De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 19 augustus pagina 8

19 augustus 1900 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

$nr DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1208 nanw verband met den stand van de geldmarkt. Het cosmopolitisch karakter van het kapitaal kwam wederom in de laatste dagen duidelijk nit. De hooge wisselkoers New- York/Londen profeteerde terecht het transport van millioenen goud naar de Theems. Daar was voor het ka pitaal meer rente te kweeken dan in het land dat thans de Monroeleer, eertijds zoo, in hooge eere, verloochent. Vandaar de vele inschrij vingen door de rijke Amerikanen in de laatste oorlogsleening der Engelschen die, ondanks hun onmeteiyken rijkdom, nu de hulp der Yankees moesten inroepen. Dat hebben hun dan toch de Boeren «gelapt". De laatste weekstaat van de New-Yorksche banken, gaf hier van het bewijs. De disconto's en beleeningen waren met 4% millioen dollars vermeerderd. Daar evenwel de surplus reserve slechts een millioen dollars lager was dan de vorige week, maa.te de bedoelde weekstaat een goeden indruk. Neem ik nu de gisteren opgemaakte weekbalans der Bank of England voor my, dan vind ik dienovereenkomstig de totale reserve en de voorraad munt en munt-materiaal wat toege nomen, terwijl het creditsaldo der rekening courant met publieke lichamen, ruim twee en een half millioen verminderde. De algemeene credietkracht van het mach' tige engelsche geld-instituut nam wel wat toe, doch bleef evenwel nog ver van den normalen stand verwijderd. Het bekende verhoudingecqfer toch klom slechts van 36% tot 36 X. In de Y- en Amstelstad kwam het geld, blijkens het dalen van de prolongatierente, in ruimer mate beschikbaar. Het bedrag van de surplus metaaldekking b\j de Ned. Bank vermeerderde 8 ton, terwyl de goudvoorraad zoo goed als onveranderd bleef. De ietwat ruimere geldmarkt oefende echter nog geen invloed op den koers der Ie klasse staatsfondsen uit. Maar de politieke toestand mag als factor voor de waardebepaling niet vergeten worden. Deze is nog even verward, duister en raadsel achtig als de vorige week. Op een der toen gestelde vragen wordt nu reeds een antwoord voorbereid door het bericht van geschillen tusschen den engelschen consul en die van andere Staten, omtrent de landing in het hooge Oosten van Britsche troepen. Kan hierin niet het allereerste begin gelegen zijn van het ver breken van het «eendrachtig" optreden der mogendheden ? Voorloopig evenwel konden de Chineesche papieren wat avanceeren en speciaal de 4X pet. goudleening van 1898; deze ging van 71^ tot 73% pet. vooruit in verband met geruchten omtrent russische bedoelingen die den houders ten goede zouden komen. De kolommen voor de noteering der hoogste en laagste koersen zijn over het algemeen dank zij de vacantiestilte slechts sporadisch ingevuld zoodat bespreking daarvan slechts tot onbeduidende mededeeling zou leiden. In de tabaksgroep vind ik wat hooger: Amsterdam?Deli, Amsterdam?Sumatra, Padang B aandeeler en Senembah; lager tref ik aan Deli mij., Deli plantage en franco-Deli. Men spreekt van een reorganisatie der laatst genoemde mij. ter verkrijging van nieuw be drijfskapitaal waardoor de cultuur wederom financieel rijpe vruchten zou kunnen afwerpen. In verband met mijne besprekingen omtrent de noodzakelijkheid van samenwerking der tabaks mij. op Sumatra vestig ik de aandacht op het tabaksmarktverslag van de bekende heeien P. Meerkamp van Embden & Zn. Daarin komt o. mj voor:.... «waar het echter een levenskwestie is voor onzen geheelen han del om een beteren toestand te verkrijgen, terwijl letterlijk niemand profiteert van abnor maal lage prijzen en dit integendeel met groote vernietiging van kapitaal gepaard gaat achten wij het plicht te trachten deze gevolgen te voorkomen." Juist gesproken. Daarom herhaal ik wat ik reeds meermalen deed, zij het in een beetje andere woorden: vervangt de anarchie in productie en verkoop door doelmatige ordening leiding, bestuur. Neemt een voorbeeld aan de verschillende vormen van samenwerking der practische man nen in de nieuwe wereld en in der Britten land, waarop ik de vorige malen wees. Ik zal het nog meermalen doen. De pijlenbundel blijft voor mij een aantrekkelijk symbool, niet alleen voor internationale politiek, maar in 't bijzonder voor economischer! arbeid. Met genoegen breng ik den houders van Aandeel en Stoom vaart Mij Nederland het be richt van de koersverbetering van 145 K tot 147 zoowel als aan de bezitters van Aand. Ned. Am. Stoomvaart Mij de mededeeling der rijzing van 100 ^ tot 103 pet. Ook in den petroleumhoek is betrekkelijk zeer weinig ver andering. Vermeldenswaard is de stijging in den prijs der Aand. Ja va-Petroleum Mg' van 47% tot 51. Voor 14 dagen was de noteering 43. Voorts ging de noteering Moeara-Enim en die der Russian-Petrl. niet onbeduidend vooruit. De vermeerdering in de productie over de eerste zeven maanden van het loopende dienstjaar kwam den koers der Dordtsche nog niet ten goede. De groep der Spoorwegleeningen doet onder de bestaande politieke omstandigheden dadelijk de aandacht vestigen op de Z. A. S. M. wier gunstig verleden zooveel te hopen gaf. De noteering der Aandeelen en Oblig. is slechts fractioneel verminderd. Ik geloof ook, dat afwachten beter dan verkoop te achten is. Mocht de Brit overwinnen dan nog zou, naar het volkenrecht, niet te verwachten zy'n dat ook voor de Z. A. S. M. zou gelden: wee den overwonnene. En wat kan van de Amerikaansche Spoor wegen gezegd worden ? Eigenaren van Atch. Topeka aand. en van Adjustments-bonds, van pref. aand. Denver Rio, van aand. Illinois Central, van aand. Louisville, van eerste en tweede pref. aand. St. Louis en San-Francisco, van aand. Norfolk en Western, van Union Pacific aand. en van Certif. van aand. CanadianPacific, gingen in rijkdom meer of minder vooruit. De gunstige cijfers voor de Atchison, Nor folk en Denver hoop ik den volgenden keer ietwat uitvoerig mede te deelen. Ten slotte een bericht uit het rijk der gril lige Fortuna. Behalve met de hare heeft de houder van loten van de hoofdstad van Spanje te tobben met de nukken van het gemeentebestuur van Madrid. Het zou den houder van een lot, door Fortuna begunstigd, den door haar toegekenden prijs onthouden indien de laatst vervallen coupon aan het stuk ontbreekt. Ik hoor den lezer al mopperen: dat is geen gril ligheid, neen dat is chicanerie, schending van gedane belofte! D. STIOTES, A'd a m, 16 Aug. 1900. Kantoor: Singel 221. Bijjdragen en mededeelingen vanhetHisto' risch Genootschap, gevestigd te Utrecht. 21e deel. Amsterdam, Johannes Muller. 1900. Toen na een afwezigheid van 29 maanden de in 1595 door de Compagnie van verre naar Oost-Indiëgezonden schepen waren teruggekeerd, moest men bekennen, dat .den reyse de heele compaignie niet seer profytich en is gheweest, eensdeels om de langduerige ende veelderley oosten, eensdeels om ettelicke ontfanghen schaden", gelijk Pontanus ons aan het slot van het 24e hoofdstuk zijner historische beschrijving van Amsterdam (A». 1614) mededeelt. Doch die mindere voordeelen en geleden scbaden werkten niet ver lammend op de energie onzer voorvaderen, integendeel, meldt ons die zelfde schrijver, soo heeft zij nochtans vele menschen herte ende moet ghegheven, dat zij niet alleen na het groote Java, maar ooc tot andere custen als doen noch onbekent vloten uutgesonden heb ben : so dat het naest volgende jaer boven de 80 groote schepen, van alle dinghen wel voorsien, uut de havenen van Hollant ende Zeelant na Oost ende West-Indien, ende andere seer verre gheleghen Eylanden van de nieuwe werelt uutghesonden zijn geweest." Ook de Compagnie v *?« verre was door de minder gunstige resultaftsp dier eerste onderneming niet ontmoedigd geworden. Z\j zag in, dat een betere leiding ook betere ge volgen zou hebben en aanstonds besloot zij tot de uitrusting eener nieuwe expeditie. Dit deed zij in cimbinatie met de eenigen t\jd te voren door Amsterdamsche kooplieden opgerichte Nieuwe compagnie, die zich vóór het uitzeilen der schepen met de Compagnie van verre verbonden had en welke combi natie sinds onder den naam van Oude com pagnie zou ageeren. De vloot bestond uit acht schepen, namelijk de Mauritius", de Amsterdam", de Hollandsche Leeuw", de Zeeland", de Gelderland", de Utrecht", de Vriesland" en de Overysel", welk laatste schip, een jacht, volgens Pontanus minder dan de andere ende veerdiger in het varen, werdt ook met eenen anderen naem de Duyve" genoemt." Tot admiraal kozen de uitreeders Jacob van Neck, wien zij als viceadmiraal Wijbrand van Warwyck ter zijde stelden. Den len Mei 1598 stak de vloot, die tusschen Huisduinen en het eiland Texel zeilree lag, met een coelende wint uyten Oosten'' in zee. Van die tweede schipvaerd" stelde Jacob van Neck een reisverhaal op en wij hebben het aan dr. H. T. Colenbrander te danken, dat dat zeer belangrijke verhaal thans in ruimer kring bekend werd. Onder den titel Reisverhaal van Jacob van Neck (1598?1599)" liet hij het afdrukken in het 21e deel der Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap. Het werd genoegzaam van dag tot dag opge steld en wij leeren er veel uit kennen omtrent den toenmaligen toestand zoo van landen als van volken, alsmede maakt het ons bekend met de moeiten en zorgen aan een reis per zeil schip naar Indiëverbonden. Vele oud-gasten herinneren zich die nog levendig, maar de jongere geslachten, gewoon geraakt aan de snelle stoomschepeu, die tegenwind en tegenstroom trotseerend recht op hun doel afstevenen; verwend door alle gemakken, die zulke ook grootendeels voor personenvervoer ingerichte vaartuigen aanbieden, kunnen het zich moeielyk voorstellen hoe men zich weleer behelpen moest. En in de dagen van Van Neck waren de koop vaardijschepen nog een graad of wat minder logabel ingericht, dan in onze eeuw. Doch beschouwen wij thans eens het reis verhaal. lo Mei met gunstigen wind uitgezeild be reikte de vloot in 15 dagen het Suycker- en wynrycke" eiland Madera en passeerde den 19en den kreeftskeerkring. Vier dagen later kwam het eiland Buona Vista in zicht, een van de eylanden van Capo verde, vanwaer (zij) waergenomen hadden (hun) cours te stellen na de linie equinoctiael, dan alsoe het op dien dach hard was coelende, heeft men by provisie die cours genomen zuyden ten oosten, in voor nemen om met het eerste bequaeme weder die schippers ende stuyrluyden aan boort (van het admiraalschip de Mauritius") te doen comen om voersichtely'k dit stuk an te vangen alsoe hier principalyck an bestont vant selfde jaer in Indien te comen ofte niet." De wind minderde weldra en den 25en werd de scheepsraad belegd waarvan het resultaat was, dat naer langhe disputatie" eindelijk werd be sloten, dat men tot op de 6 gradus Zuyd Zuyd-Oost an soude seilen, wel verstaende ons seint was 12 gradus bij Noorden denEquinoctial". De gunstige wind bleef aanhouden tot op den 5en graad. Aldaer kregen wij Calmas, met veel turbades, een uyr, anderthalf ofte twee geduyrende, aomwylen met sulcken furie van wint ende regen, dattef scheen datter al af ge vlogen sou hebben watter op stond." Gedurende zes dagen hadden de schepen dat ongestadige ruwe weer te trotseeren toen eindelijk een stevige koelte uit het Z. O. begon te waaien Dit verheugde niet alleen de schepelingen maar het viel hun ook mede, want wy en dachten in minder als in drie weken of ten minsten viertien dagen dese oragieuse plaetse niet te passeeren." De reis werd van toen af gedurende eenigen tijd rustig voortgezet en op den 25en Juni teekende van Neck aan: als wy nu verkregen hadden de hoochte van 19 gradus bevonden wy de Abrollos gepasseerd te zijn, dwelck ons gheen cleene blijdschap was, alsoe wy doen het priucipaele beietzel (met de hulpe van Godt) van in Indien te koemen verby waeren." Doch op den 29en Juli barstte een hevige storm los, die met het invallen van den nacht nog verslimmerde, maar tegen den ochtend bedaarde. Toen bemerkte men, dat de vloot uit elkander geslagen was en vier schepen vermist werden. Deze waren: de Hollandache Leeuw", de Gelderland", de Vriesland" en de Zeeland". Gelukkigerwijze kwamen echter des anderen daags drie der vermiste schepen zich weder bij de vloot voegen, doch de Zee land" bleef zoek, ondanks de pogingen door den admiraal aangewend het schip terug te vinden. Wy deden zoo schreef hij ons schepen int breede d'een % myl van d'ander verspreden; omdat (of't hy by avonturen int vaerwaeter waer) ons soe zeylende beeter int gesicht sou mogen krygen." Dit hielden zy' gedurende eenige dagen vol, maar zonder het gewenschte gevolg, zoodat men wel moest vreezen, dat de Zeeland" verongelukt was. Intusschen had men dien zelf den 30en Juli de Kaap de Goede Hoop in zicht gekregen en toen deze was gepasseerd, begonnen voortdurend veranderende winden te waaien, die een slechten invloed op den voortgang van de tocht uitoefenden, omdat men telkens over een andere boeg moest gaan. Dat manoeuvreeren was oorzaak, dat de vloot geheel verspreid raakte en eerst weder op de reede van Bantam zich verzamelde. Slechts het admiraalschip en de Hollandsche Leeuw" vervolgden samen de reis. Intusschen begon er gebrek te komen aan een der meest noodige levensbehoeften, namelijk drinkwater en het was daarom, dat men het verzoek aan de admiraal richtte naar de baai van Antonguil te zeilen. Van Neck, schoon hij moest toestemmen, dat .dit verzoek zeer billijk was, aangezien hij zelf ook gevonden had, dat het water heel stinckende was" waardoor op soo verden wech sieckte mochte gecauseert [worden], daerna sterfte en meerder ongeluck," was echter niet zeer genegen er aan te voldoen, uit vrees dat daerentusschen ons de monsones ontwaeyen souden, ende alsoe deur veel calmas en miserie met verlies van veeltyds spade voor Bantam mochten comen, als andere die voor ons uytgezeylt zynde, haer schepen ryckelyck gelaeden souden hebben." Tenolotte gaf hij echter toe, doch alvorens naar die baai te stevenen, deed hij het eiland Santa Maria aan, in de hoop aldaar versche vruchten, als lemoenen, citroenen en oranjeappelen, te zullen kunnen krijgen. Hij trof het echter slecht, want het was bloeitijd. In de hoop, dit de vermiste schepen mede aldaar zouden komen, bleef hy gedurende drie dagen op de rede van dat eiland geankerd. Niet onaardig is de beschrijving, die hij van dat eiland geeft, alsmede van de ontmoeting met den koning. Santa Maria, gheleghen op het naeste een myl vant groote eylant Madagascar". noemt hij de bekwaamste plaats voor de Nederlandsche zeevaarders (als men die navigatie op Java soude willen continueeren)", die men ergens zou kunnen vinden, alsoe men ghenoechsaem deur de zuydooste winden en haere stroemen perforce daerheen gheleyt wordt" en wat de bewoners betreft, zoo merkte hy alras op, dat sie weten t' onderscheiden, dat goud beeter als zilver, zilver beeter als cooper ende cooper als tin is." Toen de admiraal na dat lange wachten de hoop op de terugkomst der andere schepen meende te moeten opgeven, lichtte hy den Hen September de ankers en zeilde naar de baai van Antonguil, die hij den volgenden dag binnenliep. Versch water vond men er in overvloed, maar verder ook niets, zelfs geen rijst, doordien het volk door een naburigen stam, waarmede zy in vijandschap waren geraakt, geheel uitgeplunderd en tot hongersnood gebracht was. Men hield er zich dan ook niet langer op dan noodig was om de watervaten te vullen, hetgeen na drie dagen geschied was, en ging toen weer onder zeil, doch het koste heel wat moeite het ruime sop te winnen. De winden, die gewoonlijk van de landzijde kwamen, bleven hardnekkig uit zee waaien, zoodat men vier dagen noodig had om de uitgang der baai te bereiken. Het scheepsvolk was tot nog toe gezond ge bleven, maar in October brak het gevreesde scheurbuik uit, doch niet in zulk een graad, dat er eeu der opvarenden aan stierf. Wel echter had men twee man te betreuren, die aan het rood melesoen" (roodenloop) overleden. Eindelijk kwam den 19en November Sumatra in zicht en zeven dagen later liet men het anker voor Bantam vallen. Thans deed zich bij Van Neck de angstige vraag op hoe zij door de Bantammers zouden worden ontvangen aangezien de onzen bij de voorgaande expeditie van daar in vijandschap waren gescheden. De ontvangst viel echter nogal mede, en dit was te danken aan de harde bejegening, die de Bantammers van de Portugeezen te verduren hadden gehad en waarvan een bloedigen strijd waarbij de Javanen overwinnaars waren geble ven, het gevolg was geweest, welk voorval vrij uitvoerig door Van Neck werd te boek gesteld. Niet minder uitvoerig is hij by de beschryving der moeielijkheden die hij ondervond om met den gouverneur der plaats een handelsaccoord te treffen. Wel wilde die persoon hem toestaan met de bevolking handel te drijven, maar dan moest hij vooreerst alle tollen en andere lasten betalen en die werden door dien landvoogd bijzonder hoog geraamd. Ten slotte echter kwam men tot een vergelijk, doch dit kostte den Hollanders niet minder dan 3200 Realen van achten, baar geld, zoo aan tolgelden voor den koning als aan geschenken voor den gou verneur en andere hoofdambtenaren. Voor die som kochten zij zich het recht om peper en kruidnagelen te koopen en wel tegen den vol gens landsgebrnik door den gouverneur vastgestelden pry's. Deze was 3 realen voor den zak peper, wegende 50 katti en 65 Realen voor een baal nagelen van 450 katti (l katti = 0.6176 K.G.). De dag zelf waarop het accoord tot stand kwam, werden 300 zakken peper gekocht en den daarop volgenden, zynde de Ie December besteedde men 4000 realen aan peper en nage len. De overvloed dezer producten was zeer groot en de Bantammers graag in 't verkoopen, zooals blijkt uit hetgeen van Neck op den 2en December in zijn reisverhaal schreef: Des anderdaegs creghen wy deur de ghenade des Heeren sooveel goets an ons schip, dat ment qualyck berghen conde, vermids noch niet opgheruymt en hadden, alsoo ons vermoeden was dat de peper ons met sulcken overvloei niet toe soude comen." Terwijl men aldus bezig was met handelen, ontving Van Neck van eenige zy'den verschil lende inlichtingen omtrent onderscheidene andere streken in den ludischen Archipel waar men nog overvloediger dan te Bantam de ge wenschte vruchten kon bekomen. De handel was gedurende eenige dagen ge voerd geworden en reeds had het admi; aalschip voor het grootste gedeelte zijn lading in en de Hollandsche Leeuw" 40 last, toen de Ban tammers den lOen December plotseling weigerden voor den gestelden prijs te leveren. Drie dagen later eischten zy zelfs 6 inplaats van 3 realen voor een zak peper en weigerden ten eenenmale volgens contract te leveren. De Hollanders begrijpende, dat met toeven zonder handel schade werd geleden, besloten te trachten tot een nieuw accoord te komen, De schrijver van het reisverhaal geeft omtrent de onderhandelingen daarover gevoerd een breedvoerig verslag, waarin menige opmerking omtrent het karakter der inwoners van Bantam voorkomt, die niet zeer gunstig luidt. Den I8en December kwam dat nieuwe con tract tot stand waarbij bepaald werd, dat de goeverneur en de Sabandaer (havenmeester) ieder zou leveren 1000 zakken peper tegen 5 realen de zak en daarna nog 3000 tegen 4 realen. Waren deze partijen geleverd, dan zou elk hunner als een gratificatie 1000 realen ontvangen. Het was met ons lieden soo verd ghecomen schrijft Van Neck dat wy haer quaede wille volghen mosten, alsoo de twederde paerten vant cargasoen al verhandeld waeren, en met soo costelycke scheepen op andere plaetsen te loopen was ongheraeden, want sulcks niet sou hebben cunnen gheschieden sonder peryckel; oock waeren wy onseeker hoe men ons elders ontfanghen sou, daer men moghelyck opniew veel dia del Rey (koningstol) sou moeten hebben betaelen; daarenboven zouden wy hebben moeten hlverneeren, d'welck ons reys een jaar sou hebben verlangt, tot groote vermindering van de penninghen die ons nog resteerden, alsoo (naar mijne opinie) de lijfcocht op veel plaetsen van Oost-Indien soo dier is, als in ons land; en dan nog maentghelden, slytinghe van scheepen, peryckelen van stroomen, clippen, sanden, die men daer seer onderworpen is. Deese dinghen wel gheconsidereert, was myn ghevoelen het beste te syn ons penninghen t'imployeeren soo als wy best mochten, en daerna mette Godlycke hulpe nae ons vaderland te keeren", een meening die ook door de anderen gedeeld werd. Nauwelyks was het nieuwe accoord tot stand gekomen of de levering begon weer zeer over vloedig te worden, zoo overvloedig zelfs dat men begon te vreezen niet met het medege brachte gemunt geld te zullen toekomen. Der halve vond men het noodig de koopmansgoe deren te gelde te maken en werd alles verkocht waarvoor men eenigszins de waarde kon krygen. De handel werd van toen af vreedzaam voort gezet, hetgeen vooral zijn oorzaak vond in het vertrouwen, dat de Javanen in de Hollanders begonnen te stellen en dat voortsproot uit de groote hoeveelheid realen, die zy uit hunne schepen zagen komen. Hierdoor werd hunne meening, dat van Neck en de zijnen een troep vrijbuiters waren, opgeheven. Van die gunstige stemming wilde van Neck gebruik maken om de stad eens te gaan zien en zijn opwachting by den gouverneur en den jongen koning, een kind van drie jaren, welks vader in den stryd tegen die van Palembang gesneuveld was, te g%an maken. In brede trekken schetst hij zijn bevindingen omtrent de stad, zijn ontvangst bij den gouverneur en zijn audiëntie by den koning. Bij het afscheid nemen van den gouverneur vraagt deze hem, of hy geneigd zou zijn de Bantammers te onder steunen by hun wraakoefening over den dood huns konings op de inwoners van Palembang. Voor die hulp beloofde hij te geven 3000 zakken peper wanneer de stad zou zy'n veroverd, terwijl hij zich voorts verbond alle navolgende jaren, zoolang de Hollanders de vaart op Bantam onderhielden een even groot aantal zakken te zullen leveren, zonder daarvoor een penning te vorderen. Van Neck antwoordde hierop niet ongenegen te zyn hem in die zaak te onder steunen, maar hield een slag om den arm, en wel omdat hij aldus redeneerde; Als men sulcks beginnen wilde, te weeten oorlogh aen te nemen, waer beter (nae myn opinie) aen die van Palimboam te versoecken (die seer bevreest syn voor die van Bantam) soo sy con senteeren wilden by haer een fortresse te moghen maecken, dat men henlieden teghens die van Bantam sou assisteeren; so dat gheconsenteert werde, soude onse natie nutter weesen als de handelinghe op Bantam, vermids ons die nimmer mér sullen consenteeren een sterckte te maecken; oock soude de toevoer soowel tot Palimboam cunnen geschieden als tot Bantam, mitsdien het daer is als in alle plaetsen: daer de comenschap dienst betaelt wort, wert se meest heen ghevoert. Oock synder twe plaetsen seer na egheleghen, die veel peper geven, naemelijck Jambe en Andrigiry, heeft ook een rivier die diep is, soodat men tot seer dicht onder de stadt can comen. Deese plaetse is gheleghen an de oostsyde van Suma tra op de hoeck van de straet van Malacca, en is bequaem om van daer na de Moluques te seylen, welcke voyagie van Moluques deur onsluyden soo deurgaens niet ghedaen sal moghen werden, sonder een plaetse te hebben daer men vreedich ververschen mach. In somma, myn opinie is, soo de navigatie op Oost-Indien deur ons natie ghecontinueert sal werden, soo sal vooral noodich weesen een fortresse te maecken, want soo 't ghebeurde dat deur siècle ofte sterfte eenighe scheepen qualick gheconcerteert op haer stroomen quaemen, die souden sy overvallen en haeren roofghierighen hongher (die onversaedelyck is) mede versachten; hadden sy (n. 1. de Bantammers) haer cloeck ghenoech ghekent om ons te overwinnen, wy hadden onbespronghen daer soo langhe niet gheleghen, want wy vernaemen voor seecker, dat se over sulcks gheraetslaecht hadden, dan die vrees was in hen lieden, denckende om die noch achter waeren." Zoodanige karakterschetsen treft men veel vuldig in dat reisverhaal aan. (Slot volgt). A. J. M. BKOUWEK ANCHEE. NIEUWE UITGAVEN. Geïllustreerd Weekblad voor Fotografie. No. 32. Apeldoorn, Laurens Hansma. De Oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-Republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat, in zijn verloop geschetst door L. PENNING. Afl. 13. Rotterdam, D. A. Daamen. Se Reorganisatie onzer Landmacht door W. M. EXGELBERTS. Amsterdam, L. J. Veen. Hygiënische Bladen, 3e jaarg. No. 8,15 Aug. 1POO. Amsterdam, F. van Rossen. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard No. 33. Het lot der Kinderen, door Virginie Lovelin. (Slot.) Rijksbedelaarsgestichten in België, door mr. M. C. Nijland, met afbeelding. (Slot.) Hendrick Ter Brugghen en zijn »vier Evangelisten" te Deventer, door dr. M. E. Houck. met portret. De Evangelist Marcus, naar de schilderij van Hendrick Ter Brugghen, op het raadhuis te Deventer. Twee Batakstammen, door C. J. Westenberg, Ambtenaar bij het B. B. in Ned. O.-Indië, met afbeeldingen. (Slot) Verschei denheid. Feuilleton. uiiiniiiiiiiiiiiiMtiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiimiiiuiiiiiiiiiiititai! niiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiimitHitiiiiiiH Camera Obscura. Van dit internationale tijdschrift bevat de 1ste aflevering van den 2den jaargang weer verschillende lezenswaardige artikelen. In de Fransche afdeeling is het eerst de tentoonstel ling aan de orde. En dan constateert L. P. Clerc dat waar de wetenschappelijke photographie sedert '89 vele veroveringen heeft gemaakt, men daarvan in de photographische afdeeling al een zeer gebrekkig overzicht krygt. Daaren tegen neemt bij de afdeeling Hooger Onderwijs de wetenschappelijke photographie een voor name plaats in en trekken de Stér oradiographiën vooral de aandacht. Volgens Charles Grovier is omtrent de door Nederlanders ten toongestelde photo's niets bizonders optemerken. Onder de vele andere onderwerpen verdient vermelding een eerste gedeelte van, over orthoehromatisehe platen en de methoden om ze zélf te bereiden, van de hand van Dr. Reicher. Waar we toch weten dat door het gebruik van die platen we veel juister de lichtverdeeling kunnen weergeven dan met de gewone platen, is het in vele gevallen noodzakelijk van orthochromatische platen gebruik te maken, terwyl de gevoeligheid voor kleuren allengs afneemt wanneer men de plaat bewaart, is het aantebevelen ze orthochromatisoh te maken wanneer men ze noodig heeft. De aflevering bevat boven dien eenige goedgeslaagde photographiën van Jan de Gry's. Co. Niets nieuws onder de zon! Terwyl de heeren geleerden druk bezig zijn met 't onderzoek naar den oorsprong der moeraskoortsen en de oorzaak van malaria toeschrijven aan de muskieten, mag 't volgend ry'mpje dat ik voor eenige jaren geleden van een ouden man op 't platte land leerde, wel wel in herinnering gebracht worden: Hebt ge een steek van mug of ander beest, Wryf dan spoedig daar op wat vliegende geest, En maken de muggen het al te drok, Neem dan bovendien nog een kina-slok. Want de muggen zij komen uit sloot en moerassen En brengen koorts, waar ge voor op moet passen. llllllllllllllllllllllIilMMIMIlIIIIMIMIII e/1 navzonbm. iiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiuiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiiiiiiDiiiiiiiii Een keizerlijke preek. De teekenaar, die den Duitschen Keizer heeft voorgesteld ten deele in uniform en verder met toga en bef als bovenkleeding, een opengeslagen bijbel voor hem en dr. Maarten Luther achter hem, met de vraag op de lippen : »Zoudt ge dat nu niet liever aan my en de my"nen overlaten ?" (vgl. de Amsterdammer, van Zondag 12 Aug. 1900) heeft een tafereel ten beste gegeven, waarvan de strekking verder reikt dan hy vermoedde. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij toch niet geweten dat de tekst waarover de Keizer voor de bemanning aan boord van de Hohenzollern gepreekt heeft, een woord is waaraan Luther als zoodanig nooit zy'n goedkeuring zou geschonken hebben. Dit kan bewezen worden. De Keizer preekte over Exodus XVII vs. 11: »En het geschiedde terwy'l Mozes zijne hand ophief zoo was Israël de sterkste; maar terwyl hy zyne hand nederliet zoo was Amalek de sterkste." Naar aanleiding van dit woord had de Keizer het, over wat men kort weg zou kunnen noemen: de combinatie van bidden en vechten. Z. M. vergeleek de Chineezen toch by de Amalekieten. Gelijk de Israëlieten voor eeuwen geleden de Amalekie ten versloegen, gesterkt door de gebeden van Mozes en Aiiron, zoo is thans weder God's bevel gekomen, maar nu tot de Dujtscbers: «Kiest u mannen, trekt uit en strijdt tegen Amalek ... Laten wy dus onze biddende han den niet laten zinken voordat Amalek geslagen is met de scherpte des zwaards." De Koning aller Koningen roept: «Vrijwil ligers vóór ! Wie wil bidden voor het Ry'k ? O! of het ook hier mocht zy'n: De Koning riep, en allen, allen kwamen." Volgens den Duitschen Keizer gaat bidden en vechten niet alleen zeer goed samen, maar roept God ook nog heden ten dage ten oor log ... Volgens den Stichter van het Chris tendom is iedere oorlog goddeloos en antichristelijk en is het misbruik maken van den naam »God", ontheiliging van dien naam, »oorlog" en »God" in n adem te noemen. Geen wonder dat de Keizer daarom geen woord van Christus tot tekst koos, maar een Oud-Testamentisch woord, dat is dezen maar voor Christelyk moest doorgaan. Wie bidden en vechten, oorlog en gebed vereenigen wil kan dan ook w'd bij Mozes ? niet echter bij Christus terecht. Dat begreep Luther in zy'n ty'd ook al zeer goed en daarom schreef hij het volgende: «Onze woelgeesten werpen ons tegen: alles wat zy by' Mozes lezen, dat zegt God. Daar moet men zich dus aan houden. Ha! roept nu het volk uit, Itgeft God liet gezegd wie kan er dan iets tegeo hebben ? Zulke beuzelpraat hebben onze lieve profeten (bedoeld worden de profeten van Zwickau) onder het volk ge houden : God heeft bevolen dat zij Amalek zouden doodslaan, en aadere gezegden meer". (Luthers Werken editie van Walch III, S. 13). «Alsof het genoeg ware te kunnen aantoonen, dat ets een ivoord van God is, en men niet met oordeel des onderscheids moest vragen, wie het zijn aan wie het bevolen is. Want het was ook Gods Woord dat Noach de ark bouwen, dat Abraham zy'n zoon offeren en dat Salomo den tempel bouwen zou, maar daaruit volgt niet, dat ik dat alles ook doen moet. Want zulke woorden gelden my niet". (VI: 2601 en 2602). Men moge dus lid zy'n van de Kerk die zich naar Luther noemt, men moge beweren: »ik houd het met Luther maar tot nu" .... dat is alles goed, maar Luther houdt het zeker niet met u, hij noemt u een «woelgeest" en houdt staande dat gy «beuzelpraat" spreekt, zoo gij om uwe vijanden heden ten dage te ver pletteren, u beroept op Amalek, en de Ama lekieten. Amst., 15 Aug. 1900. J. A. HELPER SKSBRUGGEK. Bnitenlandsche briefkaarten, Mynfieer de Redacteur! Ondergeteekende wenscht door de opname van deze opmerking in uw blad het volgende onder het oog te brengen van personen, die dit kunnen verhelpen: Er gaat geen dag voorby of er zy'n menschen, die behoefte hebben aan buitenlandsche brief kaarten, welke 5J4 et. kosten, een vervelende, ongeriefely'ke prys. Vooral omdat men toch vaak een half j e aan den Staat cadeau doet, zou dit best op 6 cent kunnen gesteld worden, wanneer het ten minste onmogelijk bly'kt, daarvoor slechts ?0,05 te eischen, wat het gemakkelijkst zou zy'n bij het tellen zoowel voor het publiek als voor de beambten. Zou dit niet spoedig zoo veranderd kunnen worden? Uw dw. dr., R.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl