanhopige poging had gedaan, zijnen landgenooten aan 't verstand te brengen, dat wederom een superieure geest gevaar liep, ten gronde te gaan door ellende, naast het monument van zijn werkzaamheid. Drie exemplaren!... 't Waren slechts drie hoopflitsen geweest in een duisternis, welke zich verengde tot een graf. Ja, ik kende die «Geschiedenis van den Ploert", lang voor ze op het stalletje lag. Het boek staat nu al eenige jaren in mijn bibliotheek; maar telkens als mijn oog den rug van het blauwe omslag ontmoet, wordt het stil in mij, mannen die niet voldoende op de hoogte waren van 't Zionisme, dit niet verbieden. Hier dus, heel vluchtig, de uiterlijke vorm van 't Zionisme. In 'n volgend artikel: Hoe is het Z. opgenomen en is zijn doel reëel?" zullen wij gelegenheid te over vinden dieper op de Zionistische idee in te gaan. (Slot volgt.) De oorzaken fan e nopraooilen in Britscn-Më, door H. W. HYKDMAN. Vertaald uit Die NeuéZeit. H. (Slot). Maar ons regeeringsstelsel is niet alleen zoo buitengewoon kostbaar doordat wij in tegenstel ling met de vroegere veroveringen in Indiëons niet in 't land vestigen, maar jaarlijks kolossale sommen uit het land trekken; er komt nog bij, dat wij voor alle voorname ambtenaarsbetrek kingen in IndiëEngelschen benoemen, met uit sluiting van de inlanders. De oude mahomedaansche dynastiën lieten de inlanders alle ook de hoogste bestuursposten vervullen en werden door hen uitstekend gediend. De Indiërs hebben, zooals men weet, getoond zeer bedreven te zy'n op 't gebied van schoone kunsten zoo wel als in de ingenieurs- en bouwwetenschappen, in financiën en akkerbouw. Nu ontdekten de En gelschen plotseling dat dit volk totaal ongeschikt was, zjjn land zelf te regeeren, het land dat het gedurende duizenden van jaren bestuurd had, eer onze voorouders in Hindostan zich vestigden. En dit wordt beweerd ondanks het feit, dat tegenwoordig enkele van onze meest eminente geleerden en juristen Indiërs zijn. 't Gevolg van deze onbekendheid met Indische toestanden en ons vooroordeel jegens de inlanders is, dat deze laatsten uit het bestuur van hun eigen land worden gedrongen door jonge engelsche ambtenaren, die gewoonlijk juist dan het land weer met een groot pensioen verlaten, als zij de toestanden in 't voor hen vreemde land beginnen te kennen. Van de 39000 ambtenaren, die een inkomen hebben van meer dan 1000 ropy'en (l ropij 81 et.) zyn niet minder dan 28000 Engelschen en maar 11000 zijn Indiërs. Maar lerwyl de 11000 Indiërs slechts een totaal inkomen hebben van 3 millioen pond sterling, laten de 28000 Engelschen zich 15 millioen pond in den zak steken l Van de 960 gewichtige be trekkingen bij 't burgerlijk bestuur in Indiëzy'n 900 door Engelschen in beslaggenomen, de rest wordt door inlanders bekleed. Een engelsch ambtenaar kost den Staat vier- tot twintigmaal zooveel als een inlander die dezelfde betrek king vervult. Het is overbodig erbij te voegen, dat in al deze zaken het volk niets meer te zeggen heeft. Zelfs het recht van gemeentelijk bestuur, dat het vroeger had, wordt het nu ontnomen. Indi is feitelijk het arbeidsveld voor de alleenheer schappij van een uit de engelsche bourgeoisie stammende bureaukratie. Nooit is in eenig ander land het monopolie van ean vreemde heer schappij zoo volkomen en zoo uitgebreid door gevoerd als in Britsch-Indië, Een noodzakelijk gevolg van zoo'n regeerings stelsel is, dat het volk buitengewoon arm is en nog van jaar tot jaar verarmt. Officiëele bewyzen hiervoor bestaan in overvloed, maar in de laatste jaren heeft de regeering bang voor 't openbaar worden van de waarheid zoo goed mogelijk alle gevaarlek schijnende berichten verzwegen. De cijfers b.v. die ik hier onder laat volgen, zijn aan officieele stukken ontleend, in bezit van mijn' vriend mr. William Digby, die voor ongeveer twintig jaar sekretaris van het hongersnoodfonds in Indi is geweest. Maar deze berichten, gedrukt in 1888, werden niet gepubliceerd, en er bevindt zich zelfs niet eens een exemplaar van in de bibliotheek van 't Indisch bestuur" l Verkla ringen, zooals die van Sir Charles Elliot, de laatste luitenant-generaal van Bengalen: dat minstens de helft van de landelijke bevolking het leven rekt tot de dood er een eind aan maakt zonder ooit hun' honger goed gestild te hebben, of van den bekenden, onlangs ge storven Sir William Hunter, die voor verschei den jaar konstateerde, dat minstens 40 millioen llltllllllllltllllllllllllHII heel stil, en ik keer tot mijn werk terug, nederiger dan ik van de schrijftafel was opgestaan. ?K. De gildebroeders, die met hem in aanraking kwamen, zullen hem gedenken als een »lastig" man, en de vrienden en kennissen misschien als nog erger. Lastig was hij, als schrijver en als mensen. Mij hinderde het niet, als hij de gastvrijheid van mijn eenzamen haard loonde met een sarkastischen uitval tegen heel het schrijvende menschdom, present compauy" volstrekt niet uitge zonderd ; mij schokte 't niet, of hij in mijn kleine koninkrijk soms deed als heerscher in eigen gebied; maar ik kan mij voorstellen, dat hij onverdragelijk was voor hen, die zich in engen kring als wereldas zagen bewonderd, en dat hij 't geduld ook van de meest vrijzinnige gastvrouw vér over de geoorloofde grens ver stond te brengen. En op praktisch terrein bracht hij ook den lankmoedigste tot vertwijfeling. Hij was, om u in 't kort op de hoogte te brengen, een dier schipbreukelingen van het leven, wier doodstrijd foltering wordt, daar zij de haven in 't gezicht hebben gehad; een der ongelukkigen, door 't lot zoo op en neer ge worpen, dat hun ten slotte het besef der werke lijkheid faalt; die zich gedeclasseerd moeten gevoelen, zonder vast te weten, waar ze thuisbehooren. Jan Elson had in zijn jeugd kunnen studeeren; hij was aan de akademie geweest, maar niet als zorgeloos muzenzoontje, dat boemelend zijn graad haalt; 't had opofferingen gekost, aan zijn vader zoo goed als aan hem zelven; doch 't was gegaan zonder dat het jonge leven werd geknakt of de geest verarmd. Hij deed de vereischte examens en kreeg een entsprechend" ambt; hij trouwde fetrouwde zelfs 'n beetje geld gewon kroost, had zijne huiselijke upsand-downs" en werd per slot benijd door velen in den achterhoek, waar hij zijn leven sleet, vergeten door de groote, volle wereld. Hij echter vergat die wereld niet. Zijn ambts werk liet hem den tijd; aan kleinsteedsche gezelligheid offerde hij niet meer dan voor het behoud van den gewapenden vrede met zijne standgenooten onontbeerlijk was. Zijn eerzucht lag niet in de richting van publiek leven in miniatuur-proporties. Zijn vrouw was een dier zieltjes, die zich er mee vergenoegen, hoog op te zien tegen een intelligenten vriend, bloedverwant of echtgenoot, zonder dat een moment de gedachte bij haar rijst, of 't niet gewenscht en mogelijk ware, van de Indische bevolking byna den hongerdood sterven, of die van den vroegeren lord Laurence: de groote massa van 't Indische volk is zoo ontzettend arm, dat het hoogste, wat een man vermag te bereiken, daarin bestaat, zich en zijn familie zooveel voedsel te verschaffen, dat ze zich maar even of half kunnen verza digen : al zulke o'ficieele verklaringen be wijzen voldoende hoe 't in Indiëgesteld is. En omdat de uitbuiting van 't land in 't oogval lend toeneemt wordt de toestand van 't volk al slechter en slechter. Wy zyn inderdaad, zooals Sir James Caird reeds voor meer dan twintig jaar zei, toen hij van Indiëals buiten gewoon hongersnood-kommissaris terugkwam, druk bezig, een verschrikkelijke katastrofe uit te lokken." Ondertusschen is er nog iets bijgekomen. Onder den druk van ons wanbestuur is de landelyke bevolking voor een groot deel in handen van inlandsche woekeraars gevallen en, tenge volge van onze harde en ondoelmatige wetten, van hun kleine woonplaatsen beroofd, zoodat ze zich met hun families genoodzaakt zien, een zwervend leven als losse arbeider te leiden. Hieronder vindt men het budget van een boerderij in Noord-Indië, hetwelk ik ontleen aan de bovengenoemde regeeringsberichten. Er is een gemiddelde boerderij genomen, noch beter, noch slechter dan duizende of millioenen andere. Abe Ram, veertig jiar, met een gezin van vijf hoofden, bebouwde ongeveer negen acres (?3.6 H.A.) land. Als hy graan had, at de familie vijf seers" (l seer r= 931 gram) daags, in een andere tijd, b.v. tegenwoordig, nu 't graan duur is, slechts drie seers of nog minder. HU at Negerhirse" (Hirse is kanariezaad) eer het ry'p was. Er was geen bed.'' Abe Ram's ontvangsten en uitgaven zijn de volgende: Inkomsten: Ropijen. Annas. Pies. 1) Verkoop van graan etc. 70 4 4 Verkoop van melk 18 Ontv. voor landarbeid 15 A, P. 15 8 8 Totaal . 103 Uitgaven: R. Rente (grondbelasting) 68 Zaaizaad en wieden 9 Voedsel 44 Kleeding __7 Totaal . 28~ Deze rekening is er geene uit een honger jaar; toch is er een nadeelig saldo van 25 ropijen 27 annas. Sir Auckland Coloin, destyds luitenant-gouverneur van de noordwestelijke provinciën, een van die alledaagsche en verachtelijkste exemplaren van de anglo-indische schrapers, die hun ambt alleen bekleeden om rijk te worden, had niettegenstaande dit alles de brutaliteit, er als kantteekening by ce voe gen: De familie schijnt geen gebrek te ly'den"!! By bovenstaande inkomstenrekening schrijft myn vriend, mr. William Digby 't volgende: negenennegentig procent van de ruwe opbrengst, uitgezonderd de verkoop van melk, gingen aan grondbelasting weg. 25 ropy'en, 27 annas ont braken aan het bedrag, dat volstrekt noodig was voor voeding en kleeding. De geldschieter zal Abe Ram niets geleend hebben, daar deze hem van vroeger reeds 50 tot 60 ropijen schuldig was. De menschen werden zoo door honger gekweld, dat ze Negerhirse" aten, voor het ryp was. De man had geen dekens; even min hadden zijn vrouw en kinderen warme kleeren voor de wintermaanden; de totale waarde van 't huisraad werd geschat op onge veer 2 ropijen," (ongeveer ?1.50). Dit is een heel gewoon geval. Oneindig ergere toestanden zouden zoowel uit de noord westelijke provinciën, als uit de districten van Bombay en Madras aangehaald kunnen worden. Zelfs in de beste jaren is 't deze bevolking ternauwernood mogelyk het hoofd boven water te houden, in de slechte gaan ze ten onder. En toch is het uit deze massa van hongerenden, waaruit het ryke Engeland jaarlyks 30 millioen pond sterling in goud weet te persen ! Over geheel Indiëverstrooid, in 't zelfde klimaat en onder dezelfde natuurlijke voor waarden als op 't Britsch grondgebied, maar niet onder direkt Britsch bestuur, leeft de bevolking van onder zelfbestuur staande be1) De ropy 16 annas ; de annas ?=. 12 pies. den afstand wat in te korten door zelf eenige treden te stijgen. Zoodra zij kinderen te verzorgen kreeg, vulde dit haar geheele leven ; en toen die kinderen opgroeiden, hechtten ze zich aan de moeder en bleven in haar gedachtensfeer. Papa was een soort afgod, dien men liefhad en vreesde, minder om zijn toornen als hij gestoord werd, dan uit diep ontzag voor een wezen van hoogere orde. Elson leefde aldus voort, vele jaren, als een zame in zijn kring, eenzame in zijn huis, klui zenaar feitelijk, doch geenszins uit vrije keuze. Al die jaren door vervulde hem een droom, hield hem een doel staande : te schitteren in die wereld, optredend midden onder de men schen, in den lichteirkel van het intellect, als de man die kwam om te toonen, dat hij zijne dagen in de woestijn niet vruchteloos had doorsmacht. Heel vroeg al was hij begonnen met wat voor de hand lag: iets schrijven nu en dan en het naar een tijdschrift zenden. Doch hij kon den rechten modetoon niet vatten en gaf het gauw op. Velen wenden zich, na gelijksoortige ervaring, wrevelig af van het geestelijk leven ; anderen weigeren niet te blijven ontvangen, waar de intense zaligheid van 't geven hun nog niet wordt gegund. Zoo werd Jan Elson een dier boekenmenschen, die lezeu, lezen met een begeerte, welke stijgt na elke voldoening. Aanvankelijk bouwend op het fundament zijner universiteits-studie, sloeg hij aldra zijwegen in, soms weifelend op de doolpaadjes van het dilettantisme, doorgaans echter bezield met de trouwe, edele zucht tot weten, met het verlangen naar een encyclopaedische ontwikkeling, dat licht ontwaakt bij hem, wien 't ontbreekt aan veelzijdige aanraking met het leven of den veeleiscbenden toets van een speciaal-vak. Op 't kerkhof van stille stadjes of droomende dorpen daalt menigmaal met n moede neer gezonken hoofd meer kennis ten grave dan noodig is om zes Kamerleden verstandelijk uit te rusten. Jan Elson echter weigerde, zoo vergeten te sterven. Toen de tijd naderde, dat hij met goed fatsoen ontslag kon nemen om gezondheids redenen", die nieis belemmerden aan zijn geeste lijke werkzaamheid, was hij zoo gelukkig, bij zijn klein pensioentje een kapitaaltje te bezitten, dat 't hem mogelijk maakte, op burgerlijken voet te leven in een centrum van beschaving. Hij koos Den Haag : dat was zijn geboorte stad, daar had je bosch en duin en zee voor schermde staten, meer dan 60 millioen menschen. In deze staten nu weet men weinig van voedselgebrak; ze zijn welvarend en kan nen zelfs uit de batige saldo's de kosten van de meeste publieke werken bestrijden. Maar ze worden ook niet tot het uiterste uitgezogen, al staan ze ook onder Engelsche heerschappij. Van twee stelsels, die naast elkaar in toepas sing worden gebracht, heeft het eene hopelooze mislukking, het andere een goed resultaat ten gevolge. Wij practische" Engelschen moesten werkelijk met het oog op onze schitterende resultaten" wat meer kritiek uitoefenen en niet voortdurend nog onze ellendige fouten op hemelen. Hierin komt de brutaliteit van het moderne imperialisme duidelijk aan den dag. BritschIndiëis een voortreffelijk jachtveld voor politici, een veld voor de carrière van welgedane bourgeois-zoontjes en een mooi gebied om er kapitaal te beleggen. Men verkrijgt aldaar, als men eenigen invloed heeft, nog veel grootere winsten en renten dan in Engeland. Dientengevolge be staat, zooals Sir Mallet tegen me zei de eenige hoop, dat Indiërecht gedaan wordt, daar in, dat er een revolutie uitbreekt". In afwachting daarvan zullen nog millioenen menschen sterven van honger, en muloenen an deren tot hopelooze ellende worden gedoemd. 't Geeft niets, enkele personen aan te klagen: 't geheele stelsel draagt de schuld. Maar toch kan niet verzwegen worden, dat de koningin als keizerin van Indiëhaar openbaar gemaakte beloften aan de Indische vorsten en volken een voudig verbroken heeft, dat lord Salisbury en de hertog van Devonshire den toestand evengoed kennen als ik, en koelbloedig hun hoofd afwenden, om niets te zien. Dat verder lord George Hamilton, lord Onslow, lord Curzon, sir Henry Fowler, sir James Westland en sir William Lee-Warner in n woord een schande voor ons land zijn, zal waarschijnlijk spoedig nog meer bekend worden als het nu reeds is. De maatschappelijke katastrofe die ik reeds voor meer dan 20 jaar heb voorspeld, kan nu ieder oogenblik uitbreken. Wij kunnen niet voortdurend ieder jaar 30 millioen pond sterling uit het verarmde land persen als wij het niets daarvoor teruggeven. Wy kunnen niet 250 millioen menschen door steeds elkaar opvolgende gelukzoekers regeeren, die slechts daarom uit den vreemde komen, om zoo gauw mogelijk zich in hunne betrekking ry'k te maken en dan met dien roof weer te verdwijnen. En de debacle zal, als zy komt, nog iets meer w gvegen, dan alleen het tegenwoordige britsche wanbeheer in Indië. * ** Naschrift. Na 't schryven van bovenstaand artikel heeft in het Lagerhuis een debat plaats gehad over een voorstel van sir William Wedderburn waarin als eisch gesteld werd een onderzoek naar de oorzaak van Indië's armoede. Lord George Hamilton, de tegenwoordige staatssekretaris voor Indiëen sir Henry Fowler, de vroegere staatssekretaris, bestreden het voorstel en waren het roerend eens, dat Indiëtoch werkelijk bloeide l Tpries en liberalen zijn het over dit punt eens, evenals ze 't over den misdadigen oorlog in Zuid-Afrika met elkaar eens zijn geworden. Sir William Wedderburn is een oud Anglo-Indisch burgerlijk ambtenaar van beter gehalte. Hij heeft meermalen en op verschillende manieren duidely'k gemaakt, dat Engelands handelwijze om de grondbelasting in goud te heffen, eer de oogst rijp is, de inlanders drijft in handen van woekeraars; dat onze buitengewoon hooge belastingen, in verband met de wijze van innen, het den boeren onmogelijk maken, graan in voorraad te houden, zooals in vroegere tijden, en dat verder de kolossale be lasting op zout den landbouw aldaar ten gronde richt. Ook nu weer wees hy hierop Mr. Maclean, een torie, het zy tot zijn eer gezegd toonde aan, dat de voortdurende geldstroom naar Enge land, waarvan boven werd gesproken, de hoofd oorzaak is van de steeds verschrikkelijker wor dende hongersnooden in Britsen Indië. Alles tevergeefs Het lagerhuis verwierp den eisch van een onderzoek met groote meerder heid. Onze heerschende klasse veroordeelt koel bloedig millioenen menachen tot den hongerdood en ruïneert in Minde hebzucht, misschien voor den duur van verscheiden geslachten, een land, dat een heerlijk bloeiend rijk kon zyn. D. R. MAKSHOLT. IHIIIUIIIHIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIMItlllllllllllllllll «i zijn volkje en de Koninklijke Bibliotheek voor hem. Daar woonden ook menschen van wetenschap en kunst en Leiden was nabij. De familie toog naar de Residentie en genoot ruimschoots van het ongerief en de teleurstelling, die het deel zijn van wie zich uit de onbekrompenheid van een plattelands-heerenhuis moet wringen in de afmetingen van onze nette" bovenwoningen. Doch dat was te overkomen. Vrouw en kinderen gingen op in bewondering voor het nieuwe en het groote; oude kennissen werden bereikbaar, ontspanning van allerlei aard mogelijk ; Elson verjongde van frissche levens lust ; in den kamergeleerde woelde de drang naar een nieuwe werkzaamheid, steunend op het sterkend bewustzijn van zijn geestelijken rijkdom. Maar wat zou hij beginnen? Ongeveer vijftig jaar, zonder kapitaal, aanzienlijk genoeg om er tienmaal grooter kapitaal mee te vangen in de papieren netten van een petroleummaatschappij of cultuuronderneming; zouder relaties om plotseling de rechte man te worden op een expresselijk voor hem ingeruimde rechte plaats, wat schoot er anders over dan te gaan schrijven? En daartoe was geen sterk lokaas noodig. 'n Aanleiding was licht gevonden. Het oude Den Haag, ia de kwarteeuw zijner afwezigheid zoo volkomen van physionomie veranderd, bood stof tot opmerkingen genoeg. Een los stukje vond nu en dan gereedelijk plaats aan den Freitisch", in het verblijf der Ingezonden Stukken aangericht voor wie er hongeren naar publiciteit. Doch zoodra Jan Elson iets meer te vertellen had, zich aanmeldde om meer ruimte en een plaats aan de tafel der gasten, die meetelden, toen ging het weder als bij zijne eerste poginsen: men wees hem af. 't Was om dezen tijd, dat ik den man leerde kennen; hij vroeg mijn hulp om plaatsing voor zijne stukken te krijgen. 't Is mij altijd een genoegen, als ik iemand de eer kan verschaffen, zich gedrukt te zien ; een voldoening evenwel, als ik een medemensen kan behoeden voor de pijnlijke teleurstellingen van de jacht op een onzeker succes. En ik zag al heel gauw, dat deze man zich te pletter ging loopen tegen een muur. Hij was vol van wat er gedurende vijf-entwintig jaren was omgegaan in den lusthof" onzer vaderlandsche letteren, in het worstelperk" der politiek, en daarbij had hij met reuzenhonger gehapt in den rijstberg van popu laire wetenschappelijke lectuur. Er was geen Sociale, IIIIIIIMIIMIIIMMIIIIHIIIII uiittimiuiiitiiifUiiimiimtMMi De goede werüng Her EngelsclieOnieTallenwet. Onder de middelen van bestrijding, aangewend tegen onze ongevallenwet, behoorde ook een verheerlijking van het Engelsche stelsel. Dit werd in het bijzonder aangehaald als een bewijs, hoe de werkman schadeloos gesteld kan worden, ten opzichte der gevolgen van het bedrijfson geval, terwijl toch de Staat nauwelijks behoeft in te grijpen in de particuliere aangelegenheden der werkgevers, of zonder dat van boven af een regeling wordt opgelegd, die aan dezen onnoodig hooge kosten veroorzaakt, welke niet eens altijd ten goede komen aan de door een ongeval getroffenen. Speciaal de bekende woord voerder van de Vereeniging van Ned. Werk gevers, de heer Smissaert, heeft in de Economist den lof van de Workmen's fompensation Act gezongen, deze kenschetsende als de reglemen teerde vrijheid, die, in tegenstelling van de hier voorgestelde centralistische en bureaucratische regeling, vertrouwen toont en mannen kweekt. Nu in de Eerste Kamer de privaatrechtelijke grondslag, waarop, zooals bekend is, die Engel sche wet berust, weder als de alleen zal-gmakende is verheerlijkt, kan het misschien zijn uut hebben de goede werking van die wet eens aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Want al moge tegenover de stellige verklarin gen der Regeering de invoering van een derge lijk stelsel hier voorloopig niet te vreezen zijn, toch liggen er nog zooveel voetangels en klemmen op den weg, die een ontwerp op publiekrechtelijken grondslag van het Staatsblad scheidt, dat elke nieuwe hinderpaal gevaarlijk kan worden. En zulk een hinderpaal zou zeker gelegen zijn in de legende, dat het voorbeeld van Engeland zou aantoonen, hoe langs den weg der ook hier zoo zeer geliefde vrijheid hetzelfde te bereiken is, wat de Regeering tot stand wil brengen door dwang. De heer Smissaert heeft de Engelsche wet weinig bekend genoemd. Mocht dit zoo zijn, dan zal dit zeker ook wel gelden van de vele rechtsgedingen, waartoe die wet aanleiding geeft, welke op de meest overtuigende wijze aantoonen, dat daarbij voor den werkman geen sprake kan zijn van zekerheid van schadeloos stelling. In de T,abour Gazette wordt geregeld een overzicht gegeven van de belangrijkste vonnissen in zake arbeidswetgeving, waarvan immer het leeuwendeel komt voor rekening van de Workmen's Compensation Act, een feit dat op zich zelf reeds boekdeelen spreekt. Over het tijdvak Januari?Juni van dit jaar bedraagt het aantal der vonnissen, in verband met die wet gewezen, niet minder dan 62. Men denke echter niet dat alle rechtsgedingen, op grond van deze wet gevoerd, hierouder begrepen zijn. Alleen de belangrijkste worden vermeld, wat onder meer hieruit blijkt, dat in al die gevallen het geding in twee instanties ingevoerd, Bij de vermelding van n vonnis wordt er zelfs op gewezen, dat in vijf soortgelijke gevallen een zelfde uitspraak is gevolgd, wat zeker schijnt aan te duiden, dat de in de rubriek vermelde vonnissen slechts een kleine minderheid vormen van al de gevallen, waarin de wet tot beroep op den rechter aanleiding gegeven heeft Maar zelfs het getal van 62 processen in een half jaar is reeds niet gering te noemen, ook al houdt men rekening met het groot aantal on gevallen, dat in.een land als Engeland, met zulk een uitgebreide industrie, kan voorkomen. Men verlieze toch niet uit het oog dat het beginsel, volgens hetwelk de risico van het on. geval moet komen ten laste van het bedrijf, in Engeland veel meer ingeburgerd is dan hier te lande. Al die processen moeten dus betrekking hebben op twijfelachtige gevallen, zoodat men den indruk krijgt dat een wet, die zoo vaak ruimte openlaat voor twijfel, niet op overmaat van helderheid bogen kan. Die indruk wordt in niet geringe mate versterkt, wanneer men kennis neemt van de feiten, die tot het proces aanleiding hebben gegeven. Herhaaldelijk blijkt dan, dat geschil ontstaat over de vraag, of de plaats, waar het ongeval geschiedde, geacht kon worden een werkplaats, een dok, een mijn, een spoorweg te zijn in den zin der wet. Ook de vraag, in wiens dienst de getroffene stond, speelde bij deze processen een IIIIIIIIIMIIIIIIIIItlllllllllllllllllllllll letter in Multatuli's werk door hem ongelezen gelaten, geen Gids- of Tijdspiegel-&ii\)ie\, dat hem onbekend bleef; de klassieken van vijf of zes talen had hij doorworsteld, de moderne phüosofen volgde hij met gemak in hunne rhetorische spinnewebben; Schopenhauer was zij u afgod. Hij kwam uit zijn achterhoek de beschaafde wereld in wandelen, met een Sjaalmanlijst van onderwerpen, die hij bespreken wilde, en in zijn hoofd een arsenaal van oorlogstuig om te vechten tegen al wat hem verdelgenswaard toescheen en dat was niet weinig; want hij was pessimist en strijdlustig tevens. Deze twee eigenschappen waren dan ook zoo wat 't eenige, dat hij gemeen had met het jonge geslacht. Het jonge geslacht!... Elson had zijne haren zien dunnen en grijzen, den frisschen Hos op de wangen zijner levensgezellin zien tanen; hij had zijne kinderen zien groot worden en vele oude vrienden begraven... maar dat er een jonge, een nieuwe generatie was verrezen, nu meester van de wereld, dat was hem ontgaan in de gestolde rust zijner omgeving en het onmerkbaar voortrollen van den tijd langs de wijzerplaat van de oude klok zijner studeerkamer. En welk een generatie! We schreven 1887 of '88 ; we waren in volle revolutie; de geijkte kunstceusoren schreeuwden van anarchie; er waren politieke processen, en vreedzame burgers praatten over dynamietbommen als een artikel, dat werkelijk bestond, ook binnen onze gewijde landpalen, waar tot dusver zoo iets" nooit gebeurde. Wie had er ooren voor hetgeen die man uit een achterhoek nog wilde beweren omtrent zakeo en personen, waarvan de jongste al vier a vijf jaar dood en begraven waren ? Wat hij met geharnaste argumenten in open veldkamp loyaal wilde bevechten, dat hadden burgerschooljongens al met hun mouw even van de tafel geveegd, en geavanceerde hulponder wijzers maakten professors af met de eenvoudige frase dat ze er niets van snapten." Ik deed mijn best, Jan Elson van dien toe stand in te lichten. Hij viel uit een wolk. Verbijstering kon bij zpo'n man geen mees teres van den toestand blijven; de drang naar weten bleek sterker: hij wierp zich op het nieuwe, koortsjagend, begeerig om in te halen. Ik waande een reddingswerk volbracht te hebben : met pogingen tot publicatie zou 't nu wel uit zijn; rechtstreeks financieele drang be stond er niet, en ik had Elson leeren kennen als een, voor wien de philosofische kalmte niet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl