De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 1 juli pagina 3

1 juli 1900 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No, 1201 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gioote rol en deze Traag was niet het onderwerp van een geding tusschen de ondernemers onder ling, doch de werkman moest een keuze doen, tegen wien bij de actie in zon stellen. Belandde hij daarbij aan het verkeerde kantoor, dan werd zijn vordering algewezen, met veroordeeling in de kosten, daargelaten, of een nieuwe actie dan nog al of niet mogelijk blijft. Van groote beteekeuis is ook de vraag, of een ongeval is voorgevallen in verband met de uit oefening van het bedrijf. Verder of de getroffene schuld heeft aan bet ongeval, of de vordering tijdig genoeg is ingesteld, of de invaliditeit ook gedeeltelijk bet gevolg kan zijn van een ziekte toestand van den betrokkene en meer dergelijke denkbare onderwerpen voor verschil van inzicht of chicane. Ook het bedrag der schadevergoeding, het tijdperk gedurende hetwelk een uitkeering moet geschieden, de persoon, die recht op de nitkeering heeft, bij overlijden van den ver ongelukte, dat alles gaf enkele malen aanleiding tot een geding, doch die gevallen vormden verre weg de minderheid tegenover die, waar de rechter had te beslissen, of de wet al of niet van toe passing was. Het zou ongetwijfeld leerrijk zijn al die 62 vonnissen eens in bijzonderheden na te gaan. Er zou uit blijken, dat in de meeste gevallen bet feit van het ongeval onbetwistbaar vast stond en dat gewoonlijk ook weinig twijfel kon bestaan, of dit als een direct gevolg van de uitoefening van het bedrijf moest worden aangemerkt. Of het bedrijf onder de wet valt, is natuurlijk minder gemakkelijk te beoordeelen, doch niettemin schijnt vast te staan, dat hier sprake is van tamelijk willekeurige onder scheidingen. Een dergelijke uitvoerige beschouwing zou echter de grenzen van dit bestek verre te buiten gaan. Wie er belang in stelt, kan de uitspraken vinden in de nummers l?6 deel VIII der Labour Gazette. Alleen wil ik van enkele typische gevallen melding maken, waaruit overtuigend blijkt, boe weinig rechtszekerheid er onder die hoog geroemde privaatrechtelijke regeling bestaat. Bijvoorkeur kies ik daarbij gevallen, waarin de uitspraak ten nadeele van den werkman gevallen is. Niet omdat dit regel zou zijn. Integendeel men krijgt eer den indruk, dat de rechters ge neigd zijn aan de wet eene zoo ruim mogelijke strekking te geven en in gevallen van twijfel over het algemeen ten gunste van den werkman uitspraak doen. Maar juist omdat desniettegen staande bet zoo dikwijls kan voorkomen, dat aan een werkman zijn vordering wordt ontzegd, ook wanneer glashelder blijkt, dat er sprake is van een ongeval, door het bedrijf veroorzaakt, is het afdoende bewijs geleverd, dat op deze wijze geen zekerheid te verkrijgen is. Men oordeele zelf. Een bootwerker werd gewond bij de bediening van een stoomlier aan boord van een schip, liggende in het dok en lading innemende uit een lichter. De wet is van toepassing op de bediening vau werktuigen gebezigd voor lading of lossing in of uit eenig dok, werf, kade of pakhuis. Omdat hier uit een lichter werd geladen, is de vordering in hooger beroep ontzegd. Onder de wet vallen bouwondernemingen, wanneer de te bouwen, te herstellen of af te breken huizen een hoogte hebben van meer dan 30 voet of daarbij steigerwerken of krachtwerk tuigen gebezigd worden. Een werkman, in dienst van een schilders baas, die het schilderwerk van een pand in aanbouw had aangenomen, stierf tengevolge van een val. veroorzaakt door het breken van een plank vau de stelling, waarop hij zijn arbeid verrichtte Zijn weduwe stelde een vordering in, welke aanvankelijk werd toegewezen, waarbij de schildersbaas als bouwondernemer en het schilderen als onderdeel van den bouw werd beschouwd. In hooger beroep werd echter uitgemaakt, dat, daargelaten of schilderwerk tot den bouw moet gerekend worden, de schilders baas in geen ge val bouwondernemer was, in den zin der wet. De wet bepaalt dat werklieden, in indirecten dienst van werkgevers, recht hebben op schade vergoeding, tenzij hun arbeid geen verband houdt met het eigenlijke bedrijf van den werkgever. Een schilder, in dienst vau een firma, die de onderhoudswerken van een spoorwegmaatschappij had aangenomen, werd, terwijl hij werkzaam was aan een der stations, aangereden door een loco motief. Zijn vordering tegen de spoorwegmaatonbereikbaar was, waar 't nuttelooze van den strijd hem bleek. Wat volgt is een bewijs, dat zelfs een jour nalist zich vergissen kan. Een paar jaar verloor ik de figuur uit 't oog. Daar ontdekte ik eensklaps in de kranten de aankondiging van een nieuw werk: tGeschiedenia van den f loert.... door Jan Elson Uitgever, J. Elson, 's-Gravenhage." Ik kreeg bange voorgevoelens en dankte het lot, dat op dit oogenblik geen enkele persrelatie mij dwong tot een openbaar oordeel over dit boek. Doch spoedig toog ik op kondsciiap uit. Ja, 't was zoo. Zijn geoefende geest had vlug het aspect der nieuwe bewegingen opgenomen, de lijnen nagegaan, den ondergrond gepeild; en hij had zich neergezet om datgene, wat in de koesterende warmte van vijf-en-twintig jaren geestes- en gemoedsleven was geworden en ge rijpt, in verband te brengen met wat hem eerst gisteren werd ontsluierd. Dat hieruit een hybri dische schepping moest voortkomen, behoeft geen uitleg. Het fundament zijner wereld beschouwing, de stijl van zijn denken en de stijl zijner woorden vloekten met de moderne toevoegselen. Voor de ouderen werd hij iets als het gevreesde amphibie, in Engeland een poos' bekend als »radicale tory" ; de jeugd begreep hem niet en rangschikte hem gemakshalve bij de conserva tieven en «oude sokken". Het »Selbstverlag", waartoe hij in arren moede was overgegaan, na min aanmoedigend onthaal bij twee of drie uitgevers, maakte het geval voor hem tot een hachelijke financieele speculatie. Woedend maakte hem het doodzwijgen, razend de kritieken. De een scheepte ziju levensarbeid af met de twaalf regels, waarop elk geadverteerd kinderboek recht heeft; de ander noemde zijn werk «.te geleerd"; een kritikus, onder de jongeren met grooten eerbied genoemd, wijl hij altijd heel mooi heden repeteerde, wat andereu gister niet zoo mooi gezegd hadden, behandelde Elson als een oppervlakkig naprater van Multatuli. De Geschiedenis van den Ploert", een requi sitoir tegen het snobbisme van vijf-en-twintig jaren, lezen dat deed er niet een. De advertenties, onbeholpen gesteld in een valschen reclametoon, het gedwongen werk van iemand, die van reclame in den grond zijns harten een afkeer had, maar naar dat middel noodgedrongen greep, verslonden geld zonder iets op te leveren. En de man bleef zitten bij de pakken boeken, waarin een schat van kennis en een burgermanskapitaaltje renteloos sliepen, Wien 't noodlot eenmaal kwaad wil, die komt schappij werd ontzegd, omdat het onderhoud van stations niet behoorde tot het eigenlijke bedrijf der maatschappij. Vorderingen krachtens deze wet moeten inge steld worden binnen zes maanden, nadat het ongeval heeft plaats gehad. Overschrijding van dien termijn heft nogthans het recht op achadeloosstelling alleen dan op, wanneer de werkgever daardoor in zijn verweer is verkort, of die over schrijding niet het gevolg is van misverstand of een andere natuurlijke oorzaak beeft. Een werkman, ontving na het ongeval gedurende geruimen tijd een uitkeering van een verzeke ringmaatschappij, die de verplichtingen zijner patroon krachtens de W. C. A. had overgenomen. Hij teekende daarbij voor ontvangst, ouder toe voeging, dat deze betaling geschiedde op reke ning van het verschuldigde, krachtens de W. A. C. Toen later, meer dan zes maanden na het ongeval, een vordering moest worden inge steld, beriep hij zich te vergeefs op deze om standigheid en werd deze afgewezen op grond van te late indiening. De verschillende kolenmijnen eener maat schappij waren onderling en met de hoofdlijn eener spoorwegmaatschappij verbonden door lijnen, die het eigendom zijn der mijnmaat schappij. Een machinist, in dienst der onder neming, werd bij de bediening van een locomotief op een dezer lijnen gedood. De rechter besfistte, dat, hoewel mijnen en spoorwegen beide onder de wet vallen, bier noch sprake was van een mijn, noch van een spoorweg in den zin der wet, zoodat geen schadevergoeding verschul digd was. Met deze voorbeelden kan zeker worden vol staan, al zou het gemakkelijk genoeg vallen ze nog met vele te vermeerderen. Het ligt natuurlijk volstrekt niet in mijne bedoeling de juistheid dezer uitspraken aan critiek te onderwerpen. Waar in al deze gevallen de vordering in eer sten aanleg werd toegewezen, blijkt verschil van opvatting mogelijk te zijn, doch tot dit betoog doet het weinig ter zake of de lagere dan wel de hoogere rechter aan de wet recht heeft doen wedervaren. Niemand zal ontkennen dat bij een behoorlijk geregelde ongevallenwet in al deze gevallen schadevergoeding had behooren te vol gen en bet is geen gewaagde veronderstelling, dat dit ook in de bedoeling van den wetgever lag. Wanneer dokarbeiders, werklieden in de bouwvakken, machinisten onder de wet vallen, wat doet het dan ter zake in wiens dienst zij hun werkzaamheden verrichten ? Zijn de gevolgen van een slag met de stoomlier minder gevaarlijk, wanneer gelost wordt uit een lichter dan van een kade? Verliest een gezin minder door den dood van zijn kostwinner, wanneer het over lijden veroorzaakt wordt door een ongeval, tijdens het verrichten van werkzaamheden, die niet tot het hoofdbedrijf van zijn werkgevers behooren? Het is zeer goed mogelijk dat in sommige ge vallen de afwijzende beschikking het gevolg is van een verkeerde actie, maar uit het feit, dat twijfel bestaat, wie in een bepaald geval als werkgever, in den zin der wet, moet gelden, kan reeds nadeel genoeg voor den betrokken werkman voortspruiten. En daarnaast kan nog onzekerheid bestaan krachtens welke wet moet geageerd worden, want buiten de bevoegheden, die de werkman aan de 18 C. A. ontleent, rust op de werkgevers ook nog een algemeene aan sprakelijkheid, krachtens de Employers Liability Act. Is het nu van een werkman te vergen, dat hij altijd in dat labyriuth van wettelijke bepa lingen den weg zal weten te vinden ? En al ware hij daartoe, al of niet met rechtskundigen bijstand immer in staat, telt het gevaar eener veroordeeling in de kosten, of in het gunstigste geval van een langdurig uitstel der betaling van de schadeloosstelling dan voor niets P Het is tot op zekere hoogte nog een verblijdend verschijnsel, dat in Engeland de wet tot zoovele processen aanleiding geeft. Dat duidt op een groote mate van zelfstandigheid der werklieden, als gevolg eener krachtige organisatie, die het hun in vele gevallen mogelijk maakt hun recht te zoeken, waar elders, niet het minst hier te laade, broodsgebrek spoedig zou dwingen met elke afkoopsom, die aangeboden wordt, genoegen te nemen. Het maakt echter een zonderlingen indruk een regeling, die tot zoovele processen aanleiding geeft, te zien aanprijzen in het belang eener goede verstandhouding tusscheu de werkgevers llllllllllltlflflIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIllllllllMIIIIMMIIIIlllllllllllll' er zelden met n ramp af. Andere geldelijke moeilijkheden deden zich voor, verlies van slecht beheerd kapitaal enz. Heel het denkeu van den huisvader was gespannen geweest op dat ne, verblindende punt: het hoek; voor zijne kinderen had hij geen tijd gehad, en aan het gezag hunner moeder waren ze ontgroeid. Het werd een ontwricht huishouden, en de financieele debacle leidde tot ellende in haar sombersten vorm: de ellende welke verborgen moet blijven achter de burgerlijke effenheid van een uniformen huisgevel in een fatsoenlijke straat. 't Ideëele verwarrende met het volstrekt materialistische, werd de levensdroom van den intellectueel tot de idée-fixe van den maat schappelijk verongelukte. Dat boek werd de betooverde schat, die slechts een slag van de feeënroede behoefde om rijkdom en geluk in stroomen te verspreiden. Als men dat boek maar kocht... als hij bekend werd, dan zou ... In die dagen sprak ik Elson veel. Langzamerhand afgezonderd van de wereld, eenzamer in de groote stad dan in zijn plattelands-verleden, van de meeste vrienden gescheiden door een nesterij van geldelijken aard; onmachtig zich den geestelijken nooddruft te verschaffen, dien hij sterker behoefde dan het dagelijksch brood, was hij prikkelbaar ge worden in de hoogste mate, en het kostte inspanning, zijne gedachten te onttrekken aan den tredmolen, waarin zijn geest kwijnde. Wanneer het al gelukte, hem voor een wijle mee te voeren naar de denkbeeldige wereld van kennis en kunst, dan kwam ten slotte dat hem rampzalige boek weer de droomwade verscheuren. Telkens heftiger werd zijn verzet tegen een maatschappij, die van zijn boek niet wilde weten; die hem steenen gaf voor brood, hem liet ver hongeren naast zijn schat. En in wilde smart pijnigende mengeling van schrijnende armoede en gekrenkten kunstenaarstrots toornde hij dan tegen de velen, die hem niet hadden willen, vaker nog niet'hadden kunnen begrijpen, als bij smeefcende, dreigende soms, hen wilde dwingen om in te gaan. Akelig, beklemmend, met een schaduw van het groteske, was de indruk bij een bezoek aan zijn huis, waar, tusschen de rudimentaire her inneringen aan vroegeren welstand, een behoefte heerschte, die nabij de misère kwam. Vrouw en kinderen bleven zwijgende toe schouwers en toehoorders; wat hem tot in het diepst der ziel roerde, zijn ontvankelijken geest bewoog met hevig verlangen, was den anderen eenvoudig niets. Hun houding teekende den en werknemers. Nu meene men niet, dat deze het gevolg zijn van bepaalde gebreken der Engelsche wet, die niet uitsluitend het stelsel aankleven. Het is natuurlijk mogelijk, dat in enkele gevallen, door nauwkeuriger redactie, onduidelijkheden op te heffen zijn. De novelle der Duitsche wet die bepaalt, dat werklieden in de bouwvakken aan de verzekering zijn onderworpen, ook dan, wanneer hun arbeid niet bepaald in verband met eenigen bouw geschiedt, toont aan dat absurditeiten, als enkele der bovenstaande vonnissen aangeven, wel kunnen vermeden worden. Doch nimmer zal men kunnen beletten dat de vindingrijkheid van werkgevers of verzekeringmaatschappijen, die aan de uit keering willen ontkomen, leemten ontdekken, waartegen men machteloos staat. De omschrijving van wat verstaan moet worden door in of in verband met de uitoefening van het bedrijf' kan nimmer zoo duidelijk zijn, dan dat hier niet een bron zou geopend worden voor chicane. Evenmin is het mogelijk voor alle gevallen duidelijk te maken, wat verstaan moet worden onder eigen, opzettelijke al of niet grove schuld. Zoo zijn er tal van vragen op te lossen, wat overgelaten zal moeten worden aan het gezond verstand dergenen, die met de uitvoering zijn belast, een oplossing, die gewoonlijk ook zoo moeilijk niet zal blijken, wanneer bet eigen belang den blik maar niet benevelt. Wordt eenmaal de verplichting erkend, om den werk man de schade te vergoeden voortspruitende uit een hem in het bedrijf overkomen ongeval, dan kan nimmer volstaan worden met zijn aanspraak daarop vast te stellen, ook al wordt die door de meeste waarborgen omringd. Nimmer kan langs dien weg bereikt worden, dat die schadevergoeding hem ook in alle gevallen ge wordt. Dat men althans in Engeland daar niet in geslaagd is, meen ik in de bovenstaande regelen te hebben aangetoond. K o 11 e r d a m, Juni 1900. C. v. D. Maatschappij tot opvoeding van Weezen in het Huisgezin. Woensdag, 13 dezer, hield de «Maatschappij tot opvoeding van Weezen in het Huisgezin" haar 26e Algemeene Vergadering te Amersfoort. Het door den directeur-secretaris uitgebracte jaarverslag over 1899 geeft een overzicht van de resultaten der verpleging in huisgezinnen. in de eerste 25 jaren van het bestaan der Maatschappij. Meer dan 95 pCt. der 371 ouderloozen werden in 46 verschillende ambachten, beroepen en betrekkingen tot een zelfstandig bestaan opgeleid en geven redenen tot groote tevredenheid. In dit tijdvak overleden 26 en keerden 28 naar de verplichte verzorgers terug, terwijl op l Januari 1900 in verzorging bleven 203; tot dezen datum werden dus 628 weezen in de verzorging opgenomen. Van de 203 verpleegden genieten 115 mid delbaar-, uitgebreid lager-, lager- (openbaar of bijzonder) of huisonderwijs, zijn 8 voor onderwijs nog te jong, worden 78 opgeleid tot 31 verschillende betrekkingen en kunnen 2 (broeders) tengevolge van lichaamsgebreken niets presteeren. Alleen aan verpleeggelden werd in 1899 uitgekeerd ?33545.705; hiervan door particu lieren, corporatiën en het Ryk gerestitueerd f 22903.81, zoodat door de kas der Maatschappij niet minder dan ?10641.89"' moest worden bybetaald. Dit inderdaad zeer beduidende cijfer geeft te denken en is het beste bewijs dat deze nuttige vereeniging bij voortduring meerderen steun noodig heeft. Wel wordt het belangrijke nadeelige saldo door legaten gedekt, maar het Bestuur zou zoo gaarne voortbouwen op hechte fundamenten, te verkrijgen door vermeerdering door de vaste jaarlyksche in komsten. Men verblijde daarom den heer J. Woudstra, directeur-secretaris op Zandbergen" bij Amersfoort met vele toetredingen tot het lidmaatschap. IHiliimimimiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimHiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiij gewonen argwaan van den niet-wetende jegens alle hoogere ontwikkeling, die machteloos, onvruchtbaar blijkt voor 't alledaagsche centenleven. Maar als er sprake kwam van het boek, van die geduchte Geschiedenis van den Ploert", dan kwam er ook eenig besef in die onverschillige gezichten, dan fonkelde ook een hoopstraaltje in de doffe oogen, wier blikken dwaalden naar de kast, waar geheimzinnige blauwe boekdeelen lagen: de bron van leven en levensgenot, die onuitputtelijk zou blijken, zoodra openbare be langstelling haar openden. Als er van uit de buitenwereld om een dier boeken werd gevraagd, heerschte er een korte vreugde, een blij hopen; de paar guldens, die men ontving, telden ver boven de werkelijke waarde, als symbool van komenden overvloed. De tragedie nam een onverwacht eind, eer men het schouwspel genoot, den schepper van een machtig werk te zien bedelen of naar Meerenberg geleiden. Toen alle hulpmiddelen waren uitgeput, de gansche jammer van klimmende armoe doorlbopen, het pensioen met beslag belegd, zoodat het ontoereikend overschot telkens tot nieuwe schulden dwong toen openbaarde zich bij Elson met plotselinge heftigheid een sluimerende kwaal. Ik zag hem eenmaal op het ziekbed, nog tobbende over het boek, dat de eenige nalaten schap zou worden voor de zijnen. Want de wereld zou de waarde erkennen; dan zouden de liefhebbers opdagen, en al die dikke deelen de wereld ingaan... een herdruk kon niet uit blijven. Het was immers onmogelijk, ondenk baar, monsterachtig, dat zoo'n boek, resultaat van een in werken en denken doorworsteld menschenleven, te loor ging met dat leven zelf... Eenige dagen later ontving ik het bericht van zijn overlijden. In den regel breng ik geen bezoeken van rouwbeklag", wetende dat bij sterfgevallen ceremonielustigen in overvloed beschikbaar zijn. Doch hier had ik geen ceremonieel te duchten. Wie zou daar zijn in de gevloekte woning van den man, dien allen hadden gemeden; in wiens nabijheid ik nooit een belangstellende had ont moet ; die in een moment van uiterste rade loosheid mij eenmaal had bekend, dat hij in ons groote, vroolijke, rijke Den Haag geen ster veling meer wist, bij wien hij om hulp kon aankloppen! Zelden heb ik zonderlinger indruk gekregen, dan toen ik de mij bekende huiskamer betrad. NeL Toontetenaamereenigiii. Inderdaad het zilveren feest der, Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging, waarvan ik in mijn vorig schrijven gewaagde, heeft een uitstekend verloop genomen. Het heeft ons de gelegenheid gegeven kennis te maken met een dramatisch werk van edele strekking en hooge aspiratiën «Darthula" van v. Milliger. Coenders en de kennismaking te hernieuwen met Seleneia van v. Brucken-Fock?Constant, een muziekdrama in grooten stijl en getuigende van veel kennis en eene geniale begaafdheid. Het heeft op eene feestuitvoering (Woensdag) verschillenden componist-dirigenten de gele genheid gegeven, hunne werken bij het publiek te introduceeren en bij de openingsuitvoering, een z. g. orgelconcert, kon men in tal van kleinere werken, waaronder verschillende'van Nederlanders, bespeuren dat uitvoerende kun stenaars als mevr. Noordewier?Reddingius en mevr. de Haan?Manifarges en de heeren Henri en Willem Petri een standpunt innemen, zóó hoog dat Nederland er trotsch op mag zijn deze tot zijn kinderen te kunnen rekenen. Buiten deze uitvoeringen had de Toonkunste naarsvereeniging nog een tentoonstelling ge arrangeerd van muziekinstrumenten, hier te lande vervaardigd en van uitgaven b\j nederlandscbe uitgevers verschenen, welke tentoonstelling klaar en duidelijk te aanschouwen geeft wat in ons land ook op dat gebied voortreffelijke gepresteerd wordt. Men kan dus gerust verklaren dat de Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging op haar zilveren feest een zooveel mogelijk getrouw beeld heeft gegeven van den bloei, waarin zich onze kunst mag verheugen en het standpunt dat de Nederlandsche artisten innemen. De Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeni ging verdient hiervoor allen lof; nog te meer, omdat zij zonder exclusivisme, kunstenaars van alle richtingen aan het woord deed komen. Na deze inleiding wil ik in het kort na gaan, hoe de resultaten zijn geweest van het feest. Uit den aard der zaak dient de hoofdaandacht te vallen op de beide dramatische wer ken ; niet alleen omdat de Toonkunstenaarsvereeniging daarmede een eersten stap deed, doch nog meer omdat de dramatische kunst hoe langer hoe meer en niet ten onrechte als de hoogste uiting der kunst wordt beschouwd. In ons land wordt zulks wel niet zoo grif erkend, doch men boude mij ten goede, dat ik mijn blikken eenigszins verder uitstrek dan de grenzen van ons land reiken. Van de drie Seleneia-opvoeringen, die ik mocht bijwonen, heeft die van 1.1. Dinsdagavond den grootsten indruk op mij gemaakt. Toen het werk nu twee jaar geleden werd vertoond en vertolkt, heb ik uitvoerig mijn meening weerge geven over tekst en muziek. Datgene wat mij toen het meest heeft getroffen, de prachtvolle behandeling der motieven en de heerlijke instrumentatie vol kleur en vol afwisseling en nooit overladen in zijn dynamiek, sprak tot mij thans in verhoogde mate, en wat mij des tijds toescheen als nog niet geheel gelukt, nl. de eenigszins »gespreizte" declamatie van den tekst (dit woord geeft beter weer wat ik meen, dan eenig woord in onze eigen taal) hinderde mij nu veel minder dan vroeger. Ik aarzel dan ook niet Seleneia een meester stuk te noemen en acht daarom de keuze van dit werk dan ook zeer gelukkig voor het 25-jarig feest der nederl. Toonkunstenaars vereeniging. Over »Darthula" schreef ik nog niet en kon daarover ook nog niet schrijven. Ik meen er niet mede te mogen volstaan slechts met een paar regelen dit werk te behandelen en kom daarom liever in het volgend nummer eenigszins uit voerig op tekst en muziek terug. Voor dit num mer ontbreekt mij de tijd daartoe en ook wel plaatsruimte. Thans reeds wil ik gaarne mededeelen dat menige plaats in het werk zeer schoon geïllustreerd bleek te zijn en vooral Nooit had ik het licht daar zoo helder zien branden, nooit zoo'n gezelligen toon daar ont moet. Daar zaten een tiental menschen om de tafel geschaard, behagelijk, thee drinkend, zich op hun gemak bedienend. Ik werd gauw voor gesteld aan een paar lui, die ik nog nooit had gezien; de namen vergat ik, nog eer ik ze goed had gehoord. In mijn verbijstering moet ik een raar figuur gemaakt hebben in dien «vrienden kring." Den jongeren kinderen des huizes was het aan te zien, dat, na de maandenlange doffe treurigheid, de scherpe schokken van de laatste dagen en den schrik van het uiterste oogenblik, deze ontspanning hen weldadig, geenszins onaan genaam aandeed. Hoe kon er intense, gevoelde smart zijn in dat gezin, waar niemand met hem had meege leefd, niemand getracht had, zich tot hem op te heffen, doch waar alles en allen werden meegesleurd in zijn ellende, die het begrip van vader en verzorger tot een parodie had gemaakt. 'n Oude tante, die, nu 't tot een catastrofe was gekomen, met goeden raad en bereidwillige stoffelijke hulp redster in den nood werd, had als van-zelf-sprekend de leiding. Familiezin en burgerlijke hoogmoed herin nerden zich eensklaps, dat de overledene het dan toch eenmaal in raag en ambt tot ver boven hun standsniveau had gebracht; men vermeide zich in breed-opgezette toelichting van de te wachten lijkplechtigbeden; wat er moest ge beuren, wat er .hoorde"; wie er wel zouden komen en wie niet. Als er een nieuwe bezoeker verscheen de belangstelling nam geen eind dan moest weder herhaald worden, hoe de laatste oogenblikken waren geweest; hoe 't nog onverwachts" kwam, enz. Telkens weder kreeg de oudste zoon de lugubre taak, mee te gaan met iemand, die met inwendigen tegenzin fatsoenshalve den wensch te kennen gaf, het lijk te zien. Dan hoorde men telkens weer dezelfde banale opmer kingen : Wat ligt hij daar kalm.... 't is of hij slaapt." Toen ik ook dien laatsten gang gedaan had, vergat ik een oogenblik, in welk midden ik mij bevoud, en zei iets van het moede hoofd, waarin zooveel had gewoeld. Ja, nu gedacht men ook «hem" nog even, anders dan als passieve hoofdpersoon in een familieplechtigheid, welke aan eiken deelnemer een kortstondige belangrijkheid verleende. Er werd zoo iets gemompeld van : Ja, hij zat altijd in de boeken"; er werd belangstellend geïnformeerd, of hij altijd zoo studeerde".... in de zangstemmen grooten indruk werd ver kregen. Dat de tooneelschikking en de levendige afwisseling der persoonsgroepeeringen een zeer aangenamen indruk maakte en dat de vertolking, evenals die van Seleneia, aan zeer hooge eisenen vermocht te voldoen. De dames Dirckx van de Weghe en Lozin in het opus van v. Brucken Fock en mevr. Dirckx v. d. Weghe en Tassen Bremerkamp met de heeren Orelio, Van Duinen, Hemsing en Alexanders in dat van v. Milligen, maar bovenal de heer Jos. Tassen, die in beide werken een schitterende creatie leverde, vol leven en gloed en met be wonderenswaardige beheersching van stem al deze solisten hebben het volste recht om, voor een groot deel het welslagen der beide opvoeringen aan hun talentvolle vertolkingen toe te schrijven. Voor het andere, misschien zelfs nog het grootere gedeelte, komt de eer toe aan ons voortreffelijk Concertgebouw-orchest, dat zijn vermoeiende taak op waarlijk bewon derenswaardige wijze vervulde. Het Feest- concert bood aan orchestwerken de dramatische concert- ouverture in f-kl.3 van G. A. Heinze (stichter der Nederl. Toonkunstenaars- Vereeniging) naar aanleiding van een gedicht die Waise" van 's componisten gade, wijlen mevr. Henriette Heinze?Berg. De Feestgids vermeldt dat het werk gecompo neerd is in 1853; voorts de Symphonische Ballade «Elaine und Lancelot" van Ant. Averkamp en «Erklarung" van Richard Hol, con certstuk voor orchesf, naar een gedicht van Heinrich Heine, gecomponeerd in 1860 te Amsterdam. Aan solostukken de concertfantasie voor violoncel van Henri Viotta, verleden jaar ver schenen en door mij in dit blad reeds be sproken, benevens Rosch Haschana van Carl Smulders voor violoncel, beide werken door Antoon Bouman uitstekend gespeeld. De Loverkens (eerste bundel) van W. F. G. Nicolai door Orelio met veel nuanceering en vooral zeer schoon in het mezzo, voce gezongen, dan het viool-concert van Beethoven door Henri Petri uit Dresden overheerlijk gespeeld en een Hymne an die Nacht, voor sopraan-solo van Alphons Diepenbrock, op een gedicht van Novalis, door mevrouw Noordewier op magi strale wijze vertolkt. Helaas moest een tweede hymne van Diepenbrock voor alt, wegens het vergevorderde uur vervallen. Dit had niet mogen gebeurd zijn. Doch hierover in het volgende nummer meer, evenals mijne indruk ken ever bovenopgesomde werken. ANT. AVEEKAMP. «uiMiiimmiiiiiiiiiiii ..... i ...... liiiiiniiiiiiiii ............ iiiiiiiniiii ..... lui De yan flen beer V. fle Stners. Van niemand meer dan van den heer de Stuers kan gezegd worden, dat hij zyn ambt vervult, volmaakt, zelis zóó, dat daarvan heel wat over loopt buiten zijn bureau, naar het overige Ne derland: 't geen men van de meeste andere referendarissen niet kan beweren, wier arbeid en invloed (ik wil aannemen grooten, onmisbaren arbeid 1) zelden tot de buitenwereld door dringt. Alsof men, ('s heeren de St. bureau inrich tende), de toekomst vooruit voelde, werd het ge plaatst tusschen de beide poorten van het Bin nenhof, naar de zijde van het Mauritshuis, alsof men symbolisch, (durch die Blwne) heeft willen zeggen, uw woo/d moet worden gehoord, uw werk zal worden gekend in het Ministerie, en daar buiten l Het toeval heeft soms zulke guitigheden! ? * <? * Vijf-en-twintig jaar! Waar blijft de tp! Het' is mij als gister, dat de secretaris der com missie met den korten titel Commissie van Rijksadviseurs voor de monumenten van ge schiedenis en kunst" in of na een der vergade ringen de mededeeling deed, dat de minister Heemskerk besloten had een afdeeling kunsten en wetenschappen in het leven te roepen, waar van hij hoofd zou worden. Door de brandglazen heen, die de heer de Stuers op het grilligste aller neusjes als bril draagt, zag men een glimp van rechtmatigen trots en vreugde. '"? H\j had bereikt, 't geen hy nastreefde met minimum IIIIHIIU iiiiiiiiiiminiiiiiiMHUi en de tante vond Ie mot de la situation." Hij was te geleerd !" sprak het mensch met over tuiging, en eensgezind dalende kinnen zeiden mij, dat zij in deze opvatting niet alleen stond. En hiermee was deze zijde van 't geval afge daan; men begon weer over de kist en het aantal volgrijtuigen en het nette uur der be grafenis. Ik ging heen, en op het kerkhof ben ik niet geweest. Daar moet nog gesproken" zijn, ook door een familielid. Het huisgezin werd verstrooid en kwam ma terieel misschien in een beteren staat, dan de vader bij machte geweest was te scheppen. 'n Paar kranten ontdekten, dat de schrijver van de «Geschiedenis van den Ploert" dood was, en zoo vernamen eenige duizenden voor het eerst, dat hij ooit had geleefd. Misschien heeft toen een enkele nieuwsgierige een van die boeken besteld. Daar het werk als eigen uitgave naar boekhandelaarszede trouw was genegeerd, had men geen reclame-exempla ren voorhanden om met een immortellenkransje in de uitstalling te leggen naast Paris-Panorama," dat toen zijne aeslhetische publieke lessen be gon met Le bain de la Parisienne" of zoo iets. Later las ik in advertenties van den tweedehands-boekhandel, dat de Geschiedenis van den Ploert" een buitengewoon beroemd" werk was. Gekoppeld aan een ander verongelukt deel, een roman uit de lijfstraffelijke rechtspleging of een schunnige vertaling van een populair-geneeskundig werk, zal het toen wel verdwaald zijn naar de tafels van sommige aiverslinders. En ongetwijfeld zullen eenige koopers de opmerking hebben gemaakt, dat ook in dit geval beroemd" en vermakelijk niet n bleken zoo ze niet hebben getoornd over het boerenbedrog van een titel, die een amusante, misschien pikante ge schiedenis" beloofde, terwijl daarachter een boek school waar je niets aan had." Slechts enkelen, die den moed en de intellectueele kracht hadden, het vreemde geschrift te doorworstelen, zullen ook zonder de bij zonderheden te kennen hebben gevoeld, dat zij stonden voor een levensgeval van hooge tragiek: een geestelijke rijkdom, met vlijt en hartstocht verzameld, den bezitter geworden tot een spotgave, den nakomeling van geen nut.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl