De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 1 juli pagina 4

1 juli 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1201 zooveel kracht en toewijding, dat de belangen der kunst in het algemeen behartigd zouden worden; niet langer een miniem onderdeel uit maken van een afdeeling aan binnenlandsche zaken; niet meer zyn een l*8*- en vemlingspost van een desbetrefienden ambtenaar; dat er iemand aan het ministerie voor in de bres kon springen, zjjn aandacht daaraan wijden, en het ternauwernood ontginde veld, beploegen, eggen en bezaaien. Toen had h\j wél gedaan zich zelf buiten de riiksadviseurs te houden, en niets dan ambtsof vriendschapsbetrekkingen daarmee aan te houden. Hy deed het niet, maar brouwde zich (en anderen) daardoor een ketel vol moeielykheden, waarin ten slotte de commissie verdronk. Volkomen te begrijpen van een algemeen menschelyk standpunt: maar desalniettemin onverstandig. Verklaarbaar ook voor hen die den vurigen, min of meer despotieken man kenden in de kracht van zy'n zelfbewustzijn. Wie ziet niet graag de vrucht zijner lendenen, zy'n kind groeien en bloeien, toenemen in in vloed l *** scepticus als Kappeyne, die welbehagely'k het kind met het waschwater wegwierp, zie daar de hoofdmomenten opgesomd, waarom zij werd weggezonden, zooals een huismoeder de werkmeid wegzendt, die het met de keuken meid niet kan vinden. Nog steeds stel ik mij de vraag, of niet een oplossing wenschely'k ware geweest, die niet alle macht, allen invloed, die van de regeering in kunstzaken kan uitgaan, legde in de handen van n man. Green commissie valt of staat per se met de personen die haar vormen: personen zijn te verrangen. Zóó arm aan kunstbeoefenaars is Nederland niet, dat met de toenmalige leden het geheele getal geschikte personen was uit geput. Een aegyptoloog, al heeft h\j nooit een hieroglypbisch opschrift foutief gelezen of slecht begrepen, zou er wellicht nog zyn aan te wyzen! Een classicist, dweeper met Horatius en de Grieken, ook al heeft hy nagedacht over de mogelijkheid of Grieksche bouwvormen op onzen tijd toepasselijk zyn, kan men ook nog wel vinden! En een oud-burgemeester, op de ladder .0 *-J*'"f^^S^sS^P^i.*U?^ * En de adviseurs-commissie was, onbetwist en onbetwistbaar zyn kind. Zyn geestige geschrif ten in de Gids, doorspekt met die eigenaardige anekdotes (opgevangen van ambtenaren, die hun chefs in het bitteruurtje daarmee een knauwtje geven, kleine wraaknerainkjesj, zyn nog in ieders geheugen. Na zooveel jaren be wonderen wy' nog daarin de frissche flinkheid, de overtuigingswarmte, al had de sty'l van den toen jeugdigen schry'ver beter verzorgd kunnen zyn. Hoewel het geschrift geen rilling wekte, als dat van Multatuli, het stemde tot nadenken en bracht een nederlandsch minister tot handelen, zonder por van een kiezerscollege of van kiesraddraaiers. Toch had men er niet dat effekt van gezien, als niet de levensstelling van den schrijver een gansch bijzondere, een bevoorrechte ware ge weest. Vermogend; gezegend met een particuul dat al klimt de oorsprong niet op tot de kruistochten, ja overschrijdt het ternauwer nood de grenzen der eeuw toch den drager bovenal in den Haag, toegang verleent tot kringen, waarin gewone stervelingen noode of niet doordringen, waarin hy', 's ministers gelijke, dezen 's avonds op den buik kan kloppen", een manuaal, dat zoo streelend schynt te zyn, dat hun referendaris daarom door dik en dun wordt gehandhaafd l Het moet billijkheidshalve gezegd worden, dat 's heeren de Stuers' persoonlijke eigenschappen meewerkten. Van de Leidsche Akademie, bracht hy, de winner van een juridische prijsvraag, een roep mede, wel is waar van min of meer stroeve trotschheid, gepaard met zelfingenomen heid, maar ook van degelijke ernst en werk zaamheid. Van huis uit kunstzinnig, vaardig teekenaar in de gemakkelijk van buiten te leeren, meer elegante dan diepe, manier van Grevin c. s. (ge tuige zijn handige schetsen in het trapportaal der academie, die met een ernst bewaard wer den, als ontsproten zy aan de hand van een Rafaël of Rembrandt) is hij tevens een geestig prater, een vlug debater, die niet zonder vrucht enkele boeken over kunstgeschiedenis, (vooral over architectuur) heeft gelezen en er wel wat van onthouden, zoodat hy' daarbij zweert, met al het autoriteitsgeloof, dat het gevolg is van een streng katholieke opvoeding. Boven dien had de schilderij -verzameling van het Mauritshuis hem reeds vroegtijdig er toe ge bracht een beschr ij venden catalogus daarvan samen te stellen, die later aangevuld en ver beterd, toch een schoon stuk arbeid oplevert. In de keus zyner medewerkers is de heer de Stuers, by' de constitutie der adviseurscommissie niet altyd gelukkig geweest. In het algemeen kunnen slechts mannen van beteekenis, dat is met zelfbeheersching, het ver dragen een tweede viool te spelen, mits hij die als eerste het paardenhaar over de kattendarmen doet gly den zelf een virtuoos zy. De kracht der Jezuïeten, en der vromen, in hun sollen met onzen lieven Heer, ligt daarin opgesloten. Grootheden van minderen rang zijn steeds geneigd virtuositeit van de boven hen staanden te ont kennen. Dan wordt er geintrigueerd, gedeni greerd, geopponeerd, tot de virtuoos er de brui van geeft en wegloopt, of zyn medespelers opdoekt. Dat laatste is, volgens sommigen met de ad viseurs-commissie door den virtuoos de Stuers gedaan. Volgens anderen is zij bezweken aan tweespalt in eigen boezem. Ik ben het met die beide meeningen oneens. Allerlei omstandig heden werkten te zamen. Boosheid van som migen die zich in hun belangen gekrenkt acht ten ; papophobie, die aan de leden allerlei booze bedoelingen toeschreef, omdat zij tot behoud van katholieke kerken wel eens geld dorsten te vragen; lieden, die alles 't geen voor kunst werd uitgegeven onnut achtten, gely'k de on sterfelijke kaasboer de Jong; de toevallige aanwezigheid op den regeeringszetel van een der ambten naar boven geschopt, minder om zyn bekwaamheid of talent, dan omdat hij een soort van opruimer was, ook daarvan is nog wel een exemplaar in niet fossielen staat aanwezig! * * * Met de ontbinding der betrekkelyk ephemère adviseurscommissie is (gelukkig in veel opzichten) de werkkring des heeren de Stuers niet ten einde. Na '78 bly'ft zijn invloed overal voel baar, trekt hy' zich met evenveel ijver als vroeger het lot van monumenten en schilderijen en kunstvoorwerpen aan, en tracht zyn wil vaak met scherpe pen door te dry'ven. Zoo bijv. zijn brochure het Binnenhof en 's lands gebouwen in de Residentie." Een ieder weet, dat de heer de Stuers van de geschiedenis van het Binnenhof een studie heeft gemaakt; dat hij van alle deelen der vele gebouwen op een dag af weet te zeggen, wanneer zy' zyn gesticht, verbouwd, in gebruik genomen; ja zelfs wanneer de eerste hond op zyn manier daaraan bijzondere attentie schonk. Ook dat hy een ideaal van verbouwing in den zak heeft, een zoogenaamd algemeen plan, waarvan de clou zou zyn de herstelling der Ridderzaal in zyn ouden staat. Helaas die clou, die sluitsteen is grondsteen geworden! Immers men heeft van dit jaar het zonderlinge verschijnsel by kunnen wonen, hoe, sans coup férir, een eerste termijn in de kosten van Verbouwing van die zaal (anders wordt het niets) is toegestaan, ja zelfs geld om alvast eikenhout voor een nieuwe kap te koopen. Inderdaad weggeworpen geld! Wie bewondert in onzen tijd van stoute samen stellingen een houten kap van 30 meter span ning ? Als zij werkelijk oud was, ja dan! we zouden eerbied voor den bouwmeester gevoeld hebben, wien noch de ervaring, noch de weten schappelijke theorieën van onzen tijd ten dienste stonden! Maar nu? Ik zou wel eens den de Stuers van over een veertig, vy'ftig jaar willen bijwonen, om te zien, hoe die schmumelnd zal spotten over die nieuwe antiquiteit, die op initiatief van een zyner voorgangers den Nederlanders is toebedeeld en hooren zeggen hoe Holland, breed willende zyn, in onberadenheid geld vermorstte, waar zooveel monumenten dringend op hulp zitten te wachten, als zy', des wachtens moe, niet ineenzakten! * * * Een aantal personen in den lande en daar buiten hebben zich te samen gevoegd om den heer de Stuers te huldigen; om te getuigen, hoe ook hier en daar men in meening met hem verschille, hoe ook in de diepte van het gemoed men over zyn karakter denken mag , dat men erkent hetgeen hij voor Nederland is ge weest, en naar ik hoop nog lang mag blijven. Zonder hem geen nieuw Museum te Amster dam; zonder hem geen begin van orde in de archieven; zonder hem tal van monumenten vervallen, afgebroken, verknoeid; zonder hem een Ministerie van Justitie als een Arnhemsch speculatiehuis, en een akademiegebouw te Lei den als het postkantoor te Rotterdam; zonder hem wellicht overal de nieuwe sty'l", het treurige produkt van geestesarmoede of afdwa ling, waaraan men in Amsterdam in het beurs gebouw een tempel sticht: zonder hem maar waar te eindigen! Wy hebben te doen met een man van zoo veel zijdige bekwaamheid en onbaatzuchtige toewij ding als ten allen tijde weinige gevonden worden. Hy is een hoofdman in 's woords wa ren zin: een aanvoerder die weet te bezielen, mee te sleepen. Moeielijkheden prikkelen hem tot taaie volharding; daarin heeft hij iets vrou welijks in goede en minder goede richting! * * * Wordt 's heeren de Stuers' bescheidenheid door zooveel lof niet op zware proef gesteld? Daarvoor vrees ik in de allerminste plaats! Bovendien mag ten allen tijde de waarheid gezegd worden. In Noord-Nederland, minder dan in het warmervoelende Vlaanderenland, geeft men toe aan uitingen van dankbaarheid, van erkenning. Iemand, die hier vyf en twintig jaren getrouw voorzitter is geweest van een chocheté, (société, op zy'n fransch) al zong of speelde men er nog zoo valsch, kry'gt aubaden, serenades, diners; zoo men hem niet jonast, mag hy van geluk spreken l Een ordre chique voor zyn knoops gat is hem gewis. Wil het my' niet verwijten, M. de Redakteur, wanneer, aan uw verzoek voldoende wat Vlaamsche geest over my vaardig geworden is! Brussel, Juni 1900. I. GOSSCHALK. Me vijfentwintig jaar. Als die ondeugende Schinkel nog leefde; hoe zouden we hem kastijden! Hy' beweert namelyk »Kunstwerke seien die feinsten historischen Quellen." Aan de hand van zy'ne uitspraak zoude men de tegenwoordige periode van ontwikkeling der Amsterdamsche Architektuur gadeslaand, mogen gelooven, dat in onze samenleving eene zekere gratie en eene zekere bekoorlijkheid van omgangsvormen iet wat ontbreekt ? Want waarheid voor alles ; men behoeft juist niet met «een buitengewoon gevoelig schoonheidsgevoel bedeeld te zijn om langzamerhand de overtuiging te hebben ver kregen, dat, nu de vestingen rondom de stad geslecht zyn,deze in modernen vorm daar binnen verrezen. Meer of minder hebben vele gebou wen iets zwaars, iets plomps, iets zeer disgracieus. Den kunstenaars echter maken wy hiervan geen verwijt en zoo is het niet geheel onmogely'k, dat wy voor een deel Schinkels oordeel deelen. Het is vooral de bouwkunst, die van alle kunsten het intiemst de weerspiegeling in zich sluit van het doen en laten van een volk; van alle artiesten is het de architekt, wiens intellekt den nauwsten samenhang heeft met de maatschappelijke toestanden. Is het niet opmerkelijk, dat men, ongeveer op twintig tot vijfentwintig jaar na, den tyd van het ontstaan van een bouwwerk of van een voorwerp van kunstindustrie uit vorige eeuwen met juistheid kan vaststellen ? Zelfs is dit ook doenlijk van 1800?1865, een tijd perk, dat zich meestal in beide genoemde kunsten door leegte en weinig karakter ken merkt Hieruit mag men ongetwijfeld afleiden, dat de smaak, het schoonheidsgevoel ongeveer met elke vijfentwintig jaar eene wijziging open baart, dat nieuwe maatschappelijke behoeften ontstaan en hiermede andere vormen usanee of mode worden. Zien wy' slechts eenige jaren terug, en w\j ontwaren dat eene geheel andere vormenspraak de Amstelstad beheerscht. Dat was de ty'd van het ontstaan van het Rijksmuseum en van het Centraalstation door dr. P. J. H. Cuypers, de strenge toepassing van de wetten der kerkely'ke kunst op de niet-kerkelijke bouwwerken. Dat deze richting niet bevredigde en een zoo korten duur gehad heeft, bly'kt uit het feit dat eene geheele nieuwe wijze van uitdrukking in de bouwkunst weldra heerschte. En dit is een gelukkig verschijnsel, want elk bouwmeester, die volgens de zienswijze van den architect der beide de Amstelstad domineerende gebou wen ontwerpt, moet tot dezelfde leely'ke en niet sympathieke resultaten komen. Toch is de stemming, die van Cuypers Rijksmuseum uitgaat door geen ander architect in de laatste jaren bereikt; Dr. P. J. H. Cuypers vormt met den grooten schilder des ombres et des douleurs, met den etser Bauer en den zanger Messchaert een viertal, die elk op hunne wijze in de stemming den hoogsten trap van het onuitsprekelijke eener kunstuiting uitsteken boven ty'd- en landgenooten. Maar zijn wij er nu op vooruitgegaan ? Mo gen en kunnen in 't algemeen de tegenwoordige uitingen der Amsterdamsche architectuur ons bevredigen, of koesteren wy' met recht een zekeren afkeer voor het plompe, zwaarlijvige, disgracieuse dat zich meer of min overal ver toont? Wat ons betreft, hopen wy dat dit laatste het geval is, anders zoude men moeten aannemen, dat men zich voldaan gevoelt met eene kuituur, die de gratie niet tot haar recht doet komen, en eenige pessimisten gelijk hebben met de bewering, dat in onzen ty'd de vrouwen, als vertegenwoordigsters der gratie dit slechts noode wenschen te zijn. Echter kenmerkt zich de bouwkunst der Amstelstad door iets, dat ons nog minder bevalt. Niettegenstaande geconstateerd moet worden, dat onder de architecten een ernstig streven naar karakteristieke uitdrukking heerscht en er geen sprake van zijn kan, dat wij terugkeeren tot de ontzenuwde en onbeteekende vormen van de eerste helft der negentiende eeuw, vertoont menig bouwwerk een uitheemsch type, zy het als geheel of in zijne details. Er zyn creaties ontstaan, en daaronder niet de minst waard volle, wier geest niet aansluit aan hollandsche kunst, die geen verband hebben met hollandsche kuituur. Tot juist begrip dezer opvatting kieze men twee voorbeelden, en wel uit het imtiemste waarmede de Amsterdamsche kunst in de laatste jaren werd verrykt: de vestibule van de Amsterdamsche Bank door Ed. Cuypers en het gebouw der Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijf rente op het Damrak ontworpen door Berlage. De eerste genoemde schepping past in hol landsche kuituur en heeft niets uitheemsch, het gebouw op het Damrak echter doet dit geenszins. Den ontwerper make men hierover echter geen verwijt; het uitheemsche, dat zich aldaar en elders vertoont, is slechts een bewy's, dat, nevens het nationale hetwelk zich in ons volk versterkt, iets internationaals ons be heerscht. Op den goeden weg bevinden wij ons niet, al maakt ook o. a. het omvangryke O. L. Vrouwe-Gasthuis door A. C. Bleys ge creëerd, een gelukkige uitzondering. Maar in welke richting zal dan onze smaak worden geleid, welke uitingen der bouwkunst hebben wij in de komende jaren te wachten ? Dat zal en moet geheel, enkel en alleen van den gang der ontwikkeling van het Holland sche volk afhangen. Wy hebben goeden moed. De sporen van het uitheemsche zullen weidia verdwijnen. Meer en meer begint men de groote schatten te waardeeren, het ry'ke erf deel onzer voorouders. Men reist naar Kampen en bewondert de indrukwekkende renaissancepoorten, men beziet het stille Enkhuizen en geniet van de vele oude pakhuizen en huisjes uit den bloeitijd der kunst, men begrijpt meer en meer hoeveel ongeëvenaarde pit de renais sance-architektuur te Haarlem heeft, men blijft onder den enormen indruk van de St. Bavokerk aldaar. Of hebben de overblijfsels der renaissancearchitektuur te Kampen, Enkhuizen, Hoorn, Haarlem en elders iets uitheemsch, hebben zy iets plomps, zwaarly'vigs, vestingbouwachtigs of disgracieus ? In eenen zoo bewegelijken tijd als de onze kan gelukkig van slaafsche aansluiting aan vroegere tijdperken der kunst geen sprake zijn. Maar gaarne breken wij nogmaals eene lans, dat, voor den protestantschen kerkbouw de middeneeuwsche architektuur de groote bron en de groote leerschool blijft en voor de niet-kerkelijke gebouwen de hollandsche renaissance. De schoone inleiding der belangrijke studie van Prof. G. van Hamel >De lach van Rabelais" (Gids, April 1900) kan onze uitgesprokene meening slechts steunen. .... waaraan de geschiedenis de naam ge geven heeft van Renaisance, geldt niet slechts een opduiken van het individueele voelen uit de eentonig ruischende zee van door Kerk en rhetoriek gewy'de emoties, een ontwaken der conscientie tot zelfstandig oordeel en van den zedely'ken wil tot vry'e zelfbepaling. Deze wedergeboorte omvat den ganschen mensch, zy is de emancipatie van al zyne krachten, begeerten, de opwekking, de vrijmaking van zyn vollen levenslust, een blijmoedige overgave van lichaam en ziel aan de machtige en dartele leiding der dringende en dry'vende Natuur." J. H. SCHORER. ??^? Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: C. Hammes, »Boschgezicht in Limburg", schilderij. IIIIUIIIIMIIIMIUIIIIflimilllllllllllllllMIIIIIIIIIII Boefc en Tüflsclirift. Elzeviers Maandschrift. Van Sluyters, de Nederlandsche schilder, tot voor eenige maanden in Nederland geheel onbekend, maar die als George de Feure in Parijs naam wist te maken, wordt nu in de Juni-afl. door Bulée besproken. Er zijn zeer mooie, zeer scherpe reproducties tusschen den tekst. Van Sluy'ters is zeer weinig wat wy Hollandsen, noemen. Hy nadert sterk de Fransche symbolieke (ook affiche-kunst), heeft toch eenige verwantschap met Toorop en Thorn Prikker, maar is meer dadelijk dóórdringend ook meer reëel in zyn onderwerpen. In zyn schilderyen fantaseert hij symboliek tot een moderne allegorie. »Jièle", het verkortingsnaampje van Gabrielle, is een schetsje van Helene Lapidoth-Swarth over een 14-jarig meisje, dat met haar gevoelig hartje zich verlieft, dan sterft onder die opperste emotie. De mooie Alfred, die dit op zyn ge weten beeft, is ook hier het type van den al gemeen-bekenden, al zooveel maal beschreven meisjesverleider, 't Is curieus te zien, hoe v. Sluijters de diaboliek der vrouw bepenseelt, den man voorstelt als den zwakke, en hoe in de dames-litteratuur de man weer de »diable", het meisje het gevoelig-ongelukkig slachtoffer moet zyn. Mr. L. J. Plemp van Duiveland zet voort zyn nabeschouwing over de Dreyfus-zaak, in de vorige afl. door hem begonnen, terwy'l in 't Buitenlandsch overzicht door denzelfden schry'ver het verschil over begrip van held haftigheid tusschen ons en de Afrikaners wordt uiteengezet. Een dramatische schets uit de oude ridder tijden, «Malaghies" genaamd, is er van Fiore della Neve. Er zijn wel goede regels en goede gedachten in. Dan nog van Ida Bakker een fragmentarisch schetsje waar niet veel van te zeggen valt. In de redactie-rubriek wordt het tijdschrift »De Natuur" besproken en naar aanleiding daarvan de vraag geopperd of onder onze nog te ontdekken talenten een Nederlandsche Havard zou schuilen, wijl wat we nu hebben niet geheel onverdienstelijk mag genoemd worden, maar toch niet meer voldoet. Volgt: een beschrijving van Dordrecht door den heer C. J. van Geel, waarin vry'wel dezelfde fout schuilt, als door de redactie aangegeven; de stadsbeschrijving is lang niet onverdienste lijk, maar met te veel historische gegevens en te weinig eigen gevoel en observatie. Verder de gewone rubrieken en het muziek stuk, wat dit keer is van Joh. H. Lüser, op woorden van de Génestet. Van het vorige, het Mei-nummer kan gezegd dat er teveel betoog en beschouwing, teveel dagblad-dillettantisine bevat. Wie niet litterair is, moet minstens over een puntigen sty'l beschikken. Het slob-slobwerk kan men aan stuiversmagazy'nen gerustely'k overlaten. Hoe heeft de redactie b.v. kunnen toelaten het opstel van den heer J. L. van der Moer ? «Gedetacheerd" is een braaf artikel, een goedgemeend artikel, een edel en zelfs een vaderlands-lievend artikel, dat opstel over een tweede luitenant, die voor twee jaar naar Indiëwordt gedetacheerd, maar o, o, het is zoo orgeldraaierig, zoo nog minder dan niets. Hier is een staaltje van: »Was onze Willem by' de reeds vele mede gemaakte zware tocuten en heete gevechten er steeds zonder kleerscheuren afgekomen, ditmaal bleek zyn beschermengel niet bij machte hem voor de vijandelijke kogels te behoeden. Bij de offers, reeds gebracht, moest een nog zwaarder gebracht worden, hy' zou van Sumatra's noordpunt niet vertrekken, alvorens ook zyn bloed den Atjehschen bodem had gedrenkt", wat dan later, o heilige rederykery, blijkt een paar kleine kwetsuurtjes te zyn. Evenwel, de dilettant-auteur wil zijn geschrijf goed maken en daarmee schijnt de redactie zich te hebben laten verlokken door sympathie op te roepen voor ons leger in Atjeh, ook voor de achterblyvenden. 't Is een alleszins lofwaardig streven, vooral waar wy zooveel voor de Boeren doen, maar een goed hart en misschien ook wel een goed inzicht, is niet voldoende om te schryven. Hoe zou de heer v. d. Moer er over denken indien wy' naar Indiëwat bakers en kindermeisjes stuurden om te vechten, of anders wat jongens met houten sabels ? Ieder in zyn stiel, dit wordt te vaak vergeten. Dat wy' iets meer over ons Indiëmochten weten, wie zal dit niet erkennen, maar als een redactie het gaat toe geven, dan is zij niet verantwoord met wat dilletantenwerk. Schryvery' als experimenteel litteraire of journalistieke arbeid, mag geen bijzaakje worden. Een opstel van niet veel beter gehalte, ook al copy-makery by plaatjes, is de beschry'vicg van 't gevecht om Spioenskop, door H. Tersteeg, een relaas hoogstwaarschijnlijk uit verslagen en partikuliere verslagen tezaam gelezen. 't Beste is er maar niets van te .zeggen, al bewy'st de opname dat ons publiek er wel van lezen wil, een aanklacht temeer tegen het gemis aan eigen korrespondenten op het strijdtooneel. Een fijn gevoeld schetsje, niet meer dan een schetsje, een enkele toets op een palet, maar dan toch goed, zyn de drie bladzijden van den auteur, die. zich onder de initialen M. R. verbergt. »Doode Lente" van J. Tersteeg, heeft goede kwaliteiten van lyriek. Er zijn deugdelijke taaivondsten, juist gevonden woorden in, maar de heer Tersteeg, die wel een talent kan worden, moet voor zichzelf oppassen. Hy zou precies verloren gaan, indien hy' al meende er te zyn. Men wordt, dunkt my, eerst goed lyricus, indien men de realiteit bestudeert en als spiegelbeeld voor zich houdt. Dan nog is in de afl. het eind van de novelle >Een Zieke," de tweede prijs uit den wedstrijd, door C. K. Elout. De schilder van de maand die besproken wordt, is de overleden Bernard. W. Koldewey, een der velen onder de artistiek e gestellen, die lijdend aan tuberculose, te weinig zorg aan hun herstel besteden, misschien ook economisch niet in de gelegenheid zyn, om het dan voorgoed af te leggen. Helaas l Ons land, dat zoo prat gaat op zyn filantropie, ziet noch voelt die dingen. Het »In Memoriam" van Koldewey is ge schreven door H. M. Krabbé, en al kan niet ieder zoo gul instemmen met zijn hulde, vrij zeker is toch wel, dat als Koldewey had blyven leven, hy' een schilder van groote beteekenis, mogelijk wel een van onze eersten, was geworden. Te vermelden bly'ft nu nog het muziekstuk van Willem Landréen de vaste rubrieken »Van de Redactie" en «Boekbeoordeeling." G. VAN HULZEN. Gratie voor de Hogerhuizen. Het Landelyk Hogerhuis-Komitee, dat be sloten heeft voortaan uitsluitend te ijveren voor de gratie van de drie Gebroeders Hogerhuis, verzoekt in kennis gesteld te worden met de adressen van personen en afdeelingen van vakbonden of politieke partyen, die zich be lasten willen met hét inzamelen van handteekeningen op de adressen voor gratie, die op een nader te bepalen datum aan de Koningin der Nederlanden zullen overhandigd worden. Men wordt verzocht dezen op te geven aan den sekretaris, de heer L. M. Hermans, Cein tuurbaan 278, Amsterdam, en daarbij te ver strekken het getal adressen dat men wenscht, alsmede de wyze waarop men werken zal. 40 oen t per regel. alleen echt, indien direct van mij betrok ken. Zwart, wit en gekleurd van 45 ct« tot fl 11.1O per Meter. Aan ieder franco en vrövan Invoerrechten in huis. Stalen ommegaand. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG, Homaal-IolartMeii, K. F. DEUSCHLE-BENOBB, Amsterdam, Kalverstr. lö? Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. Dj behandeling van Jicht f Rhenmatlek, PIszure Diathese, Nier- en Blaaslijrteii, Suikerziekte is de speci aliteit van het Bad Assmannshausen a/Rhyn. Prospectus over de drinkkuren in huis en het gebruik er van in Bad Assmannahausen verzendt de * BRONNEN-DIRECTIE. Piano-, Orpl- en Mrataflel M K YU00S A liAI.SIIOVKA, Arnhem, Eoniugsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. ECHT VICTORIAWATER. Voorhanden bij den Boekhandelaar J. H. DE WIT, Utrechtschestraat 54, Amsterdam: MINERVA FEESTNUMMER met vele illustratien buiten den tekst, o. a. Eene onuitgegeven Teekening van A. VERHUELL, Prijs ?2.?franco per post. NAAR Nieuwendam. Schellingwoude, Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje, Ouderkerk, Uithoorn. PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOMJACHT dagelijks (be halve Zondags) te hnnr. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. fiV» Interc. Telefoon 684.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl