De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 22 juli pagina 4

22 juli 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1204 banden geeft den schepter van den triumpheerenden toon en zijn befsenen doet golven als een zee van liefde. Als een volle sterrenhemel bij zwoele zomernacht is dit boek. wanneer de aarde schijnt te zuchten en alle dingen dezer wereld hun diepste essentie schijnen te openbaren in zwaren slaap. Wanneer verre geruchten uit donkere afstanden komen waaien als geheimzinnige taal van het wezen der dingen en ruischende stilten in golven om a heengaan en verdwijnen tot strakke ge luidloosheid ; hoog in het zwerk de nachtvogels vlieden als pijlsnelle stormen. Overal naar Oost en West, flikkeren de geheimzinnige werelden, zij slaan den mensen met stomme ontroering, zij nemen al zijn zinnen tot zich, terwijl hij staart naar het overweldigend heelal. De sterren verschieten in de blanwzwarte diepte, en de dommelende bosschen liggen gernischloos als voorhistorische gedrochten. De volzinnen zijn hier gebouwd met vaste en zekere hand en de lezer vraagt zich af wat die verre gedachten-lichten beduiden. Zij schijnen niet in nevels gehuld, niet zich ce verliezen verflauwend in onduidelijke glanzen, maar zij zijn zeker en vast neergezet die gedachten in woorden en begrippen vol van een fel schitterend licht scherphoekend in stralenden cirkelglans. Zij houden steeds op den zoekenden geest ah met armen van ijzer. Zij zingen de melodieën der sfeeren en verre donders van uiteenspattende werelden schijnen te vergaan in een duistere oneindigheid. Dat fonkelt en siddert onophoudelijk in doodsche stilte en men staat verbaasd starend naar de hoogte wat er toch gebeurde daarginds, waarvan geen meusobenoog had gedroomd. Nooit laat de auteur zich gaan, maar gedragen op de intens gespannen vleugelen van een vasten wil stuurt hij de machine zijner imaginatie door de ontzettende afstanden. Somtijds triugelen zijn woorden met fijne tiugelingen als een groep van fijne schelletjes met zilveren geluiden wier trillingen als zilveren zwermen groeien tot wolken van geluiden en zw'eren en verdwijnen om plaats te maken voor de klankvolle orchestrale massa's van grootsche symphonieën. Dan verscheurt op eens zijne autoriteit als eene trompetstoot de soezend aankabbelende woordengolven en als een eeuwig licht van waarheid staat eene onverbiddelijke uitspraak voor uw geschrokken brein. Zoo er in Nederland slechts n zal zijn welke het boek van Michelet op deze mijne woorden zal ter hand nemen en dat boek zal herlezen en begrijpen, zoo zal ik blij zijn in het bewustzijn een goede daad te hebben volbracht. Want het aantal van hen in Nederland, die den kern van schooue litteratuur vermogen te vatten, is gering. Zoowel door de ouderen als nieuwereu is er soms afgekeurd wat goed was, en veel goed gevonden wat foutief of onbeduidend was. Maar wat vreemd moet heeteu, is, dat dit boek ook in Frankrijk slechts terloops en met de gewone banale clichés is besproken. Dat alles is misschien een goed teeken. De wereld zal nooit wijzer worden, en slechts na vele jaren wanneer de auteur niet meer zal zijn misschien, zal men zijn borstbeeld zetten in het Luxembourg of in de een of andere galerij. Het schijnt een vaste wet te zijn en die de wereld ook met den besten wil niet kan verbreken, dat de ware verdienste en het groote vernuft slechts na den dood op hunne waarde worden geschat en geëerd. Want de menschheid is gierig met lof voor die het verdienen, en verkwistend daarmee voor die het niet waard zijn. Het volk zegt dit zeer kenschetsend met de woorden dat niet de beste paarden de haver krijgen. Uit der aard beheerscht angst en voorzichtigheid den gang der menschheid. Misschien is dat goed; het zelfbehoud is de eerste voorwaarde ter existentie. Zoolang als een mensch nog niet dood is, vreest men nog het gevaar, dat van zijn kant kan komen, maar is hij eenmaal ten grave gedaald en is men volkomen zeker van zijn zwijgen en onmacht, dan komen de tongen los en als blijde van aan het gevaar ontsnapt te zijn, dat van zijn- kant was te duchten, gaan de overlevenden zich aan lof te buiten. * * Het lijkt wel of de auteur in het begin van zijn Sardanapale zich zelf heeft geteekend. Me plier aux formes de la vie, peut-être y suis-je impuissant! Four m'adapter a une ambiance pour me faire béte d'un troupeau pour devenir un personnage considéréde ses contemporain» je ne saurais renoncer inou idéal. Que d'autres paraissent: moi, je suis! Des passants me frölent; quelqu.es uns me parlent et je leur reponds. Mais je suis loin d'enx. Je vis hors du t( mps. Je suis un tranger dans toutes les patries. J'aurais pu assigner a mon existence un but unique et l'atteindre.... Parmi les souvenira dont je suis opulent il en est un que je veux conter. Je fus un jour un roi Iass6, cruel et triste. En dan krijgen we die werkelijk bovenmenschelijke conceptie van Sardanapale" in wiens som bere oogen meren van onverschilligheid schijnen te zwemmen, maar wiens ziel een zoo diep bewogen afgrond is dat zij door een anderen mensch nauwelijks kan worden vermoed. Vergeefs zoekt Sardanapale naar bevrediging. Joua aanbidt den koning als haren meester, zij vermag slechts te willen, bereiken niet de be vrediging zijner wenschen. Sardanapale streeft verder en verder in het willen van zijn geest. Jona voelt het snellen van de dingen rondom baar, de kortstondigheid van het loopende geluks?zand. De prins der Magiërs Arad-Anou komt en spreekt met den koning over zijn willen en begeeren. Na deze verschijnt de Dichter die zijne hoog heid naast die van den koning openbaart. Ver volgeus de ideale beminde Helibah, waarmee Sardanapale in den dood gaat. O r, eette nuit-la les pasteurs pars sur la plaine et les monts s'étounèrent d'un prodigieux flatnboiement dissipant les téaèbres. L'haleine du vent emportait avec les boules d'étincelles l'odeur resineuse des cèdres et des pins. La lueur colossale du bücher montait vers les toiles avec les a mes des deux amants. Er gebeurt hier in dit drama niets eu daarom moet men hier niet naar den inhoud vragen: het is een zuiver gedachtendrama. Dit alles is litteratuur des geestes, de be wegingen der ziel worden bloot gelegd, het netwerk der verste geluiden straalt met zijn fijnste draden in zichtbare complicaties. De lichamen als grondslagen blijven vast en kalm, maar de ziel als een prisma straalt duizendvoudig in verblindenden luister. Dat is eene essentieel moderne kunst: bij de oude noch bij latere schrijvers te vinden, slechts Villers de l'Isle D'AJam en Baudelaire 'jjn van de nieuweren de vertegenwoordigers hiervan. Het is het hoogste lyrisme der waarheid, of liever gezegd, deze kunst gaat uit van het kruispunt van wijsbegeerte en gevoel. Uit den aard moet zij eene subtiele en etherische zijn, want de senti menten groeien hier niet in de lagere gevoelssfeeren der gewone menschelijfce passies, maar slechts in de fijne bergluchteu der hoogste be spiegelingen. Uit der aard ook zijn de woorden beknopt en ontbloeien er aan den stam van iederen volzin talrijke bloemen van gedachten en gezu-verde gevoelens. Volzinnen simpel en sonoor met eenvoudige natuurklanken suggereeren veelvuldige gedachtenreeksen en doen opspringen de fonteinen van in de diepe menschenziel klaterende sentimenten. En wanneer het dan in het landschap uwer ziel schalt van tot tot top echoënd tot in de diepste spelonken, wanneer in de valleien zoele luchten waaien en de dikke zoele meidruppels onder lachende zonneschijnen verkwikking aanbrengen na uwe heete drooge levensmarscben, zoodat het klapt en ratelt in de breede groene bladeren en gij er door heen, door de gouden druppels heen, regenbogen van hoop, niet n maar twee boven elkander ziet rijzen en gulden klanken van vollen merelgezang zingen door de opengaande al-natuur, de vogels minnekozend in de takken uw opkijkend gezicht en oogen met den koelen regen van de bladeren besproeien, dan doorleeft gij nog eens oogenblikken van weelde en geluk door de toovei roede van dien magiër Emile Michelet. Want niet allén is het de muziek, zijn het de scheppingen van Beethoven of Wagnei, die voor u oproepen de uitgestrekte visioenen, maar evengoed wordt gij opgenomen en gedragen door de gelukzalige velden op de vleugelen der heerlijke woorden en de suggestieve kracht der lumineuse volzinnen. Deze zijn bij Michelet altijd sonoor, vol schoon geluid, met volle intelligentie neergeschreven als een theo rema van meetkunde, maar in hun harmonisch in elkander grijpen hebbeu zij den //splendor veri" het door de ouden voor iedere schoonheid gevorderde vereischte. Het ziele- en gedachten Ie ven wordt hier in zijne fijnste essenties blootgelegd, zoodat wij het begrijpen en niettegenstaande het bijna zuiver spiritueele en ideëele der voorstelling toch wel dadig in ons gevoel worden aangedaan. Het is vooral de liefde van den man en de vrouw die hier in haar bovennatuurlijk hoogstgaande stadium schittert zoodat den mensch een rechtmatige trots overvalt van mensch te zijn, zich een wezen te gevoelen in staat' eene onafzienbare ladder van volmaaktheid te beklimmen, terwijl men waant nu reeds in het licht van dezen auteur ontstoken óp een hoogte te staan vanwaar men uitgestrekte landen en valleien van geluk en gelukzaligheid met den groot openen blik omvangt. Dan in die streelende schommeling op en neergaande, maar vooral opgaande ia het forsche ruischen der woordklanken ontdekt men de lange sleepen van majesteit door de bergkoningen om zich heengeworpen en in de zonnige dalen de verscholen paradijsen. Doch niet iedereen zal het gegeven zijn van de heerlijkheid dezer visioenen te genieten. Zelfs komt het eerste stuk van den bundel mij middelmatig voor. Alleen zij, die veel gedacht en veel gevoeld hebben, zullen smaak vinden in deze buitengewone schotels van genot, die op het menu met den zeer juisten naam van »surhumain" zijn aangeduid en het is ook niet geraden, zelfs aan de beste fijnproevers, er veel in eens van te gebruiken. Met verstand en zelfbeheersching genoten, zijn deze bladzijden een weldadig en kostelijk gerecht. F. EEENS. Twee Men van Henri Borel, Opstellen. L. J. Veen, Amsterdam. Het Zusje. P. N. v. Kampen & Zn. Onder de dagblad-artikelen, waarvan de heer Borel er ook eenige in dezen bundel Opstellen byeen voegde, is er een dit handelt over Critiek. De heer Borel werd aangesproken door een nogal dweepziek jong meisje" dat hem vroeg of het niet heerlijk was zoo'n mooie critiek te kragen?" en hy'heeft daar toen om gelachen. 't Is wel naief van zoo'n meisje, die veronder stelling dat iemand als de heer Borel zoo'n mooie critiek iets vinden zou om zich gelukkig door te voelen". En om haar van die naïeveteit te genezen heeft hy' toen in De Locomotief een en ander verteld van de zaligheid van 't uitgeven en de py'nen en genietingen, waarmede je "Ie plaisir de se voir imprimé" gewoonlijk moet betalen". Uit dat artikel bly'kt dat de heer Borel met veel aandacht kennis genomen heeft van wat er alzoo over zy'n werk geschreven is, en hy eindigt, na op het groote onderlinge verschil gewezen te hebben, aldus: Een over-gevoelig artiest wordt moedeloos, voelt by eiken aanval een vlijmende pijn, en gaat er van onder; een verstandig, wei-bewust auteur wordt er sterker van en voelt zich zekerder van zijn kracht naarmate de lof en de blaam hartstochtelijker zy'n". Lettend op de tegenstelling: een over ge voelig artiest" en een verstandig, wei-bewust auteur" meen ik te mogen veronderstellen dat de heer Borel met den laatste in dit geval zichzelf bedoelt. Primo, omdat hy artiest" zooveel als een scheldwoord vindt voor een onbedor?en, eenvoudig schrijver" (blz. 101) en secundo omdat hij er niet van onder gegaan" is. Er is trouwens een groote troost. Want, is het niet zoo, alleen werk van beteekenis kan de gemoederen tot zulke uiteenloopende uiter sten prikkelen"? »Ea dan komen er nog andere, intiemer dingen die troosten, en die dikwyls de beste critiek bevatten van alles. Brieven van tevoren geheel onbekenden, heerlyke spontane uitingen van gevoel, meestal niet van artiesten van be roep?gelukkig!?maar van onbedorven, sim pele menschen (attrapez heeren en dames artiesten!) die in hun eenvoud, door de echtheid van hun sentiment, ineens beter en mooier schrijven dan de meest verfijnde man van het vak". Maar... 't is gek dan worden die briefschryvers zonder het te willen ook artiesten; als ze beter en mooier schrijven dan de meest verfijnde man van 't vak". Of zou iemand, die ineens" bijv. mooier en beter schilderde dan de beste schilder, boos moeten zy'n als iemand hem een schilder" noemde ? En wat schry'ven die simpele" men schen dan ? Woorden van dank en bewondering, waarin echte tranen blinken, eindigende met een hand druk, waarvan je de warmte voelt." Ja, dat zal waarschy'nlyk geen man van 't vak ze nadoen daar heeft de heer Borel gelijk in. EQ die wonderlijke woorden met tranen en een handdruk bevatten nog meer: ... daarin confidenties en lieve ziele-dingen, die je weet datje alleen verworven hebt (waarom gebruikt de schryver hier niet den eersten persoon ? v. N.) omdat door je boek je eigen ziel die van nieuwe vrienden of vriendinnen direct heeft aangeraakt. Dit is de allerliefste critiek voor den schryver, waarvan het publiek niet weet (maar waarvan de heer Borel nu toch zoo 't een ander vertelt, v. N.), en die hoe onbeholpen dikwyls ook als een der beste dingen van zyn auteurschap met liefde door hem wordt bewaard." Dit is de allerliefste critiek voor den schrij ver" ... Zou het nooit in den heer Borel zy'n opgekomen dat die allerliefste critiek van dank en bewondering in brieven van zoo direct aan geraakte vrienden en vriendinnen, wel eens tevens de allergevaarlykste critiek voor een schryver zyn kan ? de critiek, waar hy het minst aan hechten moet en het meest voor oppassen ? de critiek, die, soms niets meer dan een vlaag van efemere bewondering, evenals de gunst van den grooten hoop, morgen overslaat in onverschil ligheid of erger ? de critiek, in n woord, die er een jong schryver, wien het niet aan talent, maar blijkbaar aan zelfbewustheid en artistieke beheersching ontbreekt, toe brengen kan op Het Jongetje thans Het Zusje te doen volgen? Ik meen dat dit kykje achter de coulissen" gely'k hy zy'n artikel noemt tevens een goed kykje geeft in den heer Borel zelven. Hy geeft er tevens een nieuw bewys mee van zy'n ongestadigheid, van zy'n onzekerheid, de wankelbaarheid van zy'n meening en oordeel. Immers na deze verheerlijking van particu lieren dank en bewondering komt ten slotte, als laatste en voornaamste": Er is maar n vertrouwbaar, eerly'k criti cus voor den waarachügen kunstenaar. Dat is het onbekende, mysterieuze wezen dat diep gezeten in zy'n eigen binnenste ..." enz. Natuurlijk. Eu zy'n eigen geweten zal hem het best kunnen zeggen, als hy wat zelfstandig heid verworven heeft, wat echt is in zy'n werk en goed en zuivere uiting van zijn ziel. Maar dan kan toch ook die andere critiek niet de beste'1, de allerliefste" zy'n voor den schryver, tenzij men allerliefst opvat in den zin dat ze het meest zy'n ijdelheid streelt. Zoo wordt de heer Borel voortdurend heen en weer geslingerd tusschen verschillende ge voelens, zy'n zy'n geschriften vol van tegenstrij digheden. In een Droom vindt hy het voor een jong vrouwtje heel erg dat zy uit liefde beland is in mannenarmen en een kind heeft, en in Het Zusje acht hy' het onbewust en bewust ver langen naar een kind by een meisje dat lief heeft iets heel moois. Dat onzekere, dat weifelende stelt hem aller minst in staat als leidsman op te treden. Het benadeelt dan ook zy'n critische opstellen in niet geringe mate. Hy schry'ft die onder den indruk van een oogenblik, en ze zijn er derhalve allerminst op berekend of voor geschikt om naast elkaar geplaatst te worden in een bundel. Als bewy's hiervan het volgende: Op blz. 127 zegt hy van het bundeltje WrecJcage" van Hubert Crackanthorpe dat er in sommige schetsen iets edeis en grandioos is, dat dit kleine boekje verheft tot de hoogste literatuur".!) En twee bladzy'den verder lezen we over een Duitsch boekje: Den vorigen kee" was ik erg onder den indruk vanhetEngelsche Wreckage", maar nu is er een boek gekomen van een heel andere, hoogere soort.,.1) Ergo een hoogere soort dan de hoogste lite ratuur ! Wat wordt dat nu ? Of heeft de heer Borel er geen lofspraak mee bedoeld met dat hoogste literatuur"? Dit zou alweer kunnen volgen uit zy'n voorrede van Het zusje, waar hij het woord van Verlaine aanhaalt: Et tout Ie reste est littérature", en dus wenscht dat zy'n boek vooral niet als literatuur beoordeeld worde. Tegenstrijdigheden te over. Waarachtig kunstenaar" op blz. zooveel en elders de onbedorven schrijver", wiens hoogste lof en grootste eer wordt, indien ze hem toch maar astublieft gén artiest" willen noemen. Oppervlakkige opwellingen van het oogenblik zy'n deze soort opstelletjes, juist geschikt voor n dag en een blad dat niet veel eischt. Maar wat moveert den heer Borel om ze te doen herdrukken ? 't Is te gek. Een heel-rare blunder is dat opstelletje over Een eerste liefde van Bram van Dam, een boek zonder jaartal, dat de uitgever hem op een of andere manier als nieuw heeft doen accepteeren. Wat zal de heer Tengeler (Bram van Dam) vreemd kijken als hy zyn boek hoort noemen: het allernieuwste, pas verschenen, zoo versch van de pers!!"... O-o-o! En als hij zich een volgeling van Koos Habbema hoort noemen. Het boek is minstens tien jaar oud! ... En wat den schry'ver betreft, de heer Borel kan hem kennen zoowel uit de critieken van v. Deyssel, als uit de Veertien jaar literatuur geschiedenis" van Kloos. De uitgever van Een eerste liefde, de heer Van Klaveren, heeft den heer Borel er leelijk laten invliegen, met dit allernieuwste, pas verschenen, versch van de pers!" Het beste opstel is ongetwijfeld Een Jcroningsfeest op Java. Hierin vinden wij den heer Borel op zy'n voordeeligst. In heel ge voelige taal geeft hy' hier zy'n indrukken van de gamelan-muziek en van het tandakken. Deze bladzijden, Nederland had er de primeur van, zijn werkelijk zér, zér verdienstelijk en doen hem weer kennen als een prozaïst van betee kenis. Zyn lofrede op mej. Augusta de Wit's boek over Java, is mij heel sympathiek, al miste ik graag ettelijke malen het woordje lief". Ik vind Augusta de Wit's vizie der dingen en ook haar taal te kloek en te mooi voor dat epitheton. Wat hij over China zegt naar aan leiding van Ralph's boek, klinkt op dit oogen blik hier en daar wat vreemd. Het leven der zendelingen te Amoy by'v. even veilig als in een villa bij Armhem" of: Een Europeaan is in een Chineesche stad veiliger dan een Chinees in een Europeesche", by zulke uitspraken denken wy' er het onze van. Ik heb niet veel lust over Het Zusje in het breede uit te weiden. Zoo flets als de omslag met den byna onleesbaren titel, zoo flets is het boek. 't Ly'kt me een flauw aftreksel van 't vroeger ge schrevene, en veel meer gecompileerd. Het fragment Herrijzenis uit De Gids van Maart '96 is er zoo wonderlijk ingevoegd. En dat lyrisch proza zelf!... Toen is ze heengegaan, ach, heel ver was ze schemeren. My'n Lief was aan den horizon, zoo ver, zoo verre. My'n handreiken is wijd in de lucht gegaan, my'n oogen hebben geloopen zeer (!). Maar alty'd dieper zonk haar hoofd in de zee, in de zee, de groote zee. My'n Lief is in het zeeëgraf gegaan. De zon staat nu aan den hemel zoo vreemd, en wankelt voort. De sterren schijnen niet en dwalen, met blinde oogen. De wind is haar roepen gegaan enz. De wind is weer liggen gegaan enz. Er gaat een graflucht de bloemen over... Mijn oogen gaan uit...'' De cursiveeiïng is van my. Als dit nu, uit 1) Ik spatieer. angst voor literatuur, zoo eenvoudig mogely'k .s, dan heb ik toch maar liever literatuur. Verder blyken de gevoelens van den heer Borel ook nu weer *) zeer eigenaardig te zyn. Een paar punten stip ik aan. We weten hoe Paul zyn meisje verloor, we kennen zy'n smart daarover. Maar nu is de fijngevoelige Paul aan de rol gegaan, heeft liefde gezocht en gekocht van heel min allooi. (Ik jen minder fijngevoelige" mannen dan Paul, die dit nooit hebben kunnen doen door aesthetisch onbehagen maar dit tusschen haakjes). Paul heeft daarna twee jaar van ellende door leefd. En op een avond leest hy plotseling in een caféuit een courant, dat Corrie gestorven is daar ver in Indië. Nu zou men verwachten dat hy zeer onder den indruk komt van dit bericht. Corrie, zy'n meisje, het lief kindje uit zyn jeugd, dood... ver vau haar land, haar familie, gestorven!... Wat een treurig einde van alles wat zoo mooi begon. Men zou vermoeden dat als een donkere nevel de weemoed over zyn ziel zou zinken by dit plotseling treurig bericht. Maar neen ! Hy noemt het een blyde tijding"! Tosn is dat vreemde en onverwachte gebeurd in Paul, dat de tranen van geluk in zijne oogen kwamen, nu zy dood was, die het licht van zyn jonge leven was geweest." Zie by' zulk een opvatting houdt alles op. Dat is nu wel het grofst egoïsme belichaamd. Zyn meisje wordt hem ontrouw, trouwt met een ander, nu is 't ook maar goed dat ze dood gaat. Dat die andere man veel van Corrie kan gehouden hebben, dat die dan nu groot leed te dragen heeft 't komt niet in Paul op. Zoo is er meer. Paul heeft een Zusje gevonden, van wie hij langzaam aan meer gaat houden dan een broertje houdt van een zusje. Met dat meisje zwerft hy vóór en n& haar schooltijd door de achterbuurten van Den Haag, uit vrees van gezien te worden. Dat Zusje komt ook eens bij hem thee-schenken op zyn kamer. Paul houdt innig veel van zy'n Zusje, heeft het dikwyls over haar reine kinderlijke ziel, die hy' hoog wil houden, evenals hun vriend schap, boven het gedoe der alledaagsche men schen. Best. Maar ... Mientje mag van haar ouders ze heeft zoo'n goed lief moedertje, en papa was ook alty'd zoo goed voor haar" niet met jongens loopen, en natuurlyk ook niet alleen by' een student op thee-visite gaan. Zij moet dus naar ouders wat voorliegen om haar uitblyven en uitgaan te verklaren. Welnu de fijngevoelige Paul acht dit blijkbaar geen kwaad voor Mientje, geen be zoedeling van haar reine ziel, dat zy die be krompen bourgeois-ouders, die zooveel van hun kind houden, bedriegt. Want dat gebeurt alweer terwille van hém, die zooveel hooger staat. 't Is tevens een bewy's dat de heer Borel als hij over reinheid spreekt, alty'd maar over n ding denkt, en hij zou 't misschien onbegrypelyk vinden, als iemand Paul en Mientje niet fijngevoelig noemde om dat bedriegen van haar ouders. En hiermede basta ! 9 Juli 1900. W. G VAN XOUHUYS. *) Belangstellenden verwy's ik naar my'n artikelen Sensueel platonisme" iin den Ned. Spectator van 12, 19 en 26 Mei jl. Boefc en Tijtórift De Gids. De laatste Gids-afl. zy'n aantrekkely'k door Couperus' nieuwe roman »Langs ly'nen van Geleidelijkheid." 't Is een Hollandsche roman, die in 't bui tenland, Rome, Niza, Florenze speelt. Een jonge vrouw kort gehuwd en al geschei den, komt te Rome. Zij is vol van haar schei ding, denkt geheel modern, en schry'ft een brochure over de rechtspositie van de ge scheiden vrouw. In 't pension te Rome leert zy' een schilder kennen, een Hollander, maar van geheel andere constructie. Het is een, die geheel opgaat in het oude, antieke Rome. De ly'nen van deze twee geheel verschillende menschen voegen zich geleidelyk te zamen, tot zij, ook al door economische omstandig heden gedreven, gewoon saam gaan wonen. De liason, zoo noemt men toch deze verhouding in fatsoenly'ke termen, duurt tot zy te Nizza haar gescheiden man ontmoet. In de ziele verliefd op den antiek-voelenden schilder ondergaat ze den invloed van den man, aan wien zij eens toebehoorde, en als hy haar terugeischt, niet door de wet, want dat gaat niet, maar door het recht van den sterkere, geeft zy' zich opnieuw, al ontvlucht zy hem ook eerst; zij voelt dat zy gescheiden, nog alty'd zy'n vrouw is. Inplaats van »Langs ly'nen der Geleidelykbeid" zou dit boek dan ook de macht van den sterkere kunnen heeten. Het boek maakt den indruk uit twee verschillende brokstukken te bestaan: de ly'nen der geleidely'kheid en de strijd van de sterkere. Wellicht is deze laatste wending erbij gevoegd toen die ly'nen van gelydelijkheid reeds afgewerkt waren. In dat op zicht zyn er groote leegten in de psychologie. Het boek bestaat uit grif-geschreven soms wel wat al te grif-geschreven gedeelten, waar door het niet hooger stygt dan gewone romanlektuur, dit te meer daar het als geheel niet harmonisch is, maar er zijn toch ook zeer prachtige bladzijden in. Opmerkelyk, dat in dit werk Couperus voor 't eerst een echt Nederlandach figuur uitbeeldt. De huzaren officier, Baron Brox, en ook Cornelie, als ze spits en gevat is, zy'n puur Hollandsch, al was het niet noodig een zoo ruwe persoonlykheid als deze huzaren-officier er door te nemen. Grappig te zien hoe Couperus in de beschry'ving van de Bohème-armoede nog toovert als een Bosco en hoe onmachtig zy'n smartuitbeelding is als Cornelie door nood ge drongen Duco moet verlaten. Trouwens in dit heele boek is een teveelheid van woorden, die schaadt, een teveelheid die de phychologische gapingen niet kan verbergen, 't Is wel snel zeer snel geschreven en wat weinig door dacht afgewerkt, maar als roman voor het groote publiek, heeft het een bijzondere aantrekkely'heid, zal het allicht een stygend succes ver wekken. Er waait soms een luchtige frissche wind door. En dat zy'n we van Couperus niet te veel gewoon. In de Juli- afl. is verder belangwekkend het opstel over Herediteit en Pessimisme door prof. C. H. Kuhn, waarin hy' aantoont dat de leer der erfely'kheid, al heeft zy sombere blad zy'den, niet behoeft te doen twy'felen aan goede vooruitzichten. Immers, volgens die leer der erfely'kheid bestaat er een streven van teruggang, zoowel naar 't goede als naar 't kwade. De regressie naar den oorspronkelyken typus be slist ten slotte. Dr. W. G. C. Bijvanck bespreekt, gaat na de gevoelsstemmingen, de levensaanvoellingen van den dichter Albert Verwey. 't Is meer een trachten te begrijpen dan wel een kritiek en in zooverre wel interessant. De idee-studies van dr. J. D. Bierens de Haan geven den heer G. F. Haspels, die met dit werk overigens zeer ingenomen bly'kt, aanlei ding den auteur het woord voor te houden van Luther: »Jede Consequenz führt zum Teufel". Van P. C. Boutens, een zestal sonnetten. Ik kneep er deze drie byzondere, mooie re gels uit: »In de enge tent van bladstil luchterlicht Schikt telkens anders zich de ringery'; Bleeke gezichten blikken oogebly". Mr. J. N. van Ha'll bespreekt de Ibsen- voor stelling van het dr. Heine-ensemble, in den stadsschouwburg, wat op hem geen by'zonderen indruk gemaakt heeft. Zyn meening over het spel wil hy evenwel terughouden tot het gezelschap van 't najaar teruggekeerd en in meer dan een enkel stuk zal zy'n opgetreden. Ter vergoeding hiervan praat mr. v. Hall een beetje over Ibsen, over het niet geheel duidely'ke van diens werk. Volgt nog: het derde en laatste stuk van prof. G. Kalff over Constantyn Huygens. Dat wat omvang betreft, nu wel een ly'vige studie ge worden is; dan het muziek-o verzicht van mr. Henri Viotta, over de weinige woningvastheid van Beethoven en over anachronistische tooneelvoorstellingen, zooals men die nu te Carnuntum weer wil doen herleven, en door hem wordt afgekeurd, als zy'nde slechts van curiosi teit-interesse en niet dienstig tot middel voor het groote publiek, wyl dat nu in andere sfeeren leeft. Uit de vorige afl. hier niet besproken, valt te vermelden zeer mooie sonnetten van Helene Lapidoth- Swarth, een bespreking van mej. G. H. Marius over Der Kinderen's nieuwste muurschildering in het gebouw van de algemeene Levens-verzekering op het Damrak, en dan van prof. Max Weber een bespreking der Siboga-expedie, (een onderzoek naar de zeefaula en flora in den Indischen Archipel, aldus genoemd naar het oorlogsvaartuig hiervoor door de regeering welwillend beschikbaar ge steld). Mr. J. N. vau Hall, die 20 jaar zich laafde aan de tooneel-kritiek bron van den ouden Sarcey, verheerly'kt Sarcey's gave om met het publiek mee te voelen, (een gave waarmee een kriticus succes en invloed kry'gt, maar overi gens zonder artistieke of werkely'ke waarde), hy pry'st in't byzonder aan de lezing van Sarcey's krantenwerk, dat nu in zes deelen zal verschy'nen. Mr. van Hall belooft reeds by voorbaat ons van het voornaamste op de hoogte te zullen houden, en deze ingenomenheid met een buitenlandsch kriticus, wiens voornaamste en grootste kracht was te speculeeren op de stemmingen van 't publiek en zich daarna te richten, verklaart nu ook de minachting en dédain, die mr. van Hall van zy'n kunstzetel wel eens vermag te slingeren, als hier te lande iets beproefd wordt om een eigen tooneelliteratuur te scheppen. De andere opstellen zy'n vervolgstukken, boven reeds vermeld, en de vaste rubrieken als: buitenland, muziekoverzicht enz. G. VAN HULZEN. MIMIMIimilll IIIIMMMMIIIMMI1IMIIIIIIHMIIIMIIIIII 40 cents per regel. IIIMIIMIIMIIIIIIIIIIIIIII1IIIUMIIIIIIIIIIII1IIIIMIIIIIIIMIHIIMIIIIIIIIIIII1IH11II en hooger 14 Meter! Franco en vrfl van invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde ,,Heimefoerg-Zijde'"' van 45 et. tot fl 11.1O per Meter. 6. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. NAAR Nieuwendam. Schellingwoude Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje, Ouderkerk, Uithoorn. PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOMJA.CHT dagelijks (be halve Zondags) te buur. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. BV Interc. Telefoon 684. Piano-, Orpl- en MüzielteÊl TI F, Y KOOS A KAI,SIIOVK>. Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. BAD ASSMAHSHAÏSEN a/M. Lithionry'ke geneesbron. 26°R. vanouds tegen jicht-, iheumatiek, nier- en blaatlijden etc. Themal-baden, .drinkkuren dieet, mas l sage, gymnastiek, zachte watergeneeswyze, comfor tabele kuurinrichting, oud schaduwrijk park, eigen kuurkapel. Docter in het kurhaus. Prospectus zendt de BRONNENDIRECTffi.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl