Historisch Archief 1877-1940
$nr
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1208
nanw verband met den stand van de geldmarkt.
Het cosmopolitisch karakter van het kapitaal
kwam wederom in de laatste dagen duidelijk
nit. De hooge wisselkoers New- York/Londen
profeteerde terecht het transport van millioenen
goud naar de Theems. Daar was voor het ka
pitaal meer rente te kweeken dan in het land
dat thans de Monroeleer, eertijds zoo, in hooge
eere, verloochent. Vandaar de vele inschrij
vingen door de rijke Amerikanen in de laatste
oorlogsleening der Engelschen die, ondanks
hun onmeteiyken rijkdom, nu de hulp der
Yankees moesten inroepen. Dat hebben hun
dan toch de Boeren «gelapt". De laatste
weekstaat van de New-Yorksche banken, gaf hier
van het bewijs. De disconto's en beleeningen
waren met 4% millioen dollars vermeerderd.
Daar evenwel de surplus reserve slechts een
millioen dollars lager was dan de vorige week,
maa.te de bedoelde weekstaat een goeden
indruk.
Neem ik nu de gisteren opgemaakte
weekbalans der Bank of England voor my, dan vind
ik dienovereenkomstig de totale reserve en de
voorraad munt en munt-materiaal wat toege
nomen, terwijl het creditsaldo der rekening
courant met publieke lichamen, ruim twee en
een half millioen verminderde.
De algemeene credietkracht van het mach'
tige engelsche geld-instituut nam wel wat toe,
doch bleef evenwel nog ver van den normalen
stand verwijderd. Het bekende
verhoudingecqfer toch klom slechts van 36% tot 36 X.
In de Y- en Amstelstad kwam het geld, blijkens
het dalen van de prolongatierente, in ruimer
mate beschikbaar. Het bedrag van de surplus
metaaldekking b\j de Ned. Bank vermeerderde
8 ton, terwyl de goudvoorraad zoo goed als
onveranderd bleef.
De ietwat ruimere geldmarkt oefende echter
nog geen invloed op den koers der Ie klasse
staatsfondsen uit.
Maar de politieke toestand mag als factor
voor de waardebepaling niet vergeten worden.
Deze is nog even verward, duister en raadsel
achtig als de vorige week. Op een der toen
gestelde vragen wordt nu reeds een antwoord
voorbereid door het bericht van geschillen
tusschen den engelschen consul en die van
andere Staten, omtrent de landing in het hooge
Oosten van Britsche troepen. Kan hierin niet
het allereerste begin gelegen zijn van het ver
breken van het «eendrachtig" optreden der
mogendheden ? Voorloopig evenwel konden de
Chineesche papieren wat avanceeren en speciaal
de 4X pet. goudleening van 1898; deze ging
van 71^ tot 73% pet. vooruit in verband met
geruchten omtrent russische bedoelingen die
den houders ten goede zouden komen.
De kolommen voor de noteering der hoogste
en laagste koersen zijn over het algemeen
dank zij de vacantiestilte slechts sporadisch
ingevuld zoodat bespreking daarvan slechts
tot onbeduidende mededeeling zou leiden.
In de tabaksgroep vind ik wat hooger:
Amsterdam?Deli, Amsterdam?Sumatra,
Padang B aandeeler en Senembah; lager tref ik
aan Deli mij., Deli plantage en franco-Deli.
Men spreekt van een reorganisatie der laatst
genoemde mij. ter verkrijging van nieuw be
drijfskapitaal waardoor de cultuur wederom
financieel rijpe vruchten zou kunnen afwerpen.
In verband met mijne besprekingen omtrent
de noodzakelijkheid van samenwerking der
tabaks mij. op Sumatra vestig ik de aandacht
op het tabaksmarktverslag van de bekende
heeien P. Meerkamp van Embden & Zn.
Daarin komt o. mj voor:.... «waar het echter
een levenskwestie is voor onzen geheelen han
del om een beteren toestand te verkrijgen,
terwijl letterlijk niemand profiteert van abnor
maal lage prijzen en dit integendeel met
groote vernietiging van kapitaal gepaard gaat
achten wij het plicht te trachten deze gevolgen
te voorkomen." Juist gesproken.
Daarom herhaal ik wat ik reeds meermalen
deed, zij het in een beetje andere woorden:
vervangt de anarchie in productie en verkoop
door doelmatige ordening leiding, bestuur.
Neemt een voorbeeld aan de verschillende
vormen van samenwerking der practische man
nen in de nieuwe wereld en in der Britten
land, waarop ik de vorige malen wees. Ik
zal het nog meermalen doen. De pijlenbundel
blijft voor mij een aantrekkelijk symbool, niet
alleen voor internationale politiek, maar in 't
bijzonder voor economischer! arbeid.
Met genoegen breng ik den houders van
Aandeel en Stoom vaart Mij Nederland het be
richt van de koersverbetering van 145 K tot
147 zoowel als aan de bezitters van Aand.
Ned. Am. Stoomvaart Mij de mededeeling der
rijzing van 100 ^ tot 103 pet. Ook in den
petroleumhoek is betrekkelijk zeer weinig ver
andering. Vermeldenswaard is de stijging in
den prijs der Aand. Ja va-Petroleum Mg' van
47% tot 51. Voor 14 dagen was de noteering
43. Voorts ging de noteering Moeara-Enim
en die der Russian-Petrl. niet onbeduidend
vooruit. De vermeerdering in de productie
over de eerste zeven maanden van het loopende
dienstjaar kwam den koers der Dordtsche nog
niet ten goede.
De groep der Spoorwegleeningen doet onder
de bestaande politieke omstandigheden dadelijk
de aandacht vestigen op de Z. A. S. M. wier
gunstig verleden zooveel te hopen gaf. De
noteering der Aandeelen en Oblig. is slechts
fractioneel verminderd. Ik geloof ook, dat
afwachten beter dan verkoop te achten is.
Mocht de Brit overwinnen dan nog zou, naar
het volkenrecht, niet te verwachten zy'n dat
ook voor de Z. A. S. M. zou gelden: wee den
overwonnene.
En wat kan van de Amerikaansche Spoor
wegen gezegd worden ? Eigenaren van Atch.
Topeka aand. en van Adjustments-bonds, van
pref. aand. Denver Rio, van aand. Illinois
Central, van aand. Louisville, van eerste en
tweede pref. aand. St. Louis en San-Francisco,
van aand. Norfolk en Western, van Union
Pacific aand. en van Certif. van aand.
CanadianPacific, gingen in rijkdom meer of minder
vooruit.
De gunstige cijfers voor de Atchison, Nor
folk en Denver hoop ik den volgenden keer
ietwat uitvoerig mede te deelen.
Ten slotte een bericht uit het rijk der gril
lige Fortuna.
Behalve met de hare heeft de houder van
loten van de hoofdstad van Spanje te tobben
met de nukken van het gemeentebestuur van
Madrid. Het zou den houder van een lot,
door Fortuna begunstigd, den door haar
toegekenden prijs onthouden indien de laatst
vervallen coupon aan het stuk ontbreekt. Ik
hoor den lezer al mopperen: dat is geen gril
ligheid, neen dat is chicanerie, schending van
gedane belofte!
D. STIOTES,
A'd a m, 16 Aug. 1900. Kantoor: Singel 221.
Bijjdragen en mededeelingen
vanhetHisto' risch Genootschap, gevestigd te Utrecht.
21e deel. Amsterdam, Johannes Muller.
1900.
Toen na een afwezigheid van 29 maanden
de in 1595 door de Compagnie van
verre naar Oost-Indiëgezonden schepen
waren teruggekeerd, moest men bekennen, dat
.den reyse de heele compaignie niet seer
profytich en is gheweest, eensdeels om de
langduerige ende veelderley oosten, eensdeels om
ettelicke ontfanghen schaden", gelijk
Pontanus ons aan het slot van het 24e hoofdstuk
zijner historische beschrijving van Amsterdam
(A». 1614) mededeelt. Doch die mindere
voordeelen en geleden scbaden werkten niet ver
lammend op de energie onzer voorvaderen,
integendeel, meldt ons die zelfde schrijver, soo
heeft zij nochtans vele menschen herte ende
moet ghegheven, dat zij niet alleen na het
groote Java, maar ooc tot andere custen als
doen noch onbekent vloten uutgesonden heb
ben : so dat het naest volgende jaer boven de
80 groote schepen, van alle dinghen wel
voorsien, uut de havenen van Hollant ende Zeelant
na Oost ende West-Indien, ende andere seer
verre gheleghen Eylanden van de nieuwe werelt
uutghesonden zijn geweest."
Ook de Compagnie v *?« verre was
door de minder gunstige resultaftsp dier eerste
onderneming niet ontmoedigd geworden. Z\j
zag in, dat een betere leiding ook betere ge
volgen zou hebben en aanstonds besloot zij tot
de uitrusting eener nieuwe expeditie. Dit deed
zij in cimbinatie met de eenigen t\jd te voren
door Amsterdamsche kooplieden opgerichte
Nieuwe compagnie, die zich vóór het
uitzeilen der schepen met de Compagnie
van verre verbonden had en welke combi
natie sinds onder den naam van Oude com
pagnie zou ageeren.
De vloot bestond uit acht schepen, namelijk
de Mauritius", de Amsterdam", de
Hollandsche Leeuw", de Zeeland", de Gelderland",
de Utrecht", de Vriesland" en de Overysel",
welk laatste schip, een jacht, volgens Pontanus
minder dan de andere ende veerdiger in het
varen, werdt ook met eenen anderen naem
de Duyve" genoemt." Tot admiraal kozen de
uitreeders Jacob van Neck, wien zij als
viceadmiraal Wijbrand van Warwyck ter zijde
stelden.
Den len Mei 1598 stak de vloot, die tusschen
Huisduinen en het eiland Texel zeilree lag,
met een coelende wint uyten Oosten'' in zee.
Van die tweede schipvaerd" stelde Jacob
van Neck een reisverhaal op en wij hebben het
aan dr. H. T. Colenbrander te danken, dat dat
zeer belangrijke verhaal thans in ruimer kring
bekend werd. Onder den titel Reisverhaal
van Jacob van Neck (1598?1599)" liet hij het
afdrukken in het 21e deel der Bijdragen en
mededeelingen van het Historisch Genootschap.
Het werd genoegzaam van dag tot dag opge
steld en wij leeren er veel uit kennen omtrent
den toenmaligen toestand zoo van landen als
van volken, alsmede maakt het ons bekend met
de moeiten en zorgen aan een reis per zeil
schip naar Indiëverbonden. Vele oud-gasten
herinneren zich die nog levendig, maar de
jongere geslachten, gewoon geraakt aan de
snelle stoomschepeu, die tegenwind en
tegenstroom trotseerend recht op hun doel afstevenen;
verwend door alle gemakken, die zulke ook
grootendeels voor personenvervoer ingerichte
vaartuigen aanbieden, kunnen het zich moeielyk
voorstellen hoe men zich weleer behelpen moest.
En in de dagen van Van Neck waren de koop
vaardijschepen nog een graad of wat minder
logabel ingericht, dan in onze eeuw.
Doch beschouwen wij thans eens het reis
verhaal.
lo Mei met gunstigen wind uitgezeild be
reikte de vloot in 15 dagen het Suycker- en
wynrycke" eiland Madera en passeerde den
19en den kreeftskeerkring. Vier dagen later
kwam het eiland Buona Vista in zicht, een
van de eylanden van Capo verde, vanwaer (zij)
waergenomen hadden (hun) cours te stellen na
de linie equinoctiael, dan alsoe het op dien
dach hard was coelende, heeft men by provisie
die cours genomen zuyden ten oosten, in voor
nemen om met het eerste bequaeme weder die
schippers ende stuyrluyden aan boort (van
het admiraalschip de Mauritius") te doen
comen om voersichtely'k dit stuk an te vangen
alsoe hier principalyck an bestont vant selfde
jaer in Indien te comen ofte niet." De wind
minderde weldra en den 25en werd de
scheepsraad belegd waarvan het resultaat was, dat
naer langhe disputatie" eindelijk werd be
sloten, dat men tot op de 6 gradus Zuyd
Zuyd-Oost an soude seilen, wel verstaende ons
seint was 12 gradus bij Noorden denEquinoctial".
De gunstige wind bleef aanhouden tot op den
5en graad. Aldaer kregen wij Calmas, met
veel turbades, een uyr, anderthalf ofte twee
geduyrende, aomwylen met sulcken furie van
wint ende regen, dattef scheen datter al af ge
vlogen sou hebben watter op stond." Gedurende
zes dagen hadden de schepen dat ongestadige
ruwe weer te trotseeren toen eindelijk een
stevige koelte uit het Z. O. begon te waaien
Dit verheugde niet alleen de schepelingen maar
het viel hun ook mede, want wy en dachten
in minder als in drie weken of ten minsten
viertien dagen dese oragieuse plaetse niet te
passeeren."
De reis werd van toen af gedurende eenigen
tijd rustig voortgezet en op den 25en Juni
teekende van Neck aan: als wy nu verkregen
hadden de hoochte van 19 gradus bevonden wy
de Abrollos gepasseerd te zijn, dwelck ons
gheen cleene blijdschap was, alsoe wy doen
het priucipaele beietzel (met de hulpe van
Godt) van in Indien te koemen verby
waeren." Doch op den 29en Juli barstte een
hevige storm los, die met het invallen van den
nacht nog verslimmerde, maar tegen den ochtend
bedaarde. Toen bemerkte men, dat de vloot
uit elkander geslagen was en vier schepen
vermist werden. Deze waren: de Hollandache
Leeuw", de Gelderland", de Vriesland" en
de Zeeland". Gelukkigerwijze kwamen echter
des anderen daags drie der vermiste schepen
zich weder bij de vloot voegen, doch de Zee
land" bleef zoek, ondanks de pogingen door
den admiraal aangewend het schip terug te
vinden. Wy deden zoo schreef hij ons
schepen int breede d'een % myl van d'ander
verspreden; omdat (of't hy by avonturen int
vaerwaeter waer) ons soe zeylende beeter int
gesicht sou mogen krygen." Dit hielden zy'
gedurende eenige dagen vol, maar zonder het
gewenschte gevolg, zoodat men wel moest
vreezen, dat de Zeeland" verongelukt was.
Intusschen had men dien zelf den 30en Juli
de Kaap de Goede Hoop in zicht gekregen en
toen deze was gepasseerd, begonnen voortdurend
veranderende winden te waaien, die een slechten
invloed op den voortgang van de tocht uitoefenden,
omdat men telkens over een andere boeg moest
gaan. Dat manoeuvreeren was oorzaak, dat de
vloot geheel verspreid raakte en eerst weder
op de reede van Bantam zich verzamelde.
Slechts het admiraalschip en de Hollandsche
Leeuw" vervolgden samen de reis.
Intusschen begon er gebrek te komen aan
een der meest noodige levensbehoeften, namelijk
drinkwater en het was daarom, dat men het
verzoek aan de admiraal richtte naar de baai
van Antonguil te zeilen. Van Neck, schoon
hij moest toestemmen, dat .dit verzoek zeer
billijk was, aangezien hij zelf ook gevonden
had, dat het water heel stinckende was"
waardoor op soo verden wech sieckte mochte
gecauseert [worden], daerna sterfte en meerder
ongeluck," was echter niet zeer genegen er aan
te voldoen, uit vrees dat daerentusschen ons
de monsones ontwaeyen souden, ende alsoe deur
veel calmas en miserie met verlies van veeltyds
spade voor Bantam mochten comen, als andere
die voor ons uytgezeylt zynde, haer schepen
ryckelyck gelaeden souden hebben." Tenolotte
gaf hij echter toe, doch alvorens naar die baai
te stevenen, deed hij het eiland Santa Maria
aan, in de hoop aldaar versche vruchten, als
lemoenen, citroenen en oranjeappelen, te zullen
kunnen krijgen. Hij trof het echter slecht,
want het was bloeitijd.
In de hoop, dit de vermiste schepen mede
aldaar zouden komen, bleef hy gedurende drie
dagen op de rede van dat eiland geankerd.
Niet onaardig is de beschrijving, die hij van
dat eiland geeft, alsmede van de ontmoeting
met den koning. Santa Maria, gheleghen op
het naeste een myl vant groote eylant
Madagascar". noemt hij de bekwaamste plaats voor
de Nederlandsche zeevaarders (als men die
navigatie op Java soude willen continueeren)",
die men ergens zou kunnen vinden, alsoe men
ghenoechsaem deur de zuydooste winden en
haere stroemen perforce daerheen gheleyt wordt"
en wat de bewoners betreft, zoo merkte hy
alras op, dat sie weten t' onderscheiden, dat
goud beeter als zilver, zilver beeter als cooper
ende cooper als tin is."
Toen de admiraal na dat lange wachten de
hoop op de terugkomst der andere schepen
meende te moeten opgeven, lichtte hy den
Hen September de ankers en zeilde naar de
baai van Antonguil, die hij den volgenden dag
binnenliep.
Versch water vond men er in overvloed, maar
verder ook niets, zelfs geen rijst, doordien het
volk door een naburigen stam, waarmede zy
in vijandschap waren geraakt, geheel
uitgeplunderd en tot hongersnood gebracht was.
Men hield er zich dan ook niet langer op
dan noodig was om de watervaten te vullen,
hetgeen na drie dagen geschied was, en ging
toen weer onder zeil, doch het koste heel wat
moeite het ruime sop te winnen. De winden,
die gewoonlijk van de landzijde kwamen, bleven
hardnekkig uit zee waaien, zoodat men vier
dagen noodig had om de uitgang der baai te
bereiken.
Het scheepsvolk was tot nog toe gezond ge
bleven, maar in October brak het gevreesde
scheurbuik uit, doch niet in zulk een graad,
dat er eeu der opvarenden aan stierf. Wel
echter had men twee man te betreuren, die
aan het rood melesoen" (roodenloop) overleden.
Eindelijk kwam den 19en November Sumatra
in zicht en zeven dagen later liet men het
anker voor Bantam vallen.
Thans deed zich bij Van Neck de angstige
vraag op hoe zij door de Bantammers zouden
worden ontvangen aangezien de onzen bij de
voorgaande expeditie van daar in vijandschap
waren gescheden.
De ontvangst viel echter nogal mede, en dit
was te danken aan de harde bejegening, die
de Bantammers van de Portugeezen te verduren
hadden gehad en waarvan een bloedigen strijd
waarbij de Javanen overwinnaars waren geble
ven, het gevolg was geweest, welk voorval vrij
uitvoerig door Van Neck werd te boek gesteld.
Niet minder uitvoerig is hij by de beschryving
der moeielijkheden die hij ondervond om met
den gouverneur der plaats een handelsaccoord
te treffen. Wel wilde die persoon hem toestaan
met de bevolking handel te drijven, maar dan
moest hij vooreerst alle tollen en andere lasten
betalen en die werden door dien landvoogd
bijzonder hoog geraamd. Ten slotte echter
kwam men tot een vergelijk, doch dit kostte
den Hollanders niet minder dan 3200 Realen
van achten, baar geld, zoo aan tolgelden voor
den koning als aan geschenken voor den gou
verneur en andere hoofdambtenaren. Voor die
som kochten zij zich het recht om peper en
kruidnagelen te koopen en wel tegen den vol
gens landsgebrnik door den gouverneur
vastgestelden pry's. Deze was 3 realen voor den
zak peper, wegende 50 katti en 65 Realen voor
een baal nagelen van 450 katti (l katti
= 0.6176 K.G.).
De dag zelf waarop het accoord tot stand
kwam, werden 300 zakken peper gekocht en
den daarop volgenden, zynde de Ie December
besteedde men 4000 realen aan peper en nage
len. De overvloed dezer producten was zeer
groot en de Bantammers graag in 't verkoopen,
zooals blijkt uit hetgeen van Neck op den
2en December in zijn reisverhaal schreef: Des
anderdaegs creghen wy deur de ghenade des
Heeren sooveel goets an ons schip, dat ment
qualyck berghen conde, vermids noch niet
opgheruymt en hadden, alsoo ons vermoeden was
dat de peper ons met sulcken overvloei niet
toe soude comen."
Terwijl men aldus bezig was met handelen,
ontving Van Neck van eenige zy'den verschil
lende inlichtingen omtrent onderscheidene
andere streken in den ludischen Archipel waar
men nog overvloediger dan te Bantam de ge
wenschte vruchten kon bekomen.
De handel was gedurende eenige dagen ge
voerd geworden en reeds had het admi; aalschip
voor het grootste gedeelte zijn lading in en
de Hollandsche Leeuw" 40 last, toen de Ban
tammers den lOen December plotseling weigerden
voor den gestelden prijs te leveren. Drie dagen
later eischten zy zelfs 6 inplaats van 3 realen
voor een zak peper en weigerden ten eenenmale
volgens contract te leveren.
De Hollanders begrijpende, dat met toeven
zonder handel schade werd geleden, besloten
te trachten tot een nieuw accoord te komen,
De schrijver van het reisverhaal geeft omtrent
de onderhandelingen daarover gevoerd een
breedvoerig verslag, waarin menige opmerking
omtrent het karakter der inwoners van Bantam
voorkomt, die niet zeer gunstig luidt.
Den I8en December kwam dat nieuwe con
tract tot stand waarbij bepaald werd, dat de
goeverneur en de Sabandaer (havenmeester)
ieder zou leveren 1000 zakken peper tegen
5 realen de zak en daarna nog 3000 tegen
4 realen. Waren deze partijen geleverd, dan
zou elk hunner als een gratificatie 1000 realen
ontvangen. Het was met ons lieden soo verd
ghecomen schrijft Van Neck dat wy haer
quaede wille volghen mosten, alsoo de twederde
paerten vant cargasoen al verhandeld waeren,
en met soo costelycke scheepen op andere
plaetsen te loopen was ongheraeden, want
sulcks niet sou hebben cunnen gheschieden
sonder peryckel; oock waeren wy onseeker hoe
men ons elders ontfanghen sou, daer men
moghelyck opniew veel dia del Rey (koningstol)
sou moeten hebben betaelen; daarenboven
zouden wy hebben moeten hlverneeren, d'welck
ons reys een jaar sou hebben verlangt, tot
groote vermindering van de penninghen die
ons nog resteerden, alsoo (naar mijne opinie)
de lijfcocht op veel plaetsen van Oost-Indien
soo dier is, als in ons land; en dan nog
maentghelden, slytinghe van scheepen,
peryckelen van stroomen, clippen, sanden, die men
daer seer onderworpen is. Deese dinghen wel
gheconsidereert, was myn ghevoelen het beste
te syn ons penninghen t'imployeeren soo als
wy best mochten, en daerna mette Godlycke
hulpe nae ons vaderland te keeren", een
meening die ook door de anderen gedeeld werd.
Nauwelyks was het nieuwe accoord tot stand
gekomen of de levering begon weer zeer over
vloedig te worden, zoo overvloedig zelfs dat
men begon te vreezen niet met het medege
brachte gemunt geld te zullen toekomen. Der
halve vond men het noodig de koopmansgoe
deren te gelde te maken en werd alles verkocht
waarvoor men eenigszins de waarde kon krygen.
De handel werd van toen af vreedzaam voort
gezet, hetgeen vooral zijn oorzaak vond in het
vertrouwen, dat de Javanen in de Hollanders
begonnen te stellen en dat voortsproot uit de
groote hoeveelheid realen, die zy uit hunne
schepen zagen komen. Hierdoor werd hunne
meening, dat van Neck en de zijnen een troep
vrijbuiters waren, opgeheven.
Van die gunstige stemming wilde van Neck
gebruik maken om de stad eens te gaan zien
en zijn opwachting by den gouverneur en den
jongen koning, een kind van drie jaren, welks
vader in den stryd tegen die van Palembang
gesneuveld was, te g%an maken. In brede
trekken schetst hij zijn bevindingen omtrent
de stad, zijn ontvangst bij den gouverneur en
zijn audiëntie by den koning. Bij het afscheid
nemen van den gouverneur vraagt deze hem, of
hy geneigd zou zijn de Bantammers te onder
steunen by hun wraakoefening over den dood
huns konings op de inwoners van Palembang.
Voor die hulp beloofde hij te geven 3000 zakken
peper wanneer de stad zou zy'n veroverd, terwijl
hij zich voorts verbond alle navolgende jaren,
zoolang de Hollanders de vaart op Bantam
onderhielden een even groot aantal zakken te
zullen leveren, zonder daarvoor een penning
te vorderen. Van Neck antwoordde hierop niet
ongenegen te zyn hem in die zaak te onder
steunen, maar hield een slag om den arm, en
wel omdat hij aldus redeneerde; Als men sulcks
beginnen wilde, te weeten oorlogh aen te
nemen, waer beter (nae myn opinie) aen die
van Palimboam te versoecken (die seer
bevreest syn voor die van Bantam) soo sy con
senteeren wilden by haer een fortresse te
moghen maecken, dat men henlieden teghens
die van Bantam sou assisteeren; so dat
gheconsenteert werde, soude onse natie nutter
weesen als de handelinghe op Bantam, vermids
ons die nimmer mér sullen consenteeren een
sterckte te maecken; oock soude de toevoer
soowel tot Palimboam cunnen geschieden als
tot Bantam, mitsdien het daer is als in alle
plaetsen: daer de comenschap dienst betaelt
wort, wert se meest heen ghevoert. Oock
synder twe plaetsen seer na egheleghen, die veel
peper geven, naemelijck Jambe en Andrigiry,
heeft ook een rivier die diep is, soodat men
tot seer dicht onder de stadt can comen. Deese
plaetse is gheleghen an de oostsyde van Suma
tra op de hoeck van de straet van Malacca,
en is bequaem om van daer na de Moluques
te seylen, welcke voyagie van Moluques deur
onsluyden soo deurgaens niet ghedaen sal
moghen werden, sonder een plaetse te hebben
daer men vreedich ververschen mach. In somma,
myn opinie is, soo de navigatie op Oost-Indien
deur ons natie ghecontinueert sal werden, soo
sal vooral noodich weesen een fortresse te
maecken, want soo 't ghebeurde dat deur siècle
ofte sterfte eenighe scheepen qualick
gheconcerteert op haer stroomen quaemen, die souden
sy overvallen en haeren roofghierighen hongher
(die onversaedelyck is) mede versachten; hadden
sy (n. 1. de Bantammers) haer cloeck ghenoech
ghekent om ons te overwinnen, wy hadden
onbespronghen daer soo langhe niet gheleghen,
want wy vernaemen voor seecker, dat se over
sulcks gheraetslaecht hadden, dan die vrees
was in hen lieden, denckende om die noch
achter waeren."
Zoodanige karakterschetsen treft men veel
vuldig in dat reisverhaal aan.
(Slot volgt). A. J. M. BKOUWEK ANCHEE.
NIEUWE UITGAVEN.
Geïllustreerd Weekblad voor Fotografie. No. 32.
Apeldoorn, Laurens Hansma.
De Oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen
Engeland en de verbonden Boeren-Republieken
Transvaal en Oranje-Vrijstaat, in zijn verloop
geschetst door L. PENNING. Afl. 13. Rotterdam,
D. A. Daamen.
Se Reorganisatie onzer Landmacht door W.
M. EXGELBERTS. Amsterdam, L. J. Veen.
Hygiënische Bladen, 3e jaarg. No. 8,15 Aug.
1POO. Amsterdam, F. van Rossen.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard No. 33. Het lot der Kinderen,
door Virginie Lovelin. (Slot.)
Rijksbedelaarsgestichten in België, door mr. M. C. Nijland,
met afbeelding. (Slot.) Hendrick Ter
Brugghen en zijn »vier Evangelisten" te Deventer,
door dr. M. E. Houck. met portret. De
Evangelist Marcus, naar de schilderij van
Hendrick Ter Brugghen, op het raadhuis te
Deventer. Twee Batakstammen, door C. J.
Westenberg, Ambtenaar bij het B. B. in Ned.
O.-Indië, met afbeeldingen. (Slot) Verschei
denheid. Feuilleton.
uiiiniiiiiiiiiiiiMtiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiimiiiuiiiiiiiiiiititai!
niiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiimitHitiiiiiiH
Camera Obscura.
Van dit internationale tijdschrift bevat de
1ste aflevering van den 2den jaargang weer
verschillende lezenswaardige artikelen. In de
Fransche afdeeling is het eerst de tentoonstel
ling aan de orde. En dan constateert L. P. Clerc
dat waar de wetenschappelijke photographie
sedert '89 vele veroveringen heeft gemaakt,
men daarvan in de photographische afdeeling
al een zeer gebrekkig overzicht krygt. Daaren
tegen neemt bij de afdeeling Hooger Onderwijs
de wetenschappelijke photographie een voor
name plaats in en trekken de Stér
oradiographiën vooral de aandacht. Volgens Charles
Grovier is omtrent de door Nederlanders ten
toongestelde photo's niets bizonders optemerken.
Onder de vele andere onderwerpen verdient
vermelding een eerste gedeelte van, over
orthoehromatisehe platen en de methoden om ze zélf
te bereiden, van de hand van Dr. Reicher.
Waar we toch weten dat door het gebruik van
die platen we veel juister de lichtverdeeling
kunnen weergeven dan met de gewone platen,
is het in vele gevallen noodzakelijk van
orthochromatische platen gebruik te maken, terwyl
de gevoeligheid voor kleuren allengs afneemt
wanneer men de plaat bewaart, is het
aantebevelen ze orthochromatisoh te maken wanneer
men ze noodig heeft. De aflevering bevat boven
dien eenige goedgeslaagde photographiën van
Jan de Gry's.
Co.
Niets nieuws onder de zon!
Terwyl de heeren geleerden druk bezig zijn
met 't onderzoek naar den oorsprong der
moeraskoortsen en de oorzaak van malaria
toeschrijven aan de muskieten, mag 't volgend
ry'mpje dat ik voor eenige jaren geleden van
een ouden man op 't platte land leerde, wel
wel in herinnering gebracht worden:
Hebt ge een steek van mug of ander beest,
Wryf dan spoedig daar op wat vliegende geest,
En maken de muggen het al te drok,
Neem dan bovendien nog een kina-slok.
Want de muggen zij komen uit sloot en moerassen
En brengen koorts, waar ge voor op moet passen.
llllllllllllllllllllllIilMMIMIlIIIIMIMIII
e/1
navzonbm.
iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiuiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiDiiiiiiiii
Een keizerlijke preek.
De teekenaar, die den Duitschen Keizer
heeft voorgesteld ten deele in uniform en
verder met toga en bef als bovenkleeding, een
opengeslagen bijbel voor hem en dr. Maarten
Luther achter hem, met de vraag op de lippen :
»Zoudt ge dat nu niet liever aan my en de
my"nen overlaten ?" (vgl. de Amsterdammer,
van Zondag 12 Aug. 1900) heeft een tafereel
ten beste gegeven, waarvan de strekking verder
reikt dan hy vermoedde.
Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij toch
niet geweten dat de tekst waarover de Keizer
voor de bemanning aan boord van de
Hohenzollern gepreekt heeft, een woord is waaraan
Luther als zoodanig nooit zy'n goedkeuring
zou geschonken hebben.
Dit kan bewezen worden.
De Keizer preekte over Exodus XVII vs.
11: »En het geschiedde terwy'l Mozes zijne
hand ophief zoo was Israël de sterkste;
maar terwyl hy zyne hand nederliet zoo was
Amalek de sterkste." Naar aanleiding van dit
woord had de Keizer het, over wat men kort
weg zou kunnen noemen: de combinatie van
bidden en vechten. Z. M. vergeleek de
Chineezen toch by de Amalekieten. Gelijk de
Israëlieten voor eeuwen geleden de Amalekie
ten versloegen, gesterkt door de gebeden van
Mozes en Aiiron, zoo is thans weder God's
bevel gekomen, maar nu tot de Dujtscbers:
«Kiest u mannen, trekt uit en strijdt tegen
Amalek ... Laten wy dus onze biddende han
den niet laten zinken voordat Amalek geslagen
is met de scherpte des zwaards."
De Koning aller Koningen roept: «Vrijwil
ligers vóór ! Wie wil bidden voor het Ry'k ?
O! of het ook hier mocht zy'n: De Koning
riep, en allen, allen kwamen."
Volgens den Duitschen Keizer gaat bidden
en vechten niet alleen zeer goed samen, maar
roept God ook nog heden ten dage ten oor
log ... Volgens den Stichter van het Chris
tendom is iedere oorlog goddeloos en
antichristelijk en is het misbruik maken van
den naam »God", ontheiliging van dien naam,
»oorlog" en »God" in n adem te noemen.
Geen wonder dat de Keizer daarom geen
woord van Christus tot tekst koos, maar een
Oud-Testamentisch woord, dat is dezen maar
voor Christelyk moest doorgaan. Wie bidden
en vechten, oorlog en gebed vereenigen wil
kan dan ook w'd bij Mozes ? niet echter bij
Christus terecht.
Dat begreep Luther in zy'n ty'd ook al zeer
goed en daarom schreef hij het volgende:
«Onze woelgeesten werpen ons tegen: alles
wat zy by' Mozes lezen, dat zegt God. Daar
moet men zich dus aan houden. Ha! roept
nu het volk uit, Itgeft God liet gezegd wie kan
er dan iets tegeo hebben ? Zulke beuzelpraat
hebben onze lieve profeten (bedoeld worden
de profeten van Zwickau) onder het volk ge
houden : God heeft bevolen dat zij Amalek
zouden doodslaan, en aadere gezegden meer".
(Luthers Werken editie van Walch III, S. 13).
«Alsof het genoeg ware te kunnen aantoonen,
dat ets een ivoord van God is, en men niet
met oordeel des onderscheids moest vragen,
wie het zijn aan wie het bevolen is. Want
het was ook Gods Woord dat Noach de ark
bouwen, dat Abraham zy'n zoon offeren en dat
Salomo den tempel bouwen zou, maar daaruit
volgt niet, dat ik dat alles ook doen moet.
Want zulke woorden gelden my niet". (VI:
2601 en 2602).
Men moge dus lid zy'n van de Kerk die
zich naar Luther noemt, men moge beweren:
»ik houd het met Luther maar tot nu" ....
dat is alles goed, maar Luther houdt het zeker
niet met u, hij noemt u een «woelgeest" en
houdt staande dat gy «beuzelpraat" spreekt, zoo
gij om uwe vijanden heden ten dage te ver
pletteren, u beroept op Amalek, en de Ama
lekieten.
Amst., 15 Aug. 1900.
J. A. HELPER SKSBRUGGEK.
Bnitenlandsche briefkaarten,
Mynfieer de Redacteur!
Ondergeteekende wenscht door de opname
van deze opmerking in uw blad het volgende
onder het oog te brengen van personen, die
dit kunnen verhelpen:
Er gaat geen dag voorby of er zy'n menschen,
die behoefte hebben aan buitenlandsche brief
kaarten, welke 5J4 et. kosten, een vervelende,
ongeriefely'ke prys. Vooral omdat men toch
vaak een half j e aan den Staat cadeau doet,
zou dit best op 6 cent kunnen gesteld worden,
wanneer het ten minste onmogelijk bly'kt,
daarvoor slechts ?0,05 te eischen, wat het
gemakkelijkst zou zy'n bij het tellen zoowel
voor het publiek als voor de beambten. Zou
dit niet spoedig zoo veranderd kunnen worden?
Uw dw. dr.,
R.