De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 8 juli pagina 4

8 juli 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1202 aan oud-HolIandgche kunst, kunnen zich hier toch aan zooveel vergasten. Alleen het kennis nemen der twee vermaarde portretten van Rembrandt, die zoo karakteristiek zijn voor verschillende stadiums in zqn ontwikkelings gang, loont reeds de moeite. Na hem, Johannes Vermeer, dien men hier weer anders ziet, dan in het Rijksmuseum, en, nader leert kennen. Maar ook belangwekkend vooral zijn de vol gende: een zeer mooi en delicieus schilderijtje van Ter Borch, een uitnemende Pieter de Hoogh (wie, die het binnen- en het buitenhuis bewondert in de collectie v. d. Hoop, voelt zich voor dezen gevoeligen schilder niet geïnteresseerd?) twee zeer goede Ostade's, een bijzonder aantrekkelijk, Hollandsen ysgezichtje van zyn broer Isaac, twee rag-fijne stukjes van den zeldzamen kerkschilder Saenredam, een ryp-kleurig werk van Brekelenkam, een important en in zyn stem ming boeiend landschap by maanlicht van Aert. van der Neer (waarin men dezen ook weer anders dan op ons museum ziet), een dito van Albert Cuyp, een zeer geanimeerd ge schilderde Metsu, mooie schilderijtjes van Berckheyde. Dit alles noem ik in 't wilde weg, van wat als het voornaamste uit deze collectie in mijn gedachten is. Maar ik zou het ly'stje nog kunnen ver lengen met aanduiding der werken van J. B. Weenix, de Heem, Frans Hals, Hackaert, hier zeker wel zoo gunstig zich onderscheidend als in het bekende Esschenlaantje) Eaaias v. d. Velde, Wonwerman, Teniers, Houckgeest, Jordaens, Jan Steen enz. enz. By deze oppervlakkige opsomming zal ik het nu maar laten, daar ik elders tot het geven van uitvoeriger beschouwingen gehouden ben; het moge reeds voldoende zyn tot oproeping van de belangstelling der vergeet- achtigen voor deze merkwaardige collectie. W. S. De Merlandsciie zwart-en-wiHnnst op de Wereltotüonstellinir. De Nederlandsche artisten die in klasse 8 der Wereldtentoonstelling (gravures en steendrnkken) inzonden, hebben een succes behaald waarop de Nederlandsche kunst trots mag zijn Dit succes is officieel bepaald door de bekroningen waarvoor de besten dezer inzenders door de jury hunner klasse zijn voorgedragen het schijnt dat ik nog niet spreken mag van het «toekennen" der bekroningen, daar de uitspraak der klasse-jury d. i. de meest tot oordeelen bevoegde, nog dient onderworpen te worden aan de bekrachtiging van hoogere «gezworen lichamen". Ware het echter dit alleen, het zou niet zoo volkomen zijn als het nu is. Het is een geheim voor weinigen, dat der gelijke officieel e erkenningen in vele gevalleu het resultaat zijn van concessies over en weer gedaan, niet zelden van dringende bemoeiingen van personen van invloed, wel eens, ook, van zwakheden van onbevoegden, waardoor het komt dat de moreele waarde van menige be kroning de hoogste niet uitgesloten uiterst gering is. Velen der bekroonden troosten zich dan ook gaarne met de commercieele waarde die, integendeel, altijd van belang is. Daar noch concessies, noch bemoeiingen, noch zwakheden van den aard als ik bedoelde in het spel zya geweest bij den arbeid van de jury voor gravures en steendrukken, meen ik het recht te hebben reeds uit de toegekende belooningen te besluiten, dat het succes vol komen is. De samenstelling der jury was reeds een waarborg voor haar onparty'digheid zoowel als voor haar bevoegdheid, en de methodieke en consciencieuse wyze waarop zij haar arbeid ver richtte heeft dat bevestigd. President was de heer Béraldy, de bekende prentverzamelaar en schrijver van het boek Les graveurs du 19e Siècle, ^wjens intelligente opvatting der jurytaak by den aanvang onmiddelijk bleek door zyn voorstel van splitsing der werken in die van burinisten, aquafortisten, lithografen, houtgraveurs en schilders die mooie etsen gemaakt hebben, waardoor het mogelijk is geworden, aan een peintre-graveur een zelfde onderscheiding toe te kennen als aan een gra veur van professie. Dit voorstel dat zonder eenig protest aangenomen is heeft een be voordeeling der professioneelen boven de schilders voorkomen, wat uit den uitslag dui delijk blijkt. Onder de leiding van den heer Béraldy waren de voornaamste (meest werkzame) leden dezer jury: de kunstcritici Gustave Geffroy, wiens autoriteit geen bevestiging van myn zijde noodig heeft, dunkt my ; Armand Dayot en Armand Sylvestre, beiden inspecteurs van schoone kunsten; de buitenlandsche artisten John Alexandre, Amerikaansch schilder, de Duitscher Jacoby, de Pitncft-teekenaar Limly Sambourne en onze bekende landgenoot Ph. Zilcken (aan wien, omdat er van andere landen geen vertegenwoordigers in de jury zitting hadden, door de commissarissen van Denemarken, Belgiëen Ititlie was opgedragen de werken van de artisten dezer nationaliteiten aan de jury te presenteeren), en de Fransche artisten AndréLepere, houtsnyder, Lunais, lithograaf, Pannemaker en nog eenige anderen. Er is, zeide ik, methodisch en consciencieus gewerkt. Alle lusten, die ietwat te hoog of in een ongunstig licht hingen, werden afgehaakt en in den vollen dag geplaatst. Zoo noodig werden de werken met het vergrootglas be studeerd. De voordrachten voor de bekroningen, die men, als in andere klassen, gemakkelykheidshalve had voorgesteld bij scrutin de liste aan te ,wy'zen, zyn, doordat de meerderheid in deze wijze van stemmen een onvoldoenden waar borg voor rechtvaardigheid zag, bepaald by' individueele stemming, met voor of tegen voor iederen inzender afzonderlijk. Het is dan ook meermalen voorgekomen dat de voordracht van een jurylid, ter bekroning van het werk van een zijner landgenooten, door de jury, na discussie, met meerderheid van stemmen is afgewezen, met dit gevolg dat wel aan een artist die voor een hoogere bekroning was aangewezen een lagere werd toegekend, en om gekeerd. Van wederkeerige concessies kon op deze wyze geen sprake zijn. Er is dan ook geoordeeld naar de waarde van het ingezonden werk. Alleen in zeer enkele gevallen heeft de jury gemeend een bekroning te moeten toekennen voor het oeuvre entière van een artiest, zooals dit o. a. gebeurd is 'met de gouden medailles aan Braquemond en Storm van 's Gravesande. Wanneer ik nu, na deze waarborgen voor een rechtvaardige beoordeeling door de jury te hebben geconstateerd, het resultaat dezer beoordeeling zelve beschouw, dan brengt my een eenvoudige vergelijking tusschen de be kroningen, toegewezen aan nederlandsche artis ten en die aan.vreemde artisten tot een be vestiging van het volkomen succes van onze zwart-en-wit-kunstenaars. . Het voorrecht, zyn werk met een eere medaille te zien bekroond, deelt Bauer alleen met den Amerikaan Whistler en den Duitscher Eoepping. Wy zien onzen jongen etser door deze hoogst onderscheiding op geljjke lijn geplaatst met den nestor Jozef Israëls, met de beroemde buitenlanders Carrière, Braquemont, Desboutin, Waltner, Zorn, Flameng, Patricot, Chéret Van de tien gouden medailles die in deze klasse aan artisten uit Nederland, Duitschland, Amerika en Engeland werden toegekend ver wierven de onzen er drie: Piet Dupont, Witsen en Storm van 's Gravesande. Wat te zeggen van de waarde dezer onderscheiding waar de Engelschman Cameron en de Belg Lenain er pry\op stellen haar te bezitten ... Toen ik, na afloop van de werkzaamheden der jury, van eenige harer leden hun oordeel over de Nederlandsche inzenders in klasse 8 vernam, kwam dit in het kort daarop neer, dat de zwart-en-witkunstvan alle andere landen buiten Frankryk (dat natuurlijk het leeuwenaandeel heeft, maar dan ook schitterend is als ensemble) veel minder U dan die van ons land. Wat bevoegde kunstrechters als AndréLepere en Gustave Geffroy, in onze graveurs en etsers zoo bijzonder getroffen heeft, is hun kracht en hunne oorspronkelijkheid, waardoor hun werk vrij bly'ft van anderer invloed en de zelf standigheid verkry'gt die deze kunst waardig is. Daarom hebben de etsen van Bauer en de gravures van Dupont meer dan eenig ander werk in die klasse een groote waardeering ondervonden. Het zijn deze beide die vooraan staan onder hun landgenooten aan wie een jury, die gewetensvol haar taak opnam en ver vulde, het recht heeft toegekend het succes der Nederlandsche zwart- en witkunst op de Wereldtentoonstelling als hun werk te verklaren. Parijs, l Juli 1900. BULÉB. Porselein en AarflewerïDit de fabriek Rozenburg, Was deze Haagsche fabriek de voorgangster in het maken van fraai aardewerk, dat helaas in zich zelf en door tal van navolgingen is ontaard, thans treedt zij weer naar voren met een nieuw fabrikaat, dat uitmunt in fijnheid van stof In lichtheid komt het de Japansche porceleinen nabij, en is dan ook hierdoor als van zelf geëigend tot het maken van theeser viezen en dergelijke praktische voorwerpen, die thans nog een groote verbetering behoeven; want dit ly'kt mij een der hoofdgebreken van de talryke aardewerk fabrieken, dat zy slechts fabriceeren, vazen, z.g.n. pronkvazen, waar men veelal do >r den nauwen hals geen bloem ia kan zetten, kandelaars, enz. van den meest onpraktrischen vorm en pendules die heel leelijk zijn, terwijl zy voorbij zien dat er zoo'n groote be hoefte bestaat aan eenvoudig en goed tafelgerei, aan behoorlijke kopjes en tal van dergelijke zaken, niet s oor pronk, maar om gewoon te kunnen gebruiken. Het is te hopen dat een of andere fabriek dit eens gaat inzien, en het niet mooi tracht te maken door velerlei kleuren en beschilde ringen of onbruikbare vormen, maar door een voudige en goede verhoudingen, passende en juiste versieringen. Ook hierin mag dit nieuwe fabrikaat van Rozenburg nog wel verbetering ondergaan; de stof is mooi, maar nu komt het op aan, met dit materiaal goede dingen tot stand te brengen. Geen theepotten die meer op vazen lijken, en waarvan de bovenopening te klein is er behoorlijk thee in te doen en ze te kunnen schoonmaken. En heeft men eenmaal goede, weldoordachte, d. w. z. door het gebruikontstane-vormen, laat men dan hieraan goede versieringen paren, maar ook zoo, als men dat aan oude Japansche aardewerken kan vinden, juist op hun plaats, meegaande met den vorm, uitgaande van de constructie. Niet losweg eenige takken of vogels, al zijn die min of meer decoratief opgevat, er over heen geslin gerd, maar versieringen daar aangebracht waar de vorm het noodzakelyk maakte. Slechts door zich geheel rekenschap te geven van het doel en bestemming der voorwerpen, is het mogelijk iets beters tot stand te brengen, en niet te werken voor een schijnbare bekoring die den eerste indruk te weeg brengt. En waar Rozenburg voor is gegaan, geleid door de kunstvaardige hand van Colenbrander, ons goede vormen en versieringen te geven van vazen en pullen, waar zij nu in haar ma teriaal een stof heeft gevonden van fijnere be schaving, daar hopen wij dat ook zij het zijn mag, die deze stof en haar vroegere aarde werk dienstbaar zullen maken voor ons gebruik, dat het niet blijven pronk of luxe-zaken maar gebruiksvoorwerpen, die door hunb3teren vorm, verhouding en versiering, vervangen, wat nu nog bazars en galanterie winkels ons leveren, omdat er niet beter te verkrijgen is. R. W. P. Jr. Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam, exposeeren deze week: H. van Steenwijk, »Leuntje", pastei; Anth. Beek, »Kevelaargangers", schilderij; D. B. Nanninga, »Kerkinterieur", pastei. Résurrection. de LEO TOLSTOÏ. raduction par T. de Wyzewa, Perriu et Cie. Edit. Paris. Reeds verdwenen Msllarméen Verlaine uit het leven, terwijl Nietzsche nog altijd waan zinnig zijn rol schijnt te hebben uitgespeeld ; Ibsen schreef zijn laatste drama en Tolsto beweert, dat ook weldra zijn zending van apostel en kunstenaar zal zijn vervuld. Sic transit gloria mundi. Wat. -een weemoed geeft dat alles aan dit jaar 1900, het Einde van de Eeuw, het afscheid van twee der vier grootste litterators in het buitenland: Nietzsche, Ibsen, 1) Tol stoïen Zola. Alleen de laatste, zich voorbe reidend op een hernieuwden kamp tegen de Nationalisten na de Tentoonstelling, de groote werker, de trouwe soldaat van de Derde Repu bliek arbeidt voort, altijd maar voort aan de roman-reeks, die wellicht naast de RougonMacquart tot een nieuwen cyclus zal groeien ; Les Froment. Maar toch : ondanks het zedelijk prestige, dat van hem uitgaat op politiek terrein, js ook hij in de kunstsferen niet meer de man, die het Naturalisme overheerscht, want heeft ook het geschreeuw van fin-de-siècle-artisten tegen hem en zijn school al lang uitgewoed, ziju Naturalisme, het Zolaïsme heeft afgedaan, niet hij is meer de Meester van de nieuwere Litteratuur, die, hoe gr >en en vaag en klein 1) De gezondheidstoestand van Ibsen geeft nu aanleiding tot ongerustheid. modern ze nog mag wezen, toch al meester werd over hem. Wat een ongelukkig begin voor zoo'n mooien roman. Zoo goed als de frischheid van een lentemorgen er contrasteert met de stank van een volle gevangi nis, vooral een Russische, zoo slecht, zoo mal-pathetiseh, zoo dom-zoetsappig stelde Tolstoïdaar tegelijk tegenover elkaar de menschen en de dieren. Ja, die slechte menschen diéhebben 't gedaan, hoor, diévechten altijd samen, maar die goeie beestjes: de tijgertjes, de poesjes, de kippetjes, die zijn altijd lief, braaf, christelijk of boeddhistisch. -Daar zie je de leer van Gautama en Jezus in de praktijk, allemaal broeders; hun deugdzame zielen zijn allemaal even.... humaan. Het zedelijke doel, waarvoor hij in het eerste hoofdstuk zoo dierenbeschermend te keer gaat, mag men prijzen, maar... dierbare broeders je kunt wel merken, niet ? dat ik, wat je noemt «.onder den indruk" geraakt ben als hij Darwin's minder idyl lische natuur-beschouwingen tfÈt gelezen en dat zal toch wel, dan is hij ewneel wat van vergeten; het is zoo onwetenschappelijk, neen, zoo onwaar, zoo gewild, dat snoodaatd die ik ben ! ik helaas! me zeer on-philautropisch gestemd voel jegeas de philantropie in deze pbrases, gelukkig op verre na niet jegens't heele Doek. Ik ben waarlijk geen oorlog-liefhebber, ik meen, baseerend op het Darwinisme en Marxisme, dat de militaire strijd tusschen de volken nood zakelijk eenmaal verdwijnen moet, maar de aan doening, die hij me hier gaf, was even liefderijk als de Vredes-Conferentie van de Groote Mogend heden. Doch toen ik die passage ??Goddank! alweer gepasseerd was, toen steeg het bloed me naar mijn hoofd; dat is om te roepen: Mensch, hou op, gil, vloeit het uit in woede, in wanhoop misschien tegen kwalen, waar onze nette, West-Europeesche maatschappij niet zoo veel miuder onder lijdt dan de Moscovitische met haar ,ancien régime," maar ga niet zoo vlijmend kalm, zoo sobertjes, net of er niks gebeurt, door, als MultatuU m zijn me'ancholisch-maleische liefdes historie van Saïdjah en Admda: Saïdjah's vader had een buffel. Toen deze hem door het districtshoofd was afge nomen...." enz. Och, maak je er niet druk om, dat gebeurt net als hier, lezer, in Rusland iederen dag, een beetje anders, nou ja, nou ja :.... Katoecha was een mooi, zwart meisje, zoo zwart als haar vader, een Zigeuaer, die haar, zijn natuurlijk kind, bij een boerin had verwekt. Ze had een Dreede borst en loensde alleen een beetje met haar zwarte oogen. Die boeriu, hoewel niet op zoo'n geniale manier als Darwin, deed ook aan Natuurlijke Historie en de kinderen stierven dan van honger of in wetenschappelijke termen: het was hun onmogelijk onder de econo mische en physische verhoudingen in dat land het leven te bebouden. Maar dat Zigeunerme'sje werd op een goeden dag door de twee oude dames van het kasteel opgenomen, groot gebracht en niet Kalia genoemd als een gewone dienstmeid, noch Kateuka als een juffrouw, maar zoowat daartusscheu : Katoecba, en omdat ze bij toeval door de beide barinia's een vrij goed bestaan had gekregen, kreeg ze den bijnaam van de Gelukkige: Maslowa. Een neef van de oude beschermsters, een prins en officier, Nekludov, werd op haar verliefd, en hij meende het ernstig, maar op eeu gegeven oogenblik, op Paschen, als men ia Rusland de gewoonte heeft om iedereen te kussen, zoent hij liet meisje wat al te hard: een lager soort drift wordt hem op den duur te machtig en hij eindigt met haar te verleiden. Dan volgt in eenvoud en schijnbare koel heid, hoe Maslowa door de fatsoenlijkheid van de maatschappij, door de mannen, die de gele genheid waarnemen dat mag (?) in het hotel Mauritaniëterecht komt, m. a. w. : ze wordt een prostituee, lutusschen heeft Nekludov later wel geen engagement aangegaan, maar het scheelt dan toch niet veel, met Missy Korchaguiae, een prinses, die al vroeger op andere mannen is verliefd geweest. Haar minnaar is daar een oeetje jaloersch op uit ijdelheid en wil nog geen bepaald aanzoek doen, want hij kan nog gedistingeerder prinsessen krijgen. Als achtenswaardig vorst, en groot-grondbezitter wordt hij op een goeden dag uitgenoodigd als jury-lid een Asociale plicht" te vervullen voor liet' Hof van Assises. En dan moet hij zijn oordeel vellen over.... de vrouw, die hij het eerst heeft verleid en jegens welke later'anderen nog viel gemeener handelden, door van haar val uit brute lust verder gebruik, neen, misbruik te maken. Door die oer-leugen, dat een meisje verleiden laag is, maar wat er daarna met haar gebeurt, niets te beteekenen heeft dat is een nog veel erger vergrijp worden jaarlijks duizenden van die schepsels, dikwijls beelden van schoonheid, zedelijk en lichamelijk vergiftigd en vermoord, dank zij zeker walgelijk, ploertig soort bereidwilligheid" van de mauutn en een nietige, helsclie jaloezie van sommige iiietgevallen dames, die deze ridderlijke galanterie vaii de heeren voor wie het er zoo niet op aan komt" met een ondeugend glimlachje goed keuren. Ik zeg dit niet als een verwijt aan wie ook, maar ik constateer alleen als een onloo chenbaar feit, dat die leugen een der hoofd oorzaken is van allerlei soort prostitutie. Hoe »aardig" dat is, hiervan geeft Tolsto in dit boek een saillant voorbeeld. Maslowa staat terecht, beschuldigd van moord op een koopman, Smielkov, met Simon Kartymkine, bediende in het hotel (?) Mauritaniëen Euphemia Botchkova, die hem 1800 roebel ontstal. Maslowa had een ring van hem cadeau gekregen en gaf hem, om van hem af te komen, een slaapdrank, die hem doodde, hoewel geen moord hierbij in haar bedoeling lag. Toch wordt ze als moordenaarster veroordeeld, maar na het vonnis tot vier jaar dwangarbeid komt het rechtsgevoel van Nekludov in verzet, want hij gelooft niet aan boos opzet en ook doordat hij in haar zijn eerste liefde: Katoecha herkend heeft. Ik kan hier niet stilstaan bij al die scènes uit het gevangemsleven en de misdadiger- en nihilisten-typen, bij al wat Tolstoïhier weer geeft ; omdat nij het zoo goed doet is verdere kritiek overbodig, idem, waar hij hier van de balie of uit de groote wereld beschrijft. Nek ludov komt haar opzoeken in de gevangenis en ijvert dan meteen om vrijheid voor andere ongelukkigen, die hij daar ontmoet. Maar och, wat haal je de schouders op, als je dat leest, omdat hier een paar menschen vermoedelijk onschuldig gekerkerd werden, of omdat een socialistisch volksleider om ze te bevrijden l maand gevan genisstraf opliep. Neen, dan springen ze daar in Rusland op veel royaler manier mee om; onschul dig of schuldig, o daar wordt niet zoo precies op gelet, en als socialist moet je daar op een paar jaar meer, of minder en wel in Siberiëniet kijken. Een prachtige scène komt er voor, waar Katoecha de bedoeling van Nekludov nog niet begrijpt, en wanneer ze, op het oogenblik, dat hij vergeving wil vragen en haar opheffen wil uit den poel van vuil, waarin hij het eerst en daarna hem zeer dankbare andere heeren haar neertrapten, daar niet eens op let en een l muntbiljet, dat hij haar voorhoudt, bliksemsnel uit zijn hand grist. Het geld wordt dan besteed aan brandewijn. Intusschen komt hij tot de conclusie, dat ook zijn leven als grand seigneur ten koste van het volk schandelijk is. Daarom verhuurt hij de grond van een zijner landgoe deren aan de boeren heel goedkoop, maar die lieve vrienden, de lijdende partij, jawel, maar geen zier beter, als ze in zijn plaats in die feodale maatschappij toevallig als land-edel man waren geboren, dingen dan nog af ook. Toch voelt Nekludov, dat het heele eigenaarschap nog een groote diefstal is en dus van zijn kant, dat edelmoedige goedkoope verhuren van grond, die hem niet toekomt, slechts een brutale plutokratiscne machts-aaumatiging. Een tweede land goed maakt hij dan tot eigendom van de boeren; de huurprijs dient niet voor hem zelf, maar wordt vastgesteld door de mir (gemeente) en op zijn raad volgens denkbeelden van Henry George zóó, dat voor de beste grond, aan dit of dat gemeentelid verhuurd, ook de hoogste huur betaald moet worden. Die opgebrachte huur strekt dan voor uitgaven van algemeen uut en voor het betalen der belastingen. De boeren gelooven hem eerst niet, en denken eindelijk, dat hij dat allemaal doet als zeer weldadig man tot aflaat voor zijn zouden. Men ziet wel, dat die Nekludov veel lijkt in zijn doen en laten op zekere Leo Tolstoï. Wanneer hij dan in een dorp van zijn gebied rondloopt, ontmoet bij nog een tante van Katoecha, waarvan hij hoort, dat haar kind is weggedaan aan een vrouw, welke het met drie of vier van die stumpers tegelijk naar een asyl bracht, en dat het later stierf. Maar nu persifleert hij uitstekend de onzinnige ideeën, de praatjes van zoo'üonwetend schepsel uit het Russische volk over dat geval : C'est la jeunesse qui est cause de tout! Que faire ? Et puis il y en a bien d'autres, qui a ta place, l'auraient abandonnée, tandisque toi, tu l'as récompensée, cent roubles, que tu lui as donnés." Ja, 't was netjes !" Nadat de Senaat het verzoek om cassatie vaa het vonnis verworpen heelt, gaat Nekludov met Maslowa op weg naar Siberië. Onderweg wordt een ander gevangene, Simonson, op haar ver liefd en komt hèin dan hiervoor om raad vragen. Maslowa, om haar eerste minnaar niet tot last te zijn, besluit dan die Simonson te trouwen. De geschiedenis is nog niet uit, er komt nog een vervolg op Résurrection; voor mijn part mag Tolstoïnog tien, twintig romans maken ; want ik lees hem heel graag, o. a. om die fijne trekken van realisme, die zonder sterke woorden praal als bv. van ,vlammende bloemen" of «.zie dende zongelaai" toch zóó frappeeren, dat er beschrijvingen van hem zijn, die je nooit meer vergeet. Hier weer zoo'n wending: Nekludov gaat den gevaugenis-directeur spre ken eu hoort dan in een naburige kamer een rhapsodie van Liszt spelen: //....rnais avec cette singülaritéque la personne qui l'exécutait, n'allait jamais jusqu'a un certain eüdroit. Arrivee a eet eudroit du morceau, elle s'arrétait net et reprenait aussitóo Ie commencement, pour Ie jouer de nouveau jusqu 'au me me endroit." Het werk mag met groote zorg in elkaar zijn gezet, het mag spannend wezen en vlijmend, door het siaipel spreken over zulk eeu ellende der maatschappij, in het, bijzonder de Russische, over zulke wereld-weeën, toch zijn zijn onvaste en daardoor echt eind-eeuwsche beschouwingen verouderd. Hij wil de maatschappij redden, door de toepassing van de oer-christelijke moraal en, zelf een Christen als weinigen, staat hij toch niet meer op een evangelisch, maar op een hooger standpunt, waar hij de rechtsgeleerden laat spreken over de moderne criminologie, herediteit enz. Hij scharrelt maar geniaal tusschen de leer der barmhartigheid, vaa het weldoen en de socialistische ethiek, welke van geen vergeving als zoo bijzonder edelmoedig of aalmoes-uitreiken meer weten wil, en waardoor de afschaffing geëischt wordt van het heimelijk wellustige en openlijk geraffineerd-wreede strafrecht als een plicht, niets aieer jegens acute, of chronische hersen-zieken, de zg. misdadigers, menschen, die zedelijk of abnormaal of gek zijn. En in zijn begri: pen van eigendom wankelt hij tusschen die van den moejiek uit de steppen en van den proletariër uit de fabriek-streken van WestEuropa. Na jaren alleen te hebben geleefd voor sociale hervorming en om te begrijpen, wat nu toch eigenlijk de zin van het oer-cliristendom is, ontwaakte naar hij gelooft voor liet laatst nog ns in hem met volle kracht de artist, dien Tourgéaiew noemde : de Groote Schrijver van het Russische Rijk. Ik voor mij stel hem boven Dostojewsky, die, voor zoover ik weet, alleen psychologisch werk gaf uit een bepaalde sfeer van de Moscovitische maatschappij: de volksklasse, ingesloten die vau de arme stu denten en vind hem ook breeder van omvatting, dieper van gedachten en meer natuur-waarnemer dan Tourgéuiew. Zoo is dit boek zelf een Wederopstanding van zijn machtige kunst. En wat zal de Slavische litteratuur van morgen wel geven, nu bet Rijk der Tsaren zich op groote schaal en met, geweldige snelheid totaal moderniseert ? In geen geval veel d kadenten, daar kan men zeker van zijn. J. K. REXSBUKG. 'En serie leesboeken met 'en ziel. Dr.' B., Analecta I, II, III, IV, V. Het werk is af. De schakel die nog ontbrak, is met 'en prachtig Analecta IV gekomen en al is het hier niet de plaats er uitvoerig over te spreken, er moet mij toch 'en woord van het hart. 't Is met 'en boek als met 'en mens: hij voelt onbewust 'en verandering in z'n denken en uit die (Analecta I, eerste druk, 1892); de nieuwe gedachte werdt le'vendiger, klaarder (Analecta I, tweede druk en Analecta II) en, nu 't maar nmaal los is, gaat de laag van dofheid er af als 'n even losgebrokkeld kalklaagie van 'en muurschildering; nu breekt het hïr dan daar door, het leven dat er onder schuilt en elk figuurtje gaat leven voor onze ogen. En nu zie ik het geheel als het werk van 'en man die zich 'en taak bewust is en sistematies werkt aan de ontbolstering, opwekking, vernatuurliking van het kind. Ja, 't zijn mooie boeken! Niet allén in mijn ogen, maar vooral van de jonges en dat is 't voornaamste, dat wil wat zeggen te midden van onze bloem lezingen die als magazijnen zijn van moois en leliks voor elke leeftyd, behalve vaak die van het kind dat ze lezen moet. Moois er in ge bracht, omdat ouderen het mooi, leliks omdat zy van 'en schrijver niets beters vonden, maar dit laatste er in geplaatst zonder tot kritiek aan te sporen; stelselloos is 't enig epiteton dat daarvoor gelden mag. Maar hier rang schikt zich de stof als van zelf naar de leeftyd, de stukken van I?IV kunnen gevoegelik, dunkt me (van drie en vier kan ik het nl. noch niet wéten, omdat ik die noch niet heb kun nen invoeren; ze komen pas dit jaar op het pro gramma) gelezen worden in alle middelbare scho len in de vier laagste klassen en deelV, Inleiding tot dichterstudie genoemd, sluit zich by dit laatste aan en kan er naast gebruikt worden; is bizonder levenwekkend voor 't onderwas in klassen III?V. Uitgaande van het alge mene beschaafde Nederlands, dat ieder kind moet leren gebruiken door de rechte toon en 't juiste aksent te zoeken bij z'n lezen; dat hy' moet leren spreken en schry ven ook; komt men tot het werk van goede auteurs, niet als voorbeelden, maar »om er van te genieten, om zich zelf te leren kennen: 't moet een kracht meter voor de leerlingen zijn." De jonges moeten leeren zelf kritiek uit te oefenen en niet altjjd mooi te vinden wat meneer mooi vindt. Zelfwerkzaamheid wordt geëist van het kind, van de opgeschoten jonge, maar alty'd" werk zaamheid die onder zijn bereik valt. Elders hoop ik. uitvoeriger hierby stil te staan; nu voorlopig 'en eresaluut aan de hardnekkige werker voor het belang van ons kind, van onze toekomst dus. Mag de serie Analecta veel ferme jonges aankweken en hun veel genoegen geven. Haarlem. J. B. SCHEPERS. Parus en Keulen. Dezer dagen verschenen in de Kölnische Zeitung onder den titel van Paris und Köln" eenige critische beschouwingen van eene Berlijnsche dame. die om de insipide burgerlijke en philisterhafte uiting de aandacht verdienen. Zij komt terug van Parys en doet de reis over Keulen. Dat oude, lieve Keulen! zegt, ze, wat is het goed om een zielebad te nemen, en zich schoon te wasschen van het stof en vuil dat Parijs er op geworpen heeft. Hoe verfrisschend die oogenblikken in den heerlyken dom! Madeleine, Notre Dame, Sainte Chapelle, wat zijn ze tegen den heerlyken Keulschen Dom! en van den Dom loopt ze naar de Hochstrasse. Enthousiast is ze over al die mooie winkels; veel mooier dan in Parijs, waar alles zoo duur is, zoo peperduur. Neen! Maar! en alles zoo slecht. Wat zou je daar koopen! Niets kocht ze heelemaal niets by den erfvijand. Alles prullen in de groote magazijnen. En de fatsoenlijke winkels in Parijs, nu ja, die zyn goed voor Rothschild en Bleichröder of voor de hoogste demi monde. Voornaam? Och kom, de duitsche vrouwen zijn veel voornamer gekleed dan in Parijs. En zij gaat binnen in de winkels in Keulen en koopt, koopt. In tien minuten is alles gekocht en heerlijk. Ja heerlijk en zooals je het in Parijs niet hebt. En nu rent deze theetante, haar armen beladen met hare in Duitschland gekochte stoffen en snuisteryen naar het station om den trein naar Berlijn te nemen, waar ze dan (volgens hare eigen woorden) met trots zal vertellen, dat al dat moois in Keulen is gekocht en niet in Parijs. Waarachtig niet in Parijs I Het mag werkelijk eene schande heeten voor een groot blad als de Kölnische, een der twee of drie meest verspreide couranten van de wereld, om zulke stukken op te nemen. Menig provinciaal of dorpsblad zou zich by ons te goed rekenen voor dergelijke stukken. Artiesten of andere intelligente menschen, die weten, dat de Notre Dame en de Sainte Chapelle eerder schooner zijn, dan met de cathedraal van Keulen gelykstaan, zullen begrijpen, wat ze over het overige gewauwel moeten denken, wat ze van den smaak van zulke dames te houden hebben, die geen oog toont te hebben voor het won derbaarlijke steenpoeëem wat Notre Dame is en het heerlijke steenen kantwerk niet begrypt dat la Sainte Chapelle heet. GREGORIUS. Reclames. 40 cents per regel. I12.1O en hooger 4 Meter! Franco en vr(J van invoerrechten toegezonden ! Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-Zyde" van 45 et, tot 11 11.1O per Meter. G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. BAD ASSMAHSHAUSEN a/RU. Lithionrijbe geneesbron. 26°R. vanouds tegen jicht-, rheumatiek, nier- en bl&aslijden etc. Themal-baden, drinkkuren dieet, mas'sage, gymnastiek, zachte watergeneeswijze, comforSch utz^^Jy^lOafke tabele kuurinrichting, oud schaduwrijk park, eigen kuurkapel. Docter in het kurhaus. Prospectus zendt de BRONNENDIRECTIE. Piano-, Orgel- en MKYROOK * KAI.SHOVEX, Arnhem, Eouingsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. NAAR Nieuwendam. Sehellingwoude, Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje, Ouderkerk, Uithoorn. PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOM J ACHT dagelijks (be halve Zondags) te b n n r. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. Interc. Telefoon 684.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl