De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 19 augustus pagina 1

19 augustus 1900 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N». 120S DE AMSTERDAMMER A°. 1900. WEEKBLAD YOOK NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 19 Augustus. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. I N H O C D. VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Nationale Arbeid. Het benoemen der Burgemeesters, (Slot), door A. L. H. Obreen. De staking der Am ster d. Diamantbewerkers, door mr. Isidore Hen Luctor et emergo". SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Een goed boek, door H. WETEN SCHAP : De nienwe Strafrechtsmiddelen, door mr. J. A. Levy. KUNST EN LETTEREN: Muziekbeoordeelingen, door Ant. Averkamp. Het Gele Bas in de Litteratuur, door J. K. Bensbnrg. Boek en Tijdschrift, door G. van Hulzen. Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap, (J.). door A. J. M. Brouwer Ancher. FEUILLETON: Seringengear, (II). Naar het Fransch van Adolpbe Bibeaux. RECLAMES. VOOB DAMES: Van de Parijsehe Tentoonstelling, door A. Lesland. Allerlei, door Caprice. Ingezonden. SCHAAK SPEL. MNANOIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. ALLEBLEI. INGEZONDEN.?PEN EN POTLOODKBAS8EN. ADVEBTENTIEN. itiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiitniiiiiii Nationale Arbeid. Het artikel van den heer P. N. Muller in het nummer van 5 Augustus heeft in bijzondere mate den bijval verwor ven van den Van-dag-tot-dag-schrijver in het Handelsblad. Zeker niet voor het eerst in zijn leven kwam de heer Boissevain tot de slotsom, dat onze suikeraccijnsheffing een «volstrekt onzinnige" is, »een volstrekt onzinniger wetgevirg dan die op de suiker is niet denkbaar" of, zoo als de schrijver later zich uitdrukt: «onze suikerwetgeving is de krankzinnigste die men zich denken kan." Deze woorden zijn ook o. i. niet te kras; zij bevatten de herhaling eener algemeene meening, die sedert tal van jaren op velerlei wijze is uitgesproken. Afschaffing van den suikeraccijns werd zelfs meermalen, ook door ons, wenschelijk verklaard. Trou wens, had men het voorrecht onzen minis ter van financiën zelf onder vier oogen te ondervragen over het al of niet rede lijke eener belasting op een algemeen ge bruikt genotmiddel, dat tevens voedings middel is, en deze tot een bedrag van f 27 per 100 kilo, bij een waarde van f 16%, hij zou onverholen zulk een economische dwaasheid en zonde op reke ning schrijven van het grofste onverstand. Nu is intusschen bij de toestanden, zooals zij onder de suikerwetgeving hier en elders geworden zijn, het niet zoo ge makkelijk als het schijnt een nieuwe rege ling te vormen, die geen bezwaren met zich zou brengen; maar dit is zeker, bij ons is nog door geen enkel minister van financiën naar zulk een doortastende belastinghervorming gezocht. De suiker levert onzen Staats-financier een belang rijk bedrag aan inkomsten; de ouderwetsche Staatshuishouding, waarop in geen enkel opzicht bezuinigd wordt, ver slindt elk jaar nog meer dan het vooraf gaande, en de Minister van financiën heeft dus steeds te zorgen voor een toename der baten; ook waar hij voor de eischen van den nieuweren tijd slechts een zeer karig deel behoeft af te staan. Dat we nu van Minister Pierson iets in andere richting zouden kunnen ver wachten, is, meenen wij, niet te denken. Zijn eerste ministerschap heeft hij besteed aan de invoering der bedrijfs- en vermo gensbelasting, de ongelukkig gesplitste inkomstenbelasting, een schuchtere poging tot verbetering van het bestaande, maar die reeds lang gevolgd had moeten zijn door eene herziening van het gegevene, te aantrekkelijker voor een fiscaal man, om dat zij mede tot voordeel van de schatkist had kunnen strekken. Zijn tweede minister schap bleef tot dusverre, ofschoon het laatste jaar der periode thans staat aan te breken, geheel zonder daad van beteekenis. Al zijn krachten zou hij wijden aan de her ziening van het tarief. De vrucht van deze studie van drie jaren ligt thans ter beschouwing gereed. Hoe men ook over haar oordeele, zij versterkt zeker de over tuiging, dat de werking van het hervor mend element juist niet het krachtigste is waardoor de handelingen van den gewe zen hoogleeraar zich kenmerken; zoo moet de hoop wel zijn buitengesloten, dat de «onzinnige en krankzinnige suikerwetge ving" zal vallen j onder een slag van Z.Excellenties vuist. »Maar goed is het," zoo schrijft de heer Boissevain verder, »ook al weet men geen aequivalent, om telkens weer er op te wijzen dat onze suikerwetgeving de krank zinnigste is die men bedenken kan, en dat het een voortreffelijk streven is, van een regeering om nijverheid te steunen, nieuwe bronnen van arbeid te openen. »En daarom deed het ons genoegen weer een artikel te lezen van P. N. Muller, en hem weder eens zijn ergernis, neen zijn verbazing te hooren luchten." Ook hierin zijn wij het met den heer B. eens. Steeds is het ons bijzonder aan genaam den Nestor onzer handelspubli cisten in onze kolommen zijn denkbeelden te zien uiteenzetten, die meestal ook de onze zijn, en die wij in de pers, in 's lands belang, naar het ons voorkomt, veel te weinig hooren verdedigen. Zijn woorden van ergernis, van verbazing, van toorn, hoe vaak klonken zij ons in de ooren als krijgsmuziekl Maar als zij weder waren verstomd en men vroeg wie heeft zich opgemaakt om hem te volgen, hoe velen zag men dan ? ... Ditmaal den Hoofdredacteur van het Handelsblad; hij sluit zich aan bij den heer Muller, die een goed woord sprak voor het verzoek van de Kamer van Koop handel te Londen, welke een wijziging van den suiker-accijns-heffing wenscht, opdat het maken van jams, eenbelangrijke tak van fabricatie, ten voordeele onzer landbouwers en nijveren, kunne worden. Veel genoegen doet het ons hem in ge zelschap van den heer Muller aan te treffen ; trouwens wij twijfelden aan zijn instemming niet. Doch er is een nog veel belangrijker punt, waarvoor op zijn steun mag worden gehoopt. Dat Nederland een onzinnigen, krank zinnigen suiker-accijns in stand houdt, waarvan zou dit het gevolg wezen? Een voudig omdat wij Nederlanders, handelaars, nijveren en landlieden, zoo bij uitstek onnoozel, zoo bijster onverschillig voor onze stoffelijke welvaart zgn? Zeker niet. Dat is, naar onze meening, voor een groot deel het gevolg van de inrichting onzer Regeeringsmachine, zooals deze werkt, vooral berekend op de behoeften van den ouden tijd. De zorg voor de middelen van be staan, vroeger zoo goed als geheel afwe zig, later iets meer in tel, wordt ten onzent, in vergelijking met de omringende, zoo scherp mogelijk mededingende, landen, ten zeerste verwaarloosd. De Nederlandsche handel is een aan hangsel wat de zorg voor deze aangelegen heid betreft van Buitenlandsche zaken en van het Waterstaats-departement; de visscherij en landbouw zijn ingedeeld bij Binnenlandsche zaken; de Nijverheid nota bene! bij het Waterstaats-ingenieurs-departement. Geen Minister van Koophandel en Nijver heid die de consulaten beheert, aan het hoofd staat van handel- en nijverheidsvertegenwoordiging, handel- en nijverheids onderwijs en evenmin een Minister van Landbouw. Voor den nieuweren Staat, vooral voor een kleinen Staat als de onze, welke bij den economischen strijd, dien de grooteren voeren, dreigt plat gedrukt te worden, is het niet maar »een voortreffelijk streven van een regeering om nijverheid te steu nen, nieuwe bronnen van arbeid te openen," neen, het is haar allereerste plicht, zonder welks vervulling zij het land tot armoe leidt. De Regeering van een kleineren Staat, hoe hoog zij al 't overige ook moge reke nen, heeft niet minder, maar veel meer nog dan die der grootere Staten tot haar roe ping de regeeringsmiddelen dienstbaar te maken aan de bescherming der bronnen van stoffelijke welvaart. Hoe zou het nu mogelijk zijn, dat onze handels-, nijverheids- en landbouwbelangen tot hun recht komen, waar zij als bijzaken worden beschouwd en verzorgd, terwijl de oude departementen, steeds meer millioenen vragen, en de improductieve nog het meest. Men denke maar eens aan een zoo veelbeteekenend onderwerp als de regeling van het consulaat wezen, of aan de vertegenwoordiging van den Handel en Nijverheid, het een onder Buitenland sche zaken het ander onder Waterstaat ressorteerende. Hoe lang heeft men reeds aangedrongen op een hervorming van beide organisaties, die volstrekt niet langer beantwoorden aan de eischen van onzen tijd. Maar wat baat bij gebrek van een cen trum van beweging, van een Ministerie van Handel en Nijverheid, elke aanspo ring tot spoed bij de Regeering ? Over het consulaatswezen tobt men nu reeds meer dan vijf en twintig jaar; de motie-Van Raalte om de noodzakelijkheid eener re organisatie te doen uitspreken, ze staat, volkomen in overeenstemming met de tra ditie, die ten opzichte van handelsbelangen in regeeringskringen geldt, langer dan een half jaar op de agenda! en wie ver nam er iets van een ontwerp tot het in voeren eener krachtige, het geheele land omvattende, vertegenwoordiging van Han del en Nijverheid, ofschoon zelfs de Neder landsche Mercurius 't was een stout stuk! zich ten paleize en bij den Minis ter heeft vertoond? Zeker een paar als de genoemde her vormingen hoe gewichtig ook, beheerschen niet geheel de toekomst van onze handel en nijverheid. Wij zien dat niet voorbij; maar wij vragen: hoe zal het, bij de groote inspanning der overige beschaafde Staten, voor ons te verdedigen zijn, dat de hoofd bronnen van ons bestaan, de voorwaarden onzer welvaart, voor een goed deel door de Regeering worden verwaarloosd in die mate, dat in onze weelderige staats inrichting, daarvoor ter nauwernood een hoekje is aan te wijzen, waar zij officieel zijn vertegenwoordigd ? Een centrum van beweging, van waar kracht kan uitgaan, die kracht wekt, mag niet blijven ontbreken. Wij weten het, ook dat is een overtuiging van onzen hooggeachten medewerker, den heer P. N. Muller. Het was voor ons een vreugde, toen wij hem dit hoorden uitspreken. Laat het Handelsblad nu ook volgen; want de toestand van lusteloosheid en zorgeloosheid heeft reeds veel te lang ge duurd. Zoodra Nederland, wat niemand onmogelijk zal achten, eens bij de alge meene roofzucht der volkeren zijn kolo niën mocht hebben verloren, zou het eerst recht blijken, hoeveel onze natie, uit eigen middelen zoo weinig vermogend, heeft verzuimd. Bet benoemen Ser Bnrpeefc (Slot.) De kalmte, de gedweeheid van ons volk, zijn weinige beweeglijkheid in onder scheiding van andere natiën zijn blijkbaar de oorzaken geweest, dat terwijl overal elders de Gemeenteraden de bevoegdheid kregen den Burgemeester te benoemen, in Nederland de zaken bleven bij hetgeen zij waren, en de centrale Regeering de benoeming aan zich hield. In Engeland en Wales is sedert 1882 als gemeentewet de Municipal Corporations Act van kracht, welke bepaalt in art. 15 dat »The Mayor (Burgemeester) shall be a fit person elected by the c,ouncil from the aldermen or counciilors or persons qualified to be such" (een geschikt persoon ver kozen door den Raad uit de Wethouders of Raadsleden of personen benoemd als zoodanig). De tijd van zijn ambt is n jaar, wijl de Raadsleden voor drie jaren verkozen worden, maar een derde van hen is ieder jaar aan herkiezing onderworpen, waardoor de meerderheid van den Raad kan veranderen. In Frankrijk geldt de Loi Municipale van 5 April 1884, gemaakt nadat in de derde Republiek in 1877 de linkerzijde meerderheid in de Volksvertegenwoordi ging geworden was. Daarin luidt artikel 76 als volgt: »Le Conseil Municipal lit Ie maire et les adjoints (wethouders) parmi ses membres au scrutin secret et l la majoritéabsolue. Si après deux tours de scrutin aucun candidat n'a obtenu la majo ritéabsolue, il est procédéa un troisième tour de scrutin, et l'ólection a lieu a la majoritérelative. En cas d'égalitéde suffrages Ie plus agéest déclarélu." Art. 81 bepaalt buitendien: »Les Maires et adjoints sont nommés pour la même durée que Ie Conseil Municipal." De duur van dat mand i at is vier jaar (art. 41). In Pruisen (zelfs in Pruisen) wordt de Burgemeester gekozen door den Ge meenteraad. In de Stadte-Ordnung, sedert 1853 geldig voor de zes Oostelijke Provin ciën der Pruisische Monarchie wordt het navolgende bepaald in de art. 29, 31, 33, welke artikelen in 1856 in Westfalen en de Rijnprovinciën van kracht zijn gewor den, en later ook voor de Steden en Landgemeinden in geheel Pruisen. »Art. 29. Het Dagelijksch Bestuur is samengesteld uit een Burgemeester, een toegevoegden of tweeden Burgemeester als plaatsvervanger, een aantal Schepenen en waar de behoefte bestaat nog uit een of meerdere bezoldigde medeleden (Syndikus, Kammerer, Baurath, Schulrath enz.) »Art. 31. De toegevoegde Burgemees teren en de Schepenen worden voor zes jaren, de Burgemeester en de overige be zoldigde medeleden van den Magistraat daarentegen voor twaalf jaren door den Gemeenteraad verkozen. Ook kunnen toe gevoegde Burgemeesters met bezoldiging worden aangesteld, en heeft in dat geval hun verkiezing ook voor twaalf jaar plaats. ledere drie jaar treedt de helft der Schepenen af, en wordt door nieuwe ver kiezingen aangevuld. Zij die voor de eerste maal aftreden, worden door het lot aangewezen. De aftredenden kunnen weder worden ingekozen. »Art. 33. De verkozen Burgemeesters, toegevoegde Burgemeesters, Schepenen en bezoldigde Magistraats-medeleden moeten bevestigd worden. Bevestiging is 1°. aan den Koning ten opzichte van Burgemeesters en toegevoegden in steden van meer dan 10,000 zielen. 2°. aan de Regeering ten opzichte van Burgemeesters en toegevoegden in steden, welke niet boven 10,000 zielen hebben, evenals ten opzichte van Schepenen en bezoldigde Magistraats-medeleden in alle steden zonder onderscheid harer grootte. Wordt bevestiging geweigerd, zoo doet de Gemeenteraad een nieuwe verkiezing. Wordt deze ook niet bevestigd, zoo is de Regeering gerechtigd de plaats op kosten der stad door een Commissaris te doen innemen. Hetzelfde vindt plaats, wanneer de Ge meenteraad de verkiezing weigert of na de eerste verkiezing den niet-bevestigde weder inkiest. De administratie door een Commissaris duurt zoo lang tot de verkiezing door den Gemeenteraad, welke daartoe altijd be voegd is, de bevestiging des Konings of der Regeering verkregen heeft." In Pruisen verkiest dus de Gemeente raad den Burgemeester, wiens verkiezing in steden boven 10,000 zielen door den Soeverein en in kleinere steden door den Minister bekrachtigd moet worden. In Italiëwerden tot voor eenige jaren de Burgemeesters der groote steden door den Koning benoemd. Tegenwoordig wor den de Burgemeesters van alle gemeenten in Italiëdoor de Gemeenteraden benoemd. In Zweden benoemt de Koning op voor dracht van den Gemeenteraad. Iets overeenkomstigs bestaat in België, al is het in andere woorden vervat. De Burgemeester wordt aldaar voor den tijd van zes jaren benoemd door den Koning, maar uit de leden van den Raad. Nochtans kan de Koning op het eenslui dend advies van de bestendige Deputatie (Gedeputeerde Staten bij ons) den Burge meester kiezen buiten den Gemeenteraad uit de kiezers der gemeente, die 25 jaar oud zijn. De Koning benoemt in den regel het meest invloedrijke lid van den Gemeente raad, diengenen dus welke door den Raad benoemd zou worden, wanneer deze de keuze had, wat bijna gelijk staat met de Koninklijke bekrachtiging op de keuze van den Raad, zooals in Pruisen vereischt wordt. De keuze buiten den Raad is natuurlijk uitzondering, en zal dat altijd blijven evenals het weigeren der bekrach tiging in Pruisen. Het benoemen uit den Raad, zooals in Belgiëgeschiedt, is iets geheel anders dan wat in Nederland plaats heeft, waar de Re geering geheel vrij is in de keuze, en daar van een ruim, erg ruim gebruik maakt. Naar onze bescheiden meening moet het kwetsend zijn voor een gemeen te vaneenigen omvang, wanneer aldaar een Burgemees ter wordt benoemd van elders. Het is een opzettelijk verwijt aan de ingezetenen: «Gij zijt niet in staat uw zaken te bestu ren", en ieder weet toch dat elementen voor goede administratie in onze gemeen ten even ruim voorhanden zijn als in En geland en Wales, in België, in Frankrijk, in Pruisen, in Italiëen in Zweden. Wat daar algemeen in gebruik is, waarom kan dat bij ons niet ingevoerd worden ? Zou de keuze van den Burgemeester door den Raad in onze gemeenten niet een krachtig middel zijn tot ontwikkeling der zelfstandigheid? Maakt men nu niet iedereen gewoon, om gemaatregeld te worden uit 's Hage ? Hoe zullen de ingezetenen ooit in staatkun digen zin door hun eigen oogen leeren kijken, als steeds over hen, bij hen en zonder hen beslist wordt, want daarop komt ten slotte de benoeming van den Burgemeester door de Regeering neder. Het ingrijpen der overheid in alle maat schappelijke verhoudingen heeft zich in de laatste jaren geweldig uitgebreid. On derwijs, zorg voor de openbare gezondheid, wegnemen van sociale misstanden, dat alles heeft uitbreiding der wetgeving nood zakelijk gemaakt, en uit den aard der zaak de Regeering dieper doen ingrijpen in alle verhoudingen dan ooit te voren het geval is geweest. Daarmede had de liberale meerderheid rekening moeten hou den, door tegelijkertijd harmonisch de lokale vrijheden uit te breiden. En dat is bij ons te lande niet geschied. Inte gendeel, het is of de centrale Regeering er nog dagelijks op uit is, haar macht te vergrooten, terwijl zij juist in omgekeerden zin tegelijkertijd had moeten werk zaam zijn, om het verantwoordelijkheids besef der burgerij te ontwikkelen, door gemeentelijke vrijheden toe te staan. »Dan moet de Grondwet worden herzien," zult gij zeggen, »en dat is een omslachtig en lastig werk.'' Zeker, het zou zeer wen schelijk zijn, als de Grondwet herzien en vereenvoudigd werd, en vooral wanneer die slotbepaling van artikel 143, vaststel lende, dat de Koning den Voorzitter van den Gemeenteraad benoemt, kwam te ver vallen. Het is alleen in zeer groote ge meenten denkbaar, dat de Voorzitter van den Gemeenteraad en de Burgemeester niet een en dezelfde persoon zouden zijn. De Gemeentewet is wel gemakkelijker te wijzigen, zoodat de Burgemeester benoemd zal worden door den Gemeenteraad, maar hoe dan te doen dan met het voorschrift van de tegenwoordige Grondwet? In de praktijk zou aan dit alles zeer gemakkelijk een mouw te passen zijn, zelfs zonder Grondwetsherziening. De Regee ring hebbe slechts als regel aan te nemen, om voor de benoeming van een Burge meester een aanbeveling te vragen van den Gemeenteraad, en zich daarnaar te richten bij de benoeming. Doet zij dit, dan is het geheele bezwaar uit den weg geruimd. Dan zal men niet meer het zotte schouwspel zien, dat zelfs voor aan zienlijke Gemeenten Burgemeesters be noemd worden, die geheel vreemd aan de plaats zijn, en dat Burgemeesters er niet in slagen, het vertrouwen te verwerven van Gemeenteraden, met wie zij besturen moeten. Dan zal men steeds den man zien optreden, die het vertrouwen van den Raad bezit, en die gekozen zou zijn, wan neer de Raad het recht der benoeming had. Maar dit TOU slechts een hulpmiddel zijn in afwachting der werkelijke regeling bij de wet. A. L. H. OBREEN. De staMng oer Amsteri. DiamaDtbei eite, door Mr. ISIDORE HEN. Er wordt geschiedenis gemaakt, in dezen tijd, in onze goede stad Amsterdam. Geen nieuwe koningen en grondwetten, veldslagen, droogmakingen of invallen van Noormannen, maar echte, heuzige geschie denis die je voelt aan eigen lijf en leven. Geschiedenis van mannen die neerleggen 't werk, die vrijwillig nemen 'n zekeren honger om zich te vrijwaren tegen vervui lende ellende die moet later komen. De staking der diamantbewerkers is een daad van rijp overleg en wijs beleid, 't Ge val is om vele omstandigheden ie merk waardig dan dat het niet de aandacht ver diende der lezers van dit weekblad, 't Groote publiek immers vraagt meer naar 't interes sante dan naar 't recht. Den 7 Aug. 1.1. werd door de diamant bewerkers met meerderheid van stemmen besloten het werk te staken (1600 «temmen tegen) en dat in een tijd waarin zoovele arbeiders werkeloos waren. Er broeide al zoo wat. Men hoorde van werkeloozen wien werk was aangeboden, die 't hadden geweigerd. Van patroons, die slecht, moei lijk werk deden maken tegen 'n miniem loon, van arbeiders die op hun werk een schijntje of niets verdienden. Sommigen, die geld moesten meebrengen. Tot de bom losbarstte De meeste diamantarbeiders thans werken op eigen kosten. Dit wil zeggen, dat zij van hunnen werkgever een zeker partijtje dia mant tegen te voren vastgesteld brutoloon aannemen, om dit (meestal met behulp hunner onder hen staande knechten) te fabriceeren. De niet geringe kosten, die op 't bewerken van den diamant vallen, komen geheel en al voor rekening van den werkman-eigenkostenwerker. Die kosten, zegt een onlangs verschenen manifest van den A. N. D. B., bedroegen in gewone omstandigheden circa ?3.?per dag. Evenwel zijn zij in 't laatste jaar met ongeveer 2/5 gestegen. Het boort (dat, tot poeder gestampt en op den schijf gesmeerd de stof is, waarmee de diamant wordt ge slepen) kostte in den tijd dat de nu geldende tarieven werden gemaakt ? 1.50 a f2.?per karaat, thans is de prijs meer dan ?6. per karaat, zoodat elk werkman per week circa 13 gulden kosten heeft, aan boort alleen. Schijfschuren, minstens l maal per week, kwam van ? 0.75 op /1.25. De huur van een »molen" op de slijperij klom van ?0.50 tot ?0.75 per dag. Verstelloon van ?4.?per week per molen op ?5.?a ?8.?. En al 't metaal steeg in prijs. Soldeer, schijven, koperen stelen, enz. enz. En daarbij kwam dan nog dat allengs, bij de duurte der diamant, minder en min der waardige soorten bewerkt werden. Hoe moeilijker werk, hoe langer tijd de bewer king duurt, hoe mér onkosten, 't Mes snijdt dus dubbel. En dezelfde som in langer tijd verdiend ('t gemiddelde dagloon dus korter) n de onkosten op eene partij grooter. Zoodat, zoodat, zoodat... 't moest ge beuren, de zaakjes zóó verliepen dat de werklui voor 't pleizier van te mogen wer ken nog geld uit hun- zak moesten mee brengen om de onkosten te betalen. Wat zegt men bijv. van 't feit dat 'n firma, die openlijk demonstreert zulke mooie loonen te betalen, haar werk van een eerste klas slijpersfirma terug kreeg omdat er niets aan kon verdiend worden, en dat je fijnste slijpersknechts met hard »sappelen" n, zegge en schrijve n gulden per dag konden thuis brengen als «verdienste." Hongerloon? Heel geen loon. Niet eens een aalmoes. De beste werklui van Amsterdam en dat zegt wat n gulden per dag. 't Is om te huilen. Of beter, neen. Huilen geeft niets. Doen. Welnu. Ze nebben gedaan. En ze zijn saamgekomen en heb ben gezegd: 't Is genoeg. Als we werken, moeten we verdienen. Krijgen we geen loon, dan werken we niet. Dit is heel eenvoudig en wel begrijpelijk voor ieder die moet werken voor den kost. Tweede bizonderheid. Ze vragen de_erkenning van 'n recht, dat ieder onkapita listisch mensch, grif zal erkennen. Voor werk, loon te krijgen. Derde bizonderheid. De stakers over vragen niets. Dit is al heel raar. Zij vragen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl