Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1204
banden geeft den schepter van den
triumpheerenden toon en zijn befsenen doet golven als
een zee van liefde.
Als een volle sterrenhemel bij zwoele
zomernacht is dit boek. wanneer de aarde schijnt te
zuchten en alle dingen dezer wereld hun diepste
essentie schijnen te openbaren in zwaren slaap.
Wanneer verre geruchten uit donkere afstanden
komen waaien als geheimzinnige taal van het
wezen der dingen en ruischende stilten in golven
om a heengaan en verdwijnen tot strakke ge
luidloosheid ; hoog in het zwerk de nachtvogels
vlieden als pijlsnelle stormen. Overal naar Oost
en West, flikkeren de geheimzinnige werelden,
zij slaan den mensen met stomme ontroering,
zij nemen al zijn zinnen tot zich, terwijl hij staart
naar het overweldigend heelal. De sterren
verschieten in de blanwzwarte diepte, en de
dommelende bosschen liggen gernischloos als
voorhistorische gedrochten. De volzinnen zijn hier
gebouwd met vaste en zekere hand en de lezer
vraagt zich af wat die verre gedachten-lichten
beduiden. Zij schijnen niet in nevels gehuld, niet
zich ce verliezen verflauwend in onduidelijke
glanzen, maar zij zijn zeker en vast neergezet
die gedachten in woorden en begrippen vol
van een fel schitterend licht scherphoekend in
stralenden cirkelglans. Zij houden steeds op
den zoekenden geest ah met armen van ijzer.
Zij zingen de melodieën der sfeeren en verre
donders van uiteenspattende werelden schijnen
te vergaan in een duistere oneindigheid. Dat
fonkelt en siddert onophoudelijk in doodsche
stilte en men staat verbaasd starend naar de
hoogte wat er toch gebeurde daarginds, waarvan
geen meusobenoog had gedroomd. Nooit laat
de auteur zich gaan, maar gedragen op de
intens gespannen vleugelen van een vasten wil
stuurt hij de machine zijner imaginatie door
de ontzettende afstanden. Somtijds triugelen
zijn woorden met fijne tiugelingen als een groep
van fijne schelletjes met zilveren geluiden wier
trillingen als zilveren zwermen groeien tot
wolken van geluiden en zw'eren en verdwijnen
om plaats te maken voor de klankvolle
orchestrale massa's van grootsche symphonieën. Dan
verscheurt op eens zijne autoriteit als eene
trompetstoot de soezend aankabbelende
woordengolven en als een eeuwig licht van waarheid
staat eene onverbiddelijke uitspraak voor uw
geschrokken brein.
Zoo er in Nederland slechts n zal zijn
welke het boek van Michelet op deze mijne
woorden zal ter hand nemen en dat boek zal
herlezen en begrijpen, zoo zal ik blij zijn in het
bewustzijn een goede daad te hebben volbracht.
Want het aantal van hen in Nederland, die den
kern van schooue litteratuur vermogen te vatten,
is gering. Zoowel door de ouderen als nieuwereu
is er soms afgekeurd wat goed was, en veel
goed gevonden wat foutief of onbeduidend was.
Maar wat vreemd moet heeteu, is, dat dit boek
ook in Frankrijk slechts terloops en met de
gewone banale clichés is besproken. Dat alles
is misschien een goed teeken. De wereld zal nooit
wijzer worden, en slechts na vele jaren wanneer
de auteur niet meer zal zijn misschien, zal men
zijn borstbeeld zetten in het Luxembourg of
in de een of andere galerij. Het schijnt een
vaste wet te zijn en die de wereld ook met
den besten wil niet kan verbreken, dat de ware
verdienste en het groote vernuft slechts na den
dood op hunne waarde worden geschat en geëerd.
Want de menschheid is gierig met lof voor die
het verdienen, en verkwistend daarmee voor die
het niet waard zijn. Het volk zegt dit zeer
kenschetsend met de woorden dat niet de
beste paarden de haver krijgen. Uit der aard
beheerscht angst en voorzichtigheid den gang
der menschheid. Misschien is dat goed; het
zelfbehoud is de eerste voorwaarde ter existentie.
Zoolang als een mensch nog niet dood is, vreest
men nog het gevaar, dat van zijn kant kan
komen, maar is hij eenmaal ten grave gedaald
en is men volkomen zeker van zijn zwijgen en
onmacht, dan komen de tongen los en als blijde
van aan het gevaar ontsnapt te zijn, dat van
zijn- kant was te duchten, gaan de overlevenden
zich aan lof te buiten.
* *
Het lijkt wel of de auteur in het begin van
zijn Sardanapale zich zelf heeft geteekend.
Me plier aux formes de la vie, peut-être y
suis-je impuissant! Four m'adapter a une ambiance
pour me faire béte d'un troupeau pour devenir
un personnage considéréde ses contemporain»
je ne saurais renoncer inou idéal. Que d'autres
paraissent: moi, je suis!
Des passants me frölent; quelqu.es uns me
parlent et je leur reponds. Mais je suis loin
d'enx. Je vis hors du t( mps. Je suis un tranger
dans toutes les patries. J'aurais pu assigner a
mon existence un but unique et l'atteindre....
Parmi les souvenira dont je suis opulent il
en est un que je veux conter. Je fus un jour
un roi Iass6, cruel et triste.
En dan krijgen we die werkelijk
bovenmenschelijke conceptie van Sardanapale" in wiens som
bere oogen meren van onverschilligheid schijnen
te zwemmen, maar wiens ziel een zoo diep bewogen
afgrond is dat zij door een anderen mensch
nauwelijks kan worden vermoed.
Vergeefs zoekt Sardanapale naar bevrediging.
Joua aanbidt den koning als haren meester, zij
vermag slechts te willen, bereiken niet de be
vrediging zijner wenschen. Sardanapale streeft
verder en verder in het willen van zijn geest.
Jona voelt het snellen van de dingen rondom
baar, de kortstondigheid van het loopende
geluks?zand.
De prins der Magiërs Arad-Anou komt en
spreekt met den koning over zijn willen en
begeeren.
Na deze verschijnt de Dichter die zijne hoog
heid naast die van den koning openbaart. Ver
volgeus de ideale beminde Helibah, waarmee
Sardanapale in den dood gaat. O r, eette nuit-la
les pasteurs pars sur la plaine et les monts
s'étounèrent d'un prodigieux flatnboiement
dissipant les téaèbres. L'haleine du vent emportait
avec les boules d'étincelles l'odeur resineuse des
cèdres et des pins. La lueur colossale du bücher
montait vers les toiles avec les a mes des deux
amants.
Er gebeurt hier in dit drama niets eu daarom
moet men hier niet naar den inhoud vragen:
het is een zuiver gedachtendrama.
Dit alles is litteratuur des geestes, de be
wegingen der ziel worden bloot gelegd, het
netwerk der verste geluiden straalt met zijn
fijnste draden in zichtbare complicaties. De
lichamen als grondslagen blijven vast en kalm,
maar de ziel als een prisma straalt duizendvoudig
in verblindenden luister. Dat is eene essentieel
moderne kunst: bij de oude noch bij latere
schrijvers te vinden, slechts Villers de l'Isle
D'AJam en Baudelaire 'jjn van de nieuweren
de vertegenwoordigers hiervan. Het is het
hoogste lyrisme der waarheid, of liever gezegd,
deze kunst gaat uit van het kruispunt van
wijsbegeerte en gevoel. Uit den aard moet zij
eene subtiele en etherische zijn, want de senti
menten groeien hier niet in de lagere
gevoelssfeeren der gewone menschelijfce passies, maar
slechts in de fijne bergluchteu der hoogste be
spiegelingen. Uit der aard ook zijn de woorden
beknopt en ontbloeien er aan den stam van
iederen volzin talrijke bloemen van gedachten
en gezu-verde gevoelens. Volzinnen simpel en
sonoor met eenvoudige natuurklanken
suggereeren veelvuldige gedachtenreeksen en doen
opspringen de fonteinen van in de diepe
menschenziel klaterende sentimenten. En wanneer
het dan in het landschap uwer ziel schalt van
tot tot top echoënd tot in de diepste spelonken,
wanneer in de valleien zoele luchten waaien en
de dikke zoele meidruppels onder lachende
zonneschijnen verkwikking aanbrengen na uwe
heete drooge levensmarscben, zoodat het klapt
en ratelt in de breede groene bladeren en gij
er door heen, door de gouden druppels heen,
regenbogen van hoop, niet n maar twee boven
elkander ziet rijzen en gulden klanken van
vollen merelgezang zingen door de opengaande
al-natuur, de vogels minnekozend in de takken
uw opkijkend gezicht en oogen met den koelen
regen van de bladeren besproeien, dan doorleeft
gij nog eens oogenblikken van weelde en geluk
door de toovei roede van dien magiër Emile
Michelet. Want niet allén is het de muziek,
zijn het de scheppingen van Beethoven of
Wagnei, die voor u oproepen de uitgestrekte
visioenen, maar evengoed wordt gij opgenomen
en gedragen door de gelukzalige velden op de
vleugelen der heerlijke woorden en de suggestieve
kracht der lumineuse volzinnen. Deze zijn bij
Michelet altijd sonoor, vol schoon geluid, met
volle intelligentie neergeschreven als een theo
rema van meetkunde, maar in hun harmonisch
in elkander grijpen hebbeu zij den //splendor
veri" het door de ouden voor iedere schoonheid
gevorderde vereischte.
Het ziele- en gedachten Ie ven wordt hier in
zijne fijnste essenties blootgelegd, zoodat wij het
begrijpen en niettegenstaande het bijna zuiver
spiritueele en ideëele der voorstelling toch wel
dadig in ons gevoel worden aangedaan. Het is
vooral de liefde van den man en de vrouw die
hier in haar bovennatuurlijk hoogstgaande stadium
schittert zoodat den mensch een rechtmatige trots
overvalt van mensch te zijn, zich een wezen
te gevoelen in staat' eene onafzienbare ladder
van volmaaktheid te beklimmen, terwijl men
waant nu reeds in het licht van dezen auteur
ontstoken óp een hoogte te staan vanwaar men
uitgestrekte landen en valleien van geluk en
gelukzaligheid met den groot openen blik omvangt.
Dan in die streelende schommeling op en
neergaande, maar vooral opgaande ia het forsche
ruischen der woordklanken ontdekt men de lange
sleepen van majesteit door de bergkoningen om
zich heengeworpen en in de zonnige dalen de
verscholen paradijsen.
Doch niet iedereen zal het gegeven zijn van
de heerlijkheid dezer visioenen te genieten.
Zelfs komt het eerste stuk van den bundel mij
middelmatig voor. Alleen zij, die veel gedacht
en veel gevoeld hebben, zullen smaak vinden in
deze buitengewone schotels van genot, die op het
menu met den zeer juisten naam van »surhumain"
zijn aangeduid en het is ook niet geraden, zelfs
aan de beste fijnproevers, er veel in eens van
te gebruiken. Met verstand en zelfbeheersching
genoten, zijn deze bladzijden een weldadig en
kostelijk gerecht.
F. EEENS.
Twee Men van Henri Borel,
Opstellen. L. J. Veen, Amsterdam.
Het Zusje. P. N. v. Kampen & Zn.
Onder de dagblad-artikelen, waarvan de heer
Borel er ook eenige in dezen bundel Opstellen
byeen voegde, is er een dit handelt over
Critiek.
De heer Borel werd aangesproken door een
nogal dweepziek jong meisje" dat hem vroeg
of het niet heerlijk was zoo'n mooie critiek
te kragen?" en hy'heeft daar toen om gelachen.
't Is wel naief van zoo'n meisje, die veronder
stelling dat iemand als de heer Borel zoo'n
mooie critiek iets vinden zou om zich gelukkig
door te voelen".
En om haar van die naïeveteit te genezen
heeft hy' toen in De Locomotief een en ander
verteld van de zaligheid van 't uitgeven en
de py'nen en genietingen, waarmede je "Ie
plaisir de se voir imprimé" gewoonlijk moet
betalen".
Uit dat artikel bly'kt dat de heer Borel met
veel aandacht kennis genomen heeft van wat
er alzoo over zy'n werk geschreven is, en hy
eindigt, na op het groote onderlinge verschil
gewezen te hebben, aldus:
Een over-gevoelig artiest wordt moedeloos,
voelt by eiken aanval een vlijmende pijn, en
gaat er van onder; een verstandig, wei-bewust
auteur wordt er sterker van en voelt zich
zekerder van zijn kracht naarmate de lof en
de blaam hartstochtelijker zy'n".
Lettend op de tegenstelling: een over ge
voelig artiest" en een verstandig, wei-bewust
auteur" meen ik te mogen veronderstellen dat
de heer Borel met den laatste in dit geval
zichzelf bedoelt. Primo, omdat hy artiest"
zooveel als een scheldwoord vindt voor een
onbedor?en, eenvoudig schrijver" (blz. 101) en
secundo omdat hij er niet van onder gegaan" is.
Er is trouwens een groote troost. Want,
is het niet zoo, alleen werk van beteekenis kan
de gemoederen tot zulke uiteenloopende uiter
sten prikkelen"?
»Ea dan komen er nog andere, intiemer
dingen die troosten, en die dikwyls de beste
critiek bevatten van alles. Brieven van tevoren
geheel onbekenden, heerlyke spontane uitingen
van gevoel, meestal niet van artiesten van be
roep?gelukkig!?maar van onbedorven, sim
pele menschen (attrapez heeren en dames
artiesten!) die in hun eenvoud, door de echtheid
van hun sentiment, ineens beter en mooier
schrijven dan de meest verfijnde man van het
vak".
Maar... 't is gek dan worden die
briefschryvers zonder het te willen ook artiesten;
als ze beter en mooier schrijven dan de meest
verfijnde man van 't vak".
Of zou iemand, die ineens" bijv. mooier
en beter schilderde dan de beste schilder, boos
moeten zy'n als iemand hem een schilder"
noemde ?
En wat schry'ven die simpele" men
schen dan ?
Woorden van dank en bewondering, waarin
echte tranen blinken, eindigende met een hand
druk, waarvan je de warmte voelt."
Ja, dat zal waarschy'nlyk geen man van 't
vak ze nadoen daar heeft de heer Borel
gelijk in. EQ die wonderlijke woorden met
tranen en een handdruk bevatten nog meer:
... daarin confidenties en lieve ziele-dingen,
die je weet datje alleen verworven hebt (waarom
gebruikt de schryver hier niet den eersten
persoon ? v. N.) omdat door je boek je eigen
ziel die van nieuwe vrienden of vriendinnen
direct heeft aangeraakt. Dit is de allerliefste
critiek voor den schryver, waarvan het publiek
niet weet (maar waarvan de heer Borel nu
toch zoo 't een ander vertelt, v. N.), en die
hoe onbeholpen dikwyls ook als een der beste
dingen van zyn auteurschap met liefde door
hem wordt bewaard."
Dit is de allerliefste critiek voor den schrij
ver" ... Zou het nooit in den heer Borel zy'n
opgekomen dat die allerliefste critiek van dank
en bewondering in brieven van zoo direct aan
geraakte vrienden en vriendinnen, wel eens
tevens de allergevaarlykste critiek voor een
schryver zyn kan ? de critiek, waar hy het minst
aan hechten moet en het meest voor oppassen ?
de critiek, die, soms niets meer dan een vlaag
van efemere bewondering, evenals de gunst van
den grooten hoop, morgen overslaat in onverschil
ligheid of erger ? de critiek, in n woord, die
er een jong schryver, wien het niet aan talent,
maar blijkbaar aan zelfbewustheid en artistieke
beheersching ontbreekt, toe brengen kan op
Het Jongetje thans Het Zusje te doen volgen?
Ik meen dat dit kykje achter de coulissen"
gely'k hy zy'n artikel noemt tevens een goed
kykje geeft in den heer Borel zelven. Hy
geeft er tevens een nieuw bewys mee van zy'n
ongestadigheid, van zy'n onzekerheid, de
wankelbaarheid van zy'n meening en oordeel.
Immers na deze verheerlijking van particu
lieren dank en bewondering komt ten slotte,
als laatste en voornaamste":
Er is maar n vertrouwbaar, eerly'k criti
cus voor den waarachügen kunstenaar. Dat
is het onbekende, mysterieuze wezen dat diep
gezeten in zy'n eigen binnenste ..." enz.
Natuurlijk. Eu zy'n eigen geweten zal hem
het best kunnen zeggen, als hy wat zelfstandig
heid verworven heeft, wat echt is in zy'n werk
en goed en zuivere uiting van zijn ziel. Maar
dan kan toch ook die andere critiek niet de
beste'1, de allerliefste" zy'n voor den schryver,
tenzij men allerliefst opvat in den zin dat ze
het meest zy'n ijdelheid streelt.
Zoo wordt de heer Borel voortdurend heen
en weer geslingerd tusschen verschillende ge
voelens, zy'n zy'n geschriften vol van tegenstrij
digheden. In een Droom vindt hy het voor een
jong vrouwtje heel erg dat zy uit liefde beland
is in mannenarmen en een kind heeft, en in
Het Zusje acht hy' het onbewust en bewust ver
langen naar een kind by een meisje dat lief
heeft iets heel moois.
Dat onzekere, dat weifelende stelt hem aller
minst in staat als leidsman op te treden. Het
benadeelt dan ook zy'n critische opstellen in
niet geringe mate. Hy schry'ft die onder den
indruk van een oogenblik, en ze zijn er derhalve
allerminst op berekend of voor geschikt om naast
elkaar geplaatst te worden in een bundel. Als
bewy's hiervan het volgende:
Op blz. 127 zegt hy van het bundeltje
WrecJcage" van Hubert Crackanthorpe dat er
in sommige schetsen iets edeis en grandioos
is, dat dit kleine boekje verheft
tot de hoogste literatuur".!)
En twee bladzy'den verder lezen we over een
Duitsch boekje: Den vorigen kee" was ik erg
onder den indruk vanhetEngelsche Wreckage",
maar nu is er een boek gekomen van een
heel andere, hoogere soort.,.1)
Ergo een hoogere soort dan de hoogste lite
ratuur ! Wat wordt dat nu ?
Of heeft de heer Borel er geen lofspraak
mee bedoeld met dat hoogste literatuur"?
Dit zou alweer kunnen volgen uit zy'n voorrede
van Het zusje, waar hij het woord van Verlaine
aanhaalt: Et tout Ie reste est littérature",
en dus wenscht dat zy'n boek vooral niet als
literatuur beoordeeld worde.
Tegenstrijdigheden te over. Waarachtig
kunstenaar" op blz. zooveel en elders de
onbedorven schrijver", wiens hoogste lof en
grootste eer wordt, indien ze hem toch maar
astublieft gén artiest" willen noemen.
Oppervlakkige opwellingen van het oogenblik
zy'n deze soort opstelletjes, juist geschikt voor
n dag en een blad dat niet veel eischt.
Maar wat moveert den heer Borel om ze te
doen herdrukken ? 't Is te gek.
Een heel-rare blunder is dat opstelletje over
Een eerste liefde van Bram van Dam, een
boek zonder jaartal, dat de uitgever hem op
een of andere manier als nieuw heeft doen
accepteeren.
Wat zal de heer Tengeler (Bram van Dam)
vreemd kijken als hy zyn boek hoort noemen:
het allernieuwste, pas verschenen, zoo versch
van de pers!!"... O-o-o! En als hij zich een
volgeling van Koos Habbema hoort noemen.
Het boek is minstens tien jaar oud! ... En
wat den schry'ver betreft, de heer Borel kan
hem kennen zoowel uit de critieken van v.
Deyssel, als uit de Veertien jaar literatuur
geschiedenis" van Kloos.
De uitgever van Een eerste liefde, de heer
Van Klaveren, heeft den heer Borel er leelijk
laten invliegen, met dit allernieuwste, pas
verschenen, versch van de pers!"
Het beste opstel is ongetwijfeld Een
Jcroningsfeest op Java. Hierin vinden wij den
heer Borel op zy'n voordeeligst. In heel ge
voelige taal geeft hy' hier zy'n indrukken van
de gamelan-muziek en van het tandakken.
Deze bladzijden, Nederland had er de primeur
van, zijn werkelijk zér, zér verdienstelijk en
doen hem weer kennen als een prozaïst van betee
kenis. Zyn lofrede op mej. Augusta de Wit's
boek over Java, is mij heel sympathiek, al miste
ik graag ettelijke malen het woordje lief".
Ik vind Augusta de Wit's vizie der dingen en
ook haar taal te kloek en te mooi voor dat
epitheton. Wat hij over China zegt naar aan
leiding van Ralph's boek, klinkt op dit oogen
blik hier en daar wat vreemd.
Het leven der zendelingen te Amoy by'v.
even veilig als in een villa bij Armhem"
of: Een Europeaan is in een Chineesche stad
veiliger dan een Chinees in een Europeesche",
by zulke uitspraken denken wy' er het onze van.
Ik heb niet veel lust over Het Zusje in het
breede uit te weiden.
Zoo flets als de omslag met den byna
onleesbaren titel, zoo flets is het boek. 't Ly'kt
me een flauw aftreksel van 't vroeger ge
schrevene, en veel meer gecompileerd. Het
fragment Herrijzenis uit De Gids van Maart
'96 is er zoo wonderlijk ingevoegd. En dat
lyrisch proza zelf!...
Toen is ze heengegaan, ach, heel ver was
ze schemeren. My'n Lief was aan den horizon,
zoo ver, zoo verre. My'n handreiken is wijd
in de lucht gegaan, my'n oogen hebben geloopen
zeer (!). Maar alty'd dieper zonk haar hoofd
in de zee, in de zee, de groote zee. My'n
Lief is in het zeeëgraf gegaan. De zon staat
nu aan den hemel zoo vreemd, en wankelt
voort.
De sterren schijnen niet en dwalen, met
blinde oogen. De wind is haar roepen gegaan
enz. De wind is weer liggen gegaan enz. Er
gaat een graflucht de bloemen over... Mijn
oogen gaan uit...''
De cursiveeiïng is van my. Als dit nu, uit
1) Ik spatieer.
angst voor literatuur, zoo eenvoudig mogely'k
.s, dan heb ik toch maar liever literatuur.
Verder blyken de gevoelens van den heer
Borel ook nu weer *) zeer eigenaardig te zyn.
Een paar punten stip ik aan.
We weten hoe Paul zyn meisje verloor, we
kennen zy'n smart daarover. Maar nu is de
fijngevoelige Paul aan de rol gegaan, heeft liefde
gezocht en gekocht van heel min allooi. (Ik
jen minder fijngevoelige" mannen dan Paul,
die dit nooit hebben kunnen doen door
aesthetisch onbehagen maar dit tusschen haakjes).
Paul heeft daarna twee jaar van ellende door
leefd. En op een avond leest hy plotseling in
een caféuit een courant, dat Corrie gestorven
is daar ver in Indië.
Nu zou men verwachten dat hy zeer onder
den indruk komt van dit bericht. Corrie, zy'n
meisje, het lief kindje uit zyn jeugd, dood...
ver vau haar land, haar familie, gestorven!...
Wat een treurig einde van alles wat zoo mooi
begon. Men zou vermoeden dat als een donkere
nevel de weemoed over zyn ziel zou zinken
by dit plotseling treurig bericht.
Maar neen ! Hy noemt het een blyde tijding"!
Tosn is dat vreemde en onverwachte gebeurd
in Paul, dat de tranen van geluk in zijne oogen
kwamen, nu zy dood was, die het licht van
zyn jonge leven was geweest."
Zie by' zulk een opvatting houdt alles op.
Dat is nu wel het grofst egoïsme belichaamd.
Zyn meisje wordt hem ontrouw, trouwt met
een ander, nu is 't ook maar goed dat ze
dood gaat.
Dat die andere man veel van Corrie kan
gehouden hebben, dat die dan nu groot leed te
dragen heeft 't komt niet in Paul op.
Zoo is er meer.
Paul heeft een Zusje gevonden, van wie hij
langzaam aan meer gaat houden dan een broertje
houdt van een zusje.
Met dat meisje zwerft hy vóór en n& haar
schooltijd door de achterbuurten van Den Haag,
uit vrees van gezien te worden. Dat Zusje
komt ook eens bij hem thee-schenken op zyn
kamer.
Paul houdt innig veel van zy'n Zusje, heeft
het dikwyls over haar reine kinderlijke ziel,
die hy' hoog wil houden, evenals hun vriend
schap, boven het gedoe der alledaagsche men
schen.
Best. Maar ... Mientje mag van haar ouders
ze heeft zoo'n goed lief moedertje, en papa
was ook alty'd zoo goed voor haar" niet
met jongens loopen, en natuurlyk ook niet
alleen by' een student op thee-visite gaan.
Zij moet dus naar ouders wat voorliegen om
haar uitblyven en uitgaan te verklaren.
Welnu de fijngevoelige Paul acht dit
blijkbaar geen kwaad voor Mientje, geen be
zoedeling van haar reine ziel, dat zy die be
krompen bourgeois-ouders, die zooveel van hun
kind houden, bedriegt.
Want dat gebeurt alweer terwille van hém,
die zooveel hooger staat.
't Is tevens een bewy's dat de heer Borel
als hij over reinheid spreekt, alty'd maar over
n ding denkt, en hij zou 't misschien
onbegrypelyk vinden, als iemand Paul en Mientje
niet fijngevoelig noemde om dat bedriegen van
haar ouders.
En hiermede basta !
9 Juli 1900. W. G VAN XOUHUYS.
*) Belangstellenden verwy's ik naar my'n
artikelen Sensueel platonisme" iin den Ned.
Spectator van 12, 19 en 26 Mei jl.
Boefc en Tijtórift
De Gids.
De laatste Gids-afl. zy'n aantrekkely'k door
Couperus' nieuwe roman »Langs ly'nen van
Geleidelijkheid."
't Is een Hollandsche roman, die in 't bui
tenland, Rome, Niza, Florenze speelt.
Een jonge vrouw kort gehuwd en al geschei
den, komt te Rome. Zij is vol van haar schei
ding, denkt geheel modern, en schry'ft een
brochure over de rechtspositie van de ge
scheiden vrouw. In 't pension te Rome leert
zy' een schilder kennen, een Hollander, maar
van geheel andere constructie. Het is een,
die geheel opgaat in het oude, antieke Rome.
De ly'nen van deze twee geheel verschillende
menschen voegen zich geleidelyk te zamen,
tot zij, ook al door economische omstandig
heden gedreven, gewoon saam gaan wonen.
De liason, zoo noemt men toch deze verhouding
in fatsoenly'ke termen, duurt tot zy te Nizza
haar gescheiden man ontmoet. In de ziele
verliefd op den antiek-voelenden schilder
ondergaat ze den invloed van den man, aan
wien zij eens toebehoorde, en als hy haar
terugeischt, niet door de wet, want dat gaat
niet, maar door het recht van den sterkere,
geeft zy' zich opnieuw, al ontvlucht zy hem
ook eerst; zij voelt dat zy gescheiden, nog
alty'd zy'n vrouw is.
Inplaats van »Langs ly'nen der
Geleidelykbeid" zou dit boek dan ook de macht van
den sterkere kunnen heeten. Het boek maakt
den indruk uit twee verschillende brokstukken
te bestaan: de ly'nen der geleidely'kheid en de
strijd van de sterkere. Wellicht is deze laatste
wending erbij gevoegd toen die ly'nen van
gelydelijkheid reeds afgewerkt waren. In dat op
zicht zyn er groote leegten in de psychologie.
Het boek bestaat uit grif-geschreven soms
wel wat al te grif-geschreven gedeelten, waar
door het niet hooger stygt dan gewone
romanlektuur, dit te meer daar het als geheel niet
harmonisch is, maar er zijn toch ook zeer
prachtige bladzijden in.
Opmerkelyk, dat in dit werk Couperus voor
't eerst een echt Nederlandach figuur uitbeeldt.
De huzaren officier, Baron Brox, en ook
Cornelie, als ze spits en gevat is, zy'n puur
Hollandsch, al was het niet noodig een zoo ruwe
persoonlykheid als deze huzaren-officier er
door te nemen.
Grappig te zien hoe Couperus in de
beschry'ving van de Bohème-armoede nog toovert
als een Bosco en hoe onmachtig zy'n
smartuitbeelding is als Cornelie door nood ge
drongen Duco moet verlaten. Trouwens in dit
heele boek is een teveelheid van woorden,
die schaadt, een teveelheid die de
phychologische gapingen niet kan verbergen, 't Is wel
snel zeer snel geschreven en wat weinig door
dacht afgewerkt, maar als roman voor het groote
publiek, heeft het een bijzondere
aantrekkely'heid, zal het allicht een stygend succes ver
wekken. Er waait soms een luchtige frissche
wind door. En dat zy'n we van Couperus niet
te veel gewoon.
In de Juli- afl. is verder belangwekkend het
opstel over Herediteit en Pessimisme door
prof. C. H. Kuhn, waarin hy' aantoont dat de
leer der erfely'kheid, al heeft zy sombere blad
zy'den, niet behoeft te doen twy'felen aan goede
vooruitzichten. Immers, volgens die leer der
erfely'kheid bestaat er een streven van teruggang,
zoowel naar 't goede als naar 't kwade. De
regressie naar den oorspronkelyken typus be
slist ten slotte.
Dr. W. G. C. Bijvanck bespreekt, gaat na
de gevoelsstemmingen, de levensaanvoellingen
van den dichter Albert Verwey. 't Is meer
een trachten te begrijpen dan wel een kritiek
en in zooverre wel interessant.
De idee-studies van dr. J. D. Bierens de Haan
geven den heer G. F. Haspels, die met dit
werk overigens zeer ingenomen bly'kt, aanlei
ding den auteur het woord voor te houden
van Luther: »Jede Consequenz führt zum
Teufel".
Van P. C. Boutens, een zestal sonnetten.
Ik kneep er deze drie byzondere, mooie re
gels uit:
»In de enge tent van bladstil luchterlicht
Schikt telkens anders zich de ringery';
Bleeke gezichten blikken oogebly".
Mr. J. N. van Ha'll bespreekt de Ibsen- voor
stelling van het dr. Heine-ensemble, in den
stadsschouwburg, wat op hem geen by'zonderen
indruk gemaakt heeft.
Zyn meening over het spel wil hy evenwel
terughouden tot het gezelschap van 't najaar
teruggekeerd en in meer dan een enkel stuk zal
zy'n opgetreden.
Ter vergoeding hiervan praat mr. v. Hall
een beetje over Ibsen, over het niet geheel
duidely'ke van diens werk.
Volgt nog: het derde en laatste stuk van
prof. G. Kalff over Constantyn Huygens. Dat wat
omvang betreft, nu wel een ly'vige studie ge
worden is; dan het muziek-o verzicht van mr.
Henri Viotta, over de weinige woningvastheid
van Beethoven en over anachronistische
tooneelvoorstellingen, zooals men die nu te
Carnuntum weer wil doen herleven, en door hem
wordt afgekeurd, als zy'nde slechts van curiosi
teit-interesse en niet dienstig tot middel voor
het groote publiek, wyl dat nu in andere
sfeeren leeft.
Uit de vorige afl. hier niet besproken, valt
te vermelden zeer mooie sonnetten van Helene
Lapidoth- Swarth, een bespreking van mej.
G. H. Marius over Der Kinderen's nieuwste
muurschildering in het gebouw van de
algemeene Levens-verzekering op het Damrak, en
dan van prof. Max Weber een bespreking der
Siboga-expedie, (een onderzoek naar de
zeefaula en flora in den Indischen Archipel, aldus
genoemd naar het oorlogsvaartuig hiervoor
door de regeering welwillend beschikbaar ge
steld).
Mr. J. N. vau Hall, die 20 jaar zich laafde
aan de tooneel-kritiek bron van den ouden
Sarcey, verheerly'kt Sarcey's gave om met het
publiek mee te voelen, (een gave waarmee een
kriticus succes en invloed kry'gt, maar overi
gens zonder artistieke of werkely'ke waarde),
hy pry'st in't byzonder aan de lezing van
Sarcey's krantenwerk, dat nu in zes deelen
zal verschy'nen. Mr. van Hall belooft reeds by
voorbaat ons van het voornaamste op de hoogte
te zullen houden, en deze ingenomenheid met
een buitenlandsch kriticus, wiens voornaamste
en grootste kracht was te speculeeren op de
stemmingen van 't publiek en zich daarna te
richten, verklaart nu ook de minachting en
dédain, die mr. van Hall van zy'n kunstzetel
wel eens vermag te slingeren, als hier te lande
iets beproefd wordt om een eigen
tooneelliteratuur te scheppen.
De andere opstellen zy'n vervolgstukken,
boven reeds vermeld, en de vaste rubrieken
als: buitenland, muziekoverzicht enz.
G. VAN HULZEN.
MIMIMIimilll
IIIIMMMMIIIMMI1IMIIIIIIHMIIIMIIIIII
40 cents per regel.
IIIMIIMIIMIIIIIIIIIIIIIII1IIIUMIIIIIIIIIIII1IIIIMIIIIIIIMIHIIMIIIIIIIIIIII1IH11II
en hooger 14 Meter! Franco en
vrfl van invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte
en gekleurde ,,Heimefoerg-Zijde'"' van
45 et. tot fl 11.1O per Meter.
6. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
NAAR
Nieuwendam.
Schellingwoude
Oranje Sluizen.
Eiland Marken.
Zorgvliet.
't Kalfje,
Ouderkerk,
Uithoorn.
PLEIZIERTOCHTJES,
Voor het maken hiervan is een prachtig
ingericht STOOMJA.CHT dagelijks (be
halve Zondags) te buur. Te bevragen
Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z.
Voorburgwal, Amsterdam.
BV Interc. Telefoon 684.
Piano-, Orpl- en MüzielteÊl
TI F, Y KOOS A KAI,SIIOVK>.
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
BAD ASSMAHSHAÏSEN a/M.
Lithionry'ke geneesbron.
26°R. vanouds tegen jicht-,
iheumatiek, nier- en
blaatlijden etc. Themal-baden,
.drinkkuren dieet, mas
l sage, gymnastiek, zachte
watergeneeswyze, comfor
tabele kuurinrichting, oud
schaduwrijk park, eigen kuurkapel. Docter in
het kurhaus. Prospectus zendt de
BRONNENDIRECTffi.