De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 29 juli pagina 3

29 juli 1900 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1205 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. - Zonder nu haar beteekenis in de hollandsche kunst te overschatten, hebben -we toch bij het bepalen d«r waarde van haar arbeid in te zien, dat een woord van faalde by' haar overlijden niet ongepast is. We behoeven haar naast sooveel grooteren uit onzen ty'd niet in ver(etyjk te stellen, maar te conetateeren valt thans, dat zy' jaren lang op de tentoonstellingen ?en verecby'ning was, die zich deed opmerken. Een kracht dus. Van haar kan gezegd worden, dat zij de waardige echtgenoote was van haar man, waarmee ik hier niet bedoel zooals het verstaan wordt bij de gewone opvatting van een gelukkig echteIflk leven, maar in 't bijzonder in haar collegiale verhouding tot den echtgenoot, die in de kunst haar leidsman waf», wien zij getrouw bleef, ook diiar, in ziens en gevoelsrichting. Ook voor dat leven was een. huwelijk aangegaan, en dreigden er geen coi flicten, want de verbintenis had zy' gesloten in overtuigde volgzaamheid van den natuurlek sterkere, haar man. In onzen tjjd is-de bewondering voor Bilders niet meer zonder voorbehoud; en met reden. Maar we dienen te houden wat we hebben, en erkend moet bly'ven, dat in zijn kunst het krachtig temperament van een persoonlijkheid ach geopenbaard heeft. Is zijn voordracht ook tiet vrij van oratorische wendingen, vertoont 4e compositie wtl eens zwemen van to neelntatigen opzet, zyn werken dragen toch onmiskenbaar cachet; ze geven een indruk van te zijn gebouwd op stoute soms grootsche conceptie, en doen wel denken aan een episch-aangelegd kunstenaar. Er'is houding in de boomen en een bieed begrip van con structie in de ligging der terreinen, de vaart in de luchten, de ruin,te in de atmosfeer. Maar de kleuren zyn te onwezenly'k. Da uiting is eerder dan bezield, wel eens te declamatorisch, als strophen die wel in meesleependen zeggings kracht voortrollen, maar waar de waarde van elk woord niet voldoende gewogen werd. 't Zal toch wel niet om de gelykluidenden naam alleen zijn, dat Bilders soms even aan Bilderdy'k doet denken? Het talent van mevrouw Bilders van Bosse was natuurlek ontgroeid aan dien stam. Haar moest wel verlokken die bijna vermetele schildertract en breed opgezette schildere-bouw. Z\j is inferieur gebleven aan haar man, al was in haar schilderyen iets verder tot ontwikkeling geraakt, waarvan by' rog verwy'derd was. Wat haar werken bovenal aantrekkelijk deed zijn, was de eigenschap van geeatdriftvolle uiting, die wel eens al te voortvarend en over moedig werd, maar toch zelden zóó, dat het kant noch wal raakte.' Kenmerkend in haar schilderyen is, dat ze eerder dan door een streelende vrouwenhand door een pootige mannenknuist schynen geborsteld. De toets was beslist, de opzet breed en forsch. Haar schilderyen zijn eigei ly'k zooveel studie's, wakker geschilderd en dapper aangedurfd, uit de streken, die zy' in de dagelyksche wande lingen met haar man had leeren kennen, met de motiever, die ze uit zy'n arbeid groot had leeren aanzien. En bij voorkeur bepaalde haar keus uit die boschgronden zich tot het motief van een zwaren beuk, in 't volle zonlicht sterk uitblinkend tegen de schaduwgroenen van een donkeren boschachtergrond. Maar het aantrekkelijkst deel in haar arbeid wordt misschien gevormd door de schetsen, veelal in houtskool, die vlot opgeteekend, een waardige plaats kunnen innemen tnsschen dat kleurige krabbelwerk, bij de hollandsche landschapschilders zoo belang wekkend. Geen kunst van een lange verhenging voor volgende geslachten, maar ontplooiing van onbetwistbare gaven by' een energieke vrouw, die met kracht en warme welgemeendheid haar gekozen roeping heeft gevolgd en gediend met waardeerbaren ijver. W. S. Aelbrecht, Hertog in Bei/jeren, Graaf van Holland, enz. binnen Knkhuizen in 139(t. Acht lithografieën, door ETIENNE Bosc u By gelegenheid der Maskerade te Leiden verscheen bovengenoemd plaatwerk dat behalve het gemeenschappelijk onderwerp, toch weinig met de studenten-optocht gemeen heeft. Deze lithografieën z^jn geen weereevingen van wat het Leidsche corps op den 19en Juni te aanechouwen gaf en evenmin was de stoet der ,WEE WILLIE WINKIE. Naar het Engelsch DOOR ?XRUDYARD KIPLING. Alles was doodstil in 'huis. Elk oogenblik dacht Wee Willie Winkie aan deii vreest) ij ken tooru van zijn vader, toen verbrak bij zijn arrest! Het was een ontzaglijke misdaad. De zon stond laag en wierp een breede, zwarte schaduw op de tuinpaden, toen hij naar den stal ging om zijn poiy te balen. In de flauwe ochtendschemering scheen het hem toe dat de geheele wereld wist dat Wee Willie Winkie schuldig was aan hoogverraad. De slaperige sts.1jongen gaf hem de teugels; en, daar die eene groote zonde alle andere on be, leekenen d deed schijnen, vertelde Winkie hem dat bij naar Kopie Sahib toeging; hij reed langzaam weg en liet zijn paard stappen in de zachte aarde langs de bloemperken. Hij sloeg een weg in, boog zich voorover en reed in vliegenden galop in de lichting van de rivier. Maar de vlugste pony kan een groot racepaard toch niet inhalen. Hij zag Bettie Allar dyce in de verte; zij was de boscbjes door ?voorbij de politie-pott, waar alle wachten in slaap waren gevallen, en juist was ze de bedding van de rivier genaderd, toen Wee Willie Winkie de grens van de provincie overschreed, BritschIndiëachter zich latend. Nog voorover geleund tchoot Wee Willie Wiskie het Afghamstansch grondgeb:ed binten en kon niets van Bettie Allardyce zien dan een zwart stipje op de steer.vlakte. De reden vin haar tocht was eenvoudig genoeg. Kopie had haar op meesterachtigen toon verboden den kant van Je rivier op te gaan. Ze had daarom haar eigen zin willen volgen en zoodoende Kopie een lesje willen geven. Wee Willie Winkie zag dat de racer, toen hij de kale heuvels genaderd was, struikelde en viel. Bettie Allardyce probeerde op te staar, doch ze had haar enkel verzwikt, zoodat dit studenten in elkaar gezet naar aanleiding van Etienne Bosch's teekeningen. Zoowel de heer Bosch als de feestcommissie gaven ons Hertog Aelbrecht van Beyeren en zijne ridders en krijgsknechten binnen Enkhuizen. om zich van daar in te schepen tegen de Friezen; doch ieder op zy'ne eigene wy'ze, volgens zyne eigene opvatting. Als zoodanig staan deze lithografieën dan ook geheel op zichzelf en afgescheiden van hare historische waarde, hare kennis van kleeder drachten en wapenrustingen, kunnen wy ze beschouwen zooals ze daar zy'n, als losse steenteekeningen die ons verplaatsen in een tijd, die door de schoonheid der kostuums mede zy'n aantrekkelijkheid verhoogt. In een grijsachtige toon, met zeer weinig relief, tiekt de stoet ons als een gobelin voorbij. We zien eerst, als inleiding, Hertog Albrecht, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, Pdlzgraaf op den Rijn en heer van Friesland, als portret geteekend raar een oude gravure uit de verzameling van het Zeeuwschagenoutschap. Hierna opent zich de stoet met klaroenblazers van Holland, Zeeland, Henegouwen en Beyeren benevens Engelsehe hulptroepen door Sir Corneval en Sir Colvil aangevoerd, waarna Willem van B^yeren, graaf van Oostervant, met zyn banierdrager en Henegouwsche edelen ons voorbytrekt, gevolgd door voetvolk uit de steden Delft, Zierikzee, Gent, Mons en St. Omer. Dan zien we Hertog Albrecht te midden van zyn schildknapen, heraut en banierdrager en achter hem de Hollandsche Baanderheeren, Pailips van Wassenaer, Johan van Arckel, Gheryt van Egmont ea Jan van Brederode, die der poorte uitrijden, terwyl Albert II. heer van Straubing met 'de graven van Kleef, Mark, Westfalen en Silm-Heiiishucb, van Sayn en eenige Duitsche edelen als Ludwig von Eonpell, Hermann von der Recke e. a. den stoet be sluiten. Ea zoo zijn de teekeningen van Etienne Bosch ons voorbij gegaan, we zagen ze, en ze trokken voort om slechts een vagen indruk bij ons achter te laten. Mogelijk ligt het eenigs zins aan den aard van een plaatwerk, waarbij meer het geheel, de totaal indruk, overwegend is, dan de impressie die de losse prenten, op zichzelf beschouwd, op ons maken; en als zoodanig vertoonen de lithografisën van Etienne Bosch zich als een schildering in zeer zwakke kleurengamma's, waaraan de eigenlyke kern ontbreekt. Bij nadere beschouwing echter hebben enkele wel een zekere bekoring, iets als uit een sprookje, en al zijn zij niet over weldigend noc-h door opvatting, noch door uitvoering; toch gaat er een charme van uit die ons aangenaam aandoet, en ook hierin zit verdienste, die, zoo wij voor den uitgever hopen, ook door menigeen gewaardeerd zal worden. R. W. P. Jr. Jan Aöriaan Eoopians. 1825-1800. Op 2 Augustus a.s. zal de Nestor van onzs Heraldici, de 75 jarige beer J. A. Koopmans te Lent (by Nijmegen) een zeldzaam huiselijk feest vieren, zijn gouden bruiloft. 2 Aug. 1850 huwde hy te Ny'megen met Johanna Robertina Angelica Stadnitsbi. Gedurende een halve eeuw heeft de nog zoo krasse, werkzame en hulpvaardige grijsaard zich bewogen op het gebied der Wapei kunst, zoowel theoretisch als praktisch. Aan hem is het voornamelijk te danken, dat ook hier te lande, in navolging van Duitschland, »de edele conste van blasoene" herleeit, en wij lang zamerhand verlost worden van de wanstaltigheden op wapei kunstig gebied. Wat de heer J. B. Rietstap voor de Nederlandsche Wapenkunde is geweest, is Koopmans voor onze Heraldieke kunst geworden. Terecht schreef dan ook eerstgenoemde in zijn tydechrift »de Heraldieke Bibliotheek' naar aanleiding van de tentoonstelling te Arnhem: »Eere den heer Koopmans, die, in weerwil van teleurstellingen, welke hem niet hadden moeten wedervaren, en van eene onverschillig heid die geschikt was om moedeloos te maken, eene zaak ter hand heeft genomen, die, zonder zyn belangstellend initiatief, nog lang op den eersten stoot had kunnen wachten. Zyn de oogen thans nog gesloten, eenmaal zullen zy ontiiiiillliiinilHiiiiiiiniiiiiiiiHMiiiiiiiiiiiiniiiiiimnHiiiiiiiitiMiiiMm haar onmogelijk was. Ze begon bitter te schreien, en was zeer verwonderd toen ze een kind zag kom*-n aanrennen op een dood vermoeid n POLV. Heb je je fjg hezeejd?" riep Winkie, tot-u hij naderde. »Je moesi niet gaan naaj deze plaats." //Misschien niet," antwoordde Bettie Allardyce bedroefd, die het verwijt niet begreep. //Maar, lieve help, kkd, wat voer je hier uil?" Je zei dat je de jeviej wou ovejesteken," bracht Wiukie hijgend uit, van zijn paLy afspriigend. En Lieuiand zelfs Kopie nier moet dat doen, en ik jeed je acht-jua maaj je hieldt niet op, en uu heb je je bezeejd, en Kopie zal zoo boos op me zijn, en ik heb mijn ajjest verbjoken ! Ik heb mijn ajj'st. verbjokeu !" De toekomstige kolonel van het 105 tebatadlon ging snikkend op deu gioud zitten. Niettegen staande de pijn in haar enkel had het meisje erg medelijden met hem. Wat ben je een eind komen rijder, beste jongen, en waarom V" Jij hoojt aan Kopie toe. Kopie heeft me dat vejteld!" riep hij wanhopig. //Ik zag dat hij jou kuste eii hij zei dat Lij meej vau jou hield dan van Bello, van zijn paajdif van mij. Daajom kwam ik. Je moet opsta; 11 en tejugkei-jeu. Je moest hiej niet zijn. Dit is een slechte plaats en ik heb mijn ajjest vejbjokea." Ik kan me niet bewegen, Wiukie," sprak B< tty Allardyce kreunend, ik heb mijn voet bezeerd. Wat zal ik beginnen f" Ze scheen opi ieuw te willen gaan schreien, waardoor Winkie zijn kalmte herkreeg Hij was opgebracht in htt geloof dat, traeen storten het toppunt is van onmannelijke zwakheid. Maar wanneer iemand gezondigd heeft als Wee Willie Winkie, dan zou men zelfs van een man kunnen begrijpen, dat hij bet een oogenblik te kwaad kreeg. »Winkie," zei Betly Allardyce, wanneer je een beetje uitgerust bent, rij dan terug en Vraag of iemand een rijtuig wil sturen. Het doet zoo zeer." Htt kind zat een tijdje stil en Betly Allardyce sloot de oogen; ze viel bijna llauw van de pijn. Ze kwam weer bij toen »v ee Willie Winkie de teugels om den nek van den pocy bond en hem zulk een harden zweepslag gaf dat het beest opsprong en weg rende. O Winkie! Wat heb je nu gedaan?" »Sst!" Daaj komt iemand aan. Zekej een vau de slechte meischen. Ik blijf bij je. Vadej zegt dat een man altijd vooj meisjes zojgen wellicht open gaan, en, mochten er volgende tentoonstellingen komen, die van meer leven getuigen, die de bewy'zen geven, dat de heral dieke kunst dan ook ten onzent op de hoogte is gekomen waarop zij nu reeds behoorde te staan, dan zal men zijn naam herdenken als dien van den eerste, die by ons den moed heeft gehad een pad door de wildernis te banen, en de richting aan te wijzen waarin anderen hem hebben te vofgen." Die voorspelli g van dan heer Rietstap is waarheid geworden , en op 2 Augustus a.s. zal den heer Koopmans her, bewijs worden geleverd, dat zy'n werkzaamheid niet vruchte loos is geweest. Vele uitmurt<im!-gench»vcfirde blazoenen verlieten in den loop der jaren zijn atelier. Talrijk zy'n ook df geH'-hrifien va zijn hand. In het tijdschrift De Heraldieke Bibliotheek (1875) schreef hy een uitvoerige verhandeling over »IIet teekenen en kleuren van Wapens", die, later in boekvorm uitgegeven, met recht op den naam van Standiianlwtrh aanspraak mag maken. Voorts een hroohur« indatj-iar: »De Ilpraldisk op de Tentoonstel lir g te Arnhem". In J)c Amsterdammer, Wnekblad voor Neder land o. a. (lo en 20 Dec. 1885): »De Heraldiek in het décoiatief van het Ryksmuseum te Amsterdam". In het Algemeen Xeilol. Familieblad: »De Zegelkunde in verband met een stuk oude geschiedenis". «Het Wapen van Beverwyk" en diverse losse opstellen; enkele stukken in het Mnandblad vat liet Genootschap de Naletl. Leeuw, waaronder een kritiek op «Het Wapen van Zutphen", door M. G. Wildeman; in De Wapenheraul: Kritieken over den Oranjekalender en den Kleederdrachten-kalender door van der Laar», alsmede een bespreking van het wapen van Amsterdam, naar aanleiding der brochures- K'öune en Veder. Op tentoonstellingen van nyverheid en kunst zond de heer Koopmans voor de eerste maal in te Parijs in 18G7, vervolgens te Amsterdam in 1877 (aldaar bekroond met de zilveren medaille); te Arnhem in 187!), te Amsterdam in 1883 en ten slotte te Dordrecht (aldaar bekroond met de zilveren medaille), waarmede voor goed afscheid genomen werd van het publiek. Aan de Heraldi«che A'isstellungen in 1878 te Weenen en 1882 te Berlijn werd ook deel genomen en daar respectivelijk behaald: Ebrediplom, de hoogste onderscheiding, en Diplom für 2en Pieis. De heer Koopmans is de eerste geweest, die hier te lande eene heraldieke Tentoonstelling heeft gegeven tot leering van het publiek; deze werd gehouden te Arnhprn in het Loge gebouw aldaar, begin Juli 187'J. Sadert 1891 is hy Eerelid van het Genoot schap »De Nederlandsche Leeuw'', terwyl hy gewoon lid is van de Vereeniging »IIerold" te Berlijn. WWIIIIMMIIIIHIiailtlMIIIIIIIIHII iiMiiimiiinmiiiiiiMiiMiii) moet. Jack zal naaj huis g-au en dan zullen ze ons wel gain zoeken. Daajuin liet ik hem los>." Nii t eer, maar twee of drie mannen kwamen vau achter de rotsen te voorschijn en Winkie's moed begaf hem geheel, want jui-t np die manier gingen de kabouters ook op roof uit. Hij had op een plaat gezien hoe ze de kiudermeid van de Prinses verschrikten. Hij hoorde -/s samen praten eu tot zijn vreugde herkende dij het dialect dat hij juist vau een van zijn vaders bedienden bad geleerd. Manneu die die taal spraken konden Liet tot de slechte menschen behooren. Het, waren «Heen maar inboorlingen. Ze waren den s'een aenadi rd waar Betty Al ardyce's paard struikelde. Toen reis Wee Willie Winkie overeind, kind vau het blaiike ras, zes jaar, uegen maanden oud eu sprak koit eu laid : (ia weg!" De pOLV was de rivier ovi r. De mannen laclitcn, RU het, lachen van inboor lingen was iets dat, Wee Willie Winkie niet kon uitstaan. Hij vroeg hun wat ze wensehten en waaiorn ze hier sekomen waren. Acdere mannen met duivelachtige gezichten en kromme geweren kwamen uit, de schaduw te voorschijn totdat Wee Willie Winkie er meer dan twintig tegenover zich had. Bet'y Allardyce schreeuwde moord en brand. //Wie ben je? vroeg een van hen. //Ik ben de zoon vau den kolonel, en ik beveel jullie terstond te vertrekken. Jullie zwarte mannen hebt haar doen schrikken. Een moet naar liet dorp gaan om te zeggen dat een dame zich bezeerd heeft en dat de zoon van den kolonel bij haar is." We zouden dus in den val lonpen?" was bet lachende antwoord. Hoor die jongen eens praten!" Zeg dat ik je gezonden heb ik, de zoon vau den kolonel. Dan zullen ze je geld geven." //Wsartoe nog langer dat gepraat? Neem het kind eu het meisje mee, dan kunnen we ten minste een losgeld vragen. Ons dorp ligt diep in de bergen," kwam eeii stem van deu achter grond. Het -varen dus de «.slechte menschen" vrij wat gevaarlijker dan kabouters; het kostte Wee Willie Winkie ook bcvenmenschelijke krachtsinspanning om niet iu tranen uit te barsten. Maar in het bijzijn vau een inbooiling te huilen, zijn Ayah natuurlijk uitgezonderd, zou de grootst denkbare lafheid wezen. Ook moest hij, als toekomstig kolonel van het 195ste bataljon, zich depper gedragen. By ondervindirg wetend, dat vele vakgenooten aan den heer Koopmans groote ver plichtingen hebben, breng ik hem uit naam van die allen een betuiging van hulde, een woord van warmen dank, voor zy'n onvermoeiden y'ver, stalen werkkracht en belangelooze hulpvaardigheid. C. W. H. VEKSTER. Am s t., 24 Juli 1900. Goudeket & Co., Rokin 50, exposeeren deze week: A. Hijter, »Aan de Vorsterschelde", schilderij. IIIUHIIIIMIIflIllllllHIlHIHIIIII Boek en T Tweemaandelijksch Tijdschrift. De oude. biinde dichter W. L. Penning Jr. opent de aft. Het zijn meercndeels weemoedszangen, een afscheid, een beslui', die diep tuften dcor de eenvoud en klaarheid van toon. Slechts het herini>eringsvers aan den vriend die hem het eersie boek (een Oltmans) in handen gaf en daarvoor et-n pak slaag opliep, staat nog in den opgewekten gang van vroeger. Dan volgt een schets van Johan de Mees'er over de aandoeningen van een liefdeiuster, bijzonder teer en moei van gevoel en aanslag. Hier is J de Meester wel iu zyn volle kracht van zachte aaiidoenlijkheid, bijna viouwelijkgevoelig. Van N. van Suchtelen (een nieuweling naar 't schijnt) een sonnet op Spinoza. Albeit Vtrwey bespreekt de Uostersche schet sen en vertellingen van G. van Vloten, en zegt er an dat deze schrijver indien hij in de periode van 'ëO was verschenen tot de jongeren zou zijn gerekend! Hij komt la'er, maar zijn lang zamer werkei.de geleerdheid heeft hem een dracht doen vinden die voor ons verborgen was. Van P. C. Büutens zijn er ook eenige verzen ea sonnetten en van Verwey een enkele tydzaug over de oegela. Van mezelf een s:ui«je impressionistische stadsbeschrijving: Nieuwmarkt. Een scbet?, pracht Ig-raaV van prcciese ob servatie, een observatie zoo volledig, dat het werk bijna riet te verbeteren valt, maar ondat, ks dat, niet geheel zuiver door het verdoe zelen der lijnen, zoodat de verschillende aspekten iu elkaar loopen en het lezen ervan eenigszins vermoeiend wtrkt,is Rondom hetlnboeltje" door Henri Hartog, waarin nauwkeurig beschreven wordt, de op-.traatzetting van een verarmd inboeltje, met alle soesa erom heen. Als slot van de i tl die als geheel kan mecteilen, een opstel van prof. G. J. P. J. Bolland over de Kerk van Utrecht. Dit opstel wordt n< g vervolgd. * * * De Nieuwe Gids. De. Nieuwe Gids" is dit keer al bijzonder gelukkig. Aangenaam te constateeren dat in de laatste nummers eeii geheel vernieuwd leven schijnt gevaren. Eerst een prachtstuk pr/za van den jon gen Vlaming tc yn Streuvels, dat nog op een vervolg wacht. Dan vele verzen: van Willem Kloof, van G. O. van 't Hoo^, van P. C. Boutens en van Jeanne Reyneke van Stuwe. Hier krijgen we | dus maar even vier dichters onder de oogen. Dan een besprekii g van eer Kindereu's jong te muurscbikieiirg in het gebouw van de algeni. Levensverzekerii g doi r P. H. van Moerkerken Jr. en ean kritiek van dr. tl. J. Boeken op A. J. Der mouw's Xsnopboii's Anabasis bovenal belangrijk voor hen, die voor- of tegenstanders zijn van tiet Grieksch op de tchool. Willem Kloos bespreekt in zijn litteraire kroniek het pas ve^ ebenen boekwerk van den overleden b. G. v. d. Vijgh : Jacques Perk en Roosdorp, zegt hij, zijn de blijvenae vol- bloed artiesten. Zij zagen het leven, levende in dat zien zooa s het lag in zijn schoonheid voor hen, en hadden geen enkele andere gedachte, dan die aan de heer lijke, wondere visie's harer schoonheida- dron kene zitl. Maar naast deze apostelen der zuivere schoonheid, staat een andere orde van werkers, die het persoonlijke, het individueele, het in ruimere-zin lyrische versmadende, trachten naar een epische verbreeding van visie, naar een zoo IIIIIIIIIIIHIHIIII1I1I IIIIIIIMIIHIIIIlll* »Gaau jullie ons wegvoeren T' vrceg Winkie, bleek en bevend. Ja, kleine aldb Eahaijuf" sprak de grootste van beu, »en daarna zullen we je opeten." Dat is Idfl'.-; praat," hernam Wuikie. Mannen eten geen mannen." Gillend van bet lachen werd hij in de rede gevallen, maar kalm ging bij door met ;preken: //Wai.ueer jullie oi,s wegvoert, dan kuu je er zeker van zijn dat het lieele n giinent, zal komeu om jullie te dooden, aller, zonder uitz mdering. Wie wil mijn boodschap aan den kolunel over brengen r" Wee Willie Winkie sprak vloeiend drie inlandsche dialecten, hoewel bij zijn moedertaal nog niet machtig was. Een andere man ritp: O jullie dwazen ! Wat die zuigeling zegt is waar. Hij is het troete'kind van die blanke trceptn. Laat ze los ter wille van den vrede, want als hij gevangen werd ge nomen zou het, leger oen inval in de birgeu doen. 0,ize dorpen liggen in de vallei; omko men zou dus onmogelijk zijp. Die blanken zijn duivels. Ze doodden K'iodtiyar toen die de wapens wilde opnemen; wanneer we aan dit kind raken, zullen ze ons beschieten en plunderen, totdat er niets van ons overblijft. Het is veel beter dat iemand de boodsciiap gaat brengen, dan krijgen we nog een belooning. Dit kind is hun God; en ze zullen nceh ons, nocli onze vrouwen sparen, wanneer sve hem kwaad doen." Een hevig en opgewonden gesprek volgde op deze opmerkingen die waren gemaakt door Din Mahommed, den knecht, dien de kolonel ontslagen bad. Wee Willie Winkie stond nog voor Bettie Allardyce den uitslag af te wachten. Zijn ,jegimeiit," zyn eigen »jegimenl" zou hem wel te hulp komen. De poEy die zijn berijder verloren had, bracht het nieuwtje aan het garnizoen, ofschoon het huis van den kolonel al sinds een uur in rep en roer was. Het paardje reilde binnen door het paradeveld voor de kazerne, waar de sol daten zich wat verpoosden. Sergeant Devlin zag het leege zadel en, de zalen doorvliegend, schreeuwde bij iederen korporaal toe: Allo, luiaards, er is iets met den zoon van den kolo nel gebeurd." //Hij L-an, er niet afgevallen zijn," riep een kleine trommelslager. ^Laten we hem over de rivier zoeken. Het is mogelijk dat hij daar is, als die duivels hem tenminste al niet gepakt mogelyk objectieve kunst. En tot deze behoort naast v. Groningen nu ook v.-d. Vijgh, helaas ook overleden. Met weemced is slechts te zeghen: hoe jammer dat hij stierf, deze jonge schrijver ...! * * * Taal en Letteren. Taal en Letteren" heeft opgenomen twee lezingen: een van N. A. Cramer over Vondel als historie dichter; de andere van J. H. v. d. Bosch over het onderscheid tusschen taal als gevoelsuiting en de spelling der taal, wat door de meesten nog wel eens verward wordt. Dan een uittreksel van dr. J. A. der Mouw over de weinig opvoedende kracht der oude talen. Bij dr. der Mouw staat het vast, dat de leerling een helderder voorstelling der oud heid krijgt door er veel over te lezen of liever nog te hooren spreken dan door Grieksch of Latijnsch te lezen. Daarom raadt hij aan deze talen als ondi rwijsvakken te schrappen. Ook nog zijn in de afl. verschillende kleine mededeelingen, excepten over taal en kunst enz. * * # Boon's magazijn. Munkacsz de groote Hongaarsche schilder, wordt door Dr. W. Haverkamp in de rijen der religieuse schilders behandeld. Henri Borel geeft een natuurbeschrijving over Tosari, of liever: hy praat r.og een na, wat hij in zijn boek Een Droom" reeds over Tosari geschreven heeft. Borel denkt waarschynlijk dat men goede dingen nooit te vaak vertellen kan. Evenwel, er zy'n zeer mooie foto's bij. Dan is er van Thérèse Hoven een novelle de reddende hano", terwijl nog een grootere EngeU che roman van Guy Büotby begonnen wordt. Verder De wereldtentoonstelling" door B. ver Wyk; een beschrijving van den harddraversstal des hceren H. van Wickevoo t Crommelin door den heer A. S. G. van Merkesteyn en nog vele varia't. Van jorikvr. Sop'^ie Wichers is er een niet onaardig niemendalletje, een klein blijspelletje voor het liefhebberij tooneel bewerkt. Een en ander te zamen genomen, ia deze afl. als popu lair ty'd chrift wel geslaagd. * * * Nederland. Nederland publiceert nu het slotgedeelte van den socialen roman .'n Leeuw van Vlaan deren", door Cyriel Buysse. Dit laatste gedeelte is wel het sterkste. Er is een krachtige aanzwelling in zonder te groote gezwolleiiheid, waaraan Buysse wel eens lijdt. Als het later als boek verschy'nt, kan het nader besproken worden. Een man van karakter" door E. J. Had is een poging om een karakterstudie te geven van een egoïstisch, voor zijn eigen-ik levend man, als geheel gedacht en neergepend zonder eenig sentiment of by'zonder psychologische kennis, een van de goedkoope helde&typen zoo als we die uit de vele dorpsiomans wel ken nen, al woonde deze man van karakter ook in een stad. Dr. D. O. Kyhoff besluit in deze afl zijn zeer interessant opstel over Nederland en Engeland". Was de auteur in den aanhef' van 't opstel nog geneigd Albion mild te beoordeelen, nu aan 't eind is deze stemming geheel verdwenen. Alles zfgt hij, wat ons ten nadeele kwam, is het werk van Engeland. Onze vereenigtng eu onze scheiding met Belgiëdeed eigenlijk dit rijk. In 1815 stor.d e£ht<r Wilieoi I lord Castleagh en in 1831 lord Palmerston. Zond Frank rijk een leger onder maarschalk Gerard, Enge land legde embargo op onze schepen, (wat nog wel zoo gevoelig was) In 1821 nam Engeland ons Malakka at, in 1871 de iust van Guinea. Welk een veranderlijke rol, het in den aan vang van onzen Atjeh Oorlog gespeeld heef; zal,eerst later geheel onthuld kunnen worden. Nu is Borneo het terrein voor Engeland ter bewerking. Het allerdroevigste bewijs >an afhan kelijkheid is wel de Vrede conferentie waarbij onze stamgenooten werden uitgesloten. Door ors gemis aan fierheid heeft Engeland ons op den duur gaan beschouwen als zijne beschermelingen, zooals onlangs nog de Times verklaarde, toen er in de pers sprake was van een verbond tusschen ons en Duiischland. Is dit niet om ons bloed aan het koken te brengen, vraagt dr. Nijhcff', temeer omdat we MMIMMmlHIMMIIUIIIMIIIHIIIIIIlIlm iiHiiuiiiiiiiiHmmiiiin hebben. Groote God, laten we er dadelijk heen gaan." //Je beht gelijk," sprak Devlin. Vijfde com pagnie, raar de rivier terstond !" Zoo trokken ze uit, de meesten nog in hemdsmouwer, om bet kostbare leven te vinden; de sergeant liep er naast, badend in '\ zweet en toc'i zijn mannen aansporend nog harder te loopen. Oeral werd naar Wee Willie Winkie gezocht en de 5de compagnie ontmoette einde lijk den kolonel, die zoo vermoeid was dat hij zelfs geen vloek uitte. Op den berg, waaronder de slechte menschen bespraken of ze het kind zouden meenemen of niet, vuurde een verkenner twee schoten af. Heb ik het niet gezegd?' schreeuwde Din Mahommed. ,/Daar heb je htt al. Het regiment is uitgetrokken eii steekt de vlakte over." We moeten vluchter, want niemand mag ons met den jongen zien!" De mannen wachtten een oogenblik; nadat er weer eeu schot werd gehoord, trokken ze in de bergen terug, even stil als ze gekomen waren. Het jegiment komt," zei Wee Willie Wmkie tegeu Bettie Allardyce, //nu is alles iu ojde, niet scbjeien !" uit laatste kon ook tegen hem gezegd worden, want toen zijn vader tien minuten later ver scheen, lag hij bitter weenend met zijn hoofd in Bettie's schoot verborgen. De soldaten van het 195ste bataljon droegen hem juichend naar huis; Kopie, wiens paard met scbuun was bedekt, kwam hem tegemo t en, tot WTmkie's groote verontwaardiging, kuste hij hem teu aanzien van de troepen. Maar zijn. boosheid verdween toen zijn vader hem zei, dat hij hem het verbreken van zijn arrest vergaf, en dat hij zelfs een belooning voor goed gedrag zou krijgen. Na hetgeen Bettie Allardyce den kolonel had verteld, was hij trotsch op zijn zoon geworden. Ze hoojde immejs van jou, Kopie," zei Wiukie, met zijn kleinen wijsvinger naar Bettie wijzend. //Ik wist dat ze niet ovej de jiviej moest gaan en dat het jegiment zou komen wannefj ik Jack naaj huis stuujde." //Je bent een held, Winkie," zei Kopie een held van de beste soort!" Ik weet niet wat dat beteekent," antwoordde Wee Willie Winkie, //maar voojtaan moet je me niet weej Winkie noemen. Ik heet Peicival Will'am Will'ams." Zoo werd Wee Willie Winkie een man.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl