Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1202
aan oud-HolIandgche kunst, kunnen zich hier
toch aan zooveel vergasten. Alleen het kennis
nemen der twee vermaarde portretten van
Rembrandt, die zoo karakteristiek zijn voor
verschillende stadiums in zqn ontwikkelings
gang, loont reeds de moeite.
Na hem, Johannes Vermeer, dien men hier
weer anders ziet, dan in het Rijksmuseum, en,
nader leert kennen.
Maar ook belangwekkend vooral zijn de vol
gende: een zeer mooi en delicieus schilderijtje
van Ter Borch, een uitnemende Pieter de
Hoogh (wie, die het binnen- en het buitenhuis
bewondert in de collectie v. d. Hoop, voelt
zich voor dezen gevoeligen schilder niet
geïnteresseerd?) twee zeer goede Ostade's,
een bijzonder aantrekkelijk, Hollandsen
ysgezichtje van zyn broer Isaac, twee rag-fijne
stukjes van den zeldzamen kerkschilder
Saenredam, een ryp-kleurig werk van
Brekelenkam, een important en in zyn stem
ming boeiend landschap by maanlicht van
Aert. van der Neer (waarin men dezen ook
weer anders dan op ons museum ziet), een dito
van Albert Cuyp, een zeer geanimeerd ge
schilderde Metsu, mooie schilderijtjes van
Berckheyde.
Dit alles noem ik in 't wilde weg, van wat
als het voornaamste uit deze collectie in mijn
gedachten is.
Maar ik zou het ly'stje nog kunnen ver
lengen met aanduiding der werken van J. B.
Weenix, de Heem, Frans Hals, Hackaert, hier
zeker wel zoo gunstig zich onderscheidend als
in het bekende Esschenlaantje) Eaaias v. d.
Velde, Wonwerman, Teniers, Houckgeest,
Jordaens, Jan Steen enz. enz.
By deze oppervlakkige opsomming zal ik het
nu maar laten, daar ik elders tot het geven
van uitvoeriger beschouwingen gehouden ben;
het moge reeds voldoende zyn tot oproeping
van de belangstelling der vergeet- achtigen voor
deze merkwaardige collectie.
W. S.
De Merlandsciie zwart-en-wiHnnst op de
Wereltotüonstellinir.
De Nederlandsche artisten die in klasse 8
der Wereldtentoonstelling (gravures en
steendrnkken) inzonden, hebben een succes behaald
waarop de Nederlandsche kunst trots mag zijn
Dit succes is officieel bepaald door de
bekroningen waarvoor de besten dezer inzenders
door de jury hunner klasse zijn voorgedragen
het schijnt dat ik nog niet spreken mag van
het «toekennen" der bekroningen, daar de
uitspraak der klasse-jury d. i. de meest tot
oordeelen bevoegde, nog dient onderworpen te
worden aan de bekrachtiging van hoogere
«gezworen lichamen".
Ware het echter dit alleen, het zou niet
zoo volkomen zijn als het nu is.
Het is een geheim voor weinigen, dat der
gelijke officieel e erkenningen in vele gevalleu
het resultaat zijn van concessies over en weer
gedaan, niet zelden van dringende bemoeiingen
van personen van invloed, wel eens, ook, van
zwakheden van onbevoegden, waardoor het
komt dat de moreele waarde van menige be
kroning de hoogste niet uitgesloten uiterst
gering is. Velen der bekroonden troosten zich
dan ook gaarne met de commercieele waarde
die, integendeel, altijd van belang is.
Daar noch concessies, noch bemoeiingen, noch
zwakheden van den aard als ik bedoelde in
het spel zya geweest bij den arbeid van de
jury voor gravures en steendrukken, meen ik
het recht te hebben reeds uit de toegekende
belooningen te besluiten, dat het succes vol
komen is.
De samenstelling der jury was reeds een
waarborg voor haar onparty'digheid zoowel als
voor haar bevoegdheid, en de methodieke en
consciencieuse wyze waarop zij haar arbeid ver
richtte heeft dat bevestigd.
President was de heer Béraldy, de bekende
prentverzamelaar en schrijver van het boek
Les graveurs du 19e Siècle, ^wjens intelligente
opvatting der jurytaak by den aanvang
onmiddelijk bleek door zyn voorstel van splitsing
der werken in die van burinisten, aquafortisten,
lithografen, houtgraveurs en schilders die mooie
etsen gemaakt hebben, waardoor het mogelijk
is geworden, aan een peintre-graveur een zelfde
onderscheiding toe te kennen als aan een gra
veur van professie. Dit voorstel dat zonder
eenig protest aangenomen is heeft een be
voordeeling der professioneelen boven de
schilders voorkomen, wat uit den uitslag dui
delijk blijkt.
Onder de leiding van den heer Béraldy
waren de voornaamste (meest werkzame) leden
dezer jury: de kunstcritici Gustave Geffroy,
wiens autoriteit geen bevestiging van myn zijde
noodig heeft, dunkt my ; Armand Dayot en
Armand Sylvestre, beiden inspecteurs van
schoone kunsten; de buitenlandsche artisten
John Alexandre, Amerikaansch schilder, de
Duitscher Jacoby, de Pitncft-teekenaar Limly
Sambourne en onze bekende landgenoot
Ph. Zilcken (aan wien, omdat er van andere
landen geen vertegenwoordigers in de jury
zitting hadden, door de commissarissen van
Denemarken, Belgiëen Ititlie was opgedragen
de werken van de artisten dezer nationaliteiten
aan de jury te presenteeren), en de Fransche
artisten AndréLepere, houtsnyder, Lunais,
lithograaf, Pannemaker en nog eenige anderen.
Er is, zeide ik, methodisch en consciencieus
gewerkt. Alle lusten, die ietwat te hoog of in
een ongunstig licht hingen, werden afgehaakt
en in den vollen dag geplaatst. Zoo noodig
werden de werken met het vergrootglas be
studeerd.
De voordrachten voor de bekroningen, die
men, als in andere klassen,
gemakkelykheidshalve had voorgesteld bij scrutin de liste aan
te ,wy'zen, zyn, doordat de meerderheid in deze
wijze van stemmen een onvoldoenden waar
borg voor rechtvaardigheid zag, bepaald by'
individueele stemming, met voor of tegen voor
iederen inzender afzonderlijk. Het is dan ook
meermalen voorgekomen dat de voordracht van
een jurylid, ter bekroning van het werk van
een zijner landgenooten, door de jury, na
discussie, met meerderheid van stemmen is
afgewezen, met dit gevolg dat wel aan een
artist die voor een hoogere bekroning was
aangewezen een lagere werd toegekend, en om
gekeerd. Van wederkeerige concessies kon op
deze wyze geen sprake zijn.
Er is dan ook geoordeeld naar de waarde
van het ingezonden werk. Alleen in zeer
enkele gevallen heeft de jury gemeend een
bekroning te moeten toekennen voor het oeuvre
entière van een artiest, zooals dit o. a. gebeurd
is 'met de gouden medailles aan Braquemond
en Storm van 's Gravesande.
Wanneer ik nu, na deze waarborgen voor
een rechtvaardige beoordeeling door de jury
te hebben geconstateerd, het resultaat dezer
beoordeeling zelve beschouw, dan brengt my
een eenvoudige vergelijking tusschen de be
kroningen, toegewezen aan nederlandsche artis
ten en die aan.vreemde artisten tot een be
vestiging van het volkomen succes van onze
zwart-en-wit-kunstenaars. .
Het voorrecht, zyn werk met een eere
medaille te zien bekroond, deelt Bauer alleen
met den Amerikaan Whistler en den Duitscher
Eoepping. Wy zien onzen jongen etser door
deze hoogst onderscheiding op geljjke lijn
geplaatst met den nestor Jozef Israëls, met de
beroemde buitenlanders Carrière, Braquemont,
Desboutin, Waltner, Zorn, Flameng, Patricot,
Chéret
Van de tien gouden medailles die in deze
klasse aan artisten uit Nederland, Duitschland,
Amerika en Engeland werden toegekend ver
wierven de onzen er drie: Piet Dupont, Witsen
en Storm van 's Gravesande. Wat te zeggen
van de waarde dezer onderscheiding waar de
Engelschman Cameron en de Belg Lenain er
pry\op stellen haar te bezitten ...
Toen ik, na afloop van de werkzaamheden
der jury, van eenige harer leden hun oordeel
over de Nederlandsche inzenders in klasse 8
vernam, kwam dit in het kort daarop neer,
dat de zwart-en-witkunstvan alle andere landen
buiten Frankryk (dat natuurlijk het
leeuwenaandeel heeft, maar dan ook schitterend is als
ensemble) veel minder U dan die van ons land.
Wat bevoegde kunstrechters als AndréLepere
en Gustave Geffroy, in onze graveurs en etsers
zoo bijzonder getroffen heeft, is hun kracht
en hunne oorspronkelijkheid, waardoor hun
werk vrij bly'ft van anderer invloed en de zelf
standigheid verkry'gt die deze kunst waardig is.
Daarom hebben de etsen van Bauer en de
gravures van Dupont meer dan eenig ander
werk in die klasse een groote waardeering
ondervonden. Het zijn deze beide die vooraan
staan onder hun landgenooten aan wie een
jury, die gewetensvol haar taak opnam en ver
vulde, het recht heeft toegekend het succes
der Nederlandsche zwart- en witkunst op de
Wereldtentoonstelling als hun werk te verklaren.
Parijs, l Juli 1900. BULÉB.
Porselein en AarflewerïDit de
fabriek Rozenburg,
Was deze Haagsche fabriek de voorgangster
in het maken van fraai aardewerk, dat helaas
in zich zelf en door tal van navolgingen is
ontaard, thans treedt zij weer naar voren met
een nieuw fabrikaat, dat uitmunt in fijnheid
van stof In lichtheid komt het de Japansche
porceleinen nabij, en is dan ook hierdoor als
van zelf geëigend tot het maken van theeser
viezen en dergelijke praktische voorwerpen, die
thans nog een groote verbetering behoeven;
want dit ly'kt mij een der hoofdgebreken van de
talryke aardewerk fabrieken, dat zy slechts
fabriceeren, vazen, z.g.n. pronkvazen, waar men
veelal do >r den nauwen hals geen bloem ia kan
zetten, kandelaars, enz. van den meest
onpraktrischen vorm en pendules die heel leelijk zijn,
terwijl zy voorbij zien dat er zoo'n groote be
hoefte bestaat aan eenvoudig en goed tafelgerei,
aan behoorlijke kopjes en tal van dergelijke
zaken, niet s oor pronk, maar om gewoon te
kunnen gebruiken.
Het is te hopen dat een of andere fabriek
dit eens gaat inzien, en het niet mooi tracht
te maken door velerlei kleuren en beschilde
ringen of onbruikbare vormen, maar door een
voudige en goede verhoudingen, passende en
juiste versieringen. Ook hierin mag dit nieuwe
fabrikaat van Rozenburg nog wel verbetering
ondergaan; de stof is mooi, maar nu komt het
op aan, met dit materiaal goede dingen tot
stand te brengen. Geen theepotten die meer
op vazen lijken, en waarvan de bovenopening
te klein is er behoorlijk thee in te doen en ze te
kunnen schoonmaken. En heeft men eenmaal
goede, weldoordachte, d. w. z. door het
gebruikontstane-vormen, laat men dan hieraan goede
versieringen paren, maar ook zoo, als men dat
aan oude Japansche aardewerken kan vinden,
juist op hun plaats, meegaande met den vorm,
uitgaande van de constructie. Niet losweg
eenige takken of vogels, al zijn die min of
meer decoratief opgevat, er over heen geslin
gerd, maar versieringen daar aangebracht waar
de vorm het noodzakelyk maakte. Slechts door
zich geheel rekenschap te geven van het doel
en bestemming der voorwerpen, is het mogelijk
iets beters tot stand te brengen, en niet te
werken voor een schijnbare bekoring die den
eerste indruk te weeg brengt.
En waar Rozenburg voor is gegaan, geleid
door de kunstvaardige hand van Colenbrander,
ons goede vormen en versieringen te geven
van vazen en pullen, waar zij nu in haar ma
teriaal een stof heeft gevonden van fijnere be
schaving, daar hopen wij dat ook zij het zijn
mag, die deze stof en haar vroegere aarde
werk dienstbaar zullen maken voor ons gebruik,
dat het niet blijven pronk of luxe-zaken maar
gebruiksvoorwerpen, die door hunb3teren vorm,
verhouding en versiering, vervangen, wat nu
nog bazars en galanterie winkels ons leveren,
omdat er niet beter te verkrijgen is.
R. W. P. Jr.
Goudeket & Co., Rokin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week: H. van Steenwijk,
»Leuntje", pastei; Anth. Beek,
»Kevelaargangers", schilderij; D. B. Nanninga,
»Kerkinterieur", pastei.
Résurrection. de LEO TOLSTOÏ. raduction par
T. de Wyzewa, Perriu et Cie. Edit. Paris.
Reeds verdwenen Msllarméen Verlaine uit
het leven, terwijl Nietzsche nog altijd waan
zinnig zijn rol schijnt te hebben uitgespeeld ;
Ibsen schreef zijn laatste drama en Tolsto
beweert, dat ook weldra zijn zending van apostel
en kunstenaar zal zijn vervuld. Sic transit gloria
mundi. Wat. -een weemoed geeft dat alles aan
dit jaar 1900, het Einde van de Eeuw, het
afscheid van twee der vier grootste
litterators in het buitenland: Nietzsche, Ibsen, 1) Tol
stoïen Zola. Alleen de laatste, zich voorbe
reidend op een hernieuwden kamp tegen de
Nationalisten na de Tentoonstelling, de groote
werker, de trouwe soldaat van de Derde Repu
bliek arbeidt voort, altijd maar voort aan de
roman-reeks, die wellicht naast de
RougonMacquart tot een nieuwen cyclus zal groeien ;
Les Froment. Maar toch : ondanks het zedelijk
prestige, dat van hem uitgaat op politiek terrein,
js ook hij in de kunstsferen niet meer de man,
die het Naturalisme overheerscht, want heeft
ook het geschreeuw van fin-de-siècle-artisten
tegen hem en zijn school al lang uitgewoed,
ziju Naturalisme, het Zolaïsme heeft afgedaan,
niet hij is meer de Meester van de nieuwere
Litteratuur, die, hoe gr >en en vaag en
klein
1) De gezondheidstoestand van Ibsen geeft nu
aanleiding tot ongerustheid.
modern ze nog mag wezen, toch al meester
werd over hem.
Wat een ongelukkig begin voor zoo'n mooien
roman. Zoo goed als de frischheid van een
lentemorgen er contrasteert met de stank van
een volle gevangi nis, vooral een Russische, zoo
slecht, zoo mal-pathetiseh, zoo dom-zoetsappig
stelde Tolstoïdaar tegelijk tegenover elkaar de
menschen en de dieren. Ja, die slechte menschen
diéhebben 't gedaan, hoor, diévechten altijd
samen, maar die goeie beestjes: de tijgertjes,
de poesjes, de kippetjes, die zijn altijd lief,
braaf, christelijk of boeddhistisch. -Daar zie je
de leer van Gautama en Jezus in de praktijk,
allemaal broeders; hun deugdzame zielen zijn
allemaal even.... humaan. Het zedelijke doel,
waarvoor hij in het eerste hoofdstuk zoo
dierenbeschermend te keer gaat, mag men prijzen,
maar... dierbare broeders je kunt wel merken,
niet ? dat ik, wat je noemt «.onder den indruk"
geraakt ben als hij Darwin's minder idyl
lische natuur-beschouwingen tfÈt gelezen en
dat zal toch wel, dan is hij ewneel wat van
vergeten; het is zoo onwetenschappelijk, neen,
zoo onwaar, zoo gewild, dat snoodaatd die
ik ben ! ik helaas! me zeer on-philautropisch
gestemd voel jegeas de philantropie in deze
pbrases, gelukkig op verre na niet jegens't heele
Doek. Ik ben waarlijk geen oorlog-liefhebber, ik
meen, baseerend op het Darwinisme en Marxisme,
dat de militaire strijd tusschen de volken nood
zakelijk eenmaal verdwijnen moet, maar de aan
doening, die hij me hier gaf, was even liefderijk
als de Vredes-Conferentie van de Groote Mogend
heden. Doch toen ik die passage ??Goddank!
alweer gepasseerd was, toen steeg het bloed
me naar mijn hoofd; dat is om te roepen:
Mensch, hou op, gil, vloeit het uit in woede,
in wanhoop misschien tegen kwalen, waar onze
nette, West-Europeesche maatschappij niet zoo
veel miuder onder lijdt dan de Moscovitische
met haar ,ancien régime," maar ga niet zoo
vlijmend kalm, zoo sobertjes, net of er niks
gebeurt, door, als MultatuU m zijn
me'ancholisch-maleische liefdes historie van Saïdjah en
Admda: Saïdjah's vader had een buffel. Toen
deze hem door het districtshoofd was afge
nomen...." enz. Och, maak je er niet druk om,
dat gebeurt net als hier, lezer, in Rusland
iederen dag, een beetje anders, nou ja, nou ja :....
Katoecha was een mooi, zwart meisje, zoo
zwart als haar vader, een Zigeuaer, die haar,
zijn natuurlijk kind, bij een boerin had verwekt.
Ze had een Dreede borst en loensde alleen een
beetje met haar zwarte oogen. Die boeriu, hoewel
niet op zoo'n geniale manier als Darwin, deed
ook aan Natuurlijke Historie en de kinderen
stierven dan van honger of in wetenschappelijke
termen: het was hun onmogelijk onder de econo
mische en physische verhoudingen in dat land
het leven te bebouden. Maar dat
Zigeunerme'sje werd op een goeden dag door de twee
oude dames van het kasteel opgenomen, groot
gebracht en niet Kalia genoemd als een gewone
dienstmeid, noch Kateuka als een juffrouw, maar
zoowat daartusscheu : Katoecba, en omdat ze bij
toeval door de beide barinia's een vrij goed
bestaan had gekregen, kreeg ze den bijnaam van
de Gelukkige: Maslowa. Een neef van de oude
beschermsters, een prins en officier, Nekludov,
werd op haar verliefd, en hij meende het ernstig,
maar op eeu gegeven oogenblik, op Paschen,
als men ia Rusland de gewoonte heeft om iedereen
te kussen, zoent hij liet meisje wat al te hard:
een lager soort drift wordt hem op den duur te
machtig en hij eindigt met haar te verleiden.
Dan volgt in eenvoud en schijnbare koel
heid, hoe Maslowa door de fatsoenlijkheid van
de maatschappij, door de mannen, die de gele
genheid waarnemen dat mag (?) in het
hotel Mauritaniëterecht komt, m. a. w. : ze
wordt een prostituee, lutusschen heeft Nekludov
later wel geen engagement aangegaan, maar het
scheelt dan toch niet veel, met Missy
Korchaguiae, een prinses, die al vroeger op andere
mannen is verliefd geweest. Haar minnaar is
daar een oeetje jaloersch op uit ijdelheid en wil
nog geen bepaald aanzoek doen, want hij kan
nog gedistingeerder prinsessen krijgen. Als
achtenswaardig vorst, en groot-grondbezitter
wordt hij op een goeden dag uitgenoodigd als
jury-lid een Asociale plicht" te vervullen voor
liet' Hof van Assises. En dan moet hij zijn
oordeel vellen over.... de vrouw, die hij het
eerst heeft verleid en jegens welke later'anderen
nog viel gemeener handelden, door van haar val
uit brute lust verder gebruik, neen, misbruik
te maken. Door die oer-leugen, dat een meisje
verleiden laag is, maar wat er daarna met haar
gebeurt, niets te beteekenen heeft dat is
een nog veel erger vergrijp worden jaarlijks
duizenden van die schepsels, dikwijls beelden van
schoonheid, zedelijk en lichamelijk vergiftigd en
vermoord, dank zij zeker walgelijk, ploertig
soort bereidwilligheid" van de mauutn en een
nietige, helsclie jaloezie van sommige
iiietgevallen dames, die deze ridderlijke galanterie
vaii de heeren voor wie het er zoo niet op
aan komt" met een ondeugend glimlachje goed
keuren. Ik zeg dit niet als een verwijt aan wie
ook, maar ik constateer alleen als een onloo
chenbaar feit, dat die leugen een der hoofd
oorzaken is van allerlei soort prostitutie.
Hoe »aardig" dat is, hiervan geeft Tolsto
in dit boek een saillant voorbeeld.
Maslowa staat terecht, beschuldigd van moord
op een koopman, Smielkov, met Simon
Kartymkine, bediende in het hotel (?) Mauritaniëen
Euphemia Botchkova, die hem 1800 roebel
ontstal. Maslowa had een ring van hem cadeau
gekregen en gaf hem, om van hem af te komen,
een slaapdrank, die hem doodde, hoewel geen
moord hierbij in haar bedoeling lag. Toch wordt
ze als moordenaarster veroordeeld, maar na het
vonnis tot vier jaar dwangarbeid komt het
rechtsgevoel van Nekludov in verzet, want hij
gelooft niet aan boos opzet en ook doordat hij
in haar zijn eerste liefde: Katoecha herkend
heeft. Ik kan hier niet stilstaan bij al die scènes
uit het gevangemsleven en de misdadiger- en
nihilisten-typen, bij al wat Tolstoïhier weer
geeft ; omdat nij het zoo goed doet is verdere
kritiek overbodig, idem, waar hij hier van de
balie of uit de groote wereld beschrijft. Nek
ludov komt haar opzoeken in de gevangenis en
ijvert dan meteen om vrijheid voor andere
ongelukkigen, die hij daar ontmoet. Maar och, wat
haal je de schouders op, als je dat leest, omdat
hier een paar menschen vermoedelijk onschuldig
gekerkerd werden, of omdat een socialistisch
volksleider om ze te bevrijden l maand gevan
genisstraf opliep. Neen, dan springen ze daar in
Rusland op veel royaler manier mee om; onschul
dig of schuldig, o daar wordt niet zoo precies op
gelet, en als socialist moet je daar op een paar
jaar meer, of minder en wel in Siberiëniet
kijken.
Een prachtige scène komt er voor, waar
Katoecha de bedoeling van Nekludov nog niet
begrijpt, en wanneer ze, op het oogenblik, dat
hij vergeving wil vragen en haar opheffen wil
uit den poel van vuil, waarin hij het eerst
en daarna hem zeer dankbare andere heeren
haar neertrapten, daar niet eens op let en een
l
muntbiljet, dat hij haar voorhoudt, bliksemsnel
uit zijn hand grist. Het geld wordt dan besteed
aan brandewijn. Intusschen komt hij tot de
conclusie, dat ook zijn leven als grand seigneur
ten koste van het volk schandelijk is. Daarom
verhuurt hij de grond van een zijner landgoe
deren aan de boeren heel goedkoop, maar die
lieve vrienden, de lijdende partij, jawel, maar
geen zier beter, als ze in zijn plaats in die
feodale maatschappij toevallig als land-edel man
waren geboren, dingen dan nog af ook. Toch
voelt Nekludov, dat het heele eigenaarschap nog
een groote diefstal is en dus van zijn kant, dat
edelmoedige goedkoope verhuren van grond,
die hem niet toekomt, slechts een brutale
plutokratiscne machts-aaumatiging. Een tweede land
goed maakt hij dan tot eigendom van de boeren;
de huurprijs dient niet voor hem zelf, maar
wordt vastgesteld door de mir (gemeente) en
op zijn raad volgens denkbeelden van Henry
George zóó, dat voor de beste grond, aan dit
of dat gemeentelid verhuurd, ook de hoogste
huur betaald moet worden. Die opgebrachte huur
strekt dan voor uitgaven van algemeen uut en
voor het betalen der belastingen. De boeren
gelooven hem eerst niet, en denken eindelijk, dat
hij dat allemaal doet als zeer weldadig man tot
aflaat voor zijn zouden. Men ziet wel, dat die
Nekludov veel lijkt in zijn doen en laten op
zekere Leo Tolstoï. Wanneer hij dan in een dorp
van zijn gebied rondloopt, ontmoet bij nog een
tante van Katoecha, waarvan hij hoort, dat haar
kind is weggedaan aan een vrouw, welke het
met drie of vier van die stumpers tegelijk naar
een asyl bracht, en dat het later stierf. Maar
nu persifleert hij uitstekend de onzinnige ideeën,
de praatjes van zoo'üonwetend schepsel uit het
Russische volk over dat geval :
C'est la jeunesse qui est cause de tout! Que
faire ? Et puis il y en a bien d'autres, qui a
ta place, l'auraient abandonnée, tandisque toi,
tu l'as récompensée, cent roubles, que tu lui as
donnés." Ja, 't was netjes !"
Nadat de Senaat het verzoek om cassatie vaa
het vonnis verworpen heelt, gaat Nekludov met
Maslowa op weg naar Siberië. Onderweg wordt
een ander gevangene, Simonson, op haar ver
liefd en komt hèin dan hiervoor om raad vragen.
Maslowa, om haar eerste minnaar niet tot last
te zijn, besluit dan die Simonson te trouwen.
De geschiedenis is nog niet uit, er komt nog
een vervolg op Résurrection; voor mijn part
mag Tolstoïnog tien, twintig romans maken ;
want ik lees hem heel graag, o. a. om die fijne
trekken van realisme, die zonder sterke woorden
praal als bv. van ,vlammende bloemen" of «.zie
dende zongelaai" toch zóó frappeeren, dat er
beschrijvingen van hem zijn, die je nooit meer
vergeet. Hier weer zoo'n wending:
Nekludov gaat den gevaugenis-directeur spre
ken eu hoort dan in een naburige kamer een
rhapsodie van Liszt spelen:
//....rnais avec cette singülaritéque la
personne qui l'exécutait, n'allait jamais jusqu'a un
certain eüdroit. Arrivee a eet eudroit du morceau,
elle s'arrétait net et reprenait aussitóo Ie
commencement, pour Ie jouer de nouveau jusqu 'au
me me endroit."
Het werk mag met groote zorg in elkaar zijn
gezet, het mag spannend wezen en vlijmend,
door het siaipel spreken over zulk eeu ellende
der maatschappij, in het, bijzonder de Russische,
over zulke wereld-weeën, toch zijn zijn onvaste
en daardoor echt eind-eeuwsche beschouwingen
verouderd. Hij wil de maatschappij redden, door
de toepassing van de oer-christelijke moraal en,
zelf een Christen als weinigen, staat hij toch
niet meer op een evangelisch, maar op een hooger
standpunt, waar hij de rechtsgeleerden laat
spreken over de moderne criminologie, herediteit
enz. Hij scharrelt maar geniaal tusschen de
leer der barmhartigheid, vaa het weldoen en de
socialistische ethiek, welke van geen vergeving
als zoo bijzonder edelmoedig of aalmoes-uitreiken
meer weten wil, en waardoor de afschaffing
geëischt wordt van het heimelijk wellustige en
openlijk geraffineerd-wreede strafrecht als een
plicht, niets aieer jegens acute, of chronische
hersen-zieken, de zg. misdadigers, menschen, die
zedelijk of abnormaal of gek zijn. En in zijn
begri: pen van eigendom wankelt hij tusschen
die van den moejiek uit de steppen en van den
proletariër uit de fabriek-streken van
WestEuropa.
Na jaren alleen te hebben geleefd voor sociale
hervorming en om te begrijpen, wat nu toch
eigenlijk de zin van het oer-cliristendom is,
ontwaakte naar hij gelooft voor liet laatst
nog ns in hem met volle kracht de artist,
dien Tourgéaiew noemde : de Groote Schrijver
van het Russische Rijk. Ik voor mij stel hem
boven Dostojewsky, die, voor zoover ik weet,
alleen psychologisch werk gaf uit een bepaalde
sfeer van de Moscovitische maatschappij: de
volksklasse, ingesloten die vau de arme stu
denten en vind hem ook breeder van omvatting,
dieper van gedachten en meer natuur-waarnemer
dan Tourgéuiew.
Zoo is dit boek zelf een Wederopstanding
van zijn machtige kunst.
En wat zal de Slavische litteratuur van
morgen wel geven, nu bet Rijk der Tsaren zich
op groote schaal en met, geweldige snelheid
totaal moderniseert ? In geen geval veel d
kadenten, daar kan men zeker van zijn.
J. K. REXSBUKG.
'En serie leesboeken met 'en ziel.
Dr.' B., Analecta I, II, III, IV, V.
Het werk is af. De schakel die nog ontbrak,
is met 'en prachtig Analecta IV gekomen en al
is het hier niet de plaats er uitvoerig over te
spreken, er moet mij toch 'en woord van het hart.
't Is met 'en boek als met 'en mens: hij
voelt onbewust 'en verandering in z'n denken en
uit die (Analecta I, eerste druk, 1892); de nieuwe
gedachte werdt le'vendiger, klaarder (Analecta
I, tweede druk en Analecta II) en, nu 't maar
nmaal los is, gaat de laag van dofheid er
af als 'n even losgebrokkeld kalklaagie van
'en muurschildering; nu breekt het hïr dan
daar door, het leven dat er onder schuilt en
elk figuurtje gaat leven voor onze ogen. En
nu zie ik het geheel als het werk van 'en man
die zich 'en taak bewust is en sistematies
werkt aan de ontbolstering, opwekking,
vernatuurliking van het kind. Ja, 't zijn mooie
boeken! Niet allén in mijn ogen, maar vooral
van de jonges en dat is 't voornaamste, dat
wil wat zeggen te midden van onze bloem
lezingen die als magazijnen zijn van moois en
leliks voor elke leeftyd, behalve vaak die van
het kind dat ze lezen moet. Moois er in ge
bracht, omdat ouderen het mooi, leliks omdat
zy van 'en schrijver niets beters vonden, maar
dit laatste er in geplaatst zonder tot kritiek
aan te sporen; stelselloos is 't enig epiteton
dat daarvoor gelden mag. Maar hier rang
schikt zich de stof als van zelf naar de leeftyd,
de stukken van I?IV kunnen gevoegelik,
dunkt me (van drie en vier kan ik het nl. noch
niet wéten, omdat ik die noch niet heb kun
nen invoeren; ze komen pas dit jaar op het pro
gramma) gelezen worden in alle middelbare scho
len in de vier laagste klassen en deelV, Inleiding
tot dichterstudie genoemd, sluit zich by dit
laatste aan en kan er naast gebruikt worden;
is bizonder levenwekkend voor 't onderwas
in klassen III?V. Uitgaande van het alge
mene beschaafde Nederlands, dat ieder kind
moet leren gebruiken door de rechte toon en
't juiste aksent te zoeken bij z'n lezen; dat
hy' moet leren spreken en schry ven ook; komt
men tot het werk van goede auteurs, niet als
voorbeelden, maar »om er van te genieten, om
zich zelf te leren kennen: 't moet een kracht
meter voor de leerlingen zijn." De jonges
moeten leeren zelf kritiek uit te oefenen en
niet altjjd mooi te vinden wat meneer mooi vindt.
Zelfwerkzaamheid wordt geëist van het kind,
van de opgeschoten jonge, maar alty'd" werk
zaamheid die onder zijn bereik valt.
Elders hoop ik. uitvoeriger hierby stil te
staan; nu voorlopig 'en eresaluut aan de
hardnekkige werker voor het belang van ons
kind, van onze toekomst dus. Mag de serie
Analecta veel ferme jonges aankweken en hun
veel genoegen geven.
Haarlem. J. B. SCHEPERS.
Parus en Keulen.
Dezer dagen verschenen in de Kölnische
Zeitung onder den titel van Paris und Köln"
eenige critische beschouwingen van eene
Berlijnsche dame. die om de insipide burgerlijke
en philisterhafte uiting de aandacht verdienen.
Zij komt terug van Parys en doet de reis over
Keulen. Dat oude, lieve Keulen! zegt, ze, wat
is het goed om een zielebad te nemen, en zich
schoon te wasschen van het stof en vuil dat
Parijs er op geworpen heeft. Hoe verfrisschend
die oogenblikken in den heerlyken dom!
Madeleine, Notre Dame, Sainte Chapelle, wat zijn
ze tegen den heerlyken Keulschen Dom! en
van den Dom loopt ze naar de Hochstrasse.
Enthousiast is ze over al die mooie winkels;
veel mooier dan in Parijs, waar alles zoo duur
is, zoo peperduur. Neen! Maar! en alles zoo
slecht. Wat zou je daar koopen! Niets kocht
ze heelemaal niets by den erfvijand. Alles prullen
in de groote magazijnen. En de fatsoenlijke
winkels in Parijs, nu ja, die zyn goed voor
Rothschild en Bleichröder of voor de hoogste
demi monde.
Voornaam? Och kom, de duitsche vrouwen
zijn veel voornamer gekleed dan in Parijs. En
zij gaat binnen in de winkels in Keulen en
koopt, koopt. In tien minuten is alles gekocht
en heerlijk. Ja heerlijk en zooals je het in
Parijs niet hebt. En nu rent deze theetante,
haar armen beladen met hare in Duitschland
gekochte stoffen en snuisteryen naar het station
om den trein naar Berlijn te nemen, waar ze
dan (volgens hare eigen woorden) met trots
zal vertellen, dat al dat moois in Keulen is
gekocht en niet in Parijs. Waarachtig niet in
Parijs I
Het mag werkelijk eene schande heeten voor
een groot blad als de Kölnische, een der twee
of drie meest verspreide couranten van de
wereld, om zulke stukken op te nemen. Menig
provinciaal of dorpsblad zou zich by ons te
goed rekenen voor dergelijke stukken. Artiesten
of andere intelligente menschen, die weten,
dat de Notre Dame en de Sainte Chapelle eerder
schooner zijn, dan met de cathedraal van Keulen
gelykstaan, zullen begrijpen, wat ze over het
overige gewauwel moeten denken, wat ze van
den smaak van zulke dames te houden hebben,
die geen oog toont te hebben voor het won
derbaarlijke steenpoeëem wat Notre Dame is
en het heerlijke steenen kantwerk niet begrypt
dat la Sainte Chapelle heet.
GREGORIUS.
Reclames.
40 cents per regel.
I12.1O
en hooger 4 Meter! Franco en
vr(J van invoerrechten toegezonden !
Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte
en gekleurde Henneberg-Zyde" van
45 et, tot 11 11.1O per Meter.
G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
BAD ASSMAHSHAUSEN a/RU.
Lithionrijbe geneesbron.
26°R. vanouds tegen jicht-,
rheumatiek, nier- en
bl&aslijden etc. Themal-baden,
drinkkuren dieet,
mas'sage, gymnastiek, zachte
watergeneeswijze,
comforSch utz^^Jy^lOafke tabele kuurinrichting, oud
schaduwrijk park, eigen kuurkapel. Docter in
het kurhaus. Prospectus zendt de
BRONNENDIRECTIE.
Piano-, Orgel- en
MKYROOK * KAI.SHOVEX,
Arnhem, Eouingsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
NAAR
Nieuwendam.
Sehellingwoude,
Oranje Sluizen.
Eiland Marken.
Zorgvliet.
't Kalfje,
Ouderkerk,
Uithoorn.
PLEIZIERTOCHTJES,
Voor het maken hiervan is een prachtig
ingericht STOOM J ACHT dagelijks (be
halve Zondags) te b n n r. Te bevragen
Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z.
Voorburgwal, Amsterdam.
Interc. Telefoon 684.