De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 29 juli pagina 1

29 juli 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N'. 1205 DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar 9 mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 29 Juli. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma. I K H O V D. VAN VEERE EN VAN NABIJ: Een Volksleger, H. (Slot), door A. J. v. d. Flier. - Over het Zionisme, II. (Slot), door A. B. Davids. Af benlen. Het Koningschap in België. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Over de bewoners en de Imnrpi-yzen der Amsterdamsche krotwoningen, (I.), door J. E. van der Pek. KUNST EN LETTEREN : Mevrouw Bilders-van Bosse, door W, S.?Aelbrecht, Hertog in Begeren, Graaf van Holland, enz. binnen Enkhuizen in 1396, door Etienne Bosch, beoor deeld door B. W. P. Jr. Jan Adriaan Koopmans 1825?1900, door C. W. H. Verster. Boek en Tijdschrift, door G. van Halzen. Mercnre de France, door F. E. Van 't Viooltje, dat weten wilde, door Marie Marx?Koning, beoordeeld door Th. P. Xitchen-Dutch of Engelsch?, door Valkenstein. Edncation Integrale, I, door J. K. van der Veer. De invloeden der vrouw op de ge zondheid in huis, I, door mevrouw dr. Adam Lehmans, door E. K. H. Bijdragen en mededeehngen van het Historisch Genootschap,door A.J.M. Bronwer Ancher. FEUILLETON : Wee Willie Winkie. Naar het Engelsch, door Rudyard Kipling. (Slot) RECLAMES. VOORDAMKS: Onder linge vrouwenbescherming", door Bertha van 't Sticht. Geen Dienstboden ?, door Een Huismoe der. Bit Parjjs. Allerlei, door Caprice SCHAAKSPEL. PINANCIEËLE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN EN POTLOODKBASSEN. ADVEBrENTIEN. IIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIIIIIIIIimillllllllllllllM Een Volksleger. II. (Slot). Kaderopleiding. Ongetwvjfeld zyn de gewichtigste factoren in een leger bekwame officieren en kader. Daarom kan aan de kaderopleiding niet te veel zorg worden besteed. Ook in het hier geschetste stelsel van legerorganisatie kan het tegenwoordige .reservekader blijven, hoewel het noodig schijnt wat meer regelmaat te brengen in het onder de wapenen komen, daar thans de reservist te hooi en te gras onder de wapenen verschijnt, waardoor een stelsel matige opleiding tot de onmogelijkheden behoort. Wel is het noodig rekening te houden met de belangen van de studeerende jonge lingschap, doch wat meer regelmaat is toch wel te verkrijgen. Er kan b.v. bepaald worden, dat de diensttjjd van 8 maanden verdeeld wordt in 3 tjjdperken, van 21A a 3 maanden. Ieder tijdperk maakt dan een cursus uit. Jaarlijks doorloopt de reservist een cursus. Nu kunnen de cursussen zoo ingericht worden, dat die van de Ie divisie b.v. be gint op l Mei, die van de 2e divisie op l Juni, die van de 3e op l Juli, enz. Op deze wijze de opleiding inrichtende is het mogelijk de belangen der jongelieden niet te schaden, terwijl er toch regelmaat in de opleiding komt. Het moet natuurlijk den jongelieden ver gund worden, zoo noodig bij eene andere divisie den opleidingscursus te volgen dan waarbij zij ingedeeld zijn. De eerste cursus is voor de opleiding tot korporaal, de tweede voor die tot sergeant en de derde voor die tot luitenant. Hét is wenechelijk de opleiding zoo in .te richten, dat niemand den cursus voor een h oogeren graad of rang mag volgen vóór hij het theoretisch examen voor dien graad of rang heef t afgelegd. Een korporaal .mag dus niet aan den cursus voor sergeant deelnemen alvorens hij het theoretisch examen voor sergeant heeft afgelegd. De cursussen kunnen dan bijna geheel practisch zijn, zij worden gehouden bij de recrutenschool. Hoe de adspirant aan de theoretische kennis moet komen wordt hieronder ver meld. Uit de dienstplichtigen, die niet bij het reservekader dienen, wordt natuurlijk ook kader getrokken. ' Gedurende den eersten oefeningstijd kunnen zij het tot korporaal brengen. 's Winters worden op vaste dagen en uren door den bataljonscommandant en diens adjudant theoretische en practische oefe ningen gehouden met officieren en kader van het bataljon, b.v. 3 uren 's weeks. Zooals boven reeds is vermeld genieten officieren _en kader bezoldiging. Bovendien worden door den adjudant cursussen gehouden voor korporaal, sergeant en 2e luitenant; hieraan nemen ook de kaderreservisten deel om het theoretisch examen te kunnen doen voor den hoogeren graad of rang. Voor de opleiding tot Ie luitenant en kapitein worden centrale scholen opgericht. De theoretische opleiding voor die rangen kan echter ook gedeeltelijk aan de batal jons-adjudanten worden opgedragen. Blijvend gedeelte. Wij gaan van de meening uit dat het leger alleen dient e_n vooral een volks leger tot verdediging van den vaderlandschen bodem tegen een vreemden in dringer, en voorts tot handhaving der in wendige rust, wanneer de politie daarin te kort schiet. Daarom moet Justitie op eigen beenen leeren staan en zelf hare gevangenissenen werkinrichtingen bewaken. Bijna alle wachten kunnen worden in getrokken, daar nagenoeg geen enkele reden van bestaan heeft. Voor den soldaat heeft het wacht doen niets nuttigs, zelfs niet n keer,' want op een garnizoenswacht leert de man droomen, slenteren en luieren, terwijl in oorlogstijd waakzaamheid nummer n is. Als oefe ningsmiddel werkt een garnizoenswacht dus iuist averechts. De gewoonte om bij elke slachterij, bakkerij, elk kleedingmagazijn, wapenmagazijntje, privaat enz. een post te stellen, stamt uit den goeden ouden tijd, toen, nadat de soldaat was afgfëxerceerd, er niets meer te doen bleef en jmen er op bedacht moest zijn door inspectiën, appèls, wachten enz. den troep bezig te houden. Nu is de traditie een taai ding, vooral in het leger, maar het is noodig, dat de troupiergeest met forsche hand wordt uit gerukt. Hoe bovengenoemde inrichtingen bewaakt moeten worden, moet men maar eens af zien van de burgerij, die vaak heel wat grooter en gewichtiger inrichtingen te be waken heeft, zonder dat men er ooit iemand ziet «schilderen«. Ook de kazernewachten zijn totaal over bodig: een sergeant voor het toezicht en opzicht over de arrestanten, een paar man tot zijne hulp, een hoorn blazer en een korporaal aan de poort, ziedaar alles wat noodig is. Voor de corvetën, als kokswerk, alge meene corveedienst, emploiementen in de cantine, wapenkamer en magazijnen, wor den vaste werkers gebezigd. Kleine corveeën als: trappen aanvegen, water bren gen op de onderofficierskarners, het aan vegen dier kamers en van die der soldaten, kunnen de recruten doen, evenals nu ook wel geschiedt. De bovengenoemde werkers behoeven niet groot in aantal te zijn, daar er slechts weinjg garnizoenen zullen overblijven, n.l. slechts 12 voor de on bereden wapens. De diensten van het blijvend gedeelte worden bij de bereden wapens door vrij willigers verricht, die in voldoend aantal voorbanden zullen zijn, daar zij bij de onbereden wapens vervallen. Het blijvend gedeelte kan dus geheel verdwijnen. Slot. Indien men op de bovengeschetste wijze ons leger inricht, zullen er jaarlijks inge deeld moeten worden bij de 12 divisiën 25200 man, bij de overige wapens pi.m. 4200 en bij de zeemilitie 600, in het geheel 30,000 jongelieden. Dan zullen wij dus algemeenen dienstplicht hebben; want als de minimum-lengte op 1.00 M. wordt bepaald, hetgeen wel noodig is en er wordt de eisch gesteld, dat de borstomvang der manschappen minstens de helft van hunne lichaamslengte moet bedragen, zooals in Zwitserland geschiedt, dan blijven er niet meer dan 30.000 over. Ons leger zal dan sterk zijn: a. 4 veldlegercorpsen, tellende 110 il 120 duizend man, b. 2 vestinglegenor-psen, samen van 50 duizend man, en c. de landweer van 80 duizend man ; in het geheel een kwart millioen goed geoe fende strijders, dus eene ontzag inboeze mende macht. Bij bovenstaande schets hebben wij de hulpwapens en dienstvakken buiten be schouwing gelaten, als behoorende deze meer tot de détails. Ons ontbreken de gegevens om na te cijferen of de bovenbedoelde organisatie meer of minder zal kosten dan de tegen woordige, doch wij gelooven het laatste. IQ de eerste plaats wordt het aantal vrij willig dienende officieren en het vrijwillig dienend kader sterk verminderd, hetgeen eene groote besparing oplevert aan tractementen, pensioenen en opleidingskosten, wel staat hier tegenover de last van een groot militiekader, doch uit den aard der zaak zijn deze kosten veel geringer. De uitgaven voor de eerste oefening der jongste lichting zullen ongeveer gelijk aan de tegenwoordige zijn, daar men met de zelfde kosten 30,000 man 4 maanden onder de wapenen kan houden als 11000 man 12 maanden,_ alleen zal het bedrag voor eerste uitrusting grooter zijn. De kosten der cavalerie het duurste wapen zullen, wanneer dit wapen groo tendeels uit dienstplichtigen bestaat, aan merkelijk minder zijn. Ook op den geneeskundigen dienst zal daar er slechts 12 garnizoenen voor de onbereden wapens zijn veel bezuinigd kunnen worden. Voorts vervallen de posten van militiecommissarissen, vele baantjesgasten als plaatselijke commandanten, adjudanten enz. kunnen verdwijnen met de tegenwoordige gewoonte, om dengenen, die in een speciale betrekking geplaatst zijn hetgeen door gaans het aangenaamste en het gemakke lijkste is een toelage te geven, kan gebroken worden. Ook voor het bouwen en onderhouden van kazernes en hospitalen behoeft minder uitgetrokken te worden. Hiertegenover staat een uitgaaf in eens voor de bataljon s magazijn en. In het geheel genomen mag men aan nemen vooral ook met het oog op Zwit serland dat door invoering van een militieleger het oorlogsbudget lager kan worden. Een militieleger heeft ontegenzeggelijk zeer veel voor boven een kaderleger. Bij het eerste heeft men nooit te sukkelen met eene z.g. vredessterkte of beter vredeszwakte; de manoeuvres worden gehouden met afdeelingen op oorlogssterkte; de pro motie van de vrijwillig dienende officieren gaat niet met. zoo'n slakkengangr, meii wordt dan hoofdofficier op een leeftijd, waarop men nu den rang van kapitein bereikt; de mobilisatie heeft oneindig veel sneller plaats; de kosten zijn naar verhouding veel miuder; de last van den dienstplicht drukt niet op weinigen vele jaren, maar op velen weinige jaren; en ten laatste, het volk in al zu'n schakeeringen maakt deel uit van het militie-leger, volk en leger zijn een, terwijl zij nu naast elkander staan. Het verslappende denkbeeld, dat ons volk kankerachtig aandoet, van ons toch niet te kunnen verdedigen, zal bij de invoering van een volkshger verdwijnen en plaats maken voor een gevoel van kracht. De nadeelen van een volksleger zijn gering. Als zoodanig wijst men meestal aan^ gebrek aan discipline, onvoldoende oefening en het gemis van bekwame aan voerders. Ongedisciplineerd behoeft een volksleger niet te zijn. Vier maanden verblijf in de kazerne is meer dan voldoende om den man aan de krijgstucht te gewennen, langer verblijf is zelfs nadeelig; uit ondervinding zeggen wij, dat de miliciens na 4 maanden gediend te hebben meer in de hand zijn dan na 12 maanden. Na een maand of vier begint het gevoel van onderworpenheid en tucht bij den jeugdigen soldaat te ver stompen, na dien tijd leert hij niets nieuws meer, hij wordt dag aan dag bezig ge houden, de oefeningen (?) bestaan in einde loos repeteeren, zijne toewijding gaat daar door in onverschilligheid over, zoodat hij zich zooveel mogelijk door corvetën en het verkrijgen van een eniploiement aan den dienst zoekt te onttrekken. De man wordt ontevreden en verlaat zoo gauw de dienst zulks toelaat de kazerne, om zich te ont trekken aan eene omgeving, die hem begint tegen te staan, waardoor hij soms daar hij in zijne garnizoensplaats vaak geheel vreemd is op plaatsen komt, waarvan het beter was, dat hij ze nooit gezien had. Zoo werkt een langdurig kazerneverbliif nadeelig op de krijgstucht en op het moreel van den soldaat. In de eerste maanden van zijn dienst tijd gaat hij daarentegen weinig uit, des Zondags alleen met 24 uur permissie naar huis. De voor he,rn ongewone militaire oefeningen doen hem 's avonds meer naar rust verlangen, dan naar het slenteren langs de straten, bovendien neemt het on derhouden van wapens en uitrusting vele avonduren in beslag, later als hij meer geroutineerd is, gaat dat vlugger. Vier maanden oefening, voorafgegaan door een verplicht voorbereidend militair onderricht, is o.i. ruim voldoende om een voor onze behoefte behoorlijk geoefend soldaat te vormen. Na 4 maanden oefening wordt zooals wij boven reeds opmerkten toch niet meer geleerd, doch slechts eindeloos gerepe teerd en bezig gehouden. Alleen de vaardigheid in het schieten kan bij een langen oefen i u gs lijd slechts winnen, doch schietoefeningen kunnen even goed locaal gehouden worden, op de banen in de militiedistricten, zooals eerder ver meld is. Door locale schietoefeningen wordt de schietvaardigheid bovendien beter on derhouden, daar die oefeningen dan perio diek gedurende den geheelen diensttijd plaats vinden. Als thans de miliciens met groot vertrekken, krijged zij geen geweer meer in handen, behalve gedurende de herhalingsoefeningen, die echter grootendeele aan yeldott'emngen worden besteed, zoodat er niet veel tijd voor schieten over blijft. Het is met de geoefendheid als schutter bij de miliciens der oudere lichtingen dan ook treurig gesteld. Door invoering der legerwetten van den minister Eland zal hierin niet de minste verbetering komen. Het schijnt ook wel niet mogelijk te zijn de miliciens der oudere lichtingen van een kaderleger op eene andere manier het ge leerde te doen onderhouden dan door her halingsoefeningen op de wijze, zooals zij thans gehouden worden. Om de bevolking niet te zeer te drukken, kunnen deze herhalingsoefeningen slechts zelden plaats vinden en bovendien worden zij nog grootendeels gebruikt tot het houden van manoeuvres, zoodat de schietvaardig heid der oudere militielichtingen niet vol doende onderhouden kim worden. Daar goed kunnen schieten echter het hoofdvereischte voor den soldaat is en daarnaar zijne geoefendheid kan worden afgemeten, komen wij tot de conclusie, dat een volks leger beter geoefend kan zijn dan een kader leger. Voor hun taak berekende kapiteins en luitenants zijn uit de militie wel te trekken, mits men hun een behoorlijke belooning geve voor de moeite, die zij zich getroost nebben om zich voor hun rang te bekwamen en voor den tijd, die zij geven om op de hoogte van den dienst te blijven. Stelt men voor de militie-kapiteins een salaris van ?500 il ?1000 per jaar, dan zullen er genoeg mannen gevonden kunnen worden, geschikt en genegen zich de theo retische en practische kennis eigen te ma ken voor dien rang vereischt. Of in Zwitserland de officieren voor hun taak berekend zijn weten wij niet, maar mocht dit met net oog op den zeer korten opleidingstijd aldaar niet het geval zijn, dan is dit nog geen reden om aan te ne men, dat onze toekomstige militie-officieren ook niet op de hoogte van hun taak zouden kunnen zijn. Dit hangt af van het al of niet serieus zijn van de opleiding. De Volksvertegenwoordiging zal weldra de ingediende legerwetten in het openbaar behandelen. Het is te wenschen, dat zij termen zal kunnen vinden om die aan tp nemen. Want hoewel door hunne invoering ons volk niet weerbaar zal worden, brengen zij toch eene groote verbetering in den thans bestaanden, zoo hoogst gebrekkigen toe stand. Doch hoe wij ons leger ook inrichten, laat ons letten <>p onzen volksaard en onze behoeften en zien wij niet te veel naar onze groote buren, die er legers op na houden, geheel ingericht voor offensieve bewegingen en groote veldtochten. Dat spoedig de weerbaarheid onzer natie een feit moge zijn. A. J. VAN DEE FLIER. Bloemendaal, 5 Juli 1900. Qyer bet Zionisme. n. (Slot) Wanneer wij om de sponde van een zwaar lijdenden bloedverwant staan en de patiënt zelf of een der onzen, radeloos bij den aanblik van zoov el ly'den een dwaas plan oppert dan blyven wij ernstig, omdat de smart, waaruit het geboren werd, eerbied afdwingt; maar aan de uitvoering, daar denken wij niet aan. Ziedaar al bet goeds, dat ik van het Zionü-me zeggen kan. Voor bet overige is het een vergissing van het begin tot het einde, een droom der dronkei.en, waarvan in den aanvang van dit opstel sprake was; een beweging zoo zonderling en verbiindingrijk, als de wereld zelden heeft aatschouwd, eete, waarvan de nakomeling moeite zal hebben om te begrypen, hoe het mogelyk is geweest, dat een vers'andig man n dag aan de geestbegoocheling er van is ondei wor pen gebleven, een u t barsting der hevigste reactie, waarbij alle bezinning verloren was ge raakt, een wreed spel van fantasie in gepijnigde hertens, uit en dus tot onwerkelijkheid geboren, onwillens schier alleen geestelijke vernauwing bevorderend. ' Het Zionisme, dat de pretentie heeft, het kwaad, dat het be&trydt in zijn oorzaak aan te tasten, maar daarbij, zooals, naar ik hoop, ik duidelijk heb aangetoond, jammerlyk dwaalt, het Zionisme wil, naar zijn oorspronkelijke be doeling, wat ik de symptomatische behandeling noemde, maar zich daar by de handen bindend, wenschend daarbij uiterst exclusief te werk te gaan. Uitsluitend en alleen naar Palestina en nergens elders heen! Dit exclusivisme, dat zich zelf beperken bij d? uitvoering van een goed doel spruit uit twee ficties, die alleen in door lydenasanblik verwarde hoofden zich zoo koppig konden nestelen. De eerste is, dat er, zoo in 't algemeen, tusschen de Israëlieten een natio nale eenheid in den zin van begeerte naar staatkundig verband bestaat. De 99 + l van straks mogen dat wellicht zoo gevoelen (en 't is nog de vraag of bij analyte hun verlangen naar politieke eenheid niet warme innige geloofsbroederscbap zou blijken) maar voor de overweldigende meerderheid is dit absoluut onwaar. Algemeen, onloochenbaar is het gevoel van stamverwantschap. Laat mij dit door eer, 't spreekt van zelf onvolkomen analogie duide lijk maken. Tusschen de Transvalers en een deel der Noord-Amerikaanf che bevolking en ons Nederlanders, bectaat gevoel van rasgemeen schap. Het heeft in deze tijden zich helder ge openbaard. Zuuden echter deze drie takken alleen door samen te komen binnen zeker gebied een staatkundige eenheid kunnen vormen ? Onmoge lijk, ge beseft het. Waarom? Omdat in den loop der eeuwen onder den invloed van klimaat, eigen omgeving en eigen geschiedenis zich karakter, temperament, voor een deel levensopvatting, behoeften, belangen, zich geheel velschillend hebben ontwikkeld, burgergevoelens zich in ver schillende rich ing zyn gaan neigen, de indi viduen, elk in andere mate, zich zyn gaan aan passen bij de bevolking, waaronder zij bleven verkeeren, terwijl zij omgekeerd, te midden van deze b.-volking, het eigenaardige hunner afkomst bleven vertoonen. Dit a'les heelt nu in ons land, naast den arbeid van den onsterfelijken Zwijger, ten gevolge gehad, dat de Boer zich niet mér lid van oie Zuid-Afrikaanse nasie en de v. d. Wycks in New-York zich niet volledi ger Amerikanen kunnen gevoelen dan in door snede wij Joden in Nederland ons Nederlanders, wezettlyke, integreerende, levendig-bewuste deelen vau het Nederlandsche volk En als de heer Hen in zijn gee-tdrijverij den bekeerzuchtigen Calvinist en den assimileerzuchtigen moderne als der Joden kwelgeesten op Hollands grond aanwijst dan fantaseert hij. In de wer kelijkheid hebben daar och zoo weinigen last van. Zijn klacht generaliseert te veel. De waar heid is, dat, nog eens, over 't geheel genomen, htt besef van ons burgerrecht even vol, onze gehechtheid aan taal, lucht en bodem even groot, onze belangstelling in hetgeen onzen staat weervaart, even oprecht, en onze begeerte om zijn bestuur zoo rechtvaardig mogelyk te maken even levendig is als van welke groep Nederlanders ge maar wilt. En dit laat zich trots alles en alles evenzeer schoon in wisse lende mate, constateeren van den Engelschen, den Italiaanschen, den Deenschen, den Amerikaanschen, ja zelfs den Franschen en den Duitschen Jood. Het is hier de plaats om den lezer te herinneren of mee te deelen, wat Macaulay, over dit vraagstuk schreef in zijn opstel de Joden en het staatsregt" (vertaling van Allard Pierson.) De Engelsche Joden, zegt men, zy'n geen Engelschen. Zy vormen een afzonderlijk volk, dat, ja, woont op ons eiland, maar zedelijk en staatkundig voort blijft leven in vereeniging met hunne broeders, die over de geheele wereld zijn verspreid. Een Engelsche Jood beschouwt een Hollandschen of Portugeeschen Israëliet als zyn landgenoot en een Engelschen Christen als een vreemdeling. Dit gebrek aan vaderlandsch gevoel maakt een Jood ongeschikt voor het beklteden van posten. Het argument klinkt goed; maar by'naauwkeuriger onderzoek komt de nietigheid er van aan bet licht. Laat de omstandigheid, waarop men zich beroept zoo zy'n: de Joden zijn immer» in ieder geval volstrekt niet de eenigsten die hunne godsdienstige sekte boven hun vaderland zouden verkiezen. Verkeert de maatschappij in normalen toestand, dan welt vaderlandsliefde van zelve in eiken boezem op, want ieder leeft in de bewustheid, dat hij al zyn rust en geLoegen vercchuldigd ia aan den band, die hem met al zyne medeburgers vereenigt Maar onder een onbillijke en tirannieke regeering kan deze bewustheid niet zoo krachtig zijn. Dan is elk verpligt by' zy'ne party de bescher ming te zoeken, die hy van zijn land moest ontvangen, dientengevolge brengt men op zy'n party de liefde ove ?, die men voor zy'n geboorte grond zou hebben gevoeld. De HugeLOten in Frankrijk riepen de hulp der Engeltchen in tegen hun Caihplieken koi ing. De Ca tb olieken in Frankrijk riepen de hu p van Sparje in tegen hun Hugenotenkoning. Zou het billijk zijn daaruit af te leiden dat de Fransche Protestanten ook nu nog de zegepraal hunner godsdienst zouden willen verzekeren met behulp van een Pruisisch of een Engelsch leger? En waarom begeeren zij nu niet langer, gelijk weleer, de belangen van hun vaderland op te offeren aan de belangen van hunne godsdien stige overtuiging? De reden ligt voor de hand: toen werden zij vervolgd: nu zy'n z\j ongemoeid. De Engelsche Puriteinen, onder Karel I haalden de Schotten over om een inval te doen in Engeland. Verlangen de Protestantsche Dissen tera van onzen tijd de orderwerping der geves tigde kerk door een inval van vreemde Calvi nisten? En wederom, waar moet deze v<randerde gezindheid aan toegeschreven worden, daaraan, dat de Protestantsche Dissenters nu verreweg be'er behai deld worden dan in de 17de etuw. Waartoe meer voorbeelden? Niets ergert hem, die eenigszins met de geschiedenis of met de menschelyke natuur bekend is meer dan een party die aan het bewind i?, een gods dienstige sekte te hooren beschuldigen van vreemde sympathieën. Als er n algemeene waarheid is in de staatkundige wetenschap is het deze dat sympathieën voor den vreemde ling de vrucht zyn ^n een slecht binnenlandsch bestuur. Het is altijd de kunstgreep geweest van dweepers, hun onderdanen aan eigen haard een ellendig leven te bereiden en hun daarna te verwyten, dat zij hulp zoeken in den vreemde, de maatschappij te verscheuren en zich daarna te verwoLderen, dat zij niet vereenigd is; te regeeren, alsof een gedeelte der bevolking het geheele volk ware en het overige gedeelte te laken om zy'n gebrek aan vaderlandsliefde. Als de Joden geen kinderlijke verkleefdheid voor Engeland gevoelen, het is omdat Engeland hen als een stiefmoeder be handeld heeft. Onder een dragelyk goede regee ring kan men er op rekenen, dat het gevoel van vaderlandsliefde by' iederen burger zal ont staan Nooit was een volk of eenig belangryk gedeelte van een volk tenzij dan als het ver drukt werd, van dit gevoel geheel ontbloot." De tweede fictie is, dat de Israëlieten, allen te zamen eenig recht, eenige reeële en te realiseeren aanspraak hebben op Palestina. Dit is wel het meest dronkene element in het Zio nisme. Dat een in lijden en engte levende vrome Russische jood in zy'n zielehonger naar wat vrijheid, ruimte en wat levensgeluk zich met dit fictieve recht paait en troost, er (men gelooft zoo gaarne wat men wenscht) een spoe diger verlossing uit zyn ellende van verwacht, is begrijpelyk; maar dat een man als Nordau de fantasie van dien arme voedt, bewijst een keer te meer dat ook een met veel geest be gaafd man zich wel eens zwaar kan vergissen. Zeer wel mogelyk is; dat die vergissing haar oorsprong vindt in bittere teleurstelling over zijn onvermogen om een der meest schrikba rende vooroordeelen uit te roeien. Maar toch, welk een vergissing! Aan de joden, allen te za men, behoort Palestina! Zij hebben een iormeel, niet-hersenschimmig recht op den materieelen eigendom van den bodem. Zij hebben daarop een toonbare aanspraak voor het forum der wereldmachten. Frasen! woorden l klinkklank ! Dit forum zal de aanspraak onderzoeken en na toewijzing doen executeeren! En zoo de uitspraak eens luidde: verjaard? Zy'n wij onder mannen of onder schoolknapen? Historische rechten is een schoon woord om in eigen krin getje mee te schwarmen, in intiem droomleven heerlijke fantasiën van op te bonwen, het hart van Europa blijft hierbij koud als ijs. Maar ik vergis mij: Op het congres te Bazel (nomen est omen) werd niet besloten een staat te stichten maar iets, wat er heenvoerde voorbereidend werk van den Sultan grond voor het joodsche volk om op te wonen te koopfn voor veel geld en voor nog meer geld bizondere rechten daarbij. Ge vraagt, welke rechten? wel, rechten; bizondere rechten, meer dan die der gewone Turksche Joden, publiek rechtelijke rechten, door de mogendheden gewaarborgde rechten, zooals, dat ze den Grooten Heer geen belasting zullen behoeven te beta len, een tot de hoogste instantie eigen recht spraak bezitten, eigen politie, eigen sociale wetgeving. Want 't is duidelyk aan 't recht om daar te wonen hebben zy niets, wan neer ze overigens objecten van den Sultan blijven en die rechten worden soliede eigendom, welzeker, want ze worden met millioenen pon den sterling betaald. En als nji eens questie komt tusschen de kolonie en den Sultan b. v. hy wil tegen de dikbetaalde overeenkomst in toch belastingen heffen, wat dan? Wei, dan moeten de regeeringen van al de Europeesche mogendheden te zamen opkomen voor het recht van de kolonie tegen het onrecht van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl