De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 19 augustus pagina 4

19 augustus 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DEAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1208 vaardigheid hij het critisch en weerstands vermogen miste. Waar de schoen wringt, zal ik hem zeggen. Luther gaf eens tria praecepta orationis: Steh' frisch auf, Thu's Maul auf, Hor' bald auf. De eerste twee hebben de materialistische zeloten ter harte genomen. Met het derde echter is het den moriaan gewasschen. Zij verdooven ons, en houden niet op ons te verdooven van stof en kracht. Vraagt men nu echter wat stof en kracht is, dan be tuigen zij voor zoover zij oprecht zijn het niet te weten, (zie b. v. Jelgersma, t. a. p. blz. 33). Opperbest, wat men niet weet, moet men niet zeggen, dat is een gulden regel. Het ongeluk echter wil, dat ztj niet alleen aan dien regel zich niet houden, maar xa condttdeeren. Zjjj condudeeren, niet zoo dat men het merkt, maar in het geniep, zóó, dat de argelooze er in loopt. Zij con dudeeren, luister slechts. »De experimenteele ?richting der psychologie tracht aan te ?toonen, dat de geheele menscheljjke geest >is opgebouwd uit gewaarwordingen en ?voorstellingen". Daarbij is de buitenwereld eene onbewezen hypothese. (Jelgersma t. a. p. blz. 6). Bravo! En als zij dit aangetoond hebben zal? Alsdan weet zij nog niet: lo. Wat stof en kracht is (zie boven); 2o. de verhouding van stof tot kracht (zie hier). Bepaalde Jelgersma zich nu tot de belij denis van deze zijne onkunde, dan ware de zaak in volmaakte orde. Maar neen, M condudeert deterministisch. Wij lezen: >Elke strafwet gaat uit van het zoogenaamd ?principe van verantwoordelijkheid volgt het gebruikelijke deterministische recept. (Jelgersma t. a. p. blz. 25). Zoogenaamd hoe komt hij aan deze zijne condusie ? Wat weet hij van dit: zoo genaamd? Precies evenveel als Aletrino, die er »les" in heet te geven, of als Haeckel, die in het jongste vod, waarmede hij de wereld begenadigd heeft (die Weltrathsel), natuurlijk ook deterministisch orakelt. Indien nu evenwel de- heeren met de niet-wetenschap van stof en kracht beginnen te experimenteeren, en, na afloop van het experiment, met diezelfde niet-wetensehap eindigen, zou het dan te veel gevergd zijn, indien wij hen ernstig verzochten ons met hunne onbekookte theorieën, vooralsnog en middelerwijl, van het lijf te blijven. Want daarmede doen zij onnoemelijk veel kwaad. Zwakhoofden drijven zij naar de kerk onverschillig welke, die altoos klaar staat verontruste gemoederen koesterend in haar schoot op te nemen, en behaaglijk een rad voor de pogen te draaien. En de rest bren gen zij in de war. Het wordt alsdan een nabazelen van onklare en onware voor stellingen, of, wat nog erger is, de poging om uit de materialistische windeieren een wijsgeerige omelet te bakken. Dat deze culinaire geestesarbeid den eigenlijken koks, als middagmaal, werd voortgezet, zouden zij waarlijk verdienen. Ik ben echter chris telijk genoeg om het hun niet toe te wenschen. A m s t., Juli 1900. J. A. LEVY. mmmiiimmii CABL J. VAN DEK NAATEN, Transvaalsche Volkslied. Gearrangeerd voor piano 2en 4- handig. G. H. T. Eek, 's-Gravenhage. MABIE TH. FALKKNBÜEG, Alles zal recht kom. Marsen voor Transvaal en OranjeVrijstaat voor piano, harmonium met zang. G. H. van Eek, 'g-Gravenhage. C. ANDKIESSBN, Romance, voor piano. Op. 9. Joh. Geradts & Comp, Hilversum. KOK KUILER, 12 Sagatellen, voor piano. A. A. Noske, Middelburg. Sonate, voor piano. A. A. Noske, Middelburg. Louis COBSTEN, Six Morceaux, pour piano. De Algemeene Muziekhandel, voorheen Stumpff & Koning, Amsterdam. J. W. KEESBERGEN, Thema met variaties, voor piano. Op. 3. A. A. Noske, Middelburg. Zooals de belangstellende lezer uit boven staand lijstje bespeurd zal hebben zy'n het ditmaal pianowerken, die aan de beurt eener bespreking komen. Het Transvaalsche Volkslied voor piano 2en 4-handig gearrangeerd door Carl J. van der Naaten mag men begroeten als eene welkome uitgave voor allen, die de melodie van het Transvaalsche Volkslied kennen en misschien zingen, doch die er geen begeleiding by weten te maken. De harmonieën zy'n goed gekozen; vlot en vloeiend klinkt dus het geheel. Niet onaardig gevonden ia de inlassching van de eerste phrase van het oude Wilhelmus in het voorspel. Het tweede nummer «Alles zal recht kom", marsch voor Transvaal en Oranje-Vrijstaat, voor piano, harmonium met zang door Marie Ph. Falkenburg is in eerbiedige hulde opge dragen aan de beide presidenten Faul Kruger en Martinus Tennis Steyn. Ik begrijp niet recht hoe dit muziekstuk beschouwd moet worden; als een instrumentaal-compositie waarbij ook gezongen kon worden, of als een zangnummer, dat in den vorm eener instrumentale marsch gecomponeerd is ? Het begin, «Tempo di Marcia", is als zuivere instrumentaal-compositie afgedrukt. By het Trio evenwel zy'n woorden gevoegd. Een los velletje echter, bevat de melodie van het marschthema (zonder begeleiding) met ondergelegde woorden, terwy'l dan aan het slot het trio met de reeds bekende woorden, thans eveneens alleen als zangstem afgedrukt, voorkomt. Beschouwt men de muziek ten opzichte van het vers, dan moet men de declamatie vrijwel mislukt achten; beschouwt men alleen de muziek dan mag men constateeren dat er wel het marsch-karakter in ligt en, misschien door de een of andere militaire muziek-kapel uitgevoerd, goed zal klinken, doch dat de muziek ten eenenmale voornaam heid en eigendommelykheid ontbeert. Niette min, het goede doel en de uiting van sympathie van de(n) auteur, moet maar over de tekort komingen doen heen zien. De Romance van Andriessen is een uitste kend geschreven Andante van nobel gehalte. De componist weet zy'nen gedachten de goede uitdrukking te verleenen en niet minder kent hij zijn instrument. Het stuk is zeer gelukkig geïnstrumenteerd zou ik haast zeggen; daar mede bedoelende de schakeeringen in de be handeling van het hoofdmotief in den bas en in den discant, het aanbrengen van groots crescendi, het bereiken van een flinken cli max, enz. enz. Zeker zal dit opus 9 van Andriessen in de handen van elk goed ont wikkeld pianist eene welkome gave zyn. Het is niet buitengewoon zwaar, maar vereischt eene behoorlijke mate van muzikale ontwik keling. De twaalf Bagatellen van Kor Kuiler heb ik met zeer veel genoegen doorgespeeld. Ver moedelijk liggen er instructieve doeleinden aan ten grondslag. Het zy'n gemakkelijke stukjes, allen met een opschrift. Volkslied, Marionettendans, Boerendans, Wiegelied en Mazurka bevallen my het best. Kor Kuiler schrijft by'zonder gemakkelijk en vloeiend. Het klinkt alles ongezocht. Met nadruk vestig ik de aandacht op deze stukjes. Zy zijn niet moeilijk en zeer begrijpelijk. Allen die by hun onderwijs de veel gezochte en gespeelde genrestukjes van Nic. von Wilm gebruiken, kunnen in de Bagatellen van Kuiler stukjes vin den van minstens even groote muzikale waarde. Met zy'n Sonate voor piano treedt Kor Kuiler in de grootere muzikale vormen. Ook hier treft de gemakkelykheid en ongedwon genheid in de schrijfwy'ze van Kuiler. De beheersching van den vorm laat niets te wenschen over, terwijl de «Klaviersatz" om dit moeilijk te vertalen Duitsche woord maar eens te gebruiken, overal den vaardigen pianist doet kennen. Het eerste Allegro (d kl. 3) biedt het hoofdthema, rank van lyn en flink in zijn rhythmiek. Later, als het neven-thema in D gr. 3 optreedt, wil ik den componist niet verwijten de gelijkenis daarvan met een be kend figuur utt Wagner's Tristan (Isolde's Liebestod) maar toch wil ik even er op wijzen. Het tweede hoofdthema in F vind ik minder belangrijk van vinding, hoewel ik gaarne erken dat er in de bewerking flink partij van ge trokken is. Het Andante is melodieus en zeer vloeiend, hoewel niet zoo frisch van vinding als het eerste gedeelte. De harmonische opeen volging der eerste twee accoorden is zeer goed gevonden, misschien is zij ietwat te vaak in toepassing gebracht. Het derde gedeelte eea vlug Giocoso klinkt zeer goed, maar staat toch niet op de hoogte van de eerste beide deelen. Het Finale echter is, zoowel in zy'n beide hoofdthema's als in zy'n bewerking, weer een kernachtig stuk muziek, misschien wel het beste van de vier deelen. De reminiscentie aan het hoofdthema van het eerste deel, thans echter op den dominant, is zinrijk gedacht. Kuiler's sonate is een flink, degelijk opus, frisch en gezond in vinding en structuur. De componist behandelt de vormen gemakkelijk; daarom is de instrumentale muziek van Kuiler veel interessanter dan zijn vocale. Moge Kuiler zich meer en meer verdiepen in zy'n stof; moge hy die innerlijke concentratie kunnen bereiken, die noodig is tot het scheppen van waarlijk diep gevoelde kunstwerken. Dan kun nen wij van Kuiler, nog veel, zeer veel ver wachten. De »Six Morceaux pour piano" van Louis Coenen zyn vol van fijne echte piano-finesses. Ze staan wel niet allen even hoog; zoo had ik in het eerste «Preambule" meer rijkdom van melodiek gewenscht; dit had in de voortdu rende zestienden-beweging ook meer scha keering gebracht; zoo is de 'Légende" misschien iets te veel uitgeplozen. Maar die onbelang rijke aanmerkingen beteekenen weinig tegen over het vele voortreffelijke hetwelk men in de andere stukken aantreft. Hoe treft ons b.v. in het Menuet eene teedere, kuische gratie; hoe pittig is het korte,kernachtige «Intermezzo''; hoe vleiend en bekoorlijk klinkt »de Fetite valse" en hoe elfenachtig, licht huppelend trekt de »Humoresque" in zijn snellen "!-? rhythmus voorbij. De Six morceaux van Coenen verdienen in ieders handen te komen, die zin heeft voor gracieuse salonmuziek. Het thema met variatien van J. W. Kersbergen kan men niet tot de salonmuziek rangschikken. Deze kunstvorm toch, die van Bach tot Brahms door alle groote meesters is beoefend, spreekt tot den meer ernstigen toehoorder. Kersbergen heeft geen thema gekozen van een ander componist, zooals Brahms deed met zijn Handel- en Paganini-variatiën en Haydnvariatiën voor orchest, doch hy gaf er de voorkeur aan een eigen thema te bewerken. Het thema is, zooals gewoonlijk, zeer eenvoudig en bevattelijk en men kan zulks aanstonds bespeuren eigent zich zeer goed om geva rieerd te worden. Kersbergen heeft daar dan pok zeer uitnemend party van getrokken en in de 12 veranderingen gedocumenteerd hoe een goed musicus uit een eenvoudig gegeven, veel kan maken. In de laatste variatie vindt men tweeërlei soort rhythmus. De linkerhand speelt driekwarts- en de rechter tweekwartsmaat. Dit is overigens niet vreemd; wel vreemd is het dat in de zevende variatie de rechterhand in den toonaard van E en de linker in die van Es staat. Overigens zeer goed gevonden! Deze, benevens de 9e, lle en 12e variatie, vind ik het best geslaagd; alleen de vierde staat m. i. niet op de hoogte der andere. De moeilijkheden van enkele variatien z\jn niet gering. Goede pianisten vinden hier wat van hun gading. Echter het werk is volkomen de inspanning waard. ANT. AVEHKAMP. fllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItflIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIMIIIIHIMI Het Gele Ras in de Litteratuur. Fumio van TAKESHI KITA.SA.TO. (lm Deutschen verfaszt. Verlag: Carl Reissner, Dresden und Leipzig 1900). De trom plang-plangt met klem van disci pline .... Onder voortstuivende juich-vlagen, bij wuiven van waaiers hoog uit boven breede stroohoeden en cylinders der mannen, en naalden-zonnen van vrouwenhoofden trekken de Japansche sol daten door een havenstad over bamboe-bruggen, door cederlanen voor de tempels, langs de ga lerijen der open huizen, langs de standaards der reklame-baanderollen met mongoolsche en europeesche schrift-teekens van de winkelwijken om weer naar China te stoomen en er thans voor goed te vernietigen een der beschavingen gelijk de menschen van de Oudheid die zagen in de vlakten van Mesopotamie en Egypte, aan den Euphraat en den Nijl. Ze marcheeren naar de pantserschepen aan de kaden: voorop de cavalerie, zwart de pet met witte rand, in zwarte jas, de roode broek afgezet met wit, de karaby'nen over den rug en de sabel blank, strak aan de schouder, de kanonniers in 't zwart met wit, schuddend op de kruitwagens, kijkend naar de aanhotsende ruiters van het volgende atuk geschut, dan met zwengelen van vuistenrijen de infanterie, de rechterhand aan de bandelier van het geweer, ook geheel in het zwart; de mouwen, de kraag rood gestreept, de broek met roode naad. Wit van boven, rood aan de knop deinen boven honderde gele koppen, gitkleurig van haar, de pluimen bij iedere schrede. Nu is er plots een oponthoud en bewegen de beenen, in witte slobkousen tot aan de knie, van peloton na peletoa afge meten in den gemankeerden pas ... een majoor galoppeert langs de troepen.. . een com mando ... en met zwaai hoog op van de vuisten rekken de ry°en weer voorwaarts, ten strijd tegen de Boxers. En boven hen stijgt uit de witte vaan, geheel overstraald door de hoogroode Zon, afwapperend aan flarden en doorboord van de kogels, die in den laatsten oorlog tegen het Ryk van het Midden joegen over de hoofden. 1) Ze gaan strak starend, met vastgesloten mond, of ze niet letten op het bemoedigend gejubel rondom, mannen, die zwijgend een plicht gaan doen, waar ze liet leven by' wagen. Maar het is, of niet slechts n volk, maar reeds een geheel ras, liet Mongoolsche, aanrukt in regiment na regi ment tegen de blanken uit het Westen. Door heel het Zonneland kleine geisha's, arme moesmé's, treuren, droeve liedjes slaan ze aan op den samisen, en als ze peinzen, liggen de spitse mouwen slap in den schoot. Wanneer de gongen van de tempels dreunen, schudden onder parasols dozijnen vrouwenfiguurtjes hun breede, heuvel-hooge bordessen op en ze verdwijnen in hun lak-roode zalen door wasem van wierook om te smeeken tot Boeddha of Amaterasoe, de godin der Zon, voor het leven van hun lief, die vechten gaat op vreemde kust tegen vijand, gruwzaam wreed ... De trom plang-plangt met klem van discipline. Zooals het Gele Ras nu zy'n macht doet gelden in de politiek, was ook reeds lang zyn invloed merkbaar in schilderkunst en lit teratuur. Er bestaat thans niet meer, wat men Europeesche beschaving noemde ; de opbloei van nieuwe landen : N- en Z-Amerika, Rusland, en de Expansie, heeft vrij spoedig daaraan een eind gemaakt. Het cosmopolitisme zal in komende tijden niet meer wezen: de kennis van een heele toko kleine, voornamelijk Europeesche rijken, maar hoofdzakelijk van enkele kolossale staten en van eenige kleinen, die de vastelanden en archipels van onze planeet zullen bedekken en zich formeeren, naar ik geloof uit een te verwachten verbond van China, Korea en Japan, uit een federatie der Slavische vol ken en o. m. ook uit de splitsing van het Angelsaksische ras in twee nieuwen, een in de U. S. en Canada, een Greater America, en in de Vereenigde Staten van Australië. Want vroeg of laat maken als alle koloniën ook deze zich van het Britsche Imperium los en reeds gaan er stemmen op onder de Yankees en de Canacs, over die bevrijding en vereeniging, zoodat daar hun verbinding tot n groote groep weldra een nationale wensch zal worden en dan een feit. Wel zag men reeds in het begia van de XtXe Eeuw, dat de litteratuur een cosmopolitisch karakter aannam inplaats van het eenzijdiger graeco-laty'nsche van de Renais sance, maar nu wordt dit nog veel sterker. Reeds spelen Japansche acteurs te Londen stukken uit hun land en omgekeerd worden drama's van Sardou en Dumas opge voerd te Tokio en het aantal werken, waarin door Europeanen China en Japan worden be handeld in artistieke vorm, breidt zich steeds uit. Ik noem in de eerste plaats: La Soeur du Soleil van Judith Gautier, een roman uit de XVIIe Eeuw over Japan, die me bepaald deed gelooven, dat zij zelf daar was geweest, en die ik ver stel boven de meer bekende arbeid van Pierre Loti: Madame Chrysanthème, een boek dat ik - minus de platen. - wel wat eentoonig vind. Een schets van Tokio in haar Khou-natonou doet me onderstellen, dat ze na de voltooing van La Soeur du Soleil eerst dat land bezocht heeft. Ze is de dochter van den grooten Theophile Gautier. Van haar is ook nog een Japansch drama: La Marchande des Sourires. Loti schreef ook verdienstelijke schets en over het Chrysanthen-rijk : Japoneries d'Automne, waar uit duidelyk bly'kt, hoe moeilijk een Franschman een ander volk leert begrijpen. Toen ik een paar maanden een studie had gemaakt van Japan, verloor het voor mij geheel zijn bizar karakter, en Loti, die het bezocht, vertelt alty'd maar weer, dat het is: exotique, trange, en nogmaals trange, exotique. Als het vreemde eens van de Japansche kunst af is, dan staat men verbaasd over het realisme van de brons bewerkers en schilders van dit volk. De moeite waard om te lezen is ook Arc-en-Ciel van Jean Dargène, over den strijd tusschen Oud- en Nieuw-Nippon. Wie ken nis wil maken met zy'n nationale dichtkunst, althans vertaald, kieze The classical poetry of Japan van Baail Hall Chamberlain uit Trübners Oriental Series (London, Ludgate Hill} of de Anthologie japonaise van Léon de Rosny (Paris, Maisonneuve et Cie.) Het boek van Edmond de Goncourt: Outamaro, Ie peintre des maisons vertes, moet men niet doorgaan, eer men na het zien van Japansche schilderyen en wat lectuur al eenig begrip heelt van dat land. Heel merkwaardig is zeker, dat die Outamaro de stichter was van de zg.: Oukiyo-yé(ouki: wat boven drijft, yo: wereld, tegenwoordige ty'd, yé: schilderkunst) dus van de School van het Leven, van de gewone menschenwereld, en wel in de XVIIIe Eeuw! Outamaro leetde van 1754 tot 1806. Er ont stond ook daar toen reeds een democratische strooming in de schilderkunst, welke niet anders kon wezen dan de reflex van zulk een denk wijze bij het geheele volk. Terwy'l van af de Ve Eeuw eerst opkomt: de Boeddhistische School, welke den mensch voorstelt in boeddhistische zielstoestanden en daaruit later ontwikkelen de School van Tosa,Aie het leven van den japanschen adel weergeeft en de School van Kano, ook van aristocratisch karakter, maakt al op het eind van de XVIIe Eeuw Moronobou zich van de conventies dier laatste richting los en wordt de voorlooper van Outamaro. Een middel om al wat Japansch is niet meer zoo raar te vin den, bestaat, zonder bepaald de taal van the Japs" aan te leeren, in het kennen van de beteekenis hunner namen b.v. van politici, helden of kunstenaars. Zoo ziet men telk-sns o. a. de woorden: gawa: rivier, shima: eiland, hara: moeras, hayashi: woud, yama: berg, daar in terug. Weet men die eenmaal, dan verliezen ook deze hun bizarre klank. Niet om zy'n buitengewoonheid, maar alleen 1) De Japansche oorlogsvlag is als boven beschreven, de gewone, nationale: wit met een roode Zon zonder stralen. voor de curiositeit, en in afwachting van ook lier eens een Japuische theatertroep een stok te zien opvoeren, wil ik nu het drama Fumio aesprekea van Takeshi Kitasato. Een ding hebbes die aziatische collega's van Sardou en Björnson op de Europeanen voor: de costumes en het decoratief van hunne comedie'a en treurspelen zijn per se mooi. Een eigenaardig heid, die wellicht mér bij Japansche auteur? zich voordoet, is de symbolieke voorstelling van den inhoud van iedere acte in een schilderij, dat in het fond of aan de coulissen hangt. De held Fumio, een dichter en vrijdenker, studeert op de christelijke hoogeschool in Kioto, maar hy' wil geen christen worden. Ongelukkig hangt hij financieel geheel af van den orthodox-protestanten Oyabou, zy'n oud oom, een Japansche Tartuffe. Dat Fumio aan dichtkunst doet, wordt men o. a. gewaar uit een soort phrases, die ia onze europeesche ooren in een stuk met gewone conversatietaai geheel valsch klinken: lm Frühling ist es herrlich im Higashi-Gebirge, ganz besonders auf den Arashi-Yama. Die Nachtigallen singen ihre Frühlingslieder in den weissen Kirschblüthen-Wolken, aus denen das tiefe Grün der Kiefern hie und da hervortritt". Zoo praat niemand. Die rothsn Ahornblatter im Herbste, die Leuchtkafer in den wonnigen Sommernachten, die schneeigen Gipfel der Hige und Hiraberge im Winter, jede der vier Jahreszeiten bietet dem trunkenen Auge neue Schönheiten der Natur". De laatste zin is een klassiek type van finaal versleten mooi schrijverij. Fumio vindt gelegenheid zjjn overtuiging te doen kennen in een gesprek met Yasoki, een zoon van den huichelachtigen Oyabou, iemand van gelijksoortig karakter. Fumio kwam op die academie terecht, daar hy Oyabou in den weg stond. Die laatste had het oog op een meisje, waar ook Fumio werk van maakte en nu stuurt de oud-oom hem naar Kioto om te studeeren. Daar neemt hij zijn intrek by mevrouw Shima en zoo ook al vroeger het hart van Fumio ge broken was, heeft hij alle kans het door de dochter van zyn hospita, Tomika, weer te laten repareeren. Bijzonder aandoenlijk in een dialoog tusschen Fumio en Tomika galmt deze zin: My'n liefde tot u is onvergankelijk!" Dat hoort thuis in Rinaldo Rinaldini of Lazaro, de Veehoeder. Ook Yasoki legt zich te Kioto toe op de the ologie, hij wordt hulp-predikant, maar leeft los bandig, kan zijn studies dan niet verder voort zetten en verwisselt dat baantje met het koop manschap, op zijn amerikaansch. Intusschen zal Oyabou voor Fumio een vrouw zoeken. Wanneer hij deze niet huwt, zal hy hem uit de familie stooten. Daar Fumio al plan heeft Tomika te trouwen en met haar er over heeft onderhan deld zonder voorkennis van zijn vader en Oya bou, heeft deze laatste hierin een aanleiding om met den j ongen man twist te zoeken. Oyabou telegrafeert, dat Fumio's moeder zeer ziek ligt. Dat is een leugen en ternauwernood heeft hij het ouderlijk huis betreden, of hy krijgt van zyn oud-oom bij wijze van vaderlijke verma ning een klap, terwijl de vrome femelaar hem dan nog dwingen wil hierbij een vriendelijk gezicht te zetten. Dit dierbaar familie-lid heeft Fumio's vader aan geld ge holpen ea eischt nu voor zy'n belangelooze offervaardigheid, dat Fumio, geboren voor artist, dien in zy'n zaak zal opvolgen. Een enkele uiting van dezen dichter, doet vermoeden, dat de auteur van dit werk, Kitasato, nog al rood is van kleur of volbloed sociaal- democraat. Ook Japan heeft zy'n socialistische party met het orgaan : De Toekomst van den Arbeider. Op een gegeven oogenblik roept hy uit: Vater ist das ein menschenwürdiges Dasein als Skiave des Geldes zu leben?" Nu heeft ook Fumio's moeder grieven tegen Oyabou. Ze heeft voor haar man verzwegen, dat hy haar tot echtbreuk wilde verleiden. Ze drukt haar zoon een zwaard in de hand, een erfstuk, want zij stamt af van de oude samoeraï, de vazallen, die rondom de burchten van de daimio's, hun heeren, in z.g. yashki's woonden. Mourata, de vriend van Fumio, die zorgen wil, dat ondanks de wil van Oabyou zijn huwely'k met Tomika toch tot stand komt, raadt haar aan haar verloofde quasi-koel te behandelen om hem juist daardoor aan zich te binden. Maar Fumio doorziet dat goed be doelde spelletje niet en begint zelfs te geloo ven, dat Mourata het oog heeft op Tomika. Hy is nu diep ongelukkig, te eenzijdig dichterlijk om koopman er bij te wezen, onredelyk jaloersch op Mourata, in angst door Tomika verlaten te worden, te zwak om tegen Oyabou te opposeeren en vol wrok tegen hem wegens dien geheimen aanslag op de eer van zijn moeder. Fumio komt er dan ook toe Oyabou een houw te geven met het zwaard der samourai, waar hy' voorgoed genoeg aan heeft; deze heeft toevallig V een revolver bij zich, waarmee hy reeds stervend Fumio dood schiet, een vry' gemaakt melo-dramatisch slot. Toch is deze dichter-figuur geen held van den nieuweren tijd ; 't is een verouderd eindeeuwsch type van dat ongelukkig soort buiten de maatschappy levende, jammerlijk onpractische, anarchisten-phrases verkoopende litteratoren, die of te gronde gingen of' door de dwingelandy van de plutocratie zich vervormden tot een ras van artisten, dat mét duiten aan de geld-tyrannie een einde zal maken en vóór alles zich toermt om economisch weerbaar te zijn, dat niet de voos-idealistische minachting heeft voor zoo'n nuchter materieel ding als de financiën, even ziekely'k als b.v. totale verwaarloozing van de lichame lijke behoeften, maar een geslacht, dat n door zijn practische aanleg n zijn kunst menig Beurs-cynicus in zeer dichterlijke stemming zal weten te brengen. Wel zal het de heeren bekomen ! Ook in Japan. Neen, een held der nu opkomende gene ratie van poëten doet op zijn manier behoorlyk zaken" met financiers als Oyabou of hoe ze meer mogen heeten en zeker niet alleen door gloeiend roode verzen te schryven of ze in sociale romans de huid vol te schelden, maar door zich financieel vrij te maken en dan bovenal te werken voor de ekonomische eman cipatie van anderen. Nu ik toch over Japansche litteratuur spreek, wil ik er nog op wijzen, dat als de eerste modern-chineesche auteur kan beschouwd wor den: generaal Tcheng-Ki-Tong, vroeger militair attachévan de chineesche en dus hemelsche! ambassade te Parijs. Deze hemeling kon even wel het helsche klimaat van de boulevards niet verdragen, het werd hem te tropisch, zoodat de taëls in zy'n portemonnaie weg smolten, en de arme strateeg viel in ongenade Over zijn land schreef hij om het te verdedigen tegen de onzin, die ervan verteld wordt: Les Chinois peints par eux-mémes; het komt me op zijn beurt alweer voor als een zeer geflatteerd beeld van het Rijk der Pioenrozen. Niets buitengewoons, maar interessant, omdat het nu een maal geschreven werd door den man, die de modern-chineesche kunst vertegenwoordigde altüd in de Fransche taal is zyn: Roman de l'Homme jaune. Hy publiceerde ook: La Fleuve des Perles, maar dat ken ik niet. Om het essentieel, beter nog: het heilig Chineesche te leeren begrij pen zonder kennis van de chineesche taal en de litteratuur, acht ik de werken van HenriBorel beter dan van deze geboren Chinees, voor zoover ik hem beoordeelen kan. Of men zou in het wezen van dat vo'k moeten doordringen door de enkele fraaie proeven van poëzie, welke Tcheng-Ki-Tong citeert van andere chineesche auteurs. Maar daar waren er by, die mij toch meevielen: Rectteiltement en La Gwttare o. m. nabootsing van muziek in taalklanken, een van de moeilijkste dingen, die een woord artiest maken kan. Met succes werd dat be reikt door Borel in zy'n: Kroningsfeest op Ja»a, tevens een beschrijving van 't gamelan-spel en door Gorter in zijn Mei. Tchetg-Ki-Tong opent nog maar in zyn eentje de stoet van nieuwe, chineesche dichters, die onafzienbaar dreigt te worden, 't Is verschrik kelijk, om medely'den te krijgen met de arme recensenten, als je lesst in de Aarde en haar Volken, dat in China, een land met ruim 400,000,000 inwoners, zoowat iedereen litterator is. Menigeen heeft daar zyn eigen drukpers in huis en de straten hangen vol aankondigingen en wijsgeerige spreuken. Als een dichter daar een vers in valt, plakt hy' het zoo maar direkt op rood of blauw papier met groote letters voor zyn deur. Gelukkig : dat gebeurt hier tenminste nog niet. Niet alleen op de voorgevels van de gerechtshoven, van de pagoden, op de kamer muren, maar ook op vazen, waaiers prijken ge dichten ; je eetlust wordt er geregeld bedorven door slechte litteratuur, want ze schilderen poëzie tot op de borden en de theekopjes. Waar moet dat heen, als ze daar met stoom gaan drukken? En dan met dit warme weer, wanneer je wee bent van alle boeken en eens goed al die beschavings- walmen wilt laten uitwaaien in de bosschen of aan zee, te moeten bedenken, dat er 400.000/00 nieuwe letterkundigen bij zullen komen, wanneer China zich moderniseert. Nou mankeert er nog maar aan, dat daar de bavolking verdubbelt! Ik weet er wat op! Ik proclameer de goeie, ouwe, weer aan-mekaar-gelymde porceleinwinkel-orde, ik ga de vuurdraken mee helpen tegenhouden uit wanhoop. Cha, cha yang-koe tse ! (Doodt, doodt de vreemde duivels!) Ik loop over naar de Boxers en als de Jantjes van onze marine me later in handen krijgen .... dan maar gefusilleerd! J. K. RENSBUBG. De Arbeid". Als mederedacteur van het maandschrift De Arbeid (uitgever C. A. J. van Dishoeck), zal met den derden jaargang optreden de Vlaamsche dichter Victor de Meyere, terwyl van de zyde van Zuid-Nederland ook hunne medewerking zullen verleenen: Fernand Toussaint, Sty'n, Streuvels, Herman Teerlinck, Karel van de Woestyne, Lod. Baeckelmans, Jan Eelen, Frans Buyens en Jef. Thy's. Het blad zal verder meer het karakter dragen van een geïllustreerd tijdschrift, waarin tekstversieringen en platen zullen worden ge leverd door: Charles Martin, Karel Collens, Emiel van Averbeke, Willem Diehl, E. van Meeghem, R. Baeselen, George Minne, Juul de Praetere, Maurits Ny'kerk e. a. 40 cents per regel. MMiniiiiiiiiiiitiiiniiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiini'inn'iiiiiiliiiiMiiiiMiiiiiiiiiMii n 9.00 en hooger 12 Meter l Franco en vrövan invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand ; e?enzoo van zwarte, witte en gekleurde Henneberg-ZiJde" van 45 et. tot fl 11. IO per Meter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. &. k. Hofl.), Zürich. De Studieboeken voor de Gymnasia, Hoogere Burgerscholen Jongens en Meisjes, en Handelsschool zijn te bekomen, gekaft en van tiquet voorzien, bij J. H. DE WIT, BOEKHANDELAAR. Utrechtschestraat 54. Piano-, Orgel- en MEYROOS «k K ALS HO VEN, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. NAAR Nieuwendam. Schellingwoude Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje. Ouderkerk. Uithoorn, PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOMJACHT dagelijks (be halve Zondags) te h u n r. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. Interc. Telefoon 684.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl