Historisch Archief 1877-1940
N*,:1204
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar » 0.12J/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 22 Juli.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KTJDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma.
I N H O D D.
VAN VEBBE EN TAS NABIJ: Interpellaties.
Over het Zionisme, (L), door A. B. Davids.
Een Volksleger, (L), door A. J. van der Flier.
Mishandeling door een Burgemeester. Brief
nit Utrecht, door Giese van den Dom. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: De Coöperatie en de Arbei
dersbeweging, (H. Slot), door H. KUNST EN
LETTEREN: In Kunst"-Beek-bakker, door B. W.
P. Jr. Vietor Emile Michelet, door F. Erens.
Twee boeken van Henri Borel, door W. G. van
Nonhnys. Boek en Tijdschrift, door G. van
Hulzen. Zeventiende-eenwsche Amsterdamsche
Bnnrten en Dichters (Slot), door J. H. B.
FEUILLETON: Wee Willie Winkie. Naar het En
gelsen I, door BudyardKipling. RECLAMES.
VOOB DAMES: Van vraagstukken" in het vrou
wenleven, door F. J. van Uildriks. Onderlinge
vrouwenbescherming", door Bertha van 't Sticht.
Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAK
SPEL. FINANCIEELE EN OECONO-MISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. PEN EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
milllllilliiiiiiiiimniiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniMiiiiiiiiiiiiimiiM minimum
Interpellaties.
Het Vaderland heeft dezer dagen het
denkbeeld geopperd bepaalde dagen aan
te wijzen voor het houden van interpel
laties, d. i. het stellen van vragen aan
de Ministers door het Parlement.
»De leden moesten dan verplicht zijn
hun vraag een dag te voren ter griffie te
deponeeren; een toelichting van niet lan
ger dan bijv, vijf minuten zou vergund
moeten zijn; aan 't ministerieel antwoord
zou geen debat vastgeknoopt mogen wor
den, maar alleen als de vrager onbevre
digd was, zou hij 't voorstel mogen doen
de vraag op een nader te bepalen dag in
nadere behandeling te nemen, over welk
voorstel dan zonder verdere discussie ge
stemd zou behooren te worden.
»De geschiedenis van den dag biedt elk
oogenblik stof aan om het wenschelijke
van dergelijke behandeling van zaken in
het licht te stellen. Zoowel in 't belang
van het publiek, dat recht heeft op inlich
ting en tijdig herstel, telkens als een of
ander misbruik dreigt voort te woekeren
of een of ander recht wordt miskend, of
een of ander belang in de verdrukking
geraakt, als ook in 't belang der Regeering
zelf, die dikwijls met een helder woord
ongemotiveerd wantrouwen zou kunnen
wegnemen of kleine grieven uit de wereld
zou kunnen helpen.
»Uit den laatsten tijd nemende wat voor
het grijpen ligt, zouden wij bijv. wenschen,
dat op de door ons bedoelde eenvoudige
wijze vragen als de volgende konden wor
den gesteld:
»Heeft de Minister van Justitie, alvorens
Keker ambtenaar van 'i O. M. tot een be
vordering voor te dragen, zich vergewist
omtrent de gegrondheid der klachten, die
ten opzichte der behandeling van 't publiek
te zijnen parkette zy'n geuit, en zoo ja, wat
is dan bij dat onderzoek gebleken?"1
Natuurlijk zou men de door het Vader
land voorgestelde regeling dezer interpella
ties aan kritiek kunnen onderwerpen;
de zaak zelve: het vergemakkelijken van
het doen van vragen in het Parlement,
verdient ook o. i. alle aanbeveling, en dat
om de in het hierboven aangehaalde ver
melde redenen.
Het Vaderland noemt nog eenige andere
onderwerpen, die tot zulk een interpellatie
konden leiden, doch de door ons gecursi
veerde regels, zijn o. i. reeds voldoende,
om de juistheid van zijn opmerking in
het licht te stellen.
Bedoeld zal hier zijn de bevordering van
den heer Pelerin, ambtenaar van 't O. M.
te Almeloo tot ambtenaar aan 't O. M. te
Haarlem. Deze officier van justitie toch
moest, bij de behandeling van zijn aan
klacht tegen den heer Snel, hooren, dat
er meer klachten ten opzichte van het
parket waren vernomen, dan die eene waar
over de heer Snel had geschreven; alsmede
dat een der getuigen aangaande den officier
van justitie meedeelde, dat deze bij de
uitoefening van zijn ambt gezegd zou heb
ben: indien ik wist, dat de heer Snel mij
dat gelapt had, dan gaf ik hem een klap
in het gezicht.
De vraag alzoo, door het Vaderland ge
steld, had kunnen luiden:
Mocht de Minister een zeker ambtenaar
van 't Openbaar Ministerie bevorderen
vóór het Hof uitspraak had gedaan in
een zaak, bij welker behandeling voor de
rechtbank, zulk een zware beschuldiging
tegen dezen ambtenaar was geuit?
Vervolgens: heeft de Minister de ge
grondheid dier beschuldigingen onder
zocht, en dat niet uitsluitend door de
rechterlijke collegaas van dien ambtenaar
te hooren, maar ook hen, die onder eede
de beschuldigingen hadden uitgesproken?
En ten slotte: heeft de Minister op de
een of andere wijze aan het gerechthef te
Arnhem doen blijken, dat het Hof, in
tweede instantie recht sprekende in een
zaak, waarbij n der partyen, i. c. een of
ficier van justitie, werd beschuldigd van
afkeurenswaardige handelingen, het pres
tige van de rechtspraak niet in gevaar
had mogen brengen, door juist de be
zwarende getuigenissen ten opzichte van
dien ambtenaar bij de zitting der recht
bank te Almeloo afgelegd, te beschouwen
als waren zij niet gepubliceerd, noch zelfs
door Rechtbank of Hof vernomen?
Het doet ons genoegen, dat in een orgaan,
hetwelk men onder de liberale dagbladen
zeker het eerst als ministerieel orgaan zal
noemen, deze zaak, zij 't dan ook wat laat,
wordt aangeroerd, als een die nog altijd
opheldering vereiseht. Wij meenen hieruit
te mogen opmaken, dat we dan toch niet
geheel nutteloos de aandacht hebben ge
vraagd voor een geval, waaraan in onze
dagen van twijfel aan de goede samen
stelling der rechterlijke macht, eenige be
teekenis moeilijk ontzegd kan worden.
Minder gemakkelijk valt het ons, onver
deeld instemming te betuigen met hetgeen
hetzelfde blad schreef ter verdediging van
de houding der geavanceerd-liberalen bij
de behandeling der motie-Van Kol in
zake de weigering van gratie voor Troelstra.
In antwoord op aanvallen van socialis
tische zijde, als zouden Kerdijk, Van Gilse,
Smeenge e. a. uit gebrek aan democratischen
zin, uit halfheid en bangheid tegen die
motie hebben gestemd schrijft het blad
o. a. »Zal niet veeleer de overtuiging
gewogen hebben, dat het uit een constitu
tioneel oogpunt bedenkelijk kon zijn naar
aanleiding van n enkel gratieverzoek,
dat is afgewezen, een motie van afkeu
ring uit te brengen tegen een minister,
die zijn standpunt althans met deugdelijke
redenen verdedigde ? En kan het niet
juist hun democratische zin geweest zijn,
die velen huiverig heeft doen zijn het op
te nemen voor een collega, in tegenstelling
van tal van arme drommels, die in de
gevangenis zuchten zonder dat iemand er
aan denkt voor hen als pleitbezorger op
te treden?
De billijkheid eischt ook de zaak van
dezen kant te bekijken."
Dit nu, meenen wij, is niet geheel juist.
Die ne zaak dat n enkel gratie
verzoek betrof naar het eigen woord, vroe
ger door hetzelfde blad gebezigd: een straf,
die een gruwel verdiende te heeten.
Bij een onrecht, dat een gruwel is en
dat is 't inderdaad, ook o. i., laat men
zich niet weerhouden door constitutioneele
redenen omdat het maar n enkel
geval is.
Het onrecht den armen drommels aange
daan, voor wie niemand opkomt, is,
alleen te verklaren uit onwetendheid van
't parlement; welk een monster zou het
parlement niet moeten zijn, indien het,
wetende dat deze of gene een gelijk
onrecht als mr. Troelstra onderging, daarin
zijne belangstelling weigerde te betuigen
omdat de ongelukkige een arme drom
mel was!
Neen, zooveel rechtsgevoel behoorde
men het parlement toch te kunnen en te
mogen toeschrijven, dat het elk onrecht,
tegenover wien ook begaan, zal willen
opheffen, voor zoover dat in zyn vermo
gen is.
Hier was geen quaestie van democratie,
omdat zij er niet mocht zijn; hier kon
alleen sprake wezen van recht en van
het vermogen om onrecht te keeren, afge
zien van alle politiekerij.
»De billijkheid eischt ook de zaak van
dezen kant te bekijken" zegt 't Vaderland.
De billijkheid zou dus meebrengen, dat
men onze kamerleden in staat achtte n
gruwel, dien zij kennen, te laten voortbe
staan, omdat er een aantal gruwelen zijn,
die zij niet kennen; m. a. w. recht te
doen door onrecht te vermeerderen.
Dat is geen verdediging. Trouwens hoe
zullen mr. Kerdijk en de zijnen zich ooit
kunnen verdedigen, zonder tot hun
verontschuldiging bij te brengen, dat zij,
door aan Troelstra dezen «gruwel" te laten
plegen, het ministerieel leven van hun partij
vriend Gort v. d. Linden hebben gered.
Zoo hebben zij hun club, en welke
politieke club beschouwt zichzelf niet als
de drager van het landsbelang? door
onrecht gediend.
Aldus wilde het de constitutie, de
constitutie aller constituties, het politiek
gestel.
Intusschen hoofdzaak is niet, hoe men
over Kerkdijk c.s. zal hebben te oordeelen,
maar of niet een nieuwe interpellatie tot
den minister moet worden gericht. Vol
gens zijn eigen verklaring was er in
een groot aantal gevallen twijfel gerecht
vaardigd ten opzichte de billijkheid van
over »arme drommels" gevelde strafvon
nissen. Zal deze verklaring van den minister,
in een beschaafd land, waarin een goede
rechtsbedeeling toch zeker het eerste is
wat men eischen kan, de kamerleden niet
nopen, Z.Exc. te vragen, of er bij hem
plannen in overweging zijn, om zulke
wijzigingen in het onderzoek, dat een be
slissing op gratie-verzoeken voorafgaat, te
brengen, dat hem bekende gevallen van
ernstigen twijfel bij zulke teedere aange
legenheden, kunnen worden onderzocht ?
Over liet Zionisme.
i.
In de Amsterdammer van 24 Juni, l en 8
Juli heeft de heer Isidore Hen een drietal
artikelen geschreven over «Zionisme". Wie, be
halve de heer Hen, deze beweging gevolgd en
er over nagedacht heeft, zal niet kunnen ont
kennen, dat de heer Hen zy'n lezers wat
eenzydig heeft voorgelicht. Over de belangrijke
inwendige verandering, die, sedert haar ont
staan, de beweging ondergaan heeft en voor
tbly'ft te ondergaan, zwy'gt de heer Hen geheel.
Van de Israëlieten, die de beweging bestrijden
en van hunne motieven wordt alleen dit mede
gedeeld dat zij, indien orthodox, wantrouwend
en te kwader trouw en indien vrijzinnig anti
semieten zyn (3de artikel, Ie kolom). Dat dit
een eenzijdige voorstelling is, gevoelt de lezer
van zelf.
Vóór ik hier nu myn persoonlijke meening
over het Zionisme (geheel verschillend van die
des heeren Hen) ten beste geef, meen ik, los
van alle appreciatie, eenige feiten te moeten
constateeren, opdat de lezer eenig inzicht
verkryge, naar my'n beste weten zoo dicht mogelyk
by de waarheid, omtrent den stand der
meenirjgen onder Zionisten en Israëlieten over het
punt in kwestie.
I. Na het congres te Bazel, waar in een
extase en wat men noemen mag, een zich
moeilijk voor te stellen algemeene woorden- en
verbeeldingsdronkenschap het besluit tot een
voorbereidend staatsvormingswerk was genomen
(want iets anders was destyds met de uit
drukking »het Joodsche volk een
publiekrechtelyk gewaarborgde woonplaats te ver
schaffen in Palestina" niet bedoeld) heeft een
beteekenend deel der Zionisten het fantastische
van dit besluit inziende, hun streven beperkt
tot kolonisatie bevordering, niet bij uitsluiting
naar Palestina. Door een woordvoerder van
deze richting werd op een later congres met
name Cyprus genoemd als geschikt kolonisatie
oord. Ook hier te lande zy'n er leden van
beteekenis, die niets dan kolonisatie-bevorde
ring met hunne toetreding beoogden.
II. Hoe leeft de begeerte om in Palestina
te wonen onder de Joden zoowel hier als
ginds ?
Geen stand van meeningen over zeker vraag
stuk kan men lezen zonder de woorden tegen
te komen: Velen, zeer velen, een groot, een
belangryk, een aanzienlijk deel, een uiterst
kleine minderheid, verreweg de meeste. Zóó
trachten de schrijvers by hunne lezers door
een van die vage woorden een indruk van de
gangbaarheid hunner opvattingen te vestigen.
Om dit te vermyden, om naar waarheid en
zoo weinig vaag als doenlijk een antwoord op
de gestelde vraag te geven, zeg ik het (de
lezer vat het, naar ik vertrouw, niet geheel
letterly'k op) aldus:
In den Joodschen ritus wordt herhaaldely'k
Zions verlies betreurd en om tempelherstel
In welke relatie staan nu b. v. 1000 Neder
landsche Joden, door elkaar genomen, tot dit
feit? Er zijn 300, die den ritus of in 't ge
heel niet of niet meer kennen, 300, die hem
kennen, maai nimmer uitspreken, 300, die
hem uitspreken, zonder zich ooit eenige voor
stelling te hebben gevormd van den inhoud.
Voor 99 zijn het zielewoorden, doch zij ver
wachten de vervulling van hun hartewensch
niet van eigen kracht; l meent dat men zelf
de handen aan het werk moet slaan. Tot de
laatste soort behoort de heer Hen.
Nu mogen hoe oostelyker we in Europa
komen de cy'fers zich anders groepeeren
de Hennen blyven in de minderheid. Dit is
natuurlyk niet wiskunstig te bewyzen, maar
dat alle joden ginds naar een gelukkiger leven
hunkeren en slechts een minderheid daarbij
plaatselijke voorwaarden stelt, is te aannemelijk
om onwaar te zy'n. In myn eigen beschouwing
hoop ik op dit punt terug te komen.
III. De Messiaansche idee moge twee op
vattingen toelaten, eene, de mystische die van
een wonder hare vervulling verwacht; eene,
de rationeele, die zelf aan 't werk wil gaan
en de heer Hen, het volste recht hebben de
laatste meening te zy'n toegedaan wie op
de hoogte is, zal niet kunnen en naar ik hoop
niet willen loochenen dat de eerste de alge
meen gangbare is en dit zoo beslist dat hare
aanhangers het streven naar verwerkelijking
door eigen initiatief iets ongeoorloofds achten.
IV. Alleen uit dit laatste is de felle oppo
sitie te verklaren, die ook onder orthodoxe
personen en in orthodoxe kringen zoo hier
als elders, het Zionisme in ruime, mate onder
vindt.
LHet Zionisme is een gevolg van den bloei
van het anti-semitisme, van die domheid, die
een schande is voor het menschelijk geslacht,
omdat zij in gelijke mate de rede als het ge
weten onteert en voor evenmenschen lijden
schept. Zooals van elk zedelyk ziekteverschijn
sel is ook hier de kiem klein en deze kiem
algemeen in den menscheljjken aanleg. Het is :
de afkeer, van wat niet aan ons gelyk is.
Het misdadige van het anti-semitisme is nu, dat
het die kiem niet smoort maar kweekt. Kweekt
en voedt en koestert tot die slechte kiem
verstand, gemoed en alle mecschelükheid heeft
verstikt en de waanzin optreedt.*» Hier moet
de majesteit van de rede, licht en hiermee
beterschap brengen. Tot de verdraagzaamheid
ontwaakt; d. w. z. tot zich vertoont eerst het
berusten in, dan het aanvaarden van het feit,
dat een ander anders denkt dan gy en ten
slotte het begrip optreedt dat elke meening
recht heeft van bestaan.
Het is beschamend en bedroevend, maar 't
is waar, dat in de laatste tijden de domheid
won op de rede, de duisternis op het licht.
Tevergeefs heeft Europa op een nieuwen
Lessing gewacht om in de verwarde hersens
wat orde te brengen en het begrip te ver
sterken dat afkeer dom is en de jood
eeuvoudig-weg een mensch. Uit wanhoop en
vertwyfeling over de langdurigheid en de hard
nekkigheid van deze anarchie der rede is het
Zionisme geboren. Hadde in de hoofden der
niet joden in Midden, en Oost-Europa de rede
wat meer heerschappij gevoerd, het Zionisme
hadde niet bestaan. Nu legde men ontmoedigd
het hoofd in den schoot, de domheid werd
geaccepteerd, in haar winst berust, het geloof
in de majesteit en de eindelyk overwinnende
kracht der rede verloren, de stryd voor haar
heèrschappy, het pleidooi voor hare meerder
heid in moedeloosheid opgegeven. Het anti
semitisme wordt aanvaard, gesanctioneerd; de
Zionist zegt tot zy'n medemenschen: je hebt
eigentlyk wel gelyk, dat je me kwelt, ik hoor
hier niet thuis, ginds is myn vaderland, ik moet
er maar tusschen uit trekken. Het Zionisme
is een symptoom, dat het niveau van het al
gemeen menschely'k denken is achteruit gegaan.
Niet nadrukkely'k genoeg kan het worden
vastgesteld: meer dan een bekentenis van on
macht om de dwaling te keeren en in onzen
evenmensch de rede te doen zegevieren,
beteekent in laatste instantie het Zionisme niet.
t De zielen van menschen, die Joden vervolgen';
zijn ziek, het zy'n verdoolde geesten. Is het i
ly'den der Russische Joden naar ziel en lichaam i
boven alles gruwelyk, hunne verdrukkers ly'den
eveneens, maar in hoogeren zin. Uit deze
opmerking volgt ten \& dat wie het kwaad,
de onverdraagzaamheid, tot in zy'n diepste'
oorzaak bestryden wil, de geesten der men
schen meester moet worden, in hun verstand
helderheid, in hun gemoed verteedering moet
brengen. *1
Men sfa, overmand door smart over hetgeen
we aanschouwen, niet te hopeloos tegenover
deze conclusie. Zoo treurig immers kan geen
sterveling den toestand van het heden vinden
of hij zal moeten toegeven, dat het in het
verleden absoluut nog veel erger was. De gele
lappen, de Jood- en Talmoedverbranding zy'n
verdwenen, de ghetto's in aantal afgenomen,
terwy'l onze rechten vermeerderd en meer
verzekerd zy'n. Het humanisme, de Fransche
revolutie, Lessing, Napoleon, die verschijnselen
noch die mannen zijn gestorven, al schreit
hun invloed in onze zaak om versterking.
Voorts volgt uit deze opmerking, dat indien
slechts in de geesten van de landgenooten
der Oost-Europeesche Joden meer ruimte,
meer licht gebracht kon worden, het Zionisme
vanzelf zou verdwy'nen. Want in West-Europa,
Nederland, buiten zy'n openbare machten,
inbegrepen, waar ook die ziekte der domheid
maar minder algemeen en in veel zwakkeren
vorm heerscht, daar ondervinden de Joden wel
den onaangenamen invloed er van, maar zy'
kry'gen er de hallucinatie niet door, die Zio
nisme heet. Ware dus de toestand der
OostEuropeesche Joden aan dien der
West-Europeërs gelijk, hunne relatie tot Zion zoude
eveneens dezelfde zy'n d. w. z. of niet of zuiver
historisch, platonisch, alleen by enkele
hyperorthodoxen reëel; juist wat ik zooeven alleen
»aannemelyk" noemde.
Het is het natuurlyk beginsel van elke ern
stige geneesmethode, dat, staat de oorzaak van
zeker ly'den vast, in verwydering dier oor
zaak in de allereerste plaats beterschap moet
worden gezocht. Dus het kan niet genoeg
keeren worden herhaald alleen in ver
andering der gezindheden ligt duurzame
genezing. Ik weet het wel dit is
uiterst moeielijk te bereiken maar óók waar
is, dat het niet-doelbewust werken in deze
richting eenvoudig plichtverzuim is. Er is dus
in afwachting van den wereldgeest of de wereld
gebeurtenis (omwenteling) die ook ginds de
hersens zal wakker schudden en in zy'n greep
de rotte menschverlagende toestanden en in
stellingen in Rusland en de kleine Oost-Euro
peesche staten zal doen wankelen dit te doen,
dat men voortga naar krachten doch
onophoudely'k, dan in fiere verontwaardiging, dan in
vernietigenden spot, dan in gemoedelyke over
reding, kortom eindeloos en in alle toonaarden
de domheid te ontkleeden en haar kleinheid te
doen zien, niet moede worden in het pogen licht
te ontsteken, sterk te doen gevoelen, dat het
een gruwelyk onrecht is een mensch, die niets
misgreep, in ballingschap te dry'ven, of hem te
kwellen om afkomst of denkwyze, dat dit onrecht
den verdrukker meer verlaagt dan den ver
drukte ; niet moede worden bovenal deze waar
heid in aller oogen te doen schitteren, dat
zedelijke hoedanigheden den eenigen toetsteen
voor menschenwaarde vormen, die de rede kan
aanvaarden en een anderen niet.
Behoeft het gezegd, dat met de bestry'ding
der oorzaken, hier, wat de artsen noemen, de
symptomatische behandeling moet samengaan ?
Uitvoering van kolonisatieplannen het goede
er van betoogen, zou verspillen van woorden
zijn. Het spreekt van zelf, het denkbeeld is
niet nieuw, men is er sinds lang op bedacht.
Wellicht kan men de leidende geesten in deze
aangelegenheid met recht verwyten de
verwezenlyking van deze plannen niet energiek
genoeg te hebben gepropageerd en niet des
kundig genoeg te hebben gezocht. Een
«Wereldvereeniging tot kolonisatie van verdrukte Joden"
wacht nog alty'd op hare ten-leven-wekking.
Vraagt men waarheen ik antwoord overal
heen, waar de grond vruchtbaar is en weinig
menschen wonen. Waarom zou b.v. ons groote
Nederland in zy'n West-Indiëvoor de Russische
en Rumeensche Joden niet kunnen worden wat
bet zelf in de 16 eeuw voor deSpaansche was?
Of de plek geschikt zou zy'n ? Laat ons zien,
»De oppervlakte van de kolonie Suriname is
niet nauwkeurig op te geven, daar haar grenzen
in 't binnenland onzeker zy'n. Zy' bedraagt
ten naastenby' 2350 vierkante my'len (Neder
land heeft pi. m. 600) doch slechts een
betrekkely'k klein gedeelte daarvan is bebouwd. De
grond is er zeer vruchtbaar, vooral in de lage
alluviale streken, welke zich als een strook van
ongelyke breedte langs de geheele kust uit
strekken. De kolonie verkeert sedert de af
schaffing van de slavernij door gebrek aan
werkkrachten in een kwynenden toestand. De
negers hebben als gevolg hunner geringe ont
wikkeling te weinig behoeften en daardoor
ook te weinig lust tot den arbeid, zoodat ver
scheidene plantages ledig staan en onbebouwd
liggen. Om te voorzien in 't gebrek aanwerk
krachten is in 1879 van regeeringswege een
immigratiefonds opgericht, ter gedeeltlyke be
stry'ding der kosten van aan- en terugvoer
van arbeiders. In 1891 telde men ongeveer
5800 immigranten die grootendeels uit
BritschIndiëafkomstig zy'n. In de laatste jaren zy'n
vry' goed geslaagde proeven met het invoeren
van Javaansche arbeiders genomen. De planten
groei in Suriname is tengevolge van de warme
vochtige lucht en den vruchtbaren alluvialen
bodem zoo ry'k en weelderig als slechts weinig
streken op aarde dien vertoonen. In minder
dan drie maanden tyds ziet men er verschil
lende vruchten tot wasdom en ry'pheid komen
terwy'l zaai en oogsttyd by'na onafgebroken
voortduren. De voornaamste plantenprodukten
zy'n: suiker, cacao, koffie, katoen, ry'st, bananen,
arrowroot, timmerhout, oliën en gomsoorten".
Vreemd mag het heeten dat op deze bevoor
rechte plek, met het oog op de belangen die
wy bespreken, dubbel bevoorrecht nu de
Nederlandsche regeering, zoo heerlyk onvatbaar
voor de vervolgings- ziekte er heerschappij
voert, dat er, zoover ik ten minste weet, nog
nimmer de aandacht op gevallen is van hen,
die ten deze invloed hebben. Doch ik noem
onze kolonie slecnts als voorbeeld. Zooals ik
zei, waar land onbebouwd en menschen te min
zy'n, daar is het goed, al heet dit Canada,
Palestina of Argentinië.
Komt ooit een wereld-vereeniging als ik
straks aanduidde tot stand, dat dan de ver
volgden het zedelijk recht hebben, steun daar
voor te eischen in de eerste plaats van hun
stamgenooten, vervolgens van hun evenmenschen,
kan moeily'k worden betwist. Zulk een ver
eeniging zou geen zekerheid, maar meerder
kans van slagen bieden dan het Zionisme dat
eene beweging is, doodgeboren.
(Slot volgt.) A. B. DAVIDS.
Een Volksleger.
i.
In den laatsten tijd treedt het vraagstuk
der legervorming meer op den voorgrond,
vooral nu er een wetsontwerp tot reorgani
satie der levende strijdkrachten bij de
Tweede Kamer in behandeling is.
Zoo echter op n punt de meeningen
verdeeld zijn, dan is het zeker wel op dat
der legerorganisatie, doch meer en meer
breekt de gedachte baan, dat alleen een
volksleger in onze militaire behoeften kan
voorzien. Ook wij zijn de meening toe
gedaan, dat een verbeterd en naar onze
toestanden gewijzigd Zwitsersch stelsel voor
ons land het beste is. Dit stelsel toch geeft
een maximum weerkracht, bij een mini
mum uitgaven.
Alle daartoe geschikte burgers maken
eenige jaren deel uit van het volksleger,
terwijl het aantal vrijwillig dienenden tot
een minimum kan worden beperkt.
Een volksleger houdt voeling met het
volk, het komt uit het volk, het keert
tot het volk.
Wel wordt beweerd, dat wij geen krijgs
haftig volk zijn en de Zwitsers wél, dat,
hun stelsel van legervorming daarom bij
ons niet mogelijk is, doch bewijzen daarvoor
worden niet bijgebracht. Omdat in vroe
gere tijden de Zwitsers uit armoede in alle
Europeesche legers dienden, heeten zij nu
nog krijgshaftig. Het zou ook wel een
wonder wezen, dat de drie verschillende
volken, waaruit Zwitserland bestaat, juist
alle drie bezield waren door zoo'n mili
tairen geest.
Een kapitein van den generalen staf van
het Zwitsersche leger Sonderegger be
klaagt zich zelfs ernstig over 't weinig
soldateske van een deel zijner landgenooten.
In Zwitserland bestaat echter wel een
voorbereidend, verplicht
gymnlastiekonderricht, doch hoe belangrijk dit ook is, moet
men het toch niet overschatten.
Velen in den lande, die de groote
voordeelen van een volksleger niet kunnen ont
kennen, maar om de een of andere, meestal
persoonlijke reden, er tegenstanders van
zijn, trachten de invoering er van tegen te
houden, door te verkondigen : Hhans is het
nog geen tijd, om al tot de invoering over
te gaan; eerst moet ons volk weerbaar zijn,
eerst moet elke burger zoo'n vertrouwen op
zijn geweer hebben, dat hij zich, daarmede
gewapend onoverwinbaar acht, eerst moet