De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 8 juli pagina 8

8 juli 1900 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

VrSff"m DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1202 Mnltatnli, MCLTATOLI (Eduard Douwes Dekker). Vergamelde werken. Naar tijdsorde gerang schikte uitgave, bezorgd door zyne weduwe. Garmond-editie. Amsterdam. Uitgevers-maatschappij «Elsevier." Eduard Douwen Dekker (Multatuli). Eene karakterstndie door J. B. MEBBKEKK. Groningen. P. Noordhoff. 1900. Er is indertijd beweerd, dat Bilderdyk ge kocht en niet gelezen, Multatuli daarentegen gelezen en niet gekocht werd. Bilderdyk be hoort nu eenmaal op de boekenplank van wie vaderlandsche literatuur doceert of studeert of er met een beetje ernst in liefhebbert, en daar dommelt hij, onopengesneden, genoeglijk en rnstigjes voort. Eerlijke bewondering heeft hem bekroond, lofredenaars van den kouden grond hebben zijne poëzie hemelhoog verheven en daarmee is het nageslacht voldaan. Langs gebaande paadjes gaat men gemakkelyk, en mooi of leely'k vinden is heel dikwijls een zaak van conventie en napraten. Wie zich over het werk van een dichter of schrijver een oordeel wil vormen, moet min stens beginnen met het te lezen. Dit schijnt mal van eenvoud, een waarheid als een koe. Doch inderdaad is het zóó gesteld, dat menigeen al bevooroordeeld en vooringeno men is, vóór hy zich tot lezen zet, zon der te begrypen, dat het goede en schoone in een kunstwerk toch alleen waarde heeft voor wie het met onaf hankelij ken geest in zich opneemt. Over Bilderdyk en over Multatuli is veel geschreven. Beider leven is tot in kleine bijzonderheden nagespoord. Gebleken is, dat de 19de- eeuwer in het ongeloovige den 18de- eeuwer in den geloove niets toegaf aan ijdelheid en zelfvergoding, aan minachting en haat jegens andersdenkenden. Elaar en duidelijk is gewor den, dat geen van beiden heiligen waren. Zoo schaadt de Donwes Dekker der historie den Multatuli der verbeelding. Een eenvoudig lezer vraagt zich af men' kan er in komen of die Multatuli nu wel waard was, dat er zooveel kaarsjes voor hem werden gebrand, en of men een groot kunstenaar kan zijn, maar door en door onwaar als zedelijk mensch. Die zich dit afvragen, zy'n beste, brave, misschien gelukkige menschen, maar aan kunst in 't algemeen of aan poëzie of stijl in 't bij zonder heeft geen hunner een lid zy'ner familie verloren. Een mooie bloem, in hun knollentuintje verdwaald, houden zjj voor onkruid. Zij houden niet van roepen, vooral niet van schreeuwen. Een zevenklapper jaagt hun een doodschrik op het lyf. Om en by 1860 was het doodstroom in letter lievend Nederland. »Het was een stil en deftig gezin, de Hollandsche letterkundige kring voor dertig jaar. Men zat rustig om de theetafel. Er was gedankt na 't eten. De Genestet neuriede leekedichtjes. Alberdingk claegde en vraegde op voorvaderlyken trant, da Costa kleurde een mooie prent van den slag by Nieuwpoort, Pot gieter rijmde in stilte, nu en dan zei Bakhuizen een ondeugendheidje. Alleen Huet begon te vitten en kibbelde met de Genestet. Maar hes! zachtzinnig. Ook waren er die gelachen en elkaar aangestooten hadden by 't bidden. Doch het ging toch zeer bedaard en zelfs fluisterend toe. Daar op eens een licht, een donderslag een stem, een luide, sterke, klinkende stem en de Havelaar lag op tafel. Wat een opschudding! Dat was nog nooit gehoord! Een stem! iemand die hardop durfde spreken, ronduit en hardop. En dat in Holland! Het geheele gezelschap was verbaasd, ver bouwereerd, overdonderd. De bliksem sloeg het eerst in het hoofd van den goedhartigen, geroeligen heer Vosmaer. Luid juichte hy zy'n opgewondenheid uit. Maar niemand bleef vry'. Zelfs de bedacht zame Huet knikte goedkeurend en klapte zachtjes in de handen. Ik kan wel zeggen dat, na dien dag, in de Hollandsche letterkundige wereld het onweer niet van de lucht geweest is. Er is veel zoetemelk verzuurd en er zy'n veel gemoederen verbitterd. Maar het is er frisscher op geworden. Het fluisteren ging niet meer en men moest wel luid spreken om verstaan te worden. De vrede is verbroken en er is dapper geplukhaard." Aldus Van Eeden in zijne studie over Douwes Dekker, in »de Nieuwe Gids" van April 1887. »De Nieuwe Gids" was nog heel jong en strijd lustig en overmoedig. Schromelijke overdrijving leidde tot carricatuur; maar het doel: de bewondering en de consternatie, die Max Havelaar verwekte, te schetsen, was bereikt. Ook mocht Van Eeden een potje breken en van zy'n standpunt was het «goed en weldadig voor ons arm, benauwd en piet luttig volk, als er wat gloeiend y'zer in hun koud-water zielen gestoken werd." Hij zelf gevoelde zich min of meer Als goddelyke banneling In eenen wereldlyken kring Stil zich bewegend, zonder hoon. Wanend hen laag, zich Godenzoon. Zóó zag hy de kleinheid der menschen, die anderen eerst recht opmerkten van een hoogen toren. Maar die menschen hadden hun dichters, die ze vereerden; ze veroordeelden »de Nieuwe Gids" en prezen Multatuli, en volgens Mul tatuli alweer zy'n Beets en Schaapman onnoozele rijmpjes-knutselaars (idee 1199), was Potgieter «een man met een verdraaid zieltje", Bilderdyk een lor, Poot een rymelaar, Hooft een misselijke knoeier. Men kan beweren, dat een criticus, die zoo iets zegt, onbevoegd en ontoerekenbaar is; maar dergelijke critiek is gevaarlijk omdat ze zoo gemakkelyk overgenomen wordt en een oordeel opdringt aan menschen, die zonder kennis van zaken en belust op schandaal, tot oordeelen volstrekt onbevoegd zy'n. Er is veel over Multatuli gekibbeld. Het was een strijd van veel woorden en dus van veel misverstand. Velen volgden mr. Vosmaer in zy'ne bewondering, luide uitgesproken in «Een Zaaier", anderen spraken met Van Vloten van de verstandelijke en zedelijke ziektegeschiedenis van een weelderig dichter vernuft; dr. Swart Abrahamsz trachtte eene pathologische verklaring te geren, professor Te Winkel herinnerde aan «Bilderdyk, lotge noot van Multatuli". Welk een woede in de «brochure-Top" (toen dr. S. A. conclusie genomen had: een monstrum), die ik in eene andere brochure toch weer vind aangeduid als «in eenvoudigheid' en warmte des harten geschreven." Multatuli-veraoding aan den eenen, Multatuliverguizing aan den anderen kant. In Een halve Eeuw, premie-uitgaaf van Set Nieuws van den Dag, vindt men in het hoofd stuk «Geestelijke Stroomingen" door prof. P. D. Chantepie de la Saussaye, een oordeel over twee mannen, met wie daar, nasr men zou denken, rekening diende te worden gehouden. Aangaande Bnsken Huet vernemen wij: «Zijn vaak roekelooze, ook dikwijls schrome lijk oppervlakkige kritieken hebben den ge zichtskring van velen ruimer gemaakt, maar vermochten niet aan den geest heilzame leiding te geven." En over Multatuli: «Den breedsten kring van vereerders heeft Douwes Dekker (Multatuli) gehad, vooral onder de onry'pe jeugd en halfbeschaafden, die hy wist te boeien door den ry'kdom van zy'n ver nuft, het opzichtige van zy'n sty'l, die voor natuurlyk doorgaat en toch zoo rhetorisch is, en niet het minst door de vulgariteit van zy'n gevoel." Meer niet. Ik geloof, dat menigeen by deze woorden vreemd zal opkijken en vragen, of die beide man nen nu zoo weinig invloed hebben geoefend op de «geestelijke stroomingen" in ons land, dat hun arbeid met een paar woorden in een hoek kan worden geschoven. En verder dat men even zal bedenken, hoe ook Vosmaer, Huet zelf en Van Eeden, die toch bezwaarlijk tot de «onrijpe jeugd'' of de «half beschaafden" kunnen worden gerekend, tot dien «breeden kring van vereerders" behooren. Legt hun oordeel dan geen gewicht in de schaal ? Doch men neme Multatuli's werken zelf ter hand en beroepe zich dan op eigen oordeel. «Er is een groote stroom frissche, vrije ge dachte over ons land gekomen na Dekker's eerste woorden. Duizenden, die volstrekt geen volgers van hem zy'n, denken nu anders door zy'n toedoen." Zoo oordeelt Van Eeden. Wie zal dit tegenspreken ? Men mag de ideeën prikkelend maar niet bevredigend noemen, aanloopjes op een wijsgeerig probleem, maar als van den clown, die zyn publiek beetneemt en voor hy den sprong waagt, lachend terugloopt ze hebben dui zenden uit den dommel wakker geschud. Een »zoon van Molière" heeft Huet hem genoemd; en ry'kdom van vernuft kan niemand hem ontzeggen. Doch niet in de eerste plaats door zy'n vernuft, vooral door zy'n sarkasme weet Multatuli te boeien. Droogstoppel is een type geworden en onze literatuur kent geen vlijmender sarkasme. De heer J. B. Meerkerk heeft de literatuur over Multatuli vermeerderd met eene karakter studie. In de inleiding zegt de schrijver: «Ik heb den vader vereerd ik zeg vol strekt niet, dat die vereering verdwenen is, al is die veranderd en de zoon (de heer P. J. C. E. Douwes Dekker, thans leeraar aan de R. H. B. S. te Sappemeer, waarvan de heer Meerkerk directeur is) in wien ik nog alty'd min of meer den kleinen Max blijf zien, is mijn vriend." In tien hoofdstukken handelt de schrijver verder over Multatuli's «liefdes" en over «Tine", over den assistent van Lebak, over Max en Nonni, over den hervormer, over den schry'ver. Het zou al te naïef zy'n te gelooven, dat nu met deze «studie" het laatste woord over Multatuli gezegd is; de beteekenis van Dek ker's geschriften kan misschien eerst veel later eenigszins juist worden bepaald; aan de cri tiek van tydgenooten mag niet te veel waarde worden toegekend, doch de uitspraak van den schry ver (blz. 279): «Hoogstens heeft eene critiek de waarde, die het oordeel van een feilbaar mensch hebben kan", is stellig te ab soluut. De heer M. geeft zy'ne meening over Dekker's literairen arbeid in deze woorden: «Alles, waar Dekker na den Havelaar zich zelven in voorstelt als Martelaar of held, heeft weinig waarde; het is te sentimenteel en er is doorgaans iets van Holloway in". Was Multatuli een zenuwlijder? De heer M. gelooft van niet en hy keurt ook de ver gelijking met Bilderdyk af; «die «samennoeming"(!) hebben we te danken aan prof. Te Winkel, die meer van die wonderly'ke com binaties heeft uitgedacht". Nu, het begrip »zenuwlijder" is onbepaald genoeg, om tot ge kibbel en geharrewar aanleiding te geren en gemakkelyk wordt door het getwist over den mensch de schryver vergeten. Aangaande Multatuli's waardeering van poëzie zegt de heer M. na eenige mooie vers regels te hebben geciteerd: «De heerlijkste geluidsgolven van deze har monische taaiklanken, op verschillende taalsleutels gezet (1), heeft hy nooit kunnen waardeeren." En »in een regel als by'v. De Zwaluw glipte 't weivlak over «proeft hy het lekkere niet(!), het beeld be koort hem. De juistheid der teekening trof hem, want juistheid gold by hem in de eerste en in de laatste plaats." Hoe nu ? Mag dit beweerd worden van een schryver, die zegt: «Ik druk me hier gebrekkig uit, maar zal dat later herstellen." Ook over Dekker's verhouding tot de jonge garde spreekt de heer Meerkerk; de eenige schry'ver onder de jongeren, die genade vond in zy'n oogen, was de heer Paap;) diens «Bombono's" vond hy' heel mooi; maar onze «sonnettenfabrikanten" stelde hy niet hooger dan Feith, die «zy'ne helden en heldinnen laat schreien zonder dat iemand ter wereld begrypen kan waarom." Misschien stond Dekker te dicht bij, om onbevooroordeeld zy'ne meening te zeggen. Menschen, die graag het naadje van de kous weten, hebben begeerig de «Brieven" ter hand genomen en door dit boek van den heer M. kunnen zij weer een stapje nader tot hun doel komen. Beter nog dan iets over Multatuli te' lezen is het hem zelf te lezen. De volksuitgaaf zal zijne werken nu wel een nog broederen kring van lezers verschaffen dan tot heden. W. NIEUWE UITGAVEN. Mr. S. VAN HOUTEN. Nieuwe Staatkundige brieven, 30 Juni 1900. Den Haag, Mouton & Co. SIDNEY en BEATBICE WEBB, Geschiedenis van het Britsche Vakvereenigingsweeen. Vertaling van HENEI POLAK. Band en versieringen van H. P. BERLAGE NZN. Uitgegeven door den Alg. Nederl. Diamantbewerkers-bond, te Am sterdam. Verkrijgbaar gesteld by S. L. van Looy, Amsterdam. De Natuur in! Tijdschrift voor bet Lager Onderwys, gewijd aan land- en tuinbouw, nat. historie, schoolwandelingen en Heimatkunde, onder redactie van P. TEUNISSEN, Amsterdam, C. A. J. van Dishoeck. Geïllustreerd Weekblad voor Fotografie. Apeldoorn. Laurens Hansma. Petrus Jacobus Joulert, door P. R. O. Boer. Dordrecht, Corn?. Morks Czn. Eenige bladzijden uit de Geschiedenis van den Vrijheidsstrijd der Transvaalsche Boeren, door Dr. H. BLINK. «De Zondagsbode voor Stad en Land", Dordrecht. Het Duitsch voor Eerstbeginnenden. Taai en Stijloefeningen tengebruike by het Onderwijs in de Dnitiche taal, door O. VEENSTBA. Gro ningen, P. Noordhoff. Engelsche Spraakkunst voor Schoolgebruik, door P. KOOEDA. Groningen, P. Noordhoff. Uit de Methodiek, Een drietal paedagogiopstellen, door B. BAAS. Groningen, P.Noordhoff. English Reader, historical und literary by R. A. HUGENHOLTZ. Groningen, P. Noordhoff. Prijscourant van diverse ijzerwaren, Rot terdam, R. S. Stokvis & Zonen. Schutterlijke Zeden, door JAN KALFF Ie deel. Amsterdam, Scheltema & Holkema's Boekh. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard, No. 27: Het lot der Kinderen, door Virginie Loveling, II. Bok mas watoe lingar, door C. Kim, met afbeeldingen naar photo's van den schryver. Varnde Liute. (Slot). De slag by Nieuwpoort, door F. A. Buis, met afbeeldingen naar gravures uitjden Atlas Van Stolk te Rotterdam. (Slot). Hawaii, 't Paradijs van den Stillen Qceaan, door J. P. Roelofsz, met afbeeldingen, I. Geluk, Twee levensbeelden uit Transraal, door Frans Höltzen.?Verscheidenheid. Feuilleton. De Natuur in. Afl. 5: Een schooltuintje in de praktijk. V, met 2 fig. door K. Zinkweg. Het trekken van Libellen. I. door P. T. De Eierplant. Het Aquarium in School en huis. II. met 13 Fig. door Fr. Pieters. De kleurverandering der vogels in de vrijheid en in de gevangenschap, door dr. H. E. Botanie en Boomteelt, door M. H. Meertens. Natuurl. Historie in den Haag, door D. B. Correspon dentie. Ontvangen boeken. Wetenschappelijke Bladen, 7e afl.: Wat wy uit den transvaalschen oorlog leeren kunnen. ? De mensch op hooge bergen, I. De jongste onderzoekingen over den oud-Indischen gods dienst. Het vraagstuk der vermeerdering van het arbeidsvermogen van het menschdom, door Prof. Nikola Tesla. Nieuwste Engelsche en Amerikaansche letterkundige werken. iMntiiiiuiuniMiiiHiii J-CTSJES Onle fri Schets door Absalom. Ik liep in de buurt van de eilanden", toen een sympathiek straattooneelfje myn aan dacht trok. Er stond langs het trottoir een paard voor een bierwagen, een effen bruin paard en een bedaagde burgerjuffrouw streelde en liefkoosde het op zóó innige wijze en sprak het op zoo zachten liefdevollen toon toe, dat ik staan Weef en even luisterde: Ja, lik de vrouw maar, zoete dier, daar, toe dan, eet maar, lief beessie"," en ze stak haar hand tusschen de opening van den muil korf, aaide neus en bek van het paard, bedelde om een lik van het dier en lachte in zichzelf, voldaan als het haarster wille was. Is dit paard vati'Si, juffrouw?" Nee, meneer, maar ik kan 'em; hy' komt zoowat elke week in de buurt en dan krijgt-ie een boteram van tne.... 't Beest hét 't noodig, kyk u die ribben eens, dat beest krijgt geen voedsel genoeg, dat kan u immers ook wel zien hè? Een paard en 'n slechte vrouw, zeg ik maar altijd, benne de ongelukkigste schepsels op de wereld; als ze jong zy'n, worden ze ge streeld, 'n iedereen is lief tegen ze, en geen stal en geen voer is goed genoeg voo- ze, maar als ze oud worden kijkt geen mensch meer naar d'r lui om, dan worden ze voor niks ge acht ik kan niet zien, dat de straatjongens hem plagen.... de meeste menschen benne nou bang voor zoo'n beest; ik niet, nietwaar snoes'? lik de vrouw nog eens liefert.... hy doet het, ziet u wel?" D houdt zeker veel van paarden?" Ik ben in 'n stal geboren. Mija vader was een militair, die hét nog de si ig van Waterloo meegemaakt, daar diende-die onder een kaptein en toen die kaptein stierf, toen zei die: Hendriks, zei die, ik weet, jij houdt van dieren, Bertie is voor jou; ik weet, dat ie bij jou goed bezorgd is, maar je mag hem nooit verkoopen.... Mijn vader is toen een stalhouderij begonnen ja, mijn vader hield ook zooveel van beesten.... nou, op 'n keer werd Bertie ziek".... De droes?" vroeg ik, om te toonen dat ik ook wat van paardezaken wist. Welnee", zei de juffrouw en voortdurend streelde ze onder het spreken den nek van het paard. Kinderen draafden spelend om ons heen; dienstmeisjes liepen met vlugge stapjes bood schappen doende en nu en dan kwam een werk man met ernstig gezicht over de straat. Nie mand die op ons lette. Welnee, de droes niet, hij werd gewoon hard ziek ... Nou hadden we 'n knecht, die was erg ruw in zijn spreken en manieren en elk paard kan daar niet tegen... Bertie, daar kon je met zacht heid alles van gedaan krijgen, maar als je tegen 'm opspeulde, gaf 't je geen steek. M'n vader liet hem alleen lichte vrachies doen - het was zoo'n fijn beest maar als ie nou 'n enkel keer zwaar werk had en lange Piet riep: hort l vooruit.. . verdomme, vort, donderslag ! of zoo iets, dan bleef het dier staan als een paal, maar als mijn vader dan zei: kom, Bertie, en dan 'm zoo over z'n kop streek, kom Bertie, kom nou, ouwe jongen, de baas hét 'n vrachie, help de baas nou 'n handje, dan zette-die z'n pooten schrap, dan trok-ie tot z'n heele lichaam strak stond tot z'n staart toe nou, en dan ging het voort of ie 'n hittewagentje achter zich had .. . nou ... maar waar ik juist op neer wou komme: Toen ie ziek wier, toen wou-die van den knecht natuurlyk niks weten en van mijn vader wou ie ook niet geholpen zijn, maar mijn moeder kon alles van hem gedaan krijgen mijn moeder liep toen op alle dagen van my en toen zeit de veearts: Hendriks, zeit ie, als je je beest behouden wil, dan moet je het ledekant van je vrouw in de stal zetten hij wou zijn drank van niemand anders nemen dan van mijn moeder ... nou, toen is 't zoo gebeurd... het ledekant van myn moeder werd in den stal gezet en ik ben daar geboren... En het beest was toch zóó dankbaar m'n moeder hét 't vaak verteld ... ja, het is haast niet te gelooven wat 'n aan trekkelijke dieren het benne ... zoo groot en toch somtijds zoo gevoelig" en ze streelde met een extra-aai het bruine paard vóór de bierkar... als m'n moeder hem geholpen had, dan vleide ie z'n kop zóó en de juffrouw legde haar hoofd tegen den hals van het paard op het kussen naast m'n moeder... zoo'n stomme dier, hè..." Is ie hersteld of gestorven?" .Neen, hy heeft nog wel twaalf jaar daarna geleefd... hij is blind gestorven, 65 jaar oud ... m'n vader heeft 'm toch nog moeten verkoopen..." Was die nieuwe eigenaar ook goed voor hem?" Op het herhaald dichtbije geluid van een vreemde stem wendde 't paard z'n groote kop naar me toe. Natuurlijk, dat kan u denken, anders had m'n vader het tóch niet gedaan.... dat was in Haarlem.... hij kwam toen bij 'n anderen stalhouder daar in de buurt van 't Hout als we nou eens den weg uitkwamen, m'n vader en ik en hy zag ons aankomen al stond-ie met 'n wagen of viegelant achter z'n billen hij ging direct naar ons toe en dan lei-die z'n kop tegen m'n goed an." Toen ik reeds een heel eind verder was ge gaan zag ik even om de juffrouw stond nog op 't trottoir en aaide den kop van het bruine bierkarpaard. IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMUIMI LLERLEI Een winter aan de Zuidpool. In een vergadering van het «Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap" te Londen heeft de heer C. E. Borchgrevink onlangs een voor dracht gehouden over «de resultaten van de door Sir George Newnes uitgeruste Zuidpool expeditie". De heer Borchgrevink beschreef eerst de reis van de Soutbern Cross naar de Zuidpool en de vestiging van een nederzetting aan de Robertson-baai by Kaap Adair. Het schip keerde na de inscheping van de expeditie den 2en Maart 1899 naar Nieuw-Zeeland terug. De eerste expeditie die ooit een winter op antarctischen bodem doorbracht, bestond uit tien personen. Den 22en April deed de heer Borchgrevink de eerste poging om over het ijs, dat ongeveer 2JA voet dik was, in de Robertsonbaai te komen. De geheele baai is met steile klippen van meer dan duizend voet hoogte bezet. De expeditie verongelukte by'na en het gelukte haar slechts met groote moeite, naar Kaap Ridley terug te keeren. Men kwam tot de welkome ontdekking, dat er veel visschen en zeehonden waren; grootere dieren zooals poolvossen en ijsberen kwamen echter niet voor. Het stormde dikwy'ls zeer hevig; op meer dan een vierde gedeelte van de aan de Zuidpool doorgebrachte dagen woeien stor men, die een snelheid van 40 Engelsche mijlen en meer per uur bereikten. Op een van de vele tochten, die over het y's werden ondernomen, ontdekte de heer Borchgrevink een eiland, dat hij Duke of York-eiland noemde. De geheele kust werd onderzocht en een geologische verzameling van groote waarde aangelegd. Op den terugweg naar het kamp by Ridley in Augustus was de temperatuur het laagst: 52°F. ouder nul. In Augustus en September werden er veel tochten ondernomen, maar de groote hoogte van het land maakte het onmogelijk ver in het binnen land door te dringen; in de nabyheid van de Robertson-baai heeft het bv een hoogte van bijna 12.000 voet. Zeven weken lang werd een tweede kamp in de nabyheid van Mount Sabine betrokken. De instandhouding van de verbin ding tusschen de beide nederzettingen kostte groote moeite. Het bleek, dat zoowel het Duke of York-eiland als een ander geologisch zeer belangrijk district, dat de heer Borchgrevink Geikieland heeft genoemd, ry'k is aan delfstoffen. Den 15en October stierf de heer Hanson, kort na zy'n terugkeer van een der vermelde tochten. Hy' maakte de expeditie mede als zaakkundige wat betreft het opzetten van dieren en heeft haar groote diensten bewezen. In het begin wn 1900 was het weer aan merkelijk warmer geworden, terwijl de zee open was. Er werden nu tochten gemaakt in booten. Den 28en Januari kwam de Southern Cross weer terug met ijs en sneeuw bedekt. De overgebleven levensmiddelen en de ver zamelingen werden zoo snel mogelyk aan boord gebracht en den 2en Februari verliet het schip Kaap Ridley. Men landde aan den voet van Mount Terror; bijna waren de heer Borchgrevink en kapitein Jensen hier verongelukt. Zy'waren bezig, voorwerpen voor hun verzameling te zoeken,toen zy' plotseling een vreeeelijk gedruisch hoorden. Borchgrevink's eerste gedachte was, dat de overhangende rots, waaronder zy stonden, naar beneden kwam Doch spoedig bemerkte hy, dat langs den gletscher ten westen van de rots een y'sberg naar beneden viel. Deze kolossale massa viel met een oorverdoovend rumoer in zee en deed een golf ontstaan, die zich als een muur verhief en met groote snelheid de plaats naderde, waar de beide heeren stonden. Deze liepen zoo snel als zy konden naar het hoogste punt van het strand, totdat zij vlak voor den loodrecht opryzenden rotswand stonden. De golf bereikte Borchgrevink en slingerde groote brokken y's tegen zy'n rug, terwijl hy onder het koude water bedolven werd. Hy' slaagde er echter in, zich met in spanning van alle krachten aar. de rots vast te klemmen, zoodat hy' niet meegesleurd werd, toen de golf terugliep. Kapitein Jensen was het gevaar ook ontkomen. Verscheiden andere golven volgden op de eerste, maar geen enkele was zoo hoog als deze, die zich, zooals bleek uit de watersporen, welke zy op den rotswand had achtergelaten, meer dan 20 voet boven de hoofden van beide heeren verhief. Van deze plaats uit volgde de expeditie een Zuidelijken koers. De koude werd hoe langer hoe grooter. Den 16en Februari, toen men zich op 78°35' Z. B. en 195°50' O. 'L. bevond, werd er eene opening in de ysbarrière ont dekt. De heer Borchgrevink ging hier aan land en trok, begeleid door luitenant Colbeck en den Fin Savis, verder Zuidwaarts, totdat hij een breedte van 75°50' bereikt, het zuidelijkste punt, dat ooit door menschen betreden is. Nadat zy' zich weer hadden ingescheept, werd de terugreis aunvaard; den Isten April be reikte de expeditie Stewart Island. Onjnist begrii), In de Spectator bespreekt Wolfgang noch al eens de uitgekomen boeken. Nu héft hy' in het voorlaatste nummer, 21, onderhanden de aar1 dige, vlugge klucht van Brandt van Doorne «De spreektaalveredelingsbond." Hij zegt daar nu van o.a.: «voor dat doel (vereenvoudiging van de schryftaal n.l) fingeert hy een «bond", welker (sic!) leden aan de zuivere spelling zich houdend, der (sic!) lachlust ten prooi vallen van deKollewynianen en ander anarchistisch gebroed." Ja, je moet het maar durven zeggen, «gebroed, meneer, gebroed !!" En of dat nu professor, leraar, artiest is, wat dan ook, «gebroed zeg ik je, ik Wolfgang." Och, och, en ... e ... hebt u het stukje wel begrepen ? Nee, niet waar ? Geen sikkepitje er van, maar het moet de vereenvoudiging van ons schrijven verdedigen en u, Wolfgang, schrijft zelf alles behalve eenvoudig, dus... die spelling is 'en «Irokeesch brouwsel!" Leuk hè, die Irokezen er bij! Knappe koppen had je daaronder, vooral knappe brouwers l Maar wat 'n belezen man dan ook die Kollewy'nom z'n denkbeelden heel uit Ameriuka te halen. En hy' hoort tot het «gebroed" ! Dat klopt toch niet. Maar meneer Wolfgang wordt die «bond" wel belachelik gemaakt, omdat ze zich aan de zuivere spelling houden, («.zuiver" is natuurlik alleen die van De Vries en Te Winkel) ? Klopt dat wel met het stukje ? Leest u toch eerst eens beter! Of haspelt u ook al, net als zoveel andere mensen spelling en taal door mekaar ? Wel ja, daar hebben we 't al weer. Dat weet niet wat taal is en dat zit maar te schelden ! Wil ik het u eens even uitleggen ? Taal is de uiting van ons zieleleven in klanken en spelling is het groot aantal krabbeltjes waarin we die klanken aanduiden, bij benadering, meer niet! Logies is dus dat het aanduiden van die klanken zo nauwkeurig mogelik is, of', zoals De Vries en Te Winkel zeggen en willen, dat de spelling zich zoveel mogelik houdt aan het beschaafde Nederlands. Maar weet u wat onze voorvaderen nu ge daan hebben ? Die hebben ons het begrip, dat ons gesproken woord plat was en pas netjes werd als het op papier aangeduid stond, maar dan liefst 'en beetje zoals zij het niet spraken maar hun voorouders mischien,nu, dat wanbegrip hebben ze uit de klassieke schrijvers gedistil leerd en zo werden wy begiftigd, pardon ver giftigd met het begrip «schrijftaal" als iets apart-levends en toen moesten we ook wel spreken van 'en «spreektaal", net als tegenover «kunstbeter" geen «boter" maar «natuurboter" staat. En toen ze 't zover eenmaal hadden, werd 't ondergeschoven kind alle eer gegeven en de eigen dochter, nou die mocht haar fortuin op de straat vinden bij Jan Rap en z'n maat! Maar och hemel, onze voorouders leefden veel buiten en ja, daar was ieder keer de miskende taal te horen. Overal waar ze kwamen. Ze volgde hun in huis, en zei hun de dingen voor, maar dan deden ze toch maar net of er niets was, vooral als er wat te betogen viel, deftig zie je, als burgemeester Dikkerdak. Wolfgang stelt dat zo voor, zelf! «Onze vaderen en die hun noch trouw bly'ven in spreken en spellen (N.B. ! de man heeft nooit oude drukken van Vondel, Hooft of wie ook vergeleken ! Hy praat er maar op los '.) hebben in de spreektaal (zie je wel ? !) nooit die en's laten hooren (nooit! hoor je. De geleerden weten dat noch zo zeker niet, denk maar aan 't Vlaamse 'wen .'), waaraan deze klucht is geregen, ja, gingen in het verwaarloozen (let wel!) er van soms verder dan velen onder de puristen (voorbeelden liefst!) lief was (zulke stoute voorvaders! En dan maar 'n deftig gezicht zetten ! Wel ja : Piet Paalfjens had wel gely'k : (Want deftig wel kunnen wy kyken, En wys, en vervelend ook, doen, Maar van büinen, och, even prettig En dwaas nog zy'n wy als toen.) Het lag in den aard van de traagtongige (N.B!) Hollanders, om als zy spraken, uit eigen be weging de spelling te vereenvoudigen." Juist en daarom zijn nu alle Hollanders er voor om het met de pen ook te doen, niet waar ? ! Geen kwestie van! Schrijftaal zie je ... nou ja, dat weten we nou wel. Maar ziet u, meneer Wolfgang, dan moest u toch ook eigenlik meer luisteren naar die onschatbare woorden die uw lieveling, de schryftaal, op papier zet, dan moest u eens een bladzy van u zelf luidop voorlezen net als die er staat! U hebt de taal, pardon de spreektaal, toch de straat op gejaagd. Nu, dat, dat verbeteren van hun taal naar het geschreven woord, zie je, zó, dat ze dus al die en's b.v. gingen uitspre ken, dat wou «de spreektaalveredelingsbond", waarvan Brandt van Doorne de schepper is. Och leest u het stukje nu noch eens kalm over en mischien vindt u het niet meer «praematuur (brr !), brutaal (brrrr :) onwaar (brrrrrr !)" SAQITTABIÜS. Het W m B, Vetli wer Mie. By de beoordeeling van dit werk in No. 1200 moet P. G. W. zich vergist hebben als hy «in die krasse uitdrukking slechts een afspiegeling ziet van de goede meening, welke hy (Veth) van zich zelven koestert." Immers Veth zegt op blz, 10 en 11: «Europeanen, die als ik ns den vloek moet dragen, te ademen in de atmosfeer van Indië, weet dat ik alles heb meegeleefd, wat gy meeleeft, dat ik even als de slechtsten onder u in de «zwartste krochten" ben afgedaald, dat ik me heb schuld»/ gemaakt aan de ergerlijkste indische af dwalingen, dat ik soms maanden lang het gemeene niet zag, wanneer ik greep met grisse hand, wanneer ik loenschte met heeten blik" en iets verder: »Ik heb in Indi niet de rol vervuld van een heilige en ik kom niet om u van een ivoren toren uit, te be schimpen wegens uw zwakheden en slechtheden." Op blz. 253 en 254 nog deze beves tiging: «de verloren indische jaren," de lethar gie bracht verslapping en domme berusting", «Altijd een verder zinken in den indischen poel", »Mvjn ziel, myn bloed, mijn lichaam, alles begon te verindischeri', «De crisis was voorby; de indische tyfus geleden. Ik herstelde langzaam" *). Het is duidelijk. De poging om Veth's boek te verzwakken door middel van de tegenstelling: omdat Veth van zichzelf denkt, dat hy' zoo goed is, daarom vindt hq Indi slecht die poging is mislukt. Ook het beroep op de slechte menschen hier, maakt die in Indiëniet beter en om Multatuli aan te halen als een bewy's, dat men in Indiëniet volslagen ontaardt, dat is een zonderlinge greep. Men zal mij overigens wel willen gelooven, als ik zeg dat ik geen party kies, maar dat ik als ik dan toch kritieken lees ze liever wat beter gemotiveerd zie. A m s t., Juni 1900. J. VRIESENDOKP, *) De cursiveering in de aanhalingen uit Veth is van mij.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl