De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 15 juli pagina 2

15 juli 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDËRLAND. Na. 1203 king van het Marinedepartement gesteld moet worden. Zulk een e politiek zou zeer zeker eene ?wijze politiek «\jn en dat kan niet gezegd norden van de tegenwoordig in zwang irjnde «gewoonte", die goed beschouwd immoreel genoemd zou kunnen ivorden. f Ook directe baten". Boor de meest uiteenio opende richtingen op politiek gebied is de indiening van het wets ontwerp tot wijziging van de artt. 4 en 28 der Indische Comptaoüiteitswet, zooal niet toegejuicht dan toch met sympathie begroet. En terecht. Moge ook al net door het ont werp gehuldigle beginsel sedert lang in praktjjk zijn gebracht, wetteljjke sanctie daarvan en dientengevolge zekerheid, dat, ook in geval na. rjjk vloeiende Indische middelen deze niet meer door het moederland zouden worden aan' gesproken, ontbrak tot dusver nog. Is echter thans da toestand zooals hy' wezen moest, m. a. w. *vjn thans de voordeelen, ver bonden aan het bezit van onxe K jloniën, alleen indirecte en moet, wat hieruit zou voortyloeieu, het moederland geacht worden te voldoen aan den blijkens de memorie van toelichting ook door den minister van Koloniën gestelden eisen, dat de kosten, welke het gevolg zyn van zijne positie als Euloniale Mogenheid, ook door dat land gedragen ? Menigeen zal wellicht denken dat die ideaal toestand reeds bf staat sedert het laatste batige slot ten voordeele van het Rgk in Europa is aangewend. Het kan daarom van nut zijn de aandacht te vestigen op enkele nog bestaande directe baten voor 's Rvjks schatkist, die in totaal een niet onaanzienlijk beirag vertegenwoordigen. In art. 13 der in dit jtar vastgestelde al?emeene bepalingen betreffende de aanschaffing van goederen voor 's Rüks overaeesche bezittin gen 1) is bepaald dat aan de aannemers wordt ?in rekening gebracht zoowel bij openbare aan besteding als bij onderhandsche aanschaffing o.a. de kosten van het zegelen en registreeren der contracten en der eventueel daarbij behoorende bescheiden en % pCt. leges, bereiend over de aannemingsspm. 2) Het recht van registratie bedraagt K pCt. van het vaste of geraamde bedrag der aanne mingssom en even zooveel voor de borgstelling. Wanneer nu het Departement van Koloniën eens opgaaf deed van de baten, die tengevolge van genoemde bepalingen in 's Rijka schatkist vloeien, dan zou zeer zeker blijken dat zij een niet onaanzienlijke bron van inkomsten vormen. Uit ofdcieele bescheiden kan men dit trou wens tot op zekere hoogte nagaan. Op blz. l van het verslag der Algemeene Rekenkamer betreffende de controle over de Indische geldmiddelen gedurende het jaar l "95 3) vinden wij aangeteekend dat in 1891 ten behoeve van Nederlandsch-Indiëvoor ruim ?2.100000.?ingevolge contracten van open bare aanbesteding en voor ruim ? 4 £00.000, ingevolge ondershandsche contracten is geleverd. Laten wy de opbrengst van het zegelrecht van contracten en bevelschriften buiten beschou wing en nemen wg aan dat bij het sluiten van elk contract borgstelling vereischt wordt 4), dan zal de uit voornoemde bepalingen voort gesproten bate voor 's Ryks schatkist in 1891 ? 126.000.?hebben bedragen terwijl die bate onder de thans geldende bepalingen ? 110.250. zou beloopen. In naam wordt dit bedrag door de gezamen lijke aannemers betaald; h t is echter duideIgk dat het in werkelijkheid ten laste der Indische begrooting komt. Een andere bron van inkomsten voor het Rijk in Europa, ten koste alweer van NederlandichIndië, spruit ook voort uit den verkoop van gouvernemenUproducten hier te lande door de Nederlandsche Handelmaatscbappij. Die producten worden in openbare veiling verkocht en bg een dergelrjken verkoop is steeds ?üpCt. registratierecht van de opbrengst ver schuldigd. Is die opbreagst dus bvb. ? 18.000/00.?5), dan zal het te betalen recht de niet geringe gom van ? 135.000.?bedragen. Nu is wel is waar het registratierecht geen zuivere belasting, daar in dat recht is begrepen een zekere ver goeding -voor bewezen diensten, doch die ver goeding kan in vergelijking van het bedrag van het geheven recht zeer laag worden getaxeerd. Het staat alzoo vast dat nog belangrijke directe baten voor de Nederlandsche schatkist ten koste van Indiëworden verkregen. Mag die toestand nu worden bestendigd? Met de memorie van toelichting op het we'sontwerp in de h»nd, meenen wij die vraag ontkenner d te mogen beantwoorden. Aan het slot dier memorie wordt door den minister, zeer terecht, gezegd dat zoowel Neder land als Indiëelk zijne e'gen huishouding moet bekostigen en dat wat in elk dier beide ge deelten van dm Staat is opgebracht, ook ten bate van dit gedeelte nviet worden besteed. uit dit beginsel mag, dunkt ons, wel worden afgeleid, al volgt het er niet direct uit, dat geen belasting ten bate van de Nederlandsche mid delen mag worden gelegd op uitgaven noch op inkomsten ten behoeve van Indi Het is toch al te dwaas dat war neer bvb. de noodzakelijkheid eischt dat voor Indiëeen uitgaaf worde gedaan van ?2.000.000.?voor de aanschaffing van nieuwe geweren en patro nen 6), daaraan voor de Nederlandsche schat kist een voordeel verbonden is van ? 35.000.?! Indertijd heeft men ingezien dat de billijkheid medebracht dat de bedrijfsbelasting welke wordt betaald door in Nederland gevestigde naamlooze vennootschappen, die haar bedrijf geheel of ten deele in N.-Indiëuitoefenen, voor een gedeelte aan de geldmiddelen van Indiëwerd uitgekeerd. 7) Moge de hiervoor vermelde opmerkingen strekken om er evenzeer de billijkheid van te doen inzien om het besproken registratierecht of tot een minimum te beperken t' het grootste deel d»r opbrengst aan de Indische middelen te restitueeren en verder de legesheifing te doen vervallen. Den Haag, 26 Juni 19.CO. Een Opmerker. l) Uitgaaf Gebroeders van Cleelï's Gravenhage. 2) Onder vigueur der algemeene bepalingen, vastgesteld in 1883 moest bovendien rog 14, pCt. leges worden betaald over het bedrag van iedere betaling. 3) Bijlagen Handelingen 1696/7 (215, 1?2). 4) Of dit altijd het geval is, is den schrijver dezer opmerkingen onbekend. 5) Zie raming der middelen van Neder landsch-Indiëvoor het dienstjaar 1900. 6) Memorie van toelichting aoofdstuk I Nederlandschlndiëdienst 18%. 7) Wet 9 April 1697 (SM. No. 84) Eindexamen Gymnasia. De Nederlandsche natie wordt weder erbarmelijk geteisterd door de periodiek terugkeerende examenkoorts. Aan het Middelburgsch Gymnasium werden dezer dagen van de 8 examinandi 5 afgewezen en l na een herexamen toegelaten. Aan de toevallige omstandigheid, dat ik, curator aan dat Gymnasium, tevens huisdoctor ben in 5 gezinnen, bij dat examen betrokken, ontleen ik het recht om mij zei ven eenige bevoegdheid te geven, om over den uitslag van dat examen een oordeel uit te spreken. Op den voorgrond sta, dat ik geen enkele persoonlijke handeling wraak, dat ik mij integendeel ten volle overtuigd houd van een eerlijke en nauwgezette plichtsbetrach ting zoo bij bij examinatoren, docenten als examinandi, maar dat ik als medicus ten strengste het stelsel veroordeel, waarnaar tegenwoordig onze jongelui worden voor bereid voor en onderzocht bij het examen. Van de 8 nu onderzochte jongelui zijn 2 meer dan gewoon begaafd en kunnen dus buiten beschouwing blijven. Van de G anderen werd l na herexamen toegelaten, werden 5 afgewezen. Deze hadden alten in de laatste maanden voldoende cijfers, dob berend tusschen 3 en 4Vs. terwijl 5 het hoogst bereikbare 1) cijfer is. Waar ik voor 4/5 deze jongens gedurende jaren heb leeren kennen in hun doen tn laten, in hun ge heel huhelrjk leven, waar ik mij heb kunnen overtuigen, dat zrj volkomen normale her sens hebben, dat zij allen ijverig hebben gewerkt, zich evenmin hebben overge geven aan buitensporige sport of aan een praecox studentenleven, waar ik maan delijks hunne vorderingen heb kunnen beoordeelen, daar verklaar ik, dat deze jongena volkomen rijp zijn voor het uni versitair onderwijs en dan acht ik mij door die jaren lange waarneming beter bevoegd tot dit oordeel dan de knapste hoogleeraar, die slechts over zooveel uren beschikken kan in ongunstige omstandigheden als mij jaren gegeven zijn onder gunstige vooiwaarden. : Twee fouten zijn mijns inziens de redenen van deze ongunstige resultaten: de eerste en voornaamste is zeker deze, dat de eisenen van het examen te hoog zijn voor normaal gevormde hersenen, een fout, die, vooral na eene afwijzing als deze, allernoodlottigst op het onderwijs, ook in de lagere klassen, moet inwerkentEindfxamen is het spook,") dat leeraren en leerlingen zenuwachtig en onrustig maakt, eindexamen is de prikkel, l die dag aan dag en bij ieder maandelijksch' onderzoek de jongens wordt aangewreven,, die dreigt alle vrije studie te belemmeren» en het gymnasium te verlagen tot de grootst! mogelijke africhtingsschool. Hoe schaarscbj treft men ze rto/ aan, die ouden van dagen,: die indertijd met geen eindexamen bezwaard, Horatius leerden lezen om de schoonheden \ van Horatius en die u thans nog heele ? strophen uit zijn Oden kunnen voordragen ! j Hoe waar schetste reeds vele jaren geleden Prof. Finkelnburg2) den toestand van den met arbeid o verladen f ymrasiast: »yf, door »telken:i en telkens zijn eerzucht te prik«kelen, gelukt het, hem op de hoogte te »hpuden en dan wreekt zich deze overspan ning der hersenen door een vroegtijdigen »stilstand of achteruitgang of de knaap »geeft het hem gestelde doel als onmooglijk »te bereiken op, legt zich neer bij een on»verschillig achterblijven en treedt later »met gebroken zelfvertrouwen het leven in." Wie kan die slachtoffers niet aangeven uit zijn naaste omgeving? En eenige regels verder:» Aan overvoe ding met onverteerd weten, aan geestelijke «indigestie gaan vele. ook van nature goede »hoofden, te gronde. Het voortdurend leeren »van details kweekt geestelijke myopen. »De kolossale vlucht, die de natuurweten»schappen genomen hebben en aan wier «invloed zich bijnageen enkel beroepsgehied »kan onttrekken, eischt zonder twijfel meer »van den algemeenen ontwikkelings grond»slag, terwijl aan de andere zijde de ruil »op allerlei gebied zoowel voor't geestelijke »als materieel belang een grootere nood zakelijkheid van 't leeren van levende «vreemde talen met zien brengt. «?Hiertegenover stelt, t chter onze generatie «geenszins een daaraan gtëvenredigd sur»plus aan geestelijk arbeidsvermogen, en «daarom is het misschien tijd eens ernstig »na te gaan, wat van de vroegere eisenen »nog is gemotiveerd gebleven, n.l. in hoe»verre het vasthouden aan het Jeeren van »twee doode talen nog is te verdedigen. «Bij alle piöteit voor deze talen, die als «klassiek gewaad steeds dienden voor de «ontwikkelingsphase van onze geestelijke «beschaving, moet men toch vragen, of het «wel mogelijk is, een eenigszins loonend »doel te bereiken door de studie dezer twee «talen, zonder nadeelige terug zetting der «voor het leven noodig te weten vakken »en zonder verwaarloozing der gezondheid. «Men onderzoeke toch eens ernstig en «zonder in de war gebracht te zijn door de «tradities van de «Republiek der Geleerden", «die nog een goed deel gilde ijdelheid aan«kleeft of de 4 a 5000 uren door onze «gymnasiasten aan het grieksch leeren be«steed, een ook in de verte zelfs loonend «voordeel zijn voor de algemeene geestelijke «ontwikkeling of voor den rijkdom van «positieve kennis of hier niet veel rneer «een luxe-uitgaaf plaats vindt die slechts «past op het budget van bijzonder begaaf«den of voor een bijzonder beroep «die echter bij de tegenwoordig algemeene «toepassing bij alle naar hoogere ontwik«keling strevende jongelieden, een dub«bele bron van oppervlakkigheid en bena«deeling der gezondheid worden moet." Het is reeds meer dan 20 jaren geleden, dat deze woorden geschreven werden door den grooten heuro-patholoog en nadien heeft zich over dit onderwerp in tijdschriften en couranten een heele literatuur ontpopt, maar wij zijn nog niets gevorderd. Wel heeft men getracht door eene schei ding in de twee hoogste klassen een brug getje te maken voor de toekomstige medici en philosophen, maar dat is spoedig veel te wrak gebleken. Bij de belangrijke uit breiding der natuurwetenschappen kan men 1) Alleen in wiskunde was bij een paar jongelui het cijfer onvoldoende 2 , doch dat kan ook buiten beschouwing blijven, daar zij zich den laatsten dag terug trokken en in wiskunde niet mondeling geëxami neerd zijn. '2) G. f. o. a. Hygiënische Bladen, 1803, bl. 102. wel aannemen, dat de vroegere klassieke vorming voor aanstaande medici vrij wel onmogelijk is geworden. Zoo die enkele uren aan natuurwetenschappen gewijd den aanstaanden medicus al geen nadeel biengen, voordeel doen zij hem evenmin. Ook heeft het Eraamiaanscb Gymnasium in een adres aan de koningin-weduwe in 1893 getracht aan die scheiding een gror.tere beteekenis te geven en de hoogere klassen zoowel A als B van eenigen luxe-arbeid te ontlasten, maar evenmin zonder resultaat. En zoo wordt steeds voortgedraafd in een richting, die.tenzi; voor bijzonder begaafden, het intellect eer moet schaden dan voordeel brengen. Een tweede fout en tevens een voor de examinandi hoogst onbillijke regeling is wel deze, dat zij niet naar dezelfden maatstaf beoordeeld worden. Men spreekt onder hen algemeen van de strenge en van de humane commissies, en inderdaad staat men als curator dikwerf' verbaasd, als men jongens ziet slagen, die tiet te best stonden aan geschreven, anderen daarentegen ziet vallen, waarvan men de beste verwachtingen had. Ook in dit opzicht geen verwijt aan de examinatoren, die gewis geheel naar ge weten en overtuiging handelen, maar die in opvatting van de hun opgedragen taak uit den aard der zaak moeten verschillen maar wel een verwijt aan de regeering, die een dergelijk stelsel blijft huldigen. Hoe spoedig is men er bij de artsaxamens van teruggekomen, en thans, nu reeds zoo vele jaren de candidaat artsen in de ge legenheid gesteld zijn om om zich door hunne docenten te laten fxamineeren, is inij nimmer een enkel feit ter oore gekomen, dat eenigzins zou kunren wijnen op per soonlijke bevoorechting en heeft het arts examen, dat zooveel grooter bevoegdheid geeft, zijn karakter van gestrengheid en eerlijkheid ongeschonden bewaard. Men zou een groote verantwoordelijkheid laden op docenten en curaioren, indien men de uitreiking van het diploma in hunne handen stelde, en toch geloof ik, dat zulks de beste oplossing is. Dat ook hierbij misbruiken en corrupties kunnen voorkomen, ontken ik niet, maar een onfeilbaar stelsel bestaat nu eenmaal niet en ik heb nog genoeg vertrouwen in de eerlijkheid der viri docti om aan te nemen, dat zulke afwijkingen totdegroote uitzonderingen zouden behooren. Men be denke, dat deze fout zoo wat omgekeerd evenredig zal zijn aan de belangrijkheid eener gemeente en dat in kleine gemeenten, waar persoonlijke invloeden en grieven zich doorgaans het sterkst doen gelden, in den repel geen gymnasia bestaan. Trouwens het beginsel, om den uitslag aan curatoren op advies van docenten over te laten, geld reeds bij de overgangs-exarnens, en mijne veeljarige, persoonlijke ondervin ding raadplegend, durf ik met beslistheid verklaren, dat nimmer eenige verdenking van persoonlijken invloed op het oordeel van curatoren recht van bestaan heeft gehad. Wat ik in bovenstaande regelen heb neergelegd, is niets nieuws; het zijn voor velen overbekende zaken, maar de ongun stige uitslag van het eindexamen en de overtuiging, dat velen in den lande mijne meening deelen. heeft mij opgewekt ander maal orj deze grieven de aandacht te vesti gen. Wil men tocb bij den tragen gang onzer wetgeving eenig doel bereiken, dan brenge men steeds nieuwe bouwstoffen aan: tandem fic surculus arbor. Want inderdaad moet, materieele belangen nog daargelaten, onder de tegenwoordige rege ling ons onderwijs in klimmende mate schade lijden. Middelburg, 9 Juli 1900. Dr. J. P. BERDENIS v. BERLEKOM. LicbaanKstraflön in de school. Naar het schijnt is het wenschelijk nu en dan een err.stig woord te ze^en over het on geoorloofde van lichaamsstraff-n bij 't onderwijs; van het slaan in de school," zooals de leer lingen zelve het gewoon zijn te noemen. Want van tijd tot tijd wordt het wel i ens vergeten, dat d t roede a s tuch'middel een ongeoorloofd mid del is. En bij de w< tenschap, dat b.v. in Duitschland volstrekt niet met de lichaam-straffen is afgerekend en afgedaan in 't onderwijs, behoeft het zelfs niet te verwonderen, indien er ook ten onzent nog voorstanders zijn van gelijk vormige tuchtrniddelen. Wat niet wegr.ee.nt, dat in de Nederland che scholen niet mag geslagen worden. Wie lichaamsstraffen toedient aan de schooljeugd, stelt zich bloot aan velerlei onaangenaamheden, en aan t zelfverwijt, dat hij de verordeningen overtreedt der gemeente, in wier dienst hij is werkzaam gestild. Is het niet nog zeer onlangs gebeurd, dat een leeraar aan eene irrichting van voortgezet onderwijs hals-over- hoofd zijn onb-lag temen moest, omdat hij een zijner letrlingen efnige klappen had toegediend, die wat te erg waren aar gekomen? En is er niet, dezer dagen r og, ergens eene onderwijzeres in opspraak gekomen, omdat zij eene har. r leerlingen zóó had getuchtigd, dat de officier van justitie er zich mede bemoeien moest. 1) Wezenlijk, het is hoog lijd, dat over het ongeoorloofde van Iic:.aam8straffen op school," nogmaals het noodige wordt gezegd. Aan aller, die in dfzen het recht van leiden, of zeifs wel van bevelen hebben, zij de quaebtie ten ern stigste toegerekend. * * * Bij ondervindirg weet ik, hoe lichtelijk men er toe kan kernen, een lastigen knaap een tik te geven, en een babbelziek meisje, dat achteromzit om al laar nieuws aan een be langstellend publiek op de bank achter haar te vertellen, een duwtje tegen den schouder om haar weer in eene behoorlijke houding te brengen. Maar indien het slechts bleef bij dien tik en dat duwtje. Eilieve, daar is niets, wat zoo spoedig cpschiet als onkruid in 't vroegjaar! Wat ik mededee'en wou, is al heel lang geleden; rceer dan 35 jaar. Ik was in de maand Januari als hulponderwijzer van 18 jaren aan eene stadsbiirgerschool werkzaam gesteld, en begon naar behooren ia te zien, dat er, voor 't practifche gedeelte mijner taak, nog heel wat te doen was, eer ik eene klasse van 50 kinderen in orde kon houden, Ik was op eene soort van onderwijzers-kwecfcchool gevormd: veel theorie en eigen studi,», rnaar weinig practischo oefening in de school: om de zes weken, tel 1) Gelukkig heeft bet onderzoek aan 't Hebt gebracht, dat de onderwijzeres, wier kastijding den dood van 't kind heette veroorzaakt te hebben, aan dien dood geene schuld heeft. kens re week, en alleen gedurende het laatste btudiejaar, werden we voor de klasse aan den arbeid gezet. Het slaan als tuchtmiddel" kwam niet voor; de onderwijzers deden het niet: ik had nooit een tik of een duwtje zien geven, toen ik mijne loopbaan al» onderwijzer ter stadsburgerschool bovenbedoeld begon ! Eerst zag ik wel een beetje vreemd op, dat al de onderwijzers, die mij in deze school ten voor beeld wtren, en de hoofdonderwijzer in de eerste plaats, voortdurend bij lichamelijke tuchtigingen der kinderen heil zochten en heil vonden. Ieder der meesters'', zooals de scholieren ons des tijds liefst noemden, bad, als wapen om de orde te handhaven, een stokje te zijner beschikking, dat hij bijna nooit uit de hand legde, en zeker iederen schooltijd d enst liet doen ter tuchtiging van ongezeggelijke knapen of... meii-jes l Het duurde geen week, of ik bad een gelijksoortig strafwerktuig, zoo goed als de beste. Eerst chuchter, en na eerie week of zej even over moedig als de collega's, deelde ik de noodige kastijdingen rond. Kens op een Zaterdagmorgen sloeg ik naar een jong' n, die van zijne plaats geloopen was, en ik slo!lg rog noor in de be dwelming mijner gramschap, toen de knaap, in zijne haast om weg te komen, uitgleed en met het hoofd tegen de bank hom-de, tirwijl hij zich geducht bezeerde en hevig bloedde. Toen ik tot bedaren kwam, voelde ik mvj een misdadiger, ofschoon mijne mede onderwijzers zeiden, dat ik in mijn recht was. In mijn recht l Ik wist wei beter l En ik wist ook, wat mij te doen stond. Toen om twaalf uur de school uitging, haastte ik mij met kloppend hart naar de woning van den knaap. Ik vraagde zijn vader te spreken, vertelde hem alles, en verzocht hem en zijn kind vergiffenis. En met die vergiffenis b 'n ik naar huis gegaan. Ik heb sedert nooit weer heil gezocht in lichamelijke tuchtiging. Toch ben ik na de nvegedeelde historie nog vvjf jaar bij 't lager onderwijs werkzaam gebleven, en heb sedert meer dan dertig jaren dienst gedaan als leeraar eencr hongere burgerschool of gytinasium. De ondervinding heeft mij ge leerd, dat het slaan in de school" niet alleen vermeden kan worden, maar ook, dat het de vindingrijkheid vermindert van den onderwijzer of leeraar: de vindingrijkheid, bedoel ik, die de zedelijke tuchtmiddelen vermeerdert en ver edelt. * * * Doch al ware er niet zooveel onheil van de lichamelijke tu< htiging te verwachten, als er wezenlijk en telkens opnieuw door ontstaat, dan nog moest de school zich aan het verbod der overheid houden : er mag niit geslagen" u-orden! Met name hebben Burgemeester en Wethouders van Amsterdam ik noem maar de overheden van dez« stad, want hun voor beeld is zeker ter navolging niet ongeschikt! nog zeer onlangs in eene circulaire aan de onderwijzers in dienst der gemeetite, over de zaak in (juaestie met nadruk hunne meening gezegd. Er was iets als eene waarschuwing in de woorden van Burgemeester en Wethouders tusschen de regels te lezen. Wie de beteekenis van diergelijke circulaires verstaat, die krijgt het gevoel, dat Burgemeester en Wethouders zeggen willen: mijne Heerer, laat dat ellen dige slaan in de school nu eens eindelijk ophouden, en dwing ons niet tot krasser maat regelen, want wezenlijk, daar zijn er wel onder u, die zouden moeten vreezen voor het bekend worden hunner daden, als er eens een nauw gezet onderzoek geschiedde". * * * Maar is het slaan in de school" in de soede s*ad Amsterdam dan erger dan elders V Ik geloot het niet; wie de kaart van het land kent, weet ook wel beter. Niet te Amsterdam alleen, maar op te veel scholen elders, in veel te weinig plaatsen niet, wordt licbaamsstrafon>-er de tuchtmiddtlen bij 't ond' rwijs toegepast Niet overal zóó, dat men gevair loopt te eeniger tijd den officier van justitie in de school te krijgen ; zelfs niet zóó, dat er ;ichamelijke tuchti gingen, die de draagkracht der kinderen over schrijden, worden aangewend; maar wel zóó, dat lichaamsalraf maar al te veel in de plaats treedt van redelijke en zedelijke opvo dingsmiddelen. En het komt ook vo r, in meer dan ne school, dat er door sommige onderwijzers zeer geducht wordt geslagen ; er zijn er, onder de opvoeders der lagere school, die te dezen opzichte ten ergenis zijn der mede-onderwijzers in het aangrenzende lokaal. En, om de vo!le waar heid te zeggen, daar zijn zelfs hoofden van scho len, misschien zelfs Amsterdam, die zicïi niet zou den weten te redden, indien Burgemeester en Wetbo'iders zich soms door eene er quête mochten wenschen op de hoogte te stellen van den omvang der verkeerdheid. Doch laat dit blijven ; niet om iemand, wien ook, die zich in dezen schuldig voelt, eensklaps te komen beschamen, is het bovenstaande gezegd. Maar wél, en met al den ernst, dien de zaak verdient, om allen, wien 't aangaat, te verzoeken, zich zelven te herzien, en het slaan op school" \olkomenaf te schaffen. Aan die onderwijzers, voor wie lichamelijke straffen in de school tiet bestaan, een eere groet. Hun arbeid staat boven onze bedenkingen l X. Geen crisis. In een groote stad leeft men snel en te sneller, naarmate groote wereldgebeurtenissen de aandacht in beslag nemen. Zelfs wat er in eigen omgeving is gebeurd, een ramp die ons pijnlijk aandeed, wordt al zeer spoedig vergeten, omdat het zenuw achtig leven van onzen tijd, dank zij de hulp van de versnelde gemeenschapsmid delen en vooral van de telegraaf, die de afstand heeft vernietigd, ons eiken dag nieuwe emoties brengt, waardoor wij bijna van minuut tot minuut kunnen medeleven, hier een worstelstrijd van twee kleine vol ken tegen het kapitalistisch Imperialisme, daar het woedende verzet van een in zijn oorspronkelijke beschaving sinds eeuwen versteende groote natie tegen het moderne leven der Westersche volkeren, die, zooals dat altijd gebruikelijk was, hun veroveringszucht voeren met de vlag van het christendom in top. Wie herinnert zich in onzen microcosmos nog, toen voorleden jaar hier in Amster dam achtereenvolgens in aanbouw zijnde huizen zijn ingestort, den strijd, die daarove-r in den gemeenteraad werd gevoerd, hoe deze bijna tot een kabinetscrisis aan leiding gaf', en hoe een hoogleeraar in de sociaal-economie, die er zich op beroepen kon wethouder van Publieke Werken te zijn geweest, zich ook in de zaak moeide, waardoor de positie van den inspecteur van het bouwtoezicht, dien hij, als een hen haar kiekens, onder zijn vleugelen naai, er niet beter op werd. Wie zich de moeite zal willen getroosten om in het nummer van l April j l. het artikel »Een crisis?" na te lezen zal daarin zien, dat in de zitting van2lMaartjl.de raad met 22 tegen 12 stemmen weigerde de stukken betreffende het instorten der huizen in de Pieter Nieuwlandstraat, zooals de voorzitter voorstelde, voor kennisgeving aan te nemen, door welke weigering hij niet meeging met de conclusie van B. en W., in hun missives neergelegd, dat de inspecteur van het bouwtoezicht zich vol doende omtrent de voorgelegde teekeningen, door den heer Bleijs gewraakt, had ge rechtvaardigd. ? Toen dit votum was uitgebracht, zeide de voorzitter: »n a g e g a a n zal wor den w at de gevolgen van deze stemming zij n." Wegens het staken der stemmen over het tweede deel der motie-Heineken, kwam de zaak in de zitting van Woensdag, 28 Maart, nog eens aan de orde en nadat de raad het door den heer Bruinwold Riedel gecastigeerde tweede deel der mot ie-Hei neken, nu luidende: »degemeenteraad ver klaart, dat de wijziging van het bouwtoe zicht sedert 1895 onvoldoende is gebleken" met 24 tegen 18 stemmen had aangeno men en B. en W. het derde deel: »acht een hervorming van dat bouwtoezicht alsnog noodzakelijk,'' overnam, wilde de voor zitter, zonder echter mede te deelen wat de gevolgen van de stemming der zitting van 21 Maart waren, alsnog een verkla ring aan den raad ontlokken, waarbij het dagelijksch bestuur zich, als gedechargeerd, zou kunnen neerleggen. Daarop volgde de bekende opmerking van den heer Zee handelaar: dat het nu toch van den raad te veel gevergd was om een motie van ver trouwen te erlangen. »Men moest het er nu maar bij laten," De voorzitter antwoorde toen: ik zal de w oor d en van den heer Zeehandelaar in ernstige overweging nemen. * * * Na dien tijd hebben we van de zaak niets nieer gehoord. Alleen werden we er onlangs aan herinnerd door het proces, dat tegen den eigenbouwer Vlaanderen, die de huiz n in de St. Willebrordusstraat bouwde, bij welker instorting een menschenleven te betreuren was, voor de rechtbank werd gevoerd, rnaar die van schuld in deze werd vrijgesproken; op nieuw werden nij er aan herinnerd, toen 25 Mei j.l. een mis sive in het Gemeenteblad verscheen, waarbij weid overgelegd het rapport der drie des kundigen door den rechter commissaris be noemd, in zake de vier in aanbouw zijnde en op den 19den Januari j.], ingestorte perceelen aan de St. Willebrordusstraat. Het rapport zelf evenmin als het rap port dat door het Bouwtoezicht in deze moet zijn uitgebracht, kwam niet officieel onder de oogen van het groote publiek. Op den 12-len Juni, vermoedelijk een gevo'g van bovengenoemde «ernstige over weging''', werd echter in het Gemeenteblad een voordracht opgenomen, waarin B. en W. naar aanleiding van het door hen overgenomen derde deel der motie-Heine ken de vraag stellen: »Kan thans reeds de hervorming van het bouwtoez:cht wor den ter hand genomen ?'' Dit kan volgens hem eerst voor goed gebeuren, wanneer gebleken zal zijn, of de thans in concept aanwezige en nog nader in te dienen verordeningen al of niet in werking zullen treden. Eerst daarna zal, waar in ieder geval het aantal ambtenaren van het Bouwtoezicht behoort vermeerderd te worden, een oordeel mogelijk wezen over de hoegrootheid der uitbreiding, welke eischen aan de nieuw te benoemen ambte naren zullen moeten gesteld worden, welke hun werkkring en bevoegdheden zullen zijn enz. Maar dan komt de volgende mededeeling: Doch hoe het thans visreerende Hoofdstuk IX der Algemeene Politie-Verordening ook zal worden gewijzigd en hoe ook de technische voor schriften, van Gemeentewege aan de bouwers te geven, zullen luiden, vaststaat, dat de be oordeeling van de talrijke nieuwere wijzen van constructie en van de nieuw in zwang komende bouwmaterialen, evenals de adviezen door Let Bouwt >e?icht aan welken tak van dienst ook htt toezicht op de Inrichtingen die onder de Hinderwet vallen, is opgedragen, betreffende de voorwaarden aan. tal van nieuwe industrkën en wijziging van bestaande op te leErger, drin gend eischen, dat aan het hoofd van dien diensttak sta een man van erkende wetenschappelijke bekwaamheid, bovendien toegerust met beproefde ervaring. Deze maatstaf mag billijkerwijze aan den Inspecteur van het bouwtoezicht niet worden aancelegd. uit de practijk voortgekomen, heeft hij bij de beslaande verordening getooid de rechte man op de rechte plaats te zijn. Hij is gebleken te zijn bekwaam, ijverig en, wat veel zegt, onafhankelijk tegenover wien ook. Dat hij zich daardoor veel vijanden heeft gemaakt, ligt in den aard der zaak, doch is tevens bet bewijs zijner getrouwe plichtsvervulliD?. B. en W. denken er daarom niet aan, dezen ambtenaar run zijn functie te ontheffen 1). Voor de eischea, thans aan het hoofd van het bouwtoezicht te stellen, is evenwel eene breedere opleiding en ontwikkeling noodig, dan hij heeft kunnen ge nieter. De meerderheid van het College van B. en W. is van oordeel, dat het onder de gegeven om standigheden, het beste zal zijn zoo spoedig mogelijk over te gaan tot de benoeming van een loofd-inspecteur van het Gemeentelijk tiouwtoezicht, dia aan de eischen van weten schappelijke bekwaamheid kan voldoen en de noodige practische ervaring bezit. Het zal uoodig zijn, ten einde den geschikten persoon te vinden en reeds dadelijk aan het nieuw te scheppen ambt het L0;>dige aanzien te geven, liet salaris van dezen hoofdambtenaar niet te laag te stellen. Het voordeel van deze organisatie van boven af zal zijn, dat de te benoemen fuuc1) Wij cursivetren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl