Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
204
in elk dorp een schietbaan z\jn, eerst moet
ieder gehard en bestand zjjn tegen ver
moeienissen, enz. enz. enz. «Ieder die den k t,
begrjjpt, dat wanneer dit alles aan de in
voering van een volksleger moet vooraf
gaan, er nooit iets van komen kan. En
dat is ook juist de bedoeling van de
bezwaren-opwerpers.
Het is niet duidelijk waarom elke man
zoo'n onbepaald vertrouwen in zich zelf
en zijn geweer moet hebben; bij onze tegen
woordige miliciens hebben wij daarvan nooit
iets kunnen merken; moeten dan de sol
daten van een volksleger aan hoogere
eischen voldoen dan die van het tegen
woordige kader-leger?
Neen, geen uitstellen, dan wordt het af
stellen, dat is de manier van Jan Salie, die
met zijn lamlendigen geest nog in ons
land rondwaart, vooral ia de toongevende
kringen.
Thans, heden is het tijd om tot de in
voering van een volksleger over te gaan.
Men 'kan b.v. beginnen, met bij de wet
te bepalen, dat alle jongelingen van 16-20
jaar eenige uren 's weeks onderricht moeten
ontvangen in exerceeren, theorieën, en zoo
mogelijk in het schieten. Voor het schieten
zouden de gemeentebesturen hunnen bijstand
kunnen verleenen tot het inrichten van
schietbanen. Hebben de a.s. dienstplichtigen
dit voorbereidend militair onderwijs min
stens gedurende twee jaren gevolgd, dan
worden zij voor vier maanden ingedeeld
bij eene recrutenschool. Deze school
doorloopen hebbende, keeren zij huiswaarts
en worden locaal samengevoegd tot com
pagnieën, bataljons, enz. Zoo handelende,
kunnen wjj binnen enkele jaren een volks
leger hebben.
Waarom nog met de invoering gewacht ?
Ons volk wordt van zelf, door wachten en
nietsdoen, niet_ weerbaar. Of denkt men
soms, dat vrijwillige oefeningen ons wel tot
volksweerbaarheid zullen brangen ? Wie
daarop mocht vertrouwen, zal bedrogen
uitkomen.
Heden is het tijd om tot de invoering
van een volksleger over te gaan.
Indeeling.
Wij stellen ons voor een leger van 10
divisiën infanterie, 2 divisiën vesting-artil
lerie elke divisie verdeeld in 3 regi
menten van 4 bataljons 8 regimenten
cavalerie van 3 escadrons, 8 regimenten
veldartillerie van 6 batterijen, elke batterij
van 8 stukken en 12 compagnieën genie,
voorts de noodige hulpdiensten. Deze strijd
krachten worden zóó ingedeeld, dat ge
vormd worden:
a. Als veldleger: 4 legercorpsen, elk
bestaande uit 2 divisiën infanterie, 2 regi
menten cavalerie, 2 regimenten veldartillerie,
2 compagnieën genie en de noodige hulp
diensten, en
b. Als vestingtroepen: 2 legerkorpsen,
elk bestaande uit l ^divisie infanterie, l
divisie vesting-artillerie en 2 compagnieën
genie. Het land wordt verdeeld in 12 mili
taire ongeveer even groote afdeelingen,
zoodat elke afdeeling pi. m. 410 a 420
duizend inwoners telt.
Elke afdeeling levert een divisie op;
elke divisie houdt garnizoen in haar af
deeling.
Voor de 4 afdeelingen, waaruit de ves
tingtroepen getrokken worden, is het mis
schien wenschelijk, dat uit elk dezer af
deelingen 6 bataljons infanterie en 6 batal
jons vesting-artillerie gerecruteerd worden.
De legercommandant of inspecteur heeft
den rang van generaal; de chef van den
generalen staf, de commandanten der 4
legercorpsen van het veldleger en die van
de Nieuwe Hollandsche Waterlinie en van
de stelling Amsterdam, hebben den rang
van luit-generaal. De beide laatsten voe
ren bovendien ieder het bevel over een leger
corps van de vestingtroepen.
De diensttijd wordt gesteld op 6 jaren
in het leger en 3 jaren bij de landweer.
Er kunnen dan 6 landweerdivisiën ge
formeerd worden; (5 infanterie en l ves
ting-artillerie).
De eerste oefeningstyd bedraagt 4 maan
den bij de on bereden en 6 maanden bij
de bereden wapens.
Om de twee jaren worden herhalings
oefeningen gehouden van ongeveer 14 dagen.
Infanterie en vesting-artillerie.
Elke militaire afdeeling wordt verdeeld
in 12 districten, zoodat elk district onge
veer 35 duizend inwoners telt. Uit elk di
strict wordt een bataljon gerecruteerd.
De commandant van het bataljon woont
in de hoofdplaats van het district en ver
vult tevens de functie van militie-commis
saris. Hij wordt in zijn werkzaamheden
bijgestaan door den kapitein
bataljonsadjudant.
Deze beide officieren zijn de eenige vrij
willig dienenden van het bataljon, het
overige personeel officieren en minde
ren bestaat geheel uit dienstplichtigen,
of uit gewezen dienstplichtigen, die vrij
willig zijn blijven doordienen, na recht op
ontslag te hebben verkregen.
De officieren en het kader genieten
evenals thans het reservekader een
vaste bezoldiging; onder de wapenen zijnde
hebben zij bovendien een soldij gelijk aan
hun vrijwillig dienende collega's.
Voor de bataljons-adjudanten zijn kapi
tein genomen, opdat de vrijwillig dienende
officieren op betrekkelijk jongen leef
tijd kapitein kunnen wórden, daar zij
anders langer luitenant zouden blijven,
dan hun collega's van de militie, wat uit
een krijgstuchtelijk oogpunt niet aanbe
velenswaardig is.
Om de twee jaren komt elk bataljon
geheel op oorlogssterkte een 14-tal dagen
onder de wapenen_ om geoefend te worden.
Het verzamelt zich daartoe op de in elk
district aanwezige verzamelplaats, welke
in het midden van het district gelegen is.
Daarna marcheert of spoort de troep naar
het oefeningsterrein, een kamp in een
gezonde heide of duinstreek gelegen.
Na het eindigen der oefening wordt de
troep op de verzamelplaats weder afgedankt.
Bovendien worden jaarlijks een of meer
schietoefeningen gehouden, op een baan
in het district gelegen.
Als voorbeeld van de indeeling, samen
stelling enz. van een militie-bataljon, diene
het volgende:
De gemeenten A., B., C., D. en E. tellen
samen 35-duizend inwoners, zij kunnen
dus een militie-district vormen, welk di
strict een bataljon oplevert, laten wij aan
nemen het 112de bataljon infanterie.
Alle in die gemeenten wonende miliciens
van het wapen der infanterie, zijn dan
ingedeeld bij het 112de bataljon; het 112de
bataljon bestaat uitsluitend uit miliciens
wonende in die gemeenten.
Op dezen regel is voor officieren en kader
uitzondering toegestaan.
Officieren en kader uitgezonderd de
bataljonscommandant en diens adjudant
zijn in vredestijd niet onder de wapenen,
doch komen slechts om de twee jaar een
14-tal dagen bijeen, tot het houden van
'herhalingsoefeningen en jaarlijks een dag
voor de inspectie; dit geschiedt
bataljonsge wijze.
Voorts wordt door ieder man jaarlijks
aan een of meer schietoefeningen deel
genomen. Deze schietoefeningen kunnen
met compagnieën of gedeelten van com
pagnieën gehouden worden. Officieren en
kader houden bovendien vooral in de
wintermaanden gedurende eenige uren
's weeks, theoretische en practische oefe
ningen, zoodat zij geheel op de hoogte van
hun taak kunnen blijven.
In het midden van het district is _de
verzamelplaats en zijn een of meer schiet
banen gelegen, waarop bovenvermelde schiet
oefeningen plaats hebben.
Wordt het bataljon gemobiliseerd, dan
gaan allen die daartoe behooren naar de
verzamelplaats om zich daar op te stellen.
Dit geschiedt om de twee jaren voor de
herhalingsoefeningen en jaarlijks voor de
inspectie. De mobilisatie is dus voor nie
mand iets nieuws. Zij geschiedt sneller
dan bij eenig staand leger of zoogenaamd
staand leger mogelijk is.
Dit is een onschatbaar voordeel.
De miliciens worden eerst bij hun batal
jon ingedeeld, nadat zij geoefend zijn; die
oefening heeft plaats bij een recruten
school, waarvan er bij elke divisie n
te vinden is.
Zoo'n recrutenschool staat onder bevel
van een der drie regiments-commandanten.
De officieren en het kader dezer school
zijn allen vrijwilligers. Zij wordt verdeeld
in 7 compagnieën; elke compagnie bestaat
uit: l kapitein, 2 luitenants, l adjudant
onderofficier, l sergeant-majoor, l burier,
12 sergeanten, 12 korporaals, 3 tamboers,
eenige werklieden voor de corveëen en de
te oefenen recruten.
Bij den staf van de school worden l
kapitein en 2 luitenants ingedeeld voor
de kaderopleiding.
Om een divisie van 12 duizend man
te vormen, moeten jaarlijks per divisie
2100 geoefend worden.
Drie maal 's j aars om de vier maan
den heeft er indeeling plaats, zoodat
nooit meer dan 700 man gelijktijdig bij
een recrutenschool geoefend worden.
De divisie- en regiments-commandanten,
benevens hun adjudanten, zijn mede vrij
willig dienende officieren.
Cavalerie.
Aan elke divisie veld-infanterie wordt
evenals in Zwitserland, een regiment van
3 escadrons cavalerie toegevoegd.
De gezamentlijke cavalerie telt dus 24
escadrons. Zij bestaat uit vrijwilligers en
uit dienstplichtigen welke rijden kunnen
en thuis een of meer paarden houden.
Elk milicien krijgt na afloop van den
pefeningstijd zijn paard mee naar huis en
moet het thuis onderhouden, waarvoor het
rijk hem eene billijke vergoeding geeft.
Elk jaar komt de cavalerie een 10-tal
dagen bijeen om zich te oefenen.
Daar het nog blijken moet of er een
genoegzaam aantal van bovengenoemde
miliciens te vinden is, zoo is het raad
zaam, voorloopig een regiment te doen
bestaan uit 2 escadrons vrijwilligers en l
escadron miliciens.
Geleidelijk kunnen dan de escadrons
vrijwilligers vervangen worden door mili
ciens.
Elk cavalerie-regiment heeft garnizoen
in en trekt zijn dienstplichtigen uit
de militaire afdeeling die de divisie op
levert, waarbij het regiment behoort.
Bereden Artillerie.
Aan elke divisie yeld-infanterie wordt
een regiment veld-artillerie toegevoegd van
6 batterijen, elke batterij van 8 stukken,
dus 48 stukken per divisie of 4 per 1000
man, hetgeen volgens de hedendaagsche
tactische begrippen het minimum is.
Elk regiment wordt gecommandeerd door
een kolonel en wordt verdeeld in twee
afdeelingen, elke afdeeling onder bevel
van een overste.
Elke afdeeling bestaat uit 3 batterijen.
Van deze 3 batterijen is er in tijd van
vrede n onder de wapenen. Bij deze
batterij wordt het kader opgeleid en de
soldaten geoefend van de twee overige
batterijen.
Evenals de cavalerie heeft elk veld-ar
tillerie-regiment garnizoen in en trekt
zijne dienstplichtigen uit de militaire
afdeeling, die de divisie oplevert, waarbij
het regiment behoort.
Mobilisatie.
Ingeval van mobilisatie moet ieder man
zorgen op de verzamelplaats van zijn ba
taljon aanwezig te zijn op een vastgesteld
uur.
Bij de verzamelplaats bevindt zich een
bataljonsmagazijn, waarin alles te vinden
is ??maar ook niets meer benoodigd
voor de mobilisatie van het bataljon. In
dit magazijn worden de geweren en het
ledergoed bewaard, voorts de
compagnieskarren of -wagens, de patronen-caisson,
de ziekenwagen, de brancards en de mu
nitie, alsook eenige bovenkleeding, schoei
sel en ondergoed, ter vervanging vau het
geen versleten is.
Wanneer dus het bataljon gemobiliseerd
is, is het magazijn leeg.
De bataljons-adjudant is magazijnmeester
van dit magazijn en heeft tot zijne beschik
king een paar werklieden voor het onder
houden der wapens, enz.
Is het bataljon gemobiliseerd, dan wordt
met veiligheidsmaatregelen gemarcheerd
naar de verzamelplaats van het regiment,
waar het bataljon met de drie overigen
zich vereenigt; vandaar gaat het naar de
verzamelplaats der divisie, enz. tot de corp
sen de plaats hunner bestemming hebben
bereikt.
Het zal evenwel vaak noodig zijn
met het oog op de snelle samentrekking
der corpsen, de troepen per spoor te
vervoeren, waardoor de veiligheidsmaat
regelen vervallen, doch dit mag alleen
plaats hebben, wanneer men voor geen
overvallen beducht is.
(Slot volgt). A. J. YAN DEB FLIEE.
MManflelinr foor een Burgemeester.
Men schrijft ons uit Dinxperloo:
Hiernevens zend ik u een eenigszins uitvoerig
verslag van het gesprokene in de zitting der
Arnhemsche Rechtbank, waar de heer H.
Hattink, onze burgemeester terecht stond, wyl
hij den 3den Juni 'savonds een zeventienjarig
meisje met een stok had geslagen. Het is
overgenomen uit het Handelsblad, die het aan
de N. Arrih. Ct. ontleend heeft.
De burgemeester was in het huis van den
veldwachter gekomen die in het huis woonde
dat hy gehuurd had. Bekl. was er reeda eerder
geweest, maar de veldwachter had zich steeds
niet thuis gehouden.
Toen bekl. nu weer kwam zeide de dienst
bode: wat moet jy' hier; je moet weer weg
langs denzelfden weg waarlangs je gekomen bent.
De burgemeester had toen gezegd: jy bru
tale meid, en haar een klap gegeven met een
stok.
Bekl. zegt dat hij verachrikkelyken spy't
heeft van het gebeurde. HU was echter driftig.
De president zegt dat de slag hard is aan
gekomen, zoodat de dokter is geroepen.
Het 17-jarig dienstmeisje Hendrika Koning,
verhaalt het gebeurde. Des avonds van 8 %
uur was zij alleen thuis en had het kind naar
bed gebracht. Plotseling hoorde getuige be
neden hard stappen en toen wist zy niet wie
er was, omdat alles gesloten was. Daar nu
fatsoenlijke menschen altijd bellen, was zy naar
beneden gegaan en had in de gang den bur
gemeester gezien, waarop zy geschrikt was.
Ze had niet gedacht dat de burgemeester dit
zou doen, omdat hij haar voor 14 dagen ook
al aangesproken had en gevraagd, dat zy by
hem op de secretarie zou komen.
Get. vroeg hem: waar komt u vandaan,
waarop de burgemeester antwoordde: dat gaat
jou niet aan, leely'ke brutale meid; ruk jij
maar op.
De burgemeester had toen den stok opge
heven om te slaan, waarop get. was weggeloopen
naar de tuinkamer. De burgemeester was haar
echter gevolgd en in de veranda was zy met
een dikken stok op den rechterarm geslagen.
Get. was zenuwachtig van schrik en zy weet
dus niet of zy meer geslagen is. Zij had echter
twee dagen py'n gehad, die heel erg was.
Pres. Je behoeft toch niet zoo te schrikken
als de burgemeester in de woning van den
veldwachter komt.
Get. Ik schrikte omdat de burgemeester
achterin kwam.
Pres. Het was toch brutaal van je, al mocht
de burgemeester je daarom ook niet slaan, om
tegen hem te zeggen: waar je in bent gekomen,
ga daar ook weer uit.
Get. O, dat heb ik niet gezegd. Ik vroeg
alleen, waar de burgemeester vandaan kwam
en toen antwoordde hij direct: brutale meid,
enz.
Pres. De burgemeester zegt het anders,
maar is jou geen geld geboden om de klacht
ongedaan te maken?
Get. Ja, de burgemeester heeft me ? 5 ge
boden, wanneer ik de klacht introk.
Pres. Maar hebben anderen je geen geld
geboden om de klacht niet in te trekken ?
Get. Neen, wel heeft men het mij gezegd.
Officier. Is jou geen ? 150 geboden, wanneer
je de klacht niet introk?
Getuige. Neen.
Officier. Meisje, je sjtaat onder eede, heeft
niemand je geld gebodejl?
Getuige. Alleen de burgemeester.
De beklaagde. Getuige heeft zelf aan me
neer Verbeek gezegd, dat haar ? 150 gebo
den was.
Getuige. Neen, alleen heb ik gezegd, dat
ik het misschien wel zou kunnen krijgen.
Pres. Wie heeft je gevraagd de klacht niet
in te trekken?
Get. Meneer Jager.
Pres. En meneer Prins dan ?
Get. Die heeft me niets gezegd.
Rechter mr. 't Hooft. Aan je moeder dan?
Get. Ook niet.
De volgende getuige de fabrieksarbeider F.
K. Phaff heeft van af den grintweg gezien,
dat de meid gevolgd door den burgemeester,
naar buiten kwam en geslagen werd
Hierna is het woord aan den substituut
officier van justitie mr. Modderman tot het
nemen van zijn requisitoir. Hij zegt, dat de
rechtbank in het dossier verschillende brieven
uit Dinksperloo zal vinden, waarin eensdeels
verzocht wordt deze zaak te vervolgen, ander
deels om de zaak blauw-blauw te laten, omdat
de mishandeling niet veel beteekende en de
beklaagde overigens zoo gunstig bekend was.
De eersten kunnen thans tevreden zijn. De
burgemeester staat terecht; maar spr. stelt er
prijs op te verzekeren, dat dit alleen geschiedt
omdat spr. het zijn plicht heeft geacht in deze
te vervolgen en niet op het verzoek van wie
ook.
Er is geconstateerd, dat de burgemeester in
drift een mishandeling gepleegd heeft op een
kind, wel niet in den mond een kind, maar
toch in postuur.
De feiten nagaande, zegt spr. geen gevan
genisstraf te zullen vragen, omdat de gevolgen
van zeer lichten aard waren.
Eisch ?25 boete, subs. 10 dagen hechtenis."
De uitspraak lei een boete van f 10 op.
Dat over deze zaak hier druk gesproken
wordt, behoef ik wel niet te zeggen; ik zou er
dan ook geheel over zwijgen, ware het niet,
dat de behandeling van de zaak voor de recht
bank, nog al werd gekritiseerd, en door menig
een werd opgevat als een nieuw bewy's voor
den strijd tusschen recht en rechtsgevoel waar
over u onlangs heeft geschreven. Zoo begrijpt
men niet hoe de rechters als hoofdzaak van
het verhoor beschouwden, de vraag of het meisje
geld geboden was, om de vervolging te doen
plaats hebben, of ook om haar te voorkomen;
terwyl de mededeeling van de getuige, dat de
burgemeester haar geld had geboden, indien zij
de klacht wilde intrekken, zoo maar passeerde,
als was die van geen beteekenis.
Vervolgens wordt de opmerking gemaakt:
waarom werd aan den burgemeester niet
evenzoo gevraagd, of hij ook anderen had trachten
over te halen pressie op den ambtenaar v. 't
O. M. uit te oefenen, ten einde vervolging te
voorkomen ?
Als deze quaestie van zoo veel belang was,
dat de off. v. justitie het noodig oordeelde zy'n
eigen plichtsvervulling te constateeren! kon
men toch niet volstaan met alleen de onschul
dige aanklaagster in scherp verhoor te nemen
en den aangeklaagden Burgemeester met rust
te laten.
Maar wat men hier nog minder begrijpt, is,
dat menschkundige lieden, gelijk de rechters dan
toch behooren te zyn, het geslagen meisje door
de wijze van haar te verhooren, onwillekeurig inti
mideerden, terwijl ik zou zeggen dat zij juist haar
vertrouwen hadden behooren te wekken en haar
aan te moedigen, zoodat ze geheel openhartig
had kunnen antwoorden op de vraag van 't meeste
gewicht: wat haar zoo wantrouwend jegens en
zoo boos op den burgemeester had gemaakt, die
haar veertien dagen te voren ook al had aan
gesproken en gevraagd dat zy bij hem op de
Secretarie zou komen. Je behoeft toch zoo
niet te schrikken, als de burgemeester in de
woning van den veldwachter komt", zei de
pres. en het meisje antwoordde: ik schrikte
omdat de burgemeester achterin kwam". Nu
had dan toch de vraag moeten volgen: En was
dat omdat ge den burgemeester gevaarlijk achtte
als hy door de achterdeur bij u binnenkwam,
of eenvoudg maar, omdat hy' iemand was wiens
komst door de achterdeur ge niet verwachtte ?
Maar die vraag is niet eens gesteld, en zelfs
ook niet aan de a Burgemeester de vraag:
waarom had u het zeventienjarig meisje kort
te voren al eens op de Secretarie willen zien;
wat had u nu te doen op dien avond in het
huis van den veldwachter; wat maakt u dan
toch zoo driftig; zy't ge zoo opvliegend van
aard, dat gij bij 't geringste ook maar slaat,
en als gij driftig zy't holt ge dan wel meer
jongens of meisjes, die voor u vluchten achterna ?
Al deze en soortgelijke vragen, die men zou
doen om met kennis van zaken over het geval
te kunnen oordeelen, bleven achterwege.
Over de zwaarte van het uitgesproken vonnis
bestaat ook al verschil van gevoelen, maar er
zyn niet velen die ? 10 boete een hoogen prys
zouden achten voor het verlof om als burge
meester f 5.?te bieden teneinde een aanklacht
te doen intrekken, na een weerloos meisje zoo
met een stok geslagen te hebben, dat de dokter
er by' is te pas gekomen. In deze dagen
vergelijkt men dergelijk soort van vonnissen allicht
met dat over mr. Troelstra geveld, die een
maand celstraf ondergaat, omdat hy, in een
officier van Justitie te beleedigen, het eenige
middel zag, om een herziening van het vonnis
der Hogerhuizen mogelyk te maken.
Ook vergelijkt men hier het vonnis van den
Burgemeester met dat van den veldwachter
Hettenscheid te Beek, gem. Bergh, voor de
rechtbank geroepen wegens mishandeling van
iemand met den sabel, waarby een eisch van
zes weken gevangenisstraf werd gedaan, gevolgd
natuurly'k door ontslag uit den dienst en
ook deze ambtenaar stond gunstig aangeschre
ven. In elk geval zullen we nu nog moeten
afwachten, hoe gunstig de heer Battink by' zijn
chef staat aangeschreven, en dit zou ons weldra
duidelijk blijken, als we moesten vernemen, dat
de man, die zyn stok op een zeventienjarig meisje
liet neerkomen, toch nog bevestigd wordt in
zyn ambt als burgemeester van de gemeente
Dinxperloo.
Briefnit utrecht
door GlESE VAN BEN DOM.
Wat onze stad zich uitbreidt! En niet
alleen in den onmiddellijken omtrek is zy' van
aanzicht veranderd door het verdwy'nen van
de wei- en hovenierslanden, die haar vroeger
omringden en nu vol gebouwd zyn met hon
derden, ja, duizenden nieuwe woningen, maar
ook het binnengedeelte, de zoogenaamde oude
stad, begrensd door de buitensingels, heefteen
geheel ander aanzien gekregen.
Menigeen, die thans op rijperen leeftyd ge
komen, de stad nog eens bezoekt, waar hy
vroeger student was, kan nauwelijks de straat
terugvinden, laat staan het huis, waarin hij
kamers had om van de vermoeienissen, die de
studie medebrengt, uit te rusten.
Naar buiten, in alle richtingen, waar voor
heen eenzame, rustige wandelingen waren, zyn
in de laatste kwart eeuw geheel nieuwe wyken
verrezen waar evenveel bewoners huisvesting
vinden als in de oude stad. Alleen aan den
zuidkant der stad langs den Vaartschen Ry'n
is men in dit opzicht nog eenigszins misdeeld.
Maar overigens, naar alle windstreken, is de
bouwlust inderdaad ontaard in een bouwwoede,
die in weinige weken geheele straten doet ont
staan, boven welke groote paddestoelen haar
beschuttend dak uitspreiden. Die paddestoelen
zijn de bouwmaatschappijen, die als hare
naamgenooten uit het plantenryk, meer en meer
voortwoekeren, zich van den besten grond
meester maken en het dan aan kleine onder
nemers, o, zoo gemakkelyk maken om zich ryk
te bouwen, rijk of arm, armer nog dan ze
voorheen waren.
In de richting van het oosten, de Biltstraat,
Maliebaan, Hoogelandspark, Wilhelminapark,
enz. drijft de meer aristocratische stroom onzer
stad en zonder twy'fel zou spoedig de straat
weg tot aan de Bilt met den Velperstraatweg
bij Arnhem kunnen wedijveren, indien de uit
breiding der stad daar niet werd tegengehou
den door ... oorlog. Maar even buiten de kom
der gemeente ligt het Fort de Bilt en over
schrijden we de Utrechtsche linie met de ver
dekte wegen (hoog opgeworpen dijken) die al
de daartoe behoorende forten vereenigen en
eenmaal daarbinnen, stuiten we nu eens op
een kleinen, dan weer op een middelbaren en
eindelyk op een grooten kring. En wie daar
wil bouwen valt in handen van het Departe
ment van oorlog en moet al zy'ne plannen in
overeenstemming brengen met de eischen, die
in het belang eener eventueele icundatie
waarvoor de hemel ons behoede gesteld
worden. Boven den grond mag, om maar een
voorbeeld te noemen, geen muur van steen
verrijzen. Alleen de fundamenten in den grond
mogen dit wordt genadiglijk toegestaan
van steen zijn, maar de rest van hout opdat
zij als met een tooverslag" in tijd van nood
met den grond kunnen worden gely'k gemaakt.
Nu heeft in den gemeenteraad een der leden
al eens de hoop uitgesproken dat het fort de
Bilt dat den wandelaar noodzaakt tot een
vervelenden omweg van een kwartier toch
verdwy'nen mocht; maar de burgemeester gaf
deze hoop dadelijk een knauw door zyn scham
pere opmerking, dat wie eenige ervaring had
van Oorlog" daar in het eerste
menschenleven nog wel niet op rekenen zou.
Zoo zyn we dus genoodzaakt ons vooralsnog
te gedragen naar de militaire eischen en het
is wel vermakelijk om op te merken op welke
wijze de ondernemers trachten aan de eischen
te ontkomen door vermyding zooveel moge
lyk van de groote, middelbare en kleine krin
gen en hoe moeily'k het blijkbaar aan het,
Departement valt om die patiënten aan hun
dieet te laten ontsnappen. Er wordt steeds
enorm veel tijd besteed aan het onderzoek van
elk plan dat staat gewichtig, is althans be
stemd om den leek eenig denkbeeld te geven
van den grooten ernst en den weinigen tyd,
die de heeren beschikbaar hebben.
Dat zulk oponthoud niet alleen belemmerend
werkt op de uitbreiding der stad, maar ook
belangrijk nadeel berokkent aan particulieren
zien we dezer dagen weer aan het oponthoud,
dat groote bouwplannen Achter Abstede onder
vinden. Daar is een eenvoudig landbouwer, een
jong en energiek man, de heer A. Roodvoets Jr.,
door zyn beleidvol handelen en zyn
voorzichtigen ondernemingsgeest en goed doorzicht
in eenige jaren eigenaar geworden van een
zestig hectaren grond, waarvan hy' het grootste
gedeelte van wei- in moesgrond herschapen
heeft om te voldoen aan de groote behoefte,
die aan dit laatste om onze stad bestaat. Maar
voor circa 5 H. A. heeft hy een stratenplan
ontworpen dat reeds door den gemeenteraad is
goedgekeurd. (De heer Boodvoets, het zy hier
even aangestipt woont op het landgoed de
Minstroom dus gehee en naar den tak van den
Krommen Ry'n, die er langs stroomt en denzelf
den naam draagt, door het volk verbasterd in
Meisjeswater". Dat stroompje wordt in
officieele documenten steeds genoemd de
Meentstroom, doch op eene kaart van 1539 wordt
zy' degelyk de Minstroim en op eene van een
honderd jaar later Min-nu geheeten. Deskun
digen beweren dan ook dat die stroom niets
met een Meent- of met de Min- of de Meisjes
te maken heeft, maar haar naam eenvoudig
dankt aan den weinigen'' stroom die er in
dien riviertak is). Aan de goedkeuring v»n het
stratenplan, dat door een breeden weg gemeen
schap zou krijgen met het vlak daarvoor ge
legen Wilhelminapark, is door de gemeente de
voorwaarde verbonden, dat de eigenaar een
terrein kosteloos zou afstaan voldoende voor den
aanleg van een in die buurt hoognoodige open
bare zweminrichting. Dat is toegestaan, maar
nu ligt dat doodonschuldige
zwemschoolplannetje al een half jaar in Den Haag, waar het
van alle kanten wordt bekeken.
En zoodoende wordt nu de geheele uitvoering
van de daarmede verband houdende plannen
tegengehouden, ook van een geprojecteerden
weg over zy'n terrein naar De Bilt, waardoor
het vervelende fort niet alleen kan worden ver
meden maar die nog aanzienlyk veel korter is.
Van nog een audere kleingeestigheid van
denzelfden aard, doch van de zijde van parti
culieren is de eigenaar van dit terrein de dupe.
Hy' heeft aan de grens van zyn terrein naast
eene sloot, die hem van de Oostbroekschel aan
scheidt, een villa gebouwd, in de meening dat
hij door overbrugging van de sloot op die laan
uitgang zou hebben. Maar die laan, een publieke
weg overigens, voert naar het huis Oostbroek
en de eigenaar daarvan schy'nt ook recht te
hebben op die laan en weigert hem uitgang,
zoodat de bewoners der daar te bouwen huizen
een omweg van een half uur moeten maken om
van of naar hunne woning te komen. Zoo
dwarsboomen ook onza goede ingezetenen
elkaar ten nadeele van henzelven en van de
gemeenschap, die stellig zeer zoude gebaat
zyn als aan de vér strekkende plannen van
den heer Roodvoets uitvoering kon worden ge
geven, waardoor zeker ook de onlangs gewei
gerde concessie voor een stoomtram door die
streek niet langer zou kunnen tegengehouden
worden.
flIIIIIIIIMIIlmlIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIMIUMIIIIIIIIIIIItllllllllllllllllllIlm*!
Socialu aana&Jca&nfieb&n.
De Coöperatie en fle Arbeitelieieging *),
II. (Slot).
De coöperatie in haar beiderlei vorm is
dus een middel tot vergrooting der bestaans
mogelijkheid, en de arbeiders, wier streven
toch in de eerste plaats ook op de directe
verbetering hunner levensomstandigheden
is_ gericht, kunnen een dergelijk middel niet
zóómaar versmaden. Een hunner theoretici
heeft het duidelijk gezegd: »De emancipatie
der arbeidersklasse kan niet het resultaat
zijn van de uitvinding van een universeel
geneesmiddel, maar slechts het product van
den strijd om betere levensvoorwaarde op
elk gebied, waarop hun deze strijd wordt
aangeboden en waarop hij mogelijk is, en
met alle doelmatige middelen. Niet op n
gebied, niet op n middel mag zich het
strijdende proletariaat beperken, het moet
trachten zich zooveel mogelijk hulpmiddelen
te verschaffen en zooveel mogelijk gebieden
den strijd opnemen Daarbij mag het
zich niet Jaten leiden door doctrinairisme,
maar door het inzicht in de feitelijk steeds
wisselende verhoudingen. Niet ieder hulp
middel is overal en altijd in den klassen
strijd bruikbaar, en het proletariaat is niet
reeds van te voren steeds krachtig en rijp
genoeg om zich op elk gebied met succes
te doen gelden. Het moet zijn wapens, zijn
strijdmethoden, zijn strijdveld onophoudelijk
onderzoeken en herzien, bovendien overgaan
tot iets nieuws, dat onder audere omstandig
heden schadelijk of tenminste niet doel
matig geweest zou zijn en het oude op
zijn beurt laten vallen"...2)
Zoo moet de coöperatie beschouwd worden
als n middel uit de vele, die de arbeiders
ten gebruike staan; en de toepassing ervan
kan dan ook niet anders zijn dan gezamelijk
met de andere.
Dïiar is het verschil met voorheen, en
het verschil met wat burgerhervormers doen;
en een verschil, dat kenmerkend is, óók
voor den dieperen grondslag die door de
arbeidersbeweging in sociaal werk wordt
gelegd l En wie het zoodoende zich ver
anderende karakter der coöperatie, begrijpen
wil, dient dit wél in het oog te houden.
Want inderdaad wordt de coöperatie in
handen der arbeiders iets met een geheel
ander karakter, immers van middel tot lots
verbetering wordt ze stryd-middel. Van den
zoeten vrede belanden wij in den socialen
strijd. Er is heel wat misverstand ontstaan
doordat men dit vergat. Men is eenerzijds
den arbeiders gaan verwijten dat zij aan
de coöperatie een verkeerde wending gaven,
en anderzijds hebben de arbeiders wan
trouwen gevoed tegen de coöperatieve her
vormers. Beiden ten onrechte. Het eerste
omdat men zich niet bewust was, dat een
arbeider de dingen altijd anders ziet en
anders maakt dan een kleinburger of een
grootbezitter. Het andere omdat de arbeiders
zelve al evenmin, die, men zou het wel
kunnen noemen revolutioneerende eigen
schap van hun optreden en handelen be
vroedden. Men praat dus over twee ver
schillende dingen en waar dat het geval is
behoeft men niet aan begrijpen, laat staan
aan overtuigen, te denken.
Anders wordt dat wanneer wij van deze
zienswijze uitgaan, en als vanzelf lossen
zich dan de bezwaren op die men tegen
de coöperatie van arbeiderszijde meermalen
heeft aangevoerd. Zoo bijvoorbeeld het
meest bekende, dat de koopmansgeest, die
zich i. ontwikkelt, nadeel doen zou aan de
gezindheid van de arbeiders, een zekere
besmetting met den lust naar winst zou