De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 19 augustus pagina 3

19 augustus 1900 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1208 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ganisatie maar ook de politieke organisatie als middelen te benutten zijn. Tot het bewustzijn der noodzaak dezer dubbele bewapening moet het ook de arbei ders brengen, en dan kan het heel wat teleurstellingen besparen. En tijd en geld evenzeer. Daarom is dit boek zeker een»goed" boek en zijn verschijning in Nederlandsen gewaad een reden' tet vreugde. Moge het dat laatste ook zijn voor velen, die eruit een begrip willen krijgen omtrent zaken wier belangrijkheid met den dag, niet zoo zeer toeneemt, dan wel gevoeld wordt. H. Mr. J. R. B. DE Roos, De strafrechtsmiddelen in de nieuwere strafrechts wetenschap (Amsterdam, 1900). Acad. Proefschrift, blz. 193. Het was een gelukkige gedachte van den Amsterdamschen hoogleeraar in het straf recht, G. A. van Hamel, eens, door een zijner leerlingen, eene boedelbeschrijving te doen opmaken van het huisraad zijner we tenschap. En b\j de keuze, had hij eene gelukkige hand. Even frisch als de geest is, die door deze bladen waait, even diep gevestigd was de overtuiging, die de pen bestierde. Dit boek doet meester en leerling eer aan. Hoe pnverholen en oprecht de eerbied moge zijn voor de mannen, leden der Staats commissie en sieraden van ons land, die, met n slag, een armzalig en lamlendig overblijfsel van Fransche overheersching, door een nationaal, scherp doordacht, vast omlijnd en stelselmatig ingericht wetboek vervingen, wij zijn met ons strafrecht nog lang niet, waar wij wezen moeten. Laat het dadelijk en duidelijk gezegd zijn: diep is de klove, die ons bestaand strafwetboek van zijne voorgangers scheidt, en reusachtig de humanitaire gezindheid, waarvan het, vergelijkenderwijs, blijk geeft. Daar is het strafrechtelijk minimum: n dag gevan genisstraf, en vijftig cents boete, dat van zoo heerlijk vertrouwen in des rechters menschkundig oordeel getuigt. Daar is de opruiming van de door en door valsche onteerende strafien, en het eereherstel van den wonderschoon en regel: C'est Ie crime qui fait la ionte et non l'échafaud. Daar is verder een deugdelijk uitgewerkt echnisch-juridisch stel regelen, dat ten doel heeft, voor de strafrechtelijke hanteering van het delict, een vast richtsnoer aan de hand te doen. Dit alles worde, zonder de minste aarzeling en als uiterst zwaarwichtig, erkend. En toch moet ons strafrecht eene hervorming worden te gemoet gevoerd, die niets minder dan zijn hoofd en ledematen raakt. Wij hebben dus ons strafrecht als een voorshands kostelijken schat te hoeden, en mogen tevens niet n oogenblik ver sagen met het te ondermijnen. Hoe is die lof' «n die blaam, in een adem, beide even oprecht, vereenigbaar en ver klaarbaar ? Des schrijvers antwoord is gereed. Het geval wil, dat men _ dit antwoord vindt in de allereerste en schier allerlaatste zinsnede van zijn werk. Wij lezen: »De moderne «strafrechtswetenschap is deterministisch »(blz. 1)" en verder: «Er is een principieel »yerschil van inzicht tusschen de oudere »indeterministische en de nieuwere deter«ministische strafrechtswetenschap" (blz. 193). Hier en daar, elders, vindt men nog wel, sporadisch, gelief hebber op dat gebied. (blz. 119, 120, 163, 168, 184). Maar over het geheel genomen, beweegt zich het boek, ge lijkmatig, tusschen de beide aangewezen polen. En dat is recht gelukkig voor het boek. Immers de zaak is, dat men den schrijver verbazend in de knel zou brengen, als men hem eens eenvoudig verzocht waar te 1) Psychologie en Pathologische psychologie (Leiden, 1899) blz. 33. Illlllllllllllllllllllliltlllll nmtmiiMiiiiHiiiuii SERINGENGEÜR. Naar het Fransch 2) van ADOLPHE RIBEAUX. Zij bedroog zich overigens slechts ten halve. De schilder een echte vlinder liet haar zes maanden daarna in den steek, om andere caprices na te jagen. Maar hij liet haar een meubilair, toiletten achter, en wat het voornaamste was, hij had haar «gelanceerd"; zij was niet meer Mariette, zij was Liliane geworden. Van toen af heeft haar ster met steeds schitterender luister aan den hemel van het genot najagend Parijs staan stralen. Zij heeft geruchtmakende avonturen gehad, luisterrijke namen aan haar zegekar ge ketend, duels zijn om harentwil gevoerd, openlijk of in het verborgen; nooit wordt haar naam gedrukt of uitgesproken zonder een vleiend toevoegsel: de «heerlijke," de »schoone," de »aanbiddelijke" Liliane. En de couranten beschrijven al haar nieuwe toiletten. Zij heeft diamanten, een fortuin, het leven is voor haar als een rijpe vrucht en zij schijnt er met wellust in te bijten. Maar in het hart dier blozende vrucht schuilt een worm. Te midden der feesten, in de loges der schouwburgen, bij de op winding der fijne soupers, dringt een plot selinge treurigheid, een niet te omschrijven weemoed soms in Liliane's ziel, een onuit sprekelijke vermoeidheid, een niet te noe men verveling, en zelfs de knaging van het berouw. Haar levensdraad voelt soms zoo ruw als een boetelingsgordel. Zij heeft haar vader, haar moeder, den eerlijken jongen die haar liefhad, nooit vergeten. Eens heeft zij, niet lang na haar ver trek, het gewaagd aan haar ouders te maken de lijst, waarin hij, noodeloos en nutteloos, zijn zeer bruikbaar en zeer nuttig werk heeft gevat. Een Duitsch examinator zou, den bril, dien hij tien tegen een draagt, in de hoogte schuivend, dat onderzoek vermoedelijk beginnen met een: ?deterministisch" Du sprichst ein grpsses Wort gelassen aus. De zaak is, dat wij hier staan voor een formidabel ethisch-psychologisch vraagstuk, betwist gelijk weinige, gewichtig gelijk niet een ander. De zaak is,_ dat men het nieuwe strafrecht alras ver plichten zou een goed heenkomen te zoeken indien men zijn »determinisme" eens wel ter dege op den tand ging voelen. Dit laatste, nu en hier, te betoogen is mijn doel niet. Het zal, bij leven en welzijn, nog wel eens te pas komen. En dan, hoop ik, voor mijn deel, verstek niet te laten gaan. De vraag echter blijft, hoe komt onze, overigens zeer bezadigde schrijver, aan dit kaatsen met woorden, waarvan hij de draag kracht niet bevroedt. Mij is slechts n antwoord bekend, dat ik voor beter geef, te weten, dat wij hier te doen hebben met een mode-ziekte. Men sla b. v. de inaugureele rede van dr. Jelgersma op 1), en men zal daar, met stomme verbazing, het volgende kunnen lezen : «Zonder eenigen twijfel, de natuur wetenschappelijk geschoolde mensch ziet neer op systemen van Plato, van Descartes, van Spinoza, van Kant, om geen min deren te noemen". Voor mij lijdt het niet den geringsten twijfel, dat Jelgersma, met de opneming dezer zinsnede, eenen vroegeren patiënt genoegen heeft willen doen. Dit nu is, in mijn oog, een onver geeflijke zwakheid van Jelgersma. Hij had dien vroegeren patiënt liever douches moeten doen toedienen, want 's mans pathologische afwijking is onmiskenbaar. Dit neemt echter niet weg, dat, bijaldien dergelijke, voor inaugureel zich uitgevende, rimram onver hoeds valt in handen van een argeloos jongmensch, deze, prijs stellend op «natuur wetenschappelijke school", volijverig zegt en schrijft: deterministisch zal het zijn,en deterministisch zal het blijven. Daarin echter, ik ben zoo vrij te amendeeren, ligt de fout van ons straf wetboek niet. Zij ligt hierin, dat het, offerend aan valschen waan, de straf opvat niet als zelf doel, maar als middel, ter bereiking van een ander doel, namelijk bet behoud, of de ver zekering, of de bevestiging der maatschap pelijke rechtsorde. Vandaar een rechtstreeksch noodlottig gevolg, te weten: de classi'ficatie der daad, als hoofdelement van strafwaardigheid. Zegt gij: delict a is, voor de maatschappij, het gevaarlijkst, dan gaat gij delict a het zwaarst bestraffen. Gij bezigt, voor delict b, gelijksoortigen maatstaf, en gaat, aldus, het alphabet door. Dat wil zeggen, gij maakt eene lijst van strafwaardige daden, waarnaast, in strafrechtstaal uitge drukt, de kostende prijs genoteerd staat. Dit evenwel is eene doodzonde, niet slechts omdat het op gansch uwen arbeid den werktuiglyken stempel drukt, maar omdat het aan uwen arbeid een utilistischen grondslag geeft. Recht evenwel en utiliteit zijn onver zoenlijke, zijn doodvijanden. Recht is recht omdat het Recht is. Op geen enkelen anderen, dan uitsluitend op dezen grond. Ieder utilistisch toevoegsel, laat staan ieder utilistisch gebruik van Recht komt de hooge eer van Recht te na. Niets ter wereld kan met de eigen majesteit van Recht zich meten. Recht, ook strafrecht, is dus xelfdoel. Wij straffen, niet omdat wij kwaad met kwaad vergelden «oordeelt niet", luidt het slot vers der Bergrede, maar omdat de rechts orde, op gerechtigheid steunend, kwaad door een leed opgewogen wil zien. Kant, op wien de halfgekke patiënt van Jelgersma zoo neerzag, heeft het goed gezegd: pok bijaldien morgen de wereld onderging, moest eerst de laatste moordenaar zijn ge rechte straf ondergaan. Zoo is het. Ook bijaldien van en voor de maatschappelijke orde niets meer te handhaven viel; ook bijaldien het oogenblik naakte, dat deze onze planeet, wezenloos en levenloos, langs eenzame baan werd voortgestuwd; ook bijaldien zij, van zonlicht verstoken, kil en ijzig haren ondergang te gemoet snelde, dan nog moest gestraft worden, wie straf verdient. Op den enkelen grond, dat Recht, l schrijven en hun een aardig sommetje te sturen, maar brief en geld zijn terugge komen, geweigerd. Sedert heeft zij niets van hen gehoord, maar zij zijn nooit uit haar gedachten en vaak bevangt haar een wild, hartstochtelijk verlangen om hen weer te zien, zich aan hun voeten te werpen, hun een woord van vergiffenis af te smeeken. En dezen avond, in het elegante salon, vervuld van seringengeur, bestormt haar dat verlangen heviger dan te voren. Het kalme gelukkige verleden rijst voor haar op, duizenden kleinigheden komen haar weer in de gedachten. De lieflijke geur der zacht-paarse bloemen is als een wonder dadige aether, die een tooverspiegel vormt, waarin het oog haars geestes blikt. De nacht verloopt. Liliane gaat naar haar slaapvertrek rijk met blauw satijn en witte kant gestoffeerd, maar de slaap ontvlucht haar. In het groote ebbenhouten ledikant, met parelmoer ingelegd, waakt zij koortsig, rusteloos. Met wijd geopende oogen, ziet zij o! heerlijk en tegelijk wreedaardig visioen! het gehucht, het huis harer geboorte weer. En haar verlangen wordt van uur tot uur sterker, wordt overweldigend. Tegen den morgen weifelt zij niet langer. En als haar kamenier haar de chocolade brengt, beveelt zij: Het spoorboekje, Lise, dadelijk! Ongeduldig doorbladert zij de dienst regeling: Er gaat een trein omstreeks negen uur. Mijn grijze costuum, Lise! Gaat mevrouw van ochtend uit ? ... Moet ik laten inspannen? Neen, ik zal een fiacre nemen. Daar zit zij, in het huurrijtuig, op weg naar het station, gehoorzamend aan een machtige aandrift, waaraan zij, al klopt het hart haar ook in de borst alsof het zal springen, al wordt haar keel als 't ware toegesnoerd van angst, met geen mogelijkheid weerstand kan bieden en Recht is, en blijven moet, al ware het de lijkwa, waarin de laatste sterveling zich hult. Straf derhalve is zelf doel. Een eerste ge volg daarvan is, dat wij, bij de berechting, precies het omgekeerde doen, van het geen in ons bestaaand strafstelsel ge schiedt. Hier is de daad primair, de dader secundair. Wij daarentegen noemen den dader primair, de daad secundair, en willen dienovereenkomstig gehandeld zien. De grond voor deze onze opvatting ligt voor de hand. Daar wandelen, in deze onze maatschappij, niet abstracte daden rond, maar er worden handelingen gedaan of bedreven, door menschen. Die menschen nu zijn het voortbrengsel of het slachtoffer van tal van invloeden, welke wij, wel is waar niet keeren of wijzigen kunnen, maar desniettemin of juist daarom in rekening moeten brengen. De Grondwet van het nieuwe strafrecht is alzoo: kt op den dader. Dit: fet op den dader is een korte formule, maar hare vertakkingen reiken mijlen ver. Allereerst verwijst zij naar medeschuldi gen, dat zijn wij, ik, die dit schrijf, en gij, die dit leest. Gij hebt goed verstaan: wij zijn medeschuldigen, en wanneer wij, in onzen eigenwaan, ons hoog verheven achten boven »die boeven", gluurt zelf'verblinding door de naden van den mantel, waarin onze graudezza zich drapeert. ledere krul bedekt een gebrek, zei Nieuwenhuis, des Nut's stichter. Ieder misdrijf verwijst naar een leemte, zeg ik hem na, een leemte, veroorzaakt of bestendigd, door mij en u. In dit verband is het zelfdoel der straf, dat zij tuchtigt ja, maar vergeet het toch vooral en vooral niet, verbetert tevens. Zij moet verder strekken dan het deerniswaarde feit. Zij moet verbeteren, wat er te verbeteren valt. Zij moet het oog doen vestigen op dien man n op het maatschappelijk kwaad, dat hem met de strafjustitie in aanraking bracht. Als gij eens, van gevolg tot oorzaak op klimmend, nagaan wildet, in welke mate de maatschappelijke ordening bij een straf baar bedrijf' betrokken is, gij zoudt ver steld staan. Een tweede gevolg van ons fundamenteel beginsel (straf: zelfdoel) is, dat wij tusschen dader en dader onderscheid maken. Niet maar losjesweg en oppervlakkig, doch zeer ernstig en zeer ter dege, onderscheid. De eerste, die op dit punt de aandacht ves tigde, was Wahlberg, van wien de indeeling: gelegenheidsmisdadigers en gewoontemisda digers afkomstig is. Deze indeeling, die klaar en onmiddellijk voor zich zelve spreekt, heeft Lisxt bedorven, door er de zijne, die niets zegt en valsch is, voor in de plaats te stellen: oogenbliksmisdadigers en toe standsmisdadigers. De ijdeltuiterij, die op eigen terminologie belust is, had zich behporen te herinneren, dat helderheid, bij dit aangelegen onderwerp, het allereerste vereischte is. Met dit punt, hangen twee belangrijke onderscheidingen samen. Voor eerst, de behandeling der recidive. Ten andere, die der schijnbare strafwaardig heid, in waarheid geestesstoornis. Men ge voelt de zware verantwoordelijkheid van het Recht, dat, hier, zich geplaatst ziet voor de vraag: of de straffende hand opgeheven, dan wel de deur van het beteringsoord ontsloten moet worden. Een derde gevolg van ons algemeen beginsel is, dat wij, wederom, een diepgaand verschil maken tusschen bestraffing van kinderen en van volwassenen. Ik heb het elders gezegd, en herhaal het hier: het kind weet wél, dat het kwaad doet, maar het weet niet het kwaad, dat het doet. Het zal een Ruisdael stuk snijden om er zijn vlieger mee te belasten. Deswege is de grondregel hier: het kind-delinquent is slechts een species, een onderdeel, van het algemeene soortbegrip: het verwaarloosde kind. Dat in ons stellig recht aan dien grondregel uit drukking gegeven is, daarvan komt de hooge verdienste toe aan den minister van justitie, Gort van der Linden. Hier, bij het kind, vermag alles: zoo min mogelijk straf; zooveel mogelijk tucht; en de meest moge lijke opvoeding, vooral door vrouwen, wier zachte hand, terechtwijzend woord en intuitief vermogen de mannelijke strengheid meer dan opwegen. Een vierde gevolg van ons hoofdricht snoer is, dat wij de straffen zelf, het straf zij heeft een takje seringen aan haar boezem gehecht. IV. Het is een prachtige dag. De weiden staan frisch, de boomen ontplooien fier hun jeugdig groen, er hangt een frissche geur van vochtige aarde, de natuur werkt. Tjilpend doorklieven de teruggekeerde zwaluwen het azuur in snelle vlucht. Niettegenstaande het een lokaalspoorweg is, vordert de trein goed. Liliane let op de namen der stations en springt op bij het hooren afroepen der halte waar zij wezen moet. Daar is de populierenlaan, de rivier met het blauwe water, die lang zaam tusschen de gele waterleliën en ge pluimde rietstengels voortkabbelt. Verder kan Liliane zich echter niet oriënteeren. De tijd heeft zijn werk ver richt. Boomen zijn geveld, hagen omge haald, slooten gedempt; daar, waar vroeger weilanden lagen, staan nu kokette villa's. Nieuwe lanen zijn aangelegd. De streek heeft haar afgezonderd en rustig voor komen verloren. Liliane weet, te midden van al die veranderingen, niet meer welken kant zij op moet gaan, maar zij hoort voetstappen op den weg: het is de dorpsbrievenbesteller dezelfde van vroeger, maar erg ver ouderd, met gebogen rug en grijze haren. Mevrouw zoekt zeker naar den weg ? vraagt de man vriendelijk zijn pet af nemend. Ja... ik wilde ... wijs me even hoe ik moet loopen naar het huis van baas Chavannes en zijn vrouw, als 't u blieft.... De brievenbesteller zet groote oogen op :n maakt een gebaar van onuitsprekelijke verbazing. Baas Chavannes en zijn vrouw ? Goeie hemel! mevrouw, waar komt u vandaan ? Die zijn al langer dan drie jaren dood, de arme stakkerds... zes maanden na ilkaar gestorven ! De dokter zei, dat stelsel, onder handen nemen. Men ziet on middellijk welke breede afmetingen dit terrein heeft. De korte, juist de korte vrijheidsstraf begint ons hoe langer zoo meer uit den booze te lijken. Hare grootste fout is, dat zij met het denkbeeld: gevange nis, gemeenzaam maakt, en daardoor verstorend werkt op het eergevoel. Ver beteren, kan zij niet, wél, bij daarvoor vatbare naturen, afschrikken. Te harer, zoo niet algeheele vervanging, dan toch gedeeltelijke opruiming, komt hoofdzakelijk in aanmerking een instelling, waarnaar wij, in ons vaderland, reikhalzend uitzien: het toezicht krachtens vonnis (Amerika), of de voorwaardelijke yeroordeeling (Engeland, Frankrijk, België). Het een en het ander is straf, dus kwaadvergelding, want gestraft is hij, die op zijne rechtscapaciteit, onver kort en ongerept, eene inbreuk moet laten zich aanleunen. Straf echter is het van hoog-zedelijke strekking, lijnrecht aan werk tuiglijke toepassing tegengesteld. Hier, niet een slappe, sloffe, fletse wetstoepassing: een tarifeering van wanbebrijven. Hier, een zorgvuldig afmeten van het: »wie" en het »hoe"; een helder in het licht stellen van den aard der strafrechtelijke repressie; een openstellen van den weg tot nadenken en berouw; een handtastelijk openbaren, zelfs voor onontwikkelde oogen, van het karakter van den Rechtstaat. Waarlijk, alle menschelijke zaken hebben twee zijden. Hier echter, is die des Jichts zoo overwel digend, dat men kwalijk zich voorstelt, waarom niet, sints lang, de schaduwzijde, als quantiténêgligeable, naar den achter grond is gedrongen. Vervolgens zijn wij, ten aanzien van den hartstocht voor de cel, die een tijdlang tot kookhitte scheen te zullen worden opge voerd, zeer aanmerkelijk bekoeld. De cel zelve is op den loop gegaan, -?hetgeen trouwens voor hare gezellige natuur pleit en een moeilijk, schier onoplosbaar archi tectonisch probleem schijnt het, van een cel een cel d. w. z. aan afzondering haar dienstbaar te maken. Langs allerlei wegen, en door allerlei middelen, lukt het den be woners, door afgesproken teekens, kloppen, langs geluidgeleidingen, met elkaar in verbinding zich te stellen. Nu spreekt het van zelf, dat die vindingrijkheid, aantrek kelijk juist door de difficultévaincue, dwars tegen de grondgedachte van het cellulair stelsel: overpeinzing en inkeer ingaat. Hare werking is precies het omgekeerde, te weten dressuur om, zoo scheinheilig mogelijk, het ongeoorloofde, doch voor het oogenblik bereikbare, machtig te worden. Langs dien weg, verkrijgt rnen eene voorbereidende oefenschool voor den straks volleerden mis dadiger. Daargelaten echter dit, overigens lang niet gering te schatten materieel be zwaar, betwijfelt men den invloed ten goede der cel. De afzondering, en het rumoerig maatschappelijk leven vormen niet elkan ders aanvulling, maar elkanders tegen stelling. Zoolang men nu, om te leeren zwemmen, te water gaan moet, zal men om tegen verleiding gepantserd te zijn, aan de mogelijkheid van verleiding zich moeten blootstellen. Bedriegen niet alle teekenen, dan is eene zorgvuldige schifting der per sonen, dien men celstraf oplegt, ten deze de eenige uitkomst. Verder heeft ons bestaand strafstelsel ons vertrouwd gemaakt met de gedachte, dat ieder rechtgeaard strafvonnis, zoo wat tegen het slot, een arithmetisch bestand deel moet behelzen, gelijk ieder fatsoenlijk concert met een ouverture moet eindigen. Zoodra, laat het zijn, in bijzondere gesprek ken, eene strafzaak ter sprake komt, dwar relen zij rond de getalfiguren, en Pythagoras, die, naar men weet, van oordeel was, dat het getal het wezen der dingen, is, zou er zich in verkneukelen, zoo hij het oor te luisteren kon leggen. Hoeveel is de eisch? Zooveel. Hoeveel is is het vonnis ? Zooveel. Ziedaar schering en inslag der bedoelde bespreking, met vrijwel dezelfde zekerheid, als, naar Zöllner meent, op de mededeeling te Berlijn: Meier is doop", de vraag volgt: welke Meier? Welnu, die hebbelijkheid het is jammer voor haar, maar het gaat niet anders zullen wij ons moeten af wennen. Wij zullen gemeenzaam moeten 't... ja! wat heeft hun ook weer ge scheeld ?... iets aan hun borst... of de maag, of een hersensziekte ... 'k weet het waarachtig niet meer.... Maar niemand hier heeft er een woord van geloofd. Ze zijn eenvoudig van verdriet weggeteerd ... van chagrijn over hun dochter.... Een beeld van een meid op het oog ... maar een slet, die zonder een woord te zeggen, op een mooien avond is weggeloopen, terwijl ze nog wel op het punt stond om te trouwen met een knappen jongen, hier van daan.... En met wien, God betere 't! Met een Parijzenaar, een luiwammes, die z'n tijd verdeed met doeken met verf te besmeren! In n woord een doeniet, die hierheen was gekomen, onder het voorwendsel van schilderstudiën te maken, maar in de werkelijkheid om onze jonge dochters te verleiden, 'k Had hem direkt in de gaten, zoodra ik hem zag en ik heb den burgemeester nog gewaarschuwd: »Dat lijkt me een schuin heertje, ik ver trouw dien snaak niet!" Ach, hadden ze maar naar me geluisterd.'' Bleek en roerloos hoorde Liliane hem aan ; hevig ontroerd, vroeg zij : En zijn ze lang ziek geweest ? Dat is te zeggen: dat hun dochter hun zoo schandelijk kon verlaten, om dien ellendeling van een verfkladder na te loopen, hun Mariette, die zij met zooveel zorg hadden opgevoed en waar zij zoo zielsveel van hielden, dat heeft hun den doodsteek gegeven.... Ze zijn weggekwijnd; ze durfden zich niet meer op straat vertoonen alsof alle schande niet alleen op haar neerkwam! wegge storven van ellende en verdriet... De vrouw is het eerste heengegaan, de oude man kort daarna .... Iedereen was met hen begaan, mevrouw ! Zulke goede menschen, de fatsoenlijkheid in persoon! Bedrogen, onteerd door hun eenigste dochter!.... Zij hebben nooit moeite gedaan om te weten te komen, wat er van haar geworden is, en 't beetje wat zij hebben nagelaten worden met de voorstelling, hoeveel moeite zij ons koste, dat de rechter veroordeelt tot straf, tout court, tot straf, zondermeer. Hoe lang? vraagt een verstokt cijferbe wonderaar, wien de haren te bergen beginnen_ te rijzen. Dit hangt van des daders gedragingen af', is het kalme antwoord. Kan het, kort, moet het, lang. In allen ge valle, totdat onmiskenbare en langzaam voorbereide blijken van verbetering zich voordoen. Het dierbare, vooraf vastgestelde, maar volmaakt uit de lucht gegrepen cijfer, dat een zinledige vorm uitdrukt, zal dus moeten wijken voor het wezen, de substantie der zaak, die de werking der straf: ver betering, aanwijst. Ik vermoed, dat onze niets-dan-rekenmeester van zijne verbazing nog niet bekomen is, lang nadat ge hem alleen hebt laten staan. Alles goed en wel, zegt de vice-president van den Hoogeh Raad Mr. J. J. van Meerbeke, in zijne uitnemend doorwerkte installatie-rede (W. v. 't R. No. 7376) maar hoe constateeren wij beterschap, naar dien de medici, de leur propre aveu, nog niet klaar zijn? Ik antwoord met eene anecdote. Toen de strijd over recht met een g, of recht met ch in vollen gang was, maakte eene oude juffrouw van de verwarring gebruik pm recht met dt te schrijven. Men kon de ziel maar niet aan het verstand brengen, dat dit in allen gevalle niet deugt. Mij dunkt, het is gemakkelijk daaraan zich te spie gelen. Wij praefixeeren nu al jaren lang, luk raak, voor het vaderland weg: 2 jaar, o jaar enz. Of de man beter wordt, dan wel erger, weten wij niet. Zou het nu niet zaak zijn, dit praefixeeren eens na te laten, en wat het constateeren der beterschap betreft, eens te roeien met de riemen, die wij hebben, en met iets minder dan mathematische pre cisie ons tevreden te stellen? Dit doen wij overal, waarom hier niet ? Eindelijk en ten leste wijden wij onze aandacht aan de verstokte recidivisten, de onverbeterlijken, paria's in menschengedaante, die men niet zonder ontroering poor humanity! aanschouwen kan. Hier verstomt tot zelfs de straf. Wat valt er te straffen, wanneer het element, dat met het begrip van haar zelfdoel samenvalt: de verbetering, van meet af tot machte loosheid is gedoemd ? Tot vrijwaring der gemeenschap, geeft de wetenschap onder scheidene middelen aan de hand waar onder zeer excentrieke. In een Italiaanschroomsch hoofd (Vargha) zijn opgekomen: de kloosters met prevelende rnonnikken en boetvaardige wereldontvluchters. Het is jammer die lyriek te verstoren, maar in stee van de onverbeterlijken er bij te stop pen, zou men haast wenschen, dat een kranige kerel, des noods een chambrière in de hand, met een: aan je werk, rekels ! der luie bevolking haar wijkplaats deed ontruimen Deportatie ernstig genomen heeft groote materieele en moreele bezwaren. Is zij slechts een uithangbord, dan is zij een schandvlek voor den Staat, die haar toepast, want dan beteekent zij: sluipmoord. Mij lachen het meest toe de landbouwkploniën met haar tucht en haar veldarbeid, die loutert, en met Godes vrije natuur in gestadige aanraking houdt. Dit zijn, in breeden omtrek, en in mijn eigen samenhang, de middelen, waarover de nieuwe strafrechtswetenschap beschikt, of die haar voor den geest zweven. In mijn eigen samenhang, ik moest het er wel bijvoegen, want het is een eigen aardig geval met het boek, dat dit opstel uitlokte. Overal, waar de schrijver eenvoudig relateert, ordent, schikt, feiten aanwijst en bespreekt, is hij een zoo betrouwbare gids, dat ik, ter kennis making met zijn thema, een beteren niet zou kunnen aanwijzen. Maar overal, waar hij, voor zijn relaas, een principieel aansluitingspunt, een wijsgeerigen achtergrond zoekt en geeft, slaat hij den bal glad mis. Dit laatste wijt ik hem niet, maar ik zoek er een reden voor. Zij lijkt mij deze. De schrijver een groot deel van zijn litteratuuropgave [lees: literatuur overzicht] wettigt het vermoeden, is in de leer ge weest bij materialistische voorgangers, wier zelfvertrouwen hem geïmponeerd heeft, en tot het doorschouwen van wier vingeriiiiMiiiiiiiiiiiimimiiiliiiiimiiiiiiiiiiimiii is aan de armen gekomen. Bleek als een doek klemde Liliane haar vingers om den steel harer parasol, terwijl haar lippen van aandoening trilden. Nieuwsgierig en eenigszins wantrouwig bij die verschijnselen, zag de brievenbesteller haar scherp aan, terwijl hij vroeg: Heeft mevrouw hen gekend ? Neen ... of eigenlijk wel... een beetje.... Door een vriendin, die belang in hen stelde .... En hun dochter ? Als mevrouw haar adres soms weet Dan zou mevrouw haar kunnen laten zeggen ... dat zij ze vermoord heeft, dadr! Houd op ! Houd op ! Mevrouw heeft een gevoelig hart! Zijn stem klonk opeens ironisch; daarna zei hij botweg: Zij liggen achter op 't kerkhof, daar, achter die boomen de twee laatste graven van de derde rij En haar zonder groeten den rug toe keerend, vervolgde hij zijn weg. Liliane gevoelde, dat hij haar had her kend in elk geval, dat hij verdenking had. Verscheidene minuten bleef zij zoo, als verlamd, op het midden van den weg staan. Wat kwam zij hier ook eigenlijk doen ? Kan men den doorloopen weg terug gaan, zijn leven opnieuw beginnen, het verleden uitwisschen ? Was het zelfs wel een gevoel van oprecht berouw, dat haar hierheen had geleid en niet veeleer de wonderlijke impulsie, die den boosdoener heendrijft naar de plek, waar de misdaad werd gepleegd, of misschien heel eenvoudig een soort ziekelijke nieuwsgierigheid ? Dood ! Beiden dood! En ik heb hen vermoord, zegt die man! Werktuigelijk richtte zij haar schreden naar het kerkhof, het oude, bekende kerk hof, besloten tusschen zijn vier witte muren, dat zich weldra voor haar vertoonde. (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl