Historisch Archief 1877-1940
DEAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1208
vaardigheid hij het critisch en weerstands
vermogen miste. Waar de schoen wringt,
zal ik hem zeggen.
Luther gaf eens tria praecepta orationis:
Steh' frisch auf,
Thu's Maul auf,
Hor' bald auf.
De eerste twee hebben de materialistische
zeloten ter harte genomen. Met het derde
echter is het den moriaan gewasschen. Zij
verdooven ons, en houden niet op ons te
verdooven van stof en kracht. Vraagt men
nu echter wat stof en kracht is, dan be
tuigen zij voor zoover zij oprecht zijn
het niet te weten, (zie b. v. Jelgersma,
t. a. p. blz. 33). Opperbest, wat men niet
weet, moet men niet zeggen, dat is een
gulden regel.
Het ongeluk echter wil, dat ztj niet
alleen aan dien regel zich niet houden, maar
xa condttdeeren. Zjjj condudeeren, niet
zoo dat men het merkt, maar in het geniep,
zóó, dat de argelooze er in loopt. Zij con
dudeeren, luister slechts. »De experimenteele
?richting der psychologie tracht aan te
?toonen, dat de geheele menscheljjke geest
>is opgebouwd uit gewaarwordingen en
?voorstellingen". Daarbij is de buitenwereld
eene onbewezen hypothese. (Jelgersma t. a. p.
blz. 6). Bravo! En als zij dit aangetoond
hebben zal? Alsdan weet zij nog niet:
lo. Wat stof en kracht is (zie boven);
2o. de verhouding van stof tot kracht
(zie hier).
Bepaalde Jelgersma zich nu tot de belij
denis van deze zijne onkunde, dan ware
de zaak in volmaakte orde. Maar neen,
M condudeert deterministisch. Wij lezen:
>Elke strafwet gaat uit van het zoogenaamd
?principe van verantwoordelijkheid volgt
het gebruikelijke deterministische recept.
(Jelgersma t. a. p. blz. 25).
Zoogenaamd hoe komt hij aan deze
zijne condusie ? Wat weet hij van dit: zoo
genaamd? Precies evenveel als Aletrino,
die er »les" in heet te geven, of als Haeckel,
die in het jongste vod, waarmede hij de
wereld begenadigd heeft (die Weltrathsel),
natuurlijk ook deterministisch orakelt.
Indien nu evenwel de- heeren met de
niet-wetenschap van stof en kracht beginnen
te experimenteeren, en, na afloop van het
experiment, met diezelfde niet-wetensehap
eindigen, zou het dan te veel gevergd
zijn, indien wij hen ernstig verzochten ons
met hunne onbekookte theorieën, vooralsnog
en middelerwijl, van het lijf te blijven. Want
daarmede doen zij onnoemelijk veel kwaad.
Zwakhoofden drijven zij naar de kerk
onverschillig welke, die altoos klaar staat
verontruste gemoederen koesterend in haar
schoot op te nemen, en behaaglijk een rad
voor de pogen te draaien. En de rest bren
gen zij in de war. Het wordt alsdan een
nabazelen van onklare en onware voor
stellingen, of, wat nog erger is, de poging
om uit de materialistische windeieren een
wijsgeerige omelet te bakken. Dat deze
culinaire geestesarbeid den eigenlijken koks,
als middagmaal, werd voortgezet, zouden
zij waarlijk verdienen. Ik ben echter chris
telijk genoeg om het hun niet toe te
wenschen.
A m s t., Juli 1900. J. A. LEVY.
mmmiiimmii
CABL J. VAN DEK NAATEN, Transvaalsche
Volkslied. Gearrangeerd voor piano
2en 4- handig. G. H. T. Eek, 's-Gravenhage.
MABIE TH. FALKKNBÜEG, Alles zal recht
kom. Marsen voor Transvaal en
OranjeVrijstaat voor piano, harmonium met
zang. G. H. van Eek, 'g-Gravenhage.
C. ANDKIESSBN, Romance, voor piano. Op. 9.
Joh. Geradts & Comp, Hilversum.
KOK KUILER, 12 Sagatellen, voor piano.
A. A. Noske, Middelburg.
Sonate, voor piano. A. A. Noske,
Middelburg.
Louis COBSTEN, Six Morceaux, pour piano.
De Algemeene Muziekhandel, voorheen
Stumpff & Koning, Amsterdam.
J. W. KEESBERGEN, Thema met variaties,
voor piano. Op. 3. A. A. Noske,
Middelburg.
Zooals de belangstellende lezer uit boven
staand lijstje bespeurd zal hebben zy'n het
ditmaal pianowerken, die aan de beurt eener
bespreking komen.
Het Transvaalsche Volkslied voor piano
2en 4-handig gearrangeerd door Carl J. van der
Naaten mag men begroeten als eene welkome
uitgave voor allen, die de melodie van het
Transvaalsche Volkslied kennen en misschien
zingen, doch die er geen begeleiding by weten
te maken. De harmonieën zy'n goed gekozen;
vlot en vloeiend klinkt dus het geheel. Niet
onaardig gevonden ia de inlassching van de
eerste phrase van het oude Wilhelmus in het
voorspel.
Het tweede nummer «Alles zal recht kom",
marsch voor Transvaal en Oranje-Vrijstaat,
voor piano, harmonium met zang door Marie
Ph. Falkenburg is in eerbiedige hulde opge
dragen aan de beide presidenten Faul Kruger
en Martinus Tennis Steyn. Ik begrijp niet recht
hoe dit muziekstuk beschouwd moet worden;
als een instrumentaal-compositie waarbij ook
gezongen kon worden, of als een zangnummer,
dat in den vorm eener instrumentale marsch
gecomponeerd is ? Het begin, «Tempo di
Marcia", is als zuivere
instrumentaal-compositie afgedrukt. By het Trio evenwel zy'n
woorden gevoegd. Een los velletje echter,
bevat de melodie van het marschthema (zonder
begeleiding) met ondergelegde woorden, terwy'l
dan aan het slot het trio met de reeds bekende
woorden, thans eveneens alleen als zangstem
afgedrukt, voorkomt. Beschouwt men de muziek
ten opzichte van het vers, dan moet men de
declamatie vrijwel mislukt achten; beschouwt
men alleen de muziek dan mag men constateeren
dat er wel het marsch-karakter in ligt en,
misschien door de een of andere militaire
muziek-kapel uitgevoerd, goed zal klinken,
doch dat de muziek ten eenenmale voornaam
heid en eigendommelykheid ontbeert. Niette
min, het goede doel en de uiting van sympathie
van de(n) auteur, moet maar over de tekort
komingen doen heen zien.
De Romance van Andriessen is een uitste
kend geschreven Andante van nobel gehalte.
De componist weet zy'nen gedachten de goede
uitdrukking te verleenen en niet minder kent
hij zijn instrument. Het stuk is zeer gelukkig
geïnstrumenteerd zou ik haast zeggen; daar
mede bedoelende de schakeeringen in de be
handeling van het hoofdmotief in den bas en
in den discant, het aanbrengen van groots
crescendi, het bereiken van een flinken cli
max, enz. enz. Zeker zal dit opus 9 van
Andriessen in de handen van elk goed ont
wikkeld pianist eene welkome gave zyn. Het
is niet buitengewoon zwaar, maar vereischt
eene behoorlijke mate van muzikale ontwik
keling.
De twaalf Bagatellen van Kor Kuiler heb
ik met zeer veel genoegen doorgespeeld. Ver
moedelijk liggen er instructieve doeleinden
aan ten grondslag. Het zy'n gemakkelijke
stukjes, allen met een opschrift. Volkslied,
Marionettendans, Boerendans, Wiegelied en
Mazurka bevallen my het best. Kor Kuiler
schrijft by'zonder gemakkelijk en vloeiend.
Het klinkt alles ongezocht. Met nadruk vestig
ik de aandacht op deze stukjes. Zy zijn niet
moeilijk en zeer begrijpelijk. Allen die by
hun onderwijs de veel gezochte en gespeelde
genrestukjes van Nic. von Wilm gebruiken,
kunnen in de Bagatellen van Kuiler stukjes vin
den van minstens even groote muzikale waarde.
Met zy'n Sonate voor piano treedt Kor
Kuiler in de grootere muzikale vormen. Ook
hier treft de gemakkelykheid en ongedwon
genheid in de schrijfwy'ze van Kuiler. De
beheersching van den vorm laat niets te
wenschen over, terwijl de «Klaviersatz" om dit
moeilijk te vertalen Duitsche woord maar eens
te gebruiken, overal den vaardigen pianist
doet kennen. Het eerste Allegro (d kl. 3) biedt
het hoofdthema, rank van lyn en flink in zijn
rhythmiek. Later, als het neven-thema in
D gr. 3 optreedt, wil ik den componist niet
verwijten de gelijkenis daarvan met een be
kend figuur utt Wagner's Tristan (Isolde's
Liebestod) maar toch wil ik even er op wijzen.
Het tweede hoofdthema in F vind ik minder
belangrijk van vinding, hoewel ik gaarne erken
dat er in de bewerking flink partij van ge
trokken is. Het Andante is melodieus en zeer
vloeiend, hoewel niet zoo frisch van vinding
als het eerste gedeelte. De harmonische opeen
volging der eerste twee accoorden is zeer goed
gevonden, misschien is zij ietwat te vaak in
toepassing gebracht. Het derde gedeelte eea
vlug Giocoso klinkt zeer goed, maar staat toch
niet op de hoogte van de eerste beide deelen.
Het Finale echter is, zoowel in zy'n beide
hoofdthema's als in zy'n bewerking, weer een
kernachtig stuk muziek, misschien wel het
beste van de vier deelen. De reminiscentie
aan het hoofdthema van het eerste deel, thans
echter op den dominant, is zinrijk gedacht.
Kuiler's sonate is een flink, degelijk opus,
frisch en gezond in vinding en structuur. De
componist behandelt de vormen gemakkelijk;
daarom is de instrumentale muziek van Kuiler
veel interessanter dan zijn vocale. Moge Kuiler
zich meer en meer verdiepen in zy'n stof;
moge hy die innerlijke concentratie kunnen
bereiken, die noodig is tot het scheppen van
waarlijk diep gevoelde kunstwerken. Dan kun
nen wij van Kuiler, nog veel, zeer veel ver
wachten.
De »Six Morceaux pour piano" van Louis
Coenen zyn vol van fijne echte piano-finesses.
Ze staan wel niet allen even hoog; zoo had
ik in het eerste «Preambule" meer rijkdom van
melodiek gewenscht; dit had in de voortdu
rende zestienden-beweging ook meer scha
keering gebracht; zoo is de 'Légende" misschien
iets te veel uitgeplozen. Maar die onbelang
rijke aanmerkingen beteekenen weinig tegen
over het vele voortreffelijke hetwelk men in
de andere stukken aantreft. Hoe treft ons b.v.
in het Menuet eene teedere, kuische gratie;
hoe pittig is het korte,kernachtige «Intermezzo'';
hoe vleiend en bekoorlijk klinkt »de Fetite
valse" en hoe elfenachtig, licht huppelend trekt
de »Humoresque" in zijn snellen "!-? rhythmus
voorbij. De Six morceaux van Coenen verdienen
in ieders handen te komen, die zin heeft voor
gracieuse salonmuziek.
Het thema met variatien van J. W. Kersbergen
kan men niet tot de salonmuziek rangschikken.
Deze kunstvorm toch, die van Bach tot Brahms
door alle groote meesters is beoefend, spreekt
tot den meer ernstigen toehoorder. Kersbergen
heeft geen thema gekozen van een ander
componist, zooals Brahms deed met zijn
Handel- en Paganini-variatiën en
Haydnvariatiën voor orchest, doch hy gaf er de
voorkeur aan een eigen thema te bewerken.
Het thema is, zooals gewoonlijk, zeer eenvoudig
en bevattelijk en men kan zulks aanstonds
bespeuren eigent zich zeer goed om geva
rieerd te worden. Kersbergen heeft daar dan
pok zeer uitnemend party van getrokken en
in de 12 veranderingen gedocumenteerd hoe
een goed musicus uit een eenvoudig gegeven,
veel kan maken. In de laatste variatie vindt
men tweeërlei soort rhythmus. De linkerhand
speelt driekwarts- en de rechter
tweekwartsmaat. Dit is overigens niet vreemd; wel
vreemd is het dat in de zevende variatie de
rechterhand in den toonaard van E en de
linker in die van Es staat. Overigens zeer
goed gevonden! Deze, benevens de 9e, lle en
12e variatie, vind ik het best geslaagd; alleen
de vierde staat m. i. niet op de hoogte der
andere. De moeilijkheden van enkele variatien
z\jn niet gering. Goede pianisten vinden hier
wat van hun gading. Echter het werk is
volkomen de inspanning waard.
ANT. AVEHKAMP.
fllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItflIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIMIMIIIIHIMI
Het Gele Ras in de Litteratuur.
Fumio van TAKESHI KITA.SA.TO. (lm
Deutschen verfaszt. Verlag: Carl Reissner,
Dresden und Leipzig 1900).
De trom plang-plangt met klem van disci
pline ....
Onder voortstuivende juich-vlagen, bij wuiven
van waaiers hoog uit boven breede stroohoeden
en cylinders der mannen, en naalden-zonnen
van vrouwenhoofden trekken de Japansche sol
daten door een havenstad over bamboe-bruggen,
door cederlanen voor de tempels, langs de ga
lerijen der open huizen, langs de standaards
der reklame-baanderollen met mongoolsche en
europeesche schrift-teekens van de winkelwijken
om weer naar China te stoomen en er thans
voor goed te vernietigen een der beschavingen
gelijk de menschen van de Oudheid die zagen
in de vlakten van Mesopotamie en Egypte, aan
den Euphraat en den Nijl.
Ze marcheeren naar de pantserschepen
aan de kaden: voorop de cavalerie, zwart de
pet met witte rand, in zwarte jas, de roode
broek afgezet met wit, de karaby'nen over
den rug en de sabel blank, strak aan de
schouder, de kanonniers in 't zwart met wit,
schuddend op de kruitwagens, kijkend naar
de aanhotsende ruiters van het volgende
atuk geschut, dan met zwengelen van
vuistenrijen de infanterie, de rechterhand aan de
bandelier van het geweer, ook geheel in het
zwart; de mouwen, de kraag rood gestreept, de
broek met roode naad. Wit van boven, rood
aan de knop deinen boven honderde gele
koppen, gitkleurig van haar, de pluimen bij
iedere schrede. Nu is er plots een oponthoud
en bewegen de beenen, in witte slobkousen
tot aan de knie, van peloton na peletoa afge
meten in den gemankeerden pas ... een majoor
galoppeert langs de troepen.. . een com
mando ... en met zwaai hoog op van de
vuisten rekken de ry°en weer voorwaarts, ten
strijd tegen de Boxers. En boven hen stijgt
uit de witte vaan, geheel overstraald door de
hoogroode Zon, afwapperend aan flarden en
doorboord van de kogels, die in den laatsten
oorlog tegen het Ryk van het Midden joegen
over de hoofden. 1) Ze gaan strak starend,
met vastgesloten mond, of ze niet letten op
het bemoedigend gejubel rondom, mannen,
die zwijgend een plicht gaan doen, waar ze
liet leven by' wagen. Maar het is, of niet
slechts n volk, maar reeds een geheel ras,
liet Mongoolsche, aanrukt in regiment na regi
ment tegen de blanken uit het Westen.
Door heel het Zonneland kleine geisha's,
arme moesmé's, treuren, droeve liedjes slaan
ze aan op den samisen, en als ze peinzen,
liggen de spitse mouwen slap in den schoot.
Wanneer de gongen van de tempels dreunen,
schudden onder parasols dozijnen
vrouwenfiguurtjes hun breede, heuvel-hooge bordessen
op en ze verdwijnen in hun lak-roode zalen
door wasem van wierook om te smeeken tot
Boeddha of Amaterasoe, de godin der Zon,
voor het leven van hun lief, die vechten gaat
op vreemde kust tegen vijand, gruwzaam
wreed ...
De trom plang-plangt met klem van discipline.
Zooals het Gele Ras nu zy'n macht doet
gelden in de politiek, was ook reeds lang
zyn invloed merkbaar in schilderkunst en lit
teratuur. Er bestaat thans niet meer, wat men
Europeesche beschaving noemde ; de opbloei van
nieuwe landen : N- en Z-Amerika, Rusland, en de
Expansie, heeft vrij spoedig daaraan een eind
gemaakt. Het cosmopolitisme zal in komende
tijden niet meer wezen: de kennis van een
heele toko kleine, voornamelijk Europeesche
rijken, maar hoofdzakelijk van enkele kolossale
staten en van eenige kleinen, die de
vastelanden en archipels van onze planeet zullen
bedekken en zich formeeren, naar ik geloof
uit een te verwachten verbond van China, Korea
en Japan, uit een federatie der Slavische vol
ken en o. m. ook uit de splitsing van het
Angelsaksische ras in twee nieuwen, een in
de U. S. en Canada, een Greater America, en
in de Vereenigde Staten van Australië. Want
vroeg of laat maken als alle koloniën ook deze
zich van het Britsche Imperium los en reeds
gaan er stemmen op onder de Yankees en de
Canacs, over die bevrijding en vereeniging,
zoodat daar hun verbinding tot n groote groep
weldra een nationale wensch zal worden en
dan een feit.
Wel zag men reeds in het begia van de
XtXe Eeuw, dat de litteratuur een
cosmopolitisch karakter aannam inplaats van het
eenzijdiger graeco-laty'nsche van de Renais
sance, maar nu wordt dit nog veel sterker.
Reeds spelen Japansche acteurs te Londen
stukken uit hun land en omgekeerd
worden drama's van Sardou en Dumas opge
voerd te Tokio en het aantal werken, waarin
door Europeanen China en Japan worden be
handeld in artistieke vorm, breidt zich steeds
uit. Ik noem in de eerste plaats: La Soeur du
Soleil van Judith Gautier, een roman uit de
XVIIe Eeuw over Japan, die me bepaald deed
gelooven, dat zij zelf daar was geweest,
en die ik ver stel boven de meer bekende arbeid
van Pierre Loti: Madame Chrysanthème, een boek
dat ik - minus de platen. - wel wat eentoonig vind.
Een schets van Tokio in haar
Khou-natonou doet me onderstellen, dat ze na de
voltooing van La Soeur du Soleil eerst dat
land bezocht heeft. Ze is de dochter van den
grooten Theophile Gautier. Van haar is ook nog
een Japansch drama: La Marchande des Sourires.
Loti schreef ook verdienstelijke schets en over het
Chrysanthen-rijk : Japoneries d'Automne, waar
uit duidelyk bly'kt, hoe moeilijk een
Franschman een ander volk leert begrijpen. Toen ik
een paar maanden een studie had gemaakt van
Japan, verloor het voor mij geheel zijn bizar
karakter, en Loti, die het bezocht, vertelt
alty'd maar weer, dat het is: exotique,
trange, en nogmaals trange, exotique. Als
het vreemde eens van de Japansche kunst af
is, dan staat men verbaasd over het realisme
van de brons bewerkers en schilders van dit
volk. De moeite waard om te lezen is ook
Arc-en-Ciel van Jean Dargène, over den strijd
tusschen Oud- en Nieuw-Nippon. Wie ken
nis wil maken met zy'n nationale dichtkunst,
althans vertaald, kieze The classical poetry
of Japan van Baail Hall Chamberlain uit
Trübners Oriental Series (London, Ludgate Hill}
of de Anthologie japonaise van Léon de Rosny
(Paris, Maisonneuve et Cie.) Het boek van
Edmond de Goncourt: Outamaro, Ie peintre des
maisons vertes, moet men niet doorgaan, eer
men na het zien van Japansche schilderyen
en wat lectuur al eenig begrip heelt van
dat land. Heel merkwaardig is zeker, dat die
Outamaro de stichter was van de zg.:
Oukiyo-yé(ouki: wat boven drijft, yo: wereld,
tegenwoordige ty'd, yé: schilderkunst) dus van
de School van het Leven, van de gewone
menschenwereld, en wel in de XVIIIe Eeuw!
Outamaro leetde van 1754 tot 1806. Er ont
stond ook daar toen reeds een democratische
strooming in de schilderkunst, welke niet anders
kon wezen dan de reflex van zulk een denk
wijze bij het geheele volk. Terwy'l van af de
Ve Eeuw eerst opkomt: de Boeddhistische School,
welke den mensch voorstelt in boeddhistische
zielstoestanden en daaruit later ontwikkelen de
School van Tosa,Aie het leven van den japanschen
adel weergeeft en de School van Kano, ook
van aristocratisch karakter, maakt al op het
eind van de XVIIe Eeuw Moronobou zich van
de conventies dier laatste richting los en wordt
de voorlooper van Outamaro. Een middel om
al wat Japansch is niet meer zoo raar te vin
den, bestaat, zonder bepaald de taal van the
Japs" aan te leeren, in het kennen van de
beteekenis hunner namen b.v. van politici,
helden of kunstenaars. Zoo ziet men telk-sns
o. a. de woorden: gawa: rivier, shima: eiland,
hara: moeras, hayashi: woud, yama: berg, daar
in terug. Weet men die eenmaal, dan verliezen
ook deze hun bizarre klank.
Niet om zy'n buitengewoonheid, maar alleen
1) De Japansche oorlogsvlag is als boven
beschreven, de gewone, nationale: wit met een
roode Zon zonder stralen.
voor de curiositeit, en in afwachting van ook
lier eens een Japuische theatertroep een stok
te zien opvoeren, wil ik nu het drama Fumio
aesprekea van Takeshi Kitasato. Een ding
hebbes die aziatische collega's van Sardou
en Björnson op de Europeanen voor: de
costumes en het decoratief van hunne comedie'a en
treurspelen zijn per se mooi. Een eigenaardig
heid, die wellicht mér bij Japansche auteur?
zich voordoet, is de symbolieke voorstelling van
den inhoud van iedere acte in een schilderij,
dat in het fond of aan de coulissen hangt.
De held Fumio, een dichter en vrijdenker,
studeert op de christelijke hoogeschool in
Kioto, maar hy' wil geen christen worden.
Ongelukkig hangt hij financieel geheel af van
den orthodox-protestanten Oyabou, zy'n oud
oom, een Japansche Tartuffe.
Dat Fumio aan dichtkunst doet, wordt men
o. a. gewaar uit een soort phrases, die ia onze
europeesche ooren in een stuk met gewone
conversatietaai geheel valsch klinken:
lm Frühling ist es herrlich im
Higashi-Gebirge, ganz besonders auf den Arashi-Yama. Die
Nachtigallen singen ihre Frühlingslieder in den
weissen Kirschblüthen-Wolken, aus denen das
tiefe Grün der Kiefern hie und da hervortritt".
Zoo praat niemand.
Die rothsn Ahornblatter im Herbste, die
Leuchtkafer in den wonnigen Sommernachten,
die schneeigen Gipfel der Hige und Hiraberge
im Winter, jede der vier Jahreszeiten bietet dem
trunkenen Auge neue Schönheiten der Natur".
De laatste zin is een klassiek type van finaal
versleten mooi schrijverij.
Fumio vindt gelegenheid zjjn overtuiging te
doen kennen in een gesprek met Yasoki, een
zoon van den huichelachtigen Oyabou, iemand
van gelijksoortig karakter. Fumio kwam op die
academie terecht, daar hy Oyabou in den weg
stond. Die laatste had het oog op een meisje,
waar ook Fumio werk van maakte en nu stuurt
de oud-oom hem naar Kioto om te studeeren.
Daar neemt hij zijn intrek by mevrouw Shima
en zoo ook al vroeger het hart van Fumio ge
broken was, heeft hij alle kans het door de
dochter van zyn hospita, Tomika, weer te laten
repareeren. Bijzonder aandoenlijk in een dialoog
tusschen Fumio en Tomika galmt deze zin: My'n
liefde tot u is onvergankelijk!" Dat hoort thuis
in Rinaldo Rinaldini of Lazaro, de Veehoeder.
Ook Yasoki legt zich te Kioto toe op de the
ologie, hij wordt hulp-predikant, maar leeft los
bandig, kan zijn studies dan niet verder voort
zetten en verwisselt dat baantje met het koop
manschap, op zijn amerikaansch. Intusschen zal
Oyabou voor Fumio een vrouw zoeken. Wanneer
hij deze niet huwt, zal hy hem uit de familie
stooten. Daar Fumio al plan heeft Tomika te
trouwen en met haar er over heeft onderhan
deld zonder voorkennis van zijn vader en Oya
bou, heeft deze laatste hierin een aanleiding
om met den j ongen man twist te zoeken. Oyabou
telegrafeert, dat Fumio's moeder zeer ziek ligt.
Dat is een leugen en ternauwernood heeft hij
het ouderlijk huis betreden, of hy krijgt van
zyn oud-oom bij wijze van vaderlijke verma
ning een klap, terwijl de vrome femelaar
hem dan nog dwingen wil hierbij een
vriendelijk gezicht te zetten. Dit dierbaar
familie-lid heeft Fumio's vader aan geld ge
holpen ea eischt nu voor zy'n belangelooze
offervaardigheid, dat Fumio, geboren voor artist,
dien in zy'n zaak zal opvolgen. Een enkele
uiting van dezen dichter, doet vermoeden, dat
de auteur van dit werk, Kitasato, nog al rood
is van kleur of volbloed sociaal- democraat. Ook
Japan heeft zy'n socialistische party met het
orgaan : De Toekomst van den Arbeider. Op een
gegeven oogenblik roept hy uit: Vater ist das
ein menschenwürdiges Dasein als Skiave des
Geldes zu leben?"
Nu heeft ook Fumio's moeder grieven tegen
Oyabou. Ze heeft voor haar man verzwegen,
dat hy haar tot echtbreuk wilde verleiden. Ze
drukt haar zoon een zwaard in de hand, een
erfstuk, want zij stamt af van de oude
samoeraï, de vazallen, die rondom de burchten
van de daimio's, hun heeren, in z.g. yashki's
woonden. Mourata, de vriend van Fumio, die
zorgen wil, dat ondanks de wil van Oabyou
zijn huwely'k met Tomika toch tot stand
komt, raadt haar aan haar verloofde quasi-koel
te behandelen om hem juist daardoor aan zich
te binden. Maar Fumio doorziet dat goed be
doelde spelletje niet en begint zelfs te geloo
ven, dat Mourata het oog heeft op Tomika.
Hy is nu diep ongelukkig, te eenzijdig
dichterlijk om koopman er bij te wezen,
onredelyk jaloersch op Mourata, in angst door
Tomika verlaten te worden, te zwak om tegen
Oyabou te opposeeren en vol wrok tegen hem
wegens dien geheimen aanslag op de eer van
zijn moeder. Fumio komt er dan ook toe
Oyabou een houw te geven met het zwaard der
samourai, waar hy' voorgoed genoeg aan heeft;
deze heeft toevallig V een revolver bij
zich, waarmee hy reeds stervend Fumio dood
schiet, een vry' gemaakt melo-dramatisch slot.
Toch is deze dichter-figuur geen held van
den nieuweren tijd ; 't is een verouderd
eindeeuwsch type van dat ongelukkig soort
buiten de maatschappy levende, jammerlijk
onpractische, anarchisten-phrases verkoopende
litteratoren, die of te gronde gingen of' door
de dwingelandy van de plutocratie zich
vervormden tot een ras van artisten, dat mét
duiten aan de geld-tyrannie een einde zal
maken en vóór alles zich toermt om economisch
weerbaar te zijn, dat niet de
voos-idealistische minachting heeft voor zoo'n nuchter
materieel ding als de financiën, even ziekely'k
als b.v. totale verwaarloozing van de lichame
lijke behoeften, maar een geslacht, dat n door
zijn practische aanleg n zijn kunst menig
Beurs-cynicus in zeer dichterlijke stemming
zal weten te brengen. Wel zal het de heeren
bekomen ! Ook in Japan.
Neen, een held der nu opkomende gene
ratie van poëten doet op zijn manier
behoorlyk zaken" met financiers als Oyabou of hoe
ze meer mogen heeten en zeker niet alleen
door gloeiend roode verzen te schryven of ze
in sociale romans de huid vol te schelden, maar
door zich financieel vrij te maken en dan
bovenal te werken voor de ekonomische eman
cipatie van anderen.
Nu ik toch over Japansche litteratuur spreek,
wil ik er nog op wijzen, dat als de eerste
modern-chineesche auteur kan beschouwd wor
den: generaal Tcheng-Ki-Tong, vroeger militair
attachévan de chineesche en dus hemelsche!
ambassade te Parijs. Deze hemeling kon even
wel het helsche klimaat van de boulevards niet
verdragen, het werd hem te tropisch, zoodat
de taëls in zy'n portemonnaie weg smolten, en
de arme strateeg viel in ongenade Over zijn
land schreef hij om het te verdedigen tegen
de onzin, die ervan verteld wordt: Les Chinois
peints par eux-mémes; het komt me op zijn
beurt alweer voor als een zeer geflatteerd beeld
van het Rijk der Pioenrozen. Niets
buitengewoons, maar interessant, omdat het nu een
maal geschreven werd door den man, die de
modern-chineesche kunst vertegenwoordigde
altüd in de Fransche taal is zyn: Roman de
l'Homme jaune. Hy publiceerde ook: La Fleuve
des Perles, maar dat ken ik niet. Om het essentieel,
beter nog: het heilig Chineesche te leeren begrij
pen zonder kennis van de chineesche taal en de
litteratuur, acht ik de werken van HenriBorel
beter dan van deze geboren Chinees, voor
zoover ik hem beoordeelen kan. Of men zou
in het wezen van dat vo'k moeten doordringen
door de enkele fraaie proeven van poëzie, welke
Tcheng-Ki-Tong citeert van andere chineesche
auteurs. Maar daar waren er by, die mij
toch meevielen: Rectteiltement en La Gwttare
o. m. nabootsing van muziek in taalklanken,
een van de moeilijkste dingen, die een woord
artiest maken kan. Met succes werd dat be
reikt door Borel in zy'n: Kroningsfeest op Ja»a,
tevens een beschrijving van 't gamelan-spel en
door Gorter in zijn Mei.
Tchetg-Ki-Tong opent nog maar in zyn eentje
de stoet van nieuwe, chineesche dichters, die
onafzienbaar dreigt te worden, 't Is verschrik
kelijk, om medely'den te krijgen met de arme
recensenten, als je lesst in de Aarde en
haar Volken, dat in China, een land met ruim
400,000,000 inwoners, zoowat iedereen litterator
is. Menigeen heeft daar zyn eigen drukpers
in huis en de straten hangen vol aankondigingen
en wijsgeerige spreuken. Als een dichter daar
een vers in valt, plakt hy' het zoo maar direkt
op rood of blauw papier met groote letters voor
zyn deur. Gelukkig : dat gebeurt hier tenminste
nog niet. Niet alleen op de voorgevels van de
gerechtshoven, van de pagoden, op de kamer
muren, maar ook op vazen, waaiers prijken ge
dichten ; je eetlust wordt er geregeld bedorven
door slechte litteratuur, want ze schilderen poëzie
tot op de borden en de theekopjes.
Waar moet dat heen, als ze daar met stoom
gaan drukken?
En dan met dit warme weer, wanneer je
wee bent van alle boeken en eens goed al die
beschavings- walmen wilt laten uitwaaien in de
bosschen of aan zee, te moeten bedenken, dat er
400.000/00 nieuwe letterkundigen bij zullen
komen, wanneer China zich moderniseert.
Nou mankeert er nog maar aan, dat daar de
bavolking verdubbelt!
Ik weet er wat op! Ik proclameer de goeie,
ouwe, weer aan-mekaar-gelymde
porceleinwinkel-orde, ik ga de vuurdraken mee helpen
tegenhouden uit wanhoop. Cha, cha yang-koe
tse ! (Doodt, doodt de vreemde duivels!) Ik loop
over naar de Boxers en als de Jantjes van
onze marine me later in handen krijgen ....
dan maar gefusilleerd!
J. K. RENSBUBG.
De Arbeid".
Als mederedacteur van het maandschrift De
Arbeid (uitgever C. A. J. van Dishoeck), zal
met den derden jaargang optreden de Vlaamsche
dichter Victor de Meyere, terwyl van de zyde
van Zuid-Nederland ook hunne medewerking
zullen verleenen: Fernand Toussaint, Sty'n,
Streuvels, Herman Teerlinck, Karel van de
Woestyne, Lod. Baeckelmans, Jan Eelen, Frans
Buyens en Jef. Thy's.
Het blad zal verder meer het karakter
dragen van een geïllustreerd tijdschrift, waarin
tekstversieringen en platen zullen worden ge
leverd door: Charles Martin, Karel Collens,
Emiel van Averbeke, Willem Diehl, E. van
Meeghem, R. Baeselen, George Minne, Juul
de Praetere, Maurits Ny'kerk e. a.
40 cents per regel.
MMiniiiiiiiiiiitiiiniiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiini'inn'iiiiiiliiiiMiiiiMiiiiiiiiiMii
n 9.00
en hooger 12 Meter l Franco en
vrövan invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand ; e?enzoo van zwarte, witte
en gekleurde Henneberg-ZiJde" van
45 et. tot fl 11. IO per Meter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. &. k. Hofl.), Zürich.
De Studieboeken
voor de Gymnasia, Hoogere Burgerscholen
Jongens en Meisjes, en Handelsschool zijn te
bekomen, gekaft en van tiquet voorzien, bij
J. H. DE WIT,
BOEKHANDELAAR.
Utrechtschestraat 54.
Piano-, Orgel- en
MEYROOS «k K ALS HO VEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
NAAR
Nieuwendam.
Schellingwoude
Oranje Sluizen.
Eiland Marken.
Zorgvliet.
't Kalfje.
Ouderkerk.
Uithoorn,
PLEIZIERTOCHTJES,
Voor het maken hiervan is een prachtig
ingericht STOOMJACHT dagelijks (be
halve Zondags) te h u n r. Te bevragen
Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z.
Voorburgwal, Amsterdam.
Interc. Telefoon 684.