Historisch Archief 1877-1940
N'. 1205
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar 9 mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capueines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 29 Juli.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
I K H O V D.
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Een Volksleger,
H. (Slot), door A. J. v. d. Flier. - Over het
Zionisme, II. (Slot), door A. B. Davids. Af
benlen. Het Koningschap in België. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Over de bewoners en de
Imnrpi-yzen der Amsterdamsche krotwoningen, (I.),
door J. E. van der Pek. KUNST EN LETTEREN :
Mevrouw Bilders-van Bosse, door W, S.?Aelbrecht,
Hertog in Begeren, Graaf van Holland, enz. binnen
Enkhuizen in 1396, door Etienne Bosch, beoor
deeld door B. W. P. Jr. Jan Adriaan
Koopmans 1825?1900, door C. W. H. Verster. Boek
en Tijdschrift, door G. van Halzen. Mercnre de
France, door F. E. Van 't Viooltje, dat weten
wilde, door Marie Marx?Koning, beoordeeld door
Th. P. Xitchen-Dutch of Engelsch?, door
Valkenstein. Edncation Integrale, I, door J. K. van
der Veer. De invloeden der vrouw op de ge
zondheid in huis, I, door mevrouw dr. Adam
Lehmans, door E. K. H. Bijdragen en
mededeehngen van het Historisch Genootschap,door A.J.M.
Bronwer Ancher. FEUILLETON : Wee Willie
Winkie. Naar het Engelsch, door Rudyard Kipling.
(Slot) RECLAMES. VOORDAMKS: Onder
linge vrouwenbescherming", door Bertha van 't
Sticht. Geen Dienstboden ?, door Een Huismoe
der. Bit Parjjs. Allerlei, door Caprice
SCHAAKSPEL. PINANCIEËLE EN
OECONOMI8CHE KRONIEK, door D. Stigter.
ALLERLEI. INGEZONDEN. PEN EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBrENTIEN.
IIIIIIJIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIIIIIIIIimillllllllllllllM
Een Volksleger.
II. (Slot).
Kaderopleiding.
Ongetwvjfeld zyn de gewichtigste factoren
in een leger bekwame officieren en kader.
Daarom kan aan de kaderopleiding niet
te veel zorg worden besteed.
Ook in het hier geschetste stelsel van
legerorganisatie kan het tegenwoordige
.reservekader blijven, hoewel het noodig
schijnt wat meer regelmaat te brengen in
het onder de wapenen komen, daar thans
de reservist te hooi en te gras onder de
wapenen verschijnt, waardoor een stelsel
matige opleiding tot de onmogelijkheden
behoort.
Wel is het noodig rekening te houden
met de belangen van de studeerende jonge
lingschap, doch wat meer regelmaat is toch
wel te verkrijgen.
Er kan b.v. bepaald worden, dat de
diensttjjd van 8 maanden verdeeld wordt in 3
tjjdperken, van 21A a 3 maanden. Ieder
tijdperk maakt dan een cursus uit.
Jaarlijks doorloopt de reservist een cursus.
Nu kunnen de cursussen zoo ingericht
worden, dat die van de Ie divisie b.v. be
gint op l Mei, die van de 2e divisie op
l Juni, die van de 3e op l Juli, enz.
Op deze wijze de opleiding inrichtende
is het mogelijk de belangen der jongelieden
niet te schaden, terwijl er toch regelmaat
in de opleiding komt.
Het moet natuurlijk den jongelieden ver
gund worden, zoo noodig bij eene andere
divisie den opleidingscursus te volgen
dan waarbij zij ingedeeld zijn.
De eerste cursus is voor de opleiding tot
korporaal, de tweede voor die tot sergeant
en de derde voor die tot luitenant.
Hét is wenechelijk de opleiding zoo in
.te richten, dat niemand den cursus voor
een h oogeren graad of rang mag volgen
vóór hij het theoretisch examen voor dien
graad of rang heef t afgelegd. Een korporaal
.mag dus niet aan den cursus voor sergeant
deelnemen alvorens hij het theoretisch
examen voor sergeant heeft afgelegd. De
cursussen kunnen dan bijna geheel
practisch zijn, zij worden gehouden bij de
recrutenschool.
Hoe de adspirant aan de theoretische
kennis moet komen wordt hieronder ver
meld.
Uit de dienstplichtigen, die niet bij het
reservekader dienen, wordt natuurlijk ook
kader getrokken. '
Gedurende den eersten oefeningstijd
kunnen zij het tot korporaal brengen.
's Winters worden op vaste dagen en uren
door den bataljonscommandant en diens
adjudant theoretische en practische oefe
ningen gehouden met officieren en kader van
het bataljon, b.v. 3 uren 's weeks.
Zooals boven reeds is vermeld genieten
officieren _en kader bezoldiging.
Bovendien worden door den adjudant
cursussen gehouden voor korporaal, sergeant
en 2e luitenant; hieraan nemen ook de
kaderreservisten deel om het theoretisch
examen te kunnen doen voor den
hoogeren graad of rang.
Voor de opleiding tot Ie luitenant en
kapitein worden centrale scholen opgericht.
De theoretische opleiding voor die rangen
kan echter ook gedeeltelijk aan de batal
jons-adjudanten worden opgedragen.
Blijvend gedeelte.
Wij gaan van de meening uit dat het
leger alleen dient e_n vooral een volks
leger tot verdediging van den
vaderlandschen bodem tegen een vreemden in
dringer, en voorts tot handhaving der in
wendige rust, wanneer de politie daarin
te kort schiet.
Daarom moet Justitie op eigen beenen
leeren staan en zelf hare gevangenissenen
werkinrichtingen bewaken.
Bijna alle wachten kunnen worden in
getrokken, daar nagenoeg geen enkele reden
van bestaan heeft.
Voor den soldaat heeft het wacht doen
niets nuttigs, zelfs niet n keer,' want op
een garnizoenswacht leert de man droomen,
slenteren en luieren, terwijl in oorlogstijd
waakzaamheid nummer n is. Als oefe
ningsmiddel werkt een garnizoenswacht
dus iuist averechts. De gewoonte om bij elke
slachterij, bakkerij, elk kleedingmagazijn,
wapenmagazijntje, privaat enz. een post
te stellen, stamt uit den goeden ouden tijd,
toen, nadat de soldaat was afgfëxerceerd,
er niets meer te doen bleef en jmen er op
bedacht moest zijn door inspectiën, appèls,
wachten enz. den troep bezig te houden.
Nu is de traditie een taai ding, vooral
in het leger, maar het is noodig, dat de
troupiergeest met forsche hand wordt uit
gerukt.
Hoe bovengenoemde inrichtingen bewaakt
moeten worden, moet men maar eens af
zien van de burgerij, die vaak heel wat
grooter en gewichtiger inrichtingen te be
waken heeft, zonder dat men er ooit iemand
ziet «schilderen«.
Ook de kazernewachten zijn totaal over
bodig: een sergeant voor het toezicht en
opzicht over de arrestanten, een paar man
tot zijne hulp, een hoorn blazer en een
korporaal aan de poort, ziedaar alles wat
noodig is.
Voor de corvetën, als kokswerk, alge
meene corveedienst, emploiementen in de
cantine, wapenkamer en magazijnen, wor
den vaste werkers gebezigd. Kleine
corveeën als: trappen aanvegen, water bren
gen op de onderofficierskarners, het aan
vegen dier kamers en van die der soldaten,
kunnen de recruten doen, evenals nu ook
wel geschiedt.
De bovengenoemde werkers behoeven niet
groot in aantal te zijn, daar er slechts
weinjg garnizoenen zullen overblijven, n.l.
slechts 12 voor de on bereden wapens.
De diensten van het blijvend gedeelte
worden bij de bereden wapens door vrij
willigers verricht, die in voldoend aantal
voorbanden zullen zijn, daar zij bij de
onbereden wapens vervallen.
Het blijvend gedeelte kan dus geheel
verdwijnen.
Slot.
Indien men op de bovengeschetste wijze
ons leger inricht, zullen er jaarlijks inge
deeld moeten worden bij de 12 divisiën 25200
man, bij de overige wapens pi.m. 4200 en
bij de zeemilitie 600, in het geheel 30,000
jongelieden.
Dan zullen wij dus algemeenen dienstplicht
hebben; want als de minimum-lengte op
1.00 M. wordt bepaald, hetgeen wel noodig
is en er wordt de eisch gesteld, dat de
borstomvang der manschappen minstens de helft
van hunne lichaamslengte moet bedragen,
zooals in Zwitserland geschiedt, dan blijven
er niet meer dan 30.000 over.
Ons leger zal dan sterk zijn:
a. 4 veldlegercorpsen, tellende 110 il 120
duizend man,
b. 2 vestinglegenor-psen, samen van 50
duizend man, en
c. de landweer van 80 duizend man ; in
het geheel een kwart millioen goed geoe
fende strijders, dus eene ontzag inboeze
mende macht.
Bij bovenstaande schets hebben wij de
hulpwapens en dienstvakken buiten be
schouwing gelaten, als behoorende deze
meer tot de détails.
Ons ontbreken de gegevens om na te
cijferen of de bovenbedoelde organisatie
meer of minder zal kosten dan de tegen
woordige, doch wij gelooven het laatste.
IQ de eerste plaats wordt het aantal vrij
willig dienende officieren en het vrijwillig
dienend kader sterk verminderd, hetgeen
eene groote besparing oplevert aan
tractementen, pensioenen en opleidingskosten,
wel staat hier tegenover de last van een
groot militiekader, doch uit den aard der
zaak zijn deze kosten veel geringer.
De uitgaven voor de eerste oefening der
jongste lichting zullen ongeveer gelijk aan
de tegenwoordige zijn, daar men met de
zelfde kosten 30,000 man 4 maanden onder
de wapenen kan houden als 11000 man
12 maanden,_ alleen zal het bedrag voor
eerste uitrusting grooter zijn.
De kosten der cavalerie het duurste
wapen zullen, wanneer dit wapen groo
tendeels uit dienstplichtigen bestaat, aan
merkelijk minder zijn.
Ook op den geneeskundigen dienst zal
daar er slechts 12 garnizoenen voor de
onbereden wapens zijn veel bezuinigd
kunnen worden.
Voorts vervallen de posten van
militiecommissarissen, vele baantjesgasten als
plaatselijke commandanten, adjudanten enz.
kunnen verdwijnen met de tegenwoordige
gewoonte, om dengenen, die in een speciale
betrekking geplaatst zijn hetgeen door
gaans het aangenaamste en het gemakke
lijkste is een toelage te geven, kan
gebroken worden.
Ook voor het bouwen en onderhouden
van kazernes en hospitalen behoeft minder
uitgetrokken te worden.
Hiertegenover staat een uitgaaf in eens
voor de bataljon s magazijn en.
In het geheel genomen mag men aan
nemen vooral ook met het oog op Zwit
serland dat door invoering van een
militieleger het oorlogsbudget lager kan
worden.
Een militieleger heeft ontegenzeggelijk
zeer veel voor boven een kaderleger.
Bij het eerste heeft men nooit te sukkelen
met eene z.g. vredessterkte of beter
vredeszwakte; de manoeuvres worden gehouden
met afdeelingen op oorlogssterkte; de pro
motie van de vrijwillig dienende officieren
gaat niet met. zoo'n slakkengangr, meii wordt
dan hoofdofficier op een leeftijd, waarop
men nu den rang van kapitein bereikt;
de mobilisatie heeft oneindig veel sneller
plaats; de kosten zijn naar verhouding veel
miuder; de last van den dienstplicht drukt
niet op weinigen vele jaren, maar op velen
weinige jaren; en ten laatste, het volk in
al zu'n schakeeringen maakt deel uit van
het militie-leger, volk en leger zijn een,
terwijl zij nu naast elkander staan.
Het verslappende denkbeeld, dat ons volk
kankerachtig aandoet, van ons toch niet
te kunnen verdedigen, zal bij de invoering
van een volkshger verdwijnen en plaats
maken voor een gevoel van kracht.
De nadeelen van een volksleger zijn
gering. Als zoodanig wijst men meestal
aan^ gebrek aan discipline, onvoldoende
oefening en het gemis van bekwame aan
voerders.
Ongedisciplineerd behoeft een volksleger
niet te zijn. Vier maanden verblijf in de
kazerne is meer dan voldoende om den
man aan de krijgstucht te gewennen, langer
verblijf is zelfs nadeelig; uit ondervinding
zeggen wij, dat de miliciens na 4 maanden
gediend te hebben meer in de hand zijn
dan na 12 maanden. Na een maand of
vier begint het gevoel van onderworpenheid
en tucht bij den jeugdigen soldaat te ver
stompen, na dien tijd leert hij niets nieuws
meer, hij wordt dag aan dag bezig ge
houden, de oefeningen (?) bestaan in einde
loos repeteeren, zijne toewijding gaat daar
door in onverschilligheid over, zoodat hij
zich zooveel mogelijk door corvetën en het
verkrijgen van een eniploiement aan den
dienst zoekt te onttrekken. De man wordt
ontevreden en verlaat zoo gauw de dienst
zulks toelaat de kazerne, om zich te ont
trekken aan eene omgeving, die hem begint
tegen te staan, waardoor hij soms daar
hij in zijne garnizoensplaats vaak geheel
vreemd is op plaatsen komt, waarvan
het beter was, dat hij ze nooit gezien had.
Zoo werkt een langdurig kazerneverbliif
nadeelig op de krijgstucht en op het moreel
van den soldaat.
In de eerste maanden van zijn dienst
tijd gaat hij daarentegen weinig uit, des
Zondags alleen met 24 uur permissie naar
huis. De voor he,rn ongewone militaire
oefeningen doen hem 's avonds meer naar
rust verlangen, dan naar het slenteren
langs de straten, bovendien neemt het on
derhouden van wapens en uitrusting vele
avonduren in beslag, later als hij meer
geroutineerd is, gaat dat vlugger.
Vier maanden oefening, voorafgegaan
door een verplicht voorbereidend militair
onderricht, is o.i. ruim voldoende om een
voor onze behoefte behoorlijk geoefend
soldaat te vormen.
Na 4 maanden oefening wordt zooals
wij boven reeds opmerkten toch niet
meer geleerd, doch slechts eindeloos gerepe
teerd en bezig gehouden.
Alleen de vaardigheid in het schieten
kan bij een langen oefen i u gs lijd slechts
winnen, doch schietoefeningen kunnen even
goed locaal gehouden worden, op de banen
in de militiedistricten, zooals eerder ver
meld is. Door locale schietoefeningen wordt
de schietvaardigheid bovendien beter on
derhouden, daar die oefeningen dan perio
diek gedurende den geheelen diensttijd
plaats vinden. Als thans de miliciens met
groot vertrekken, krijged zij geen geweer
meer in handen, behalve gedurende de
herhalingsoefeningen, die echter
grootendeele aan yeldott'emngen worden besteed,
zoodat er niet veel tijd voor schieten over
blijft.
Het is met de geoefendheid als schutter
bij de miliciens der oudere lichtingen dan
ook treurig gesteld. Door invoering der
legerwetten van den minister Eland zal
hierin niet de minste verbetering komen.
Het schijnt ook wel niet mogelijk te zijn
de miliciens der oudere lichtingen van een
kaderleger op eene andere manier het ge
leerde te doen onderhouden dan door her
halingsoefeningen op de wijze, zooals zij
thans gehouden worden.
Om de bevolking niet te zeer te drukken,
kunnen deze herhalingsoefeningen slechts
zelden plaats vinden en bovendien worden
zij nog grootendeels gebruikt tot het houden
van manoeuvres, zoodat de schietvaardig
heid der oudere militielichtingen niet vol
doende onderhouden kim worden. Daar
goed kunnen schieten echter het
hoofdvereischte voor den soldaat is en daarnaar
zijne geoefendheid kan worden afgemeten,
komen wij tot de conclusie, dat een volks
leger beter geoefend kan zijn dan een kader
leger.
Voor hun taak berekende kapiteins en
luitenants zijn uit de militie wel te trekken,
mits men hun een behoorlijke belooning
geve voor de moeite, die zij zich getroost
nebben om zich voor hun rang te bekwamen
en voor den tijd, die zij geven om op de
hoogte van den dienst te blijven.
Stelt men voor de militie-kapiteins een
salaris van ?500 il ?1000 per jaar, dan
zullen er genoeg mannen gevonden kunnen
worden, geschikt en genegen zich de theo
retische en practische kennis eigen te ma
ken voor dien rang vereischt.
Of in Zwitserland de officieren voor hun
taak berekend zijn weten wij niet, maar
mocht dit met net oog op den zeer korten
opleidingstijd aldaar niet het geval zijn,
dan is dit nog geen reden om aan te ne
men, dat onze toekomstige militie-officieren
ook niet op de hoogte van hun taak zouden
kunnen zijn. Dit hangt af van het al of
niet serieus zijn van de opleiding.
De Volksvertegenwoordiging zal weldra
de ingediende legerwetten in het openbaar
behandelen. Het is te wenschen, dat zij
termen zal kunnen vinden om die aan tp
nemen. Want hoewel door hunne invoering
ons volk niet weerbaar zal worden, brengen
zij toch eene groote verbetering in den thans
bestaanden, zoo hoogst gebrekkigen toe
stand.
Doch hoe wij ons leger ook inrichten,
laat ons letten <>p onzen volksaard en onze
behoeften en zien wij niet te veel naar
onze groote buren, die er legers op na
houden, geheel ingericht voor offensieve
bewegingen en groote veldtochten.
Dat spoedig de weerbaarheid onzer natie
een feit moge zijn.
A. J. VAN DEE FLIER.
Bloemendaal, 5 Juli 1900.
Qyer bet Zionisme.
n. (Slot)
Wanneer wij om de sponde van een zwaar
lijdenden bloedverwant staan en de patiënt zelf
of een der onzen, radeloos bij den aanblik van
zoov el ly'den een dwaas plan oppert dan
blyven wij ernstig, omdat de smart, waaruit het
geboren werd, eerbied afdwingt; maar aan de
uitvoering, daar denken wij niet aan. Ziedaar
al bet goeds, dat ik van het Zionü-me zeggen
kan. Voor bet overige is het een vergissing van
het begin tot het einde, een droom der
dronkei.en, waarvan in den aanvang van dit opstel
sprake was; een beweging zoo zonderling en
verbiindingrijk, als de wereld zelden heeft
aatschouwd, eete, waarvan de nakomeling moeite
zal hebben om te begrypen, hoe het mogelyk
is geweest, dat een vers'andig man n dag
aan de geestbegoocheling er van is ondei wor
pen gebleven, een u t barsting der hevigste
reactie, waarbij alle bezinning verloren was ge
raakt, een wreed spel van fantasie in gepijnigde
hertens, uit en dus tot onwerkelijkheid geboren,
onwillens schier alleen geestelijke vernauwing
bevorderend.
' Het Zionisme, dat de pretentie heeft, het
kwaad, dat het be&trydt in zijn oorzaak aan
te tasten, maar daarbij, zooals, naar ik hoop,
ik duidelijk heb aangetoond, jammerlyk dwaalt,
het Zionisme wil, naar zijn oorspronkelijke be
doeling, wat ik de symptomatische behandeling
noemde, maar zich daar by de handen bindend,
wenschend daarbij uiterst exclusief te werk te
gaan. Uitsluitend en alleen naar Palestina en
nergens elders heen! Dit exclusivisme, dat zich
zelf beperken bij d? uitvoering van een goed
doel spruit uit twee ficties, die alleen in door
lydenasanblik verwarde hoofden zich zoo koppig
konden nestelen. De eerste is, dat er, zoo in
't algemeen, tusschen de Israëlieten een natio
nale eenheid in den zin van begeerte naar
staatkundig verband bestaat. De 99 + l van
straks mogen dat wellicht zoo gevoelen (en 't
is nog de vraag of bij analyte hun verlangen
naar politieke eenheid niet warme innige
geloofsbroederscbap zou blijken) maar voor de
overweldigende meerderheid is dit absoluut
onwaar. Algemeen, onloochenbaar is het gevoel
van stamverwantschap. Laat mij dit door eer,
't spreekt van zelf onvolkomen analogie duide
lijk maken. Tusschen de Transvalers en een
deel der Noord-Amerikaanf che bevolking en ons
Nederlanders, bectaat gevoel van rasgemeen
schap. Het heeft in deze tijden zich helder ge
openbaard. Zuuden echter deze drie takken alleen
door samen te komen binnen zeker gebied een
staatkundige eenheid kunnen vormen ? Onmoge
lijk, ge beseft het. Waarom? Omdat in den loop
der eeuwen onder den invloed van klimaat, eigen
omgeving en eigen geschiedenis zich karakter,
temperament, voor een deel levensopvatting,
behoeften, belangen, zich geheel velschillend
hebben ontwikkeld, burgergevoelens zich in ver
schillende rich ing zyn gaan neigen, de indi
viduen, elk in andere mate, zich zyn gaan aan
passen bij de bevolking, waaronder zij bleven
verkeeren, terwijl zij omgekeerd, te midden van
deze b.-volking, het eigenaardige hunner afkomst
bleven vertoonen. Dit a'les heelt nu in ons
land, naast den arbeid van den onsterfelijken
Zwijger, ten gevolge gehad, dat de Boer zich
niet mér lid van oie Zuid-Afrikaanse nasie en
de v. d. Wycks in New-York zich niet volledi
ger Amerikanen kunnen gevoelen dan in door
snede wij Joden in Nederland ons Nederlanders,
wezettlyke, integreerende, levendig-bewuste
deelen vau het Nederlandsche volk En als de
heer Hen in zijn gee-tdrijverij den
bekeerzuchtigen Calvinist en den assimileerzuchtigen
moderne als der Joden kwelgeesten op Hollands
grond aanwijst dan fantaseert hij. In de wer
kelijkheid hebben daar och zoo weinigen last
van. Zijn klacht generaliseert te veel. De waar
heid is, dat, nog eens, over 't geheel genomen,
htt besef van ons burgerrecht even vol, onze
gehechtheid aan taal, lucht en bodem even
groot, onze belangstelling in hetgeen onzen
staat weervaart, even oprecht, en onze begeerte
om zijn bestuur zoo rechtvaardig mogelyk te
maken even levendig is als van welke groep
Nederlanders ge maar wilt. En dit laat zich
trots alles en alles evenzeer schoon in wisse
lende mate, constateeren van den Engelschen,
den Italiaanschen, den Deenschen, den
Amerikaanschen, ja zelfs den Franschen en den
Duitschen Jood. Het is hier de plaats om den
lezer te herinneren of mee te deelen, wat
Macaulay, over dit vraagstuk schreef in zijn
opstel de Joden en het staatsregt" (vertaling
van Allard Pierson.)
De Engelsche Joden, zegt men, zy'n geen
Engelschen. Zy vormen een afzonderlijk volk,
dat, ja, woont op ons eiland, maar zedelijk en
staatkundig voort blijft leven in vereeniging
met hunne broeders, die over de geheele wereld
zijn verspreid. Een Engelsche Jood beschouwt
een Hollandschen of Portugeeschen Israëliet
als zyn landgenoot en een Engelschen Christen
als een vreemdeling. Dit gebrek aan
vaderlandsch gevoel maakt een Jood ongeschikt voor
het beklteden van posten.
Het argument klinkt goed; maar
by'naauwkeuriger onderzoek komt de nietigheid er van
aan bet licht. Laat de omstandigheid, waarop
men zich beroept zoo zy'n: de Joden zijn immer»
in ieder geval volstrekt niet de eenigsten die
hunne godsdienstige sekte boven hun vaderland
zouden verkiezen. Verkeert de maatschappij in
normalen toestand, dan welt vaderlandsliefde
van zelve in eiken boezem op, want ieder leeft
in de bewustheid, dat hij al zyn rust en
geLoegen vercchuldigd ia aan den band, die hem
met al zyne medeburgers vereenigt Maar
onder een onbillijke en tirannieke regeering
kan deze bewustheid niet zoo krachtig zijn.
Dan is elk verpligt by' zy'ne party de bescher
ming te zoeken, die hy van zijn land moest
ontvangen, dientengevolge brengt men op zy'n
party de liefde ove ?, die men voor zy'n geboorte
grond zou hebben gevoeld. De HugeLOten in
Frankrijk riepen de hulp der Engeltchen in
tegen hun Caihplieken koi ing. De Ca tb olieken
in Frankrijk riepen de hu p van Sparje in
tegen hun Hugenotenkoning. Zou het billijk
zijn daaruit af te leiden dat de Fransche
Protestanten ook nu nog de zegepraal hunner
godsdienst zouden willen verzekeren met behulp
van een Pruisisch of een Engelsch leger? En
waarom begeeren zij nu niet langer, gelijk
weleer, de belangen van hun vaderland op te
offeren aan de belangen van hunne godsdien
stige overtuiging? De reden ligt voor de hand:
toen werden zij vervolgd: nu zy'n z\j ongemoeid.
De Engelsche Puriteinen, onder Karel I haalden
de Schotten over om een inval te doen in
Engeland. Verlangen de Protestantsche Dissen
tera van onzen tijd de orderwerping der geves
tigde kerk door een inval van vreemde Calvi
nisten? En wederom, waar moet deze
v<randerde gezindheid aan toegeschreven worden,
daaraan, dat de Protestantsche Dissenters nu
verreweg be'er behai deld worden dan in de
17de etuw. Waartoe meer voorbeelden? Niets
ergert hem, die eenigszins met de geschiedenis
of met de menschelyke natuur bekend is meer
dan een party die aan het bewind i?, een gods
dienstige sekte te hooren beschuldigen van
vreemde sympathieën. Als er n algemeene
waarheid is in de staatkundige wetenschap is
het deze dat sympathieën voor den vreemde
ling de vrucht zyn ^n een slecht
binnenlandsch bestuur. Het is altijd de kunstgreep
geweest van dweepers, hun onderdanen aan
eigen haard een ellendig leven te bereiden en
hun daarna te verwyten, dat zij hulp zoeken
in den vreemde, de maatschappij te verscheuren
en zich daarna te verwoLderen, dat zij niet
vereenigd is; te regeeren, alsof een gedeelte
der bevolking het geheele volk ware en het
overige gedeelte te laken om zy'n gebrek aan
vaderlandsliefde. Als de Joden geen kinderlijke
verkleefdheid voor Engeland gevoelen, het is
omdat Engeland hen als een stiefmoeder be
handeld heeft. Onder een dragelyk goede regee
ring kan men er op rekenen, dat het gevoel
van vaderlandsliefde by' iederen burger zal ont
staan Nooit was een volk of eenig belangryk
gedeelte van een volk tenzij dan als het ver
drukt werd, van dit gevoel geheel ontbloot."
De tweede fictie is, dat de Israëlieten, allen
te zamen eenig recht, eenige reeële en te
realiseeren aanspraak hebben op Palestina. Dit is
wel het meest dronkene element in het Zio
nisme.
Dat een in lijden en engte levende vrome
Russische jood in zy'n zielehonger naar wat
vrijheid, ruimte en wat levensgeluk zich met
dit fictieve recht paait en troost, er (men
gelooft zoo gaarne wat men wenscht) een spoe
diger verlossing uit zyn ellende van verwacht,
is begrijpelyk; maar dat een man als Nordau
de fantasie van dien arme voedt, bewijst een
keer te meer dat ook een met veel geest be
gaafd man zich wel eens zwaar kan vergissen.
Zeer wel mogelyk is; dat die vergissing haar
oorsprong vindt in bittere teleurstelling over
zijn onvermogen om een der meest schrikba
rende vooroordeelen uit te roeien. Maar toch,
welk een vergissing! Aan de joden, allen te za
men, behoort Palestina! Zij hebben een iormeel,
niet-hersenschimmig recht op den materieelen
eigendom van den bodem. Zij hebben daarop
een toonbare aanspraak voor het forum der
wereldmachten. Frasen! woorden l klinkklank !
Dit forum zal de aanspraak onderzoeken en
na toewijzing doen executeeren! En zoo de
uitspraak eens luidde: verjaard? Zy'n wij onder
mannen of onder schoolknapen? Historische
rechten is een schoon woord om in eigen krin
getje mee te schwarmen, in intiem droomleven
heerlijke fantasiën van op te bonwen, het hart
van Europa blijft hierbij koud als ijs. Maar ik
vergis mij: Op het congres te Bazel (nomen
est omen) werd niet besloten een staat te
stichten maar iets, wat er heenvoerde
voorbereidend werk van den Sultan grond
voor het joodsche volk om op te wonen te
koopfn voor veel geld en voor nog meer geld
bizondere rechten daarbij. Ge vraagt, welke
rechten? wel, rechten; bizondere rechten, meer
dan die der gewone Turksche Joden, publiek
rechtelijke rechten, door de mogendheden
gewaarborgde rechten, zooals, dat ze den Grooten
Heer geen belasting zullen behoeven te beta
len, een tot de hoogste instantie eigen recht
spraak bezitten, eigen politie, eigen sociale
wetgeving. Want 't is duidelyk aan 't
recht om daar te wonen hebben zy niets, wan
neer ze overigens objecten van den Sultan
blijven en die rechten worden soliede eigendom,
welzeker, want ze worden met millioenen pon
den sterling betaald. En als nji eens questie
komt tusschen de kolonie en den Sultan b. v.
hy wil tegen de dikbetaalde overeenkomst in
toch belastingen heffen, wat dan? Wei, dan
moeten de regeeringen van al de Europeesche
mogendheden te zamen opkomen voor het
recht van de kolonie tegen het onrecht van