Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1210
dat de sociale, administratieve en economische
grenzen van de coöperatieve beweging in het
geheel niet de macht in ons nationaal leven
beperkt.
De samenvatting van de geheele werkende
klasse in een coöperatieve vereeniging aan de
eene en de federatie van de vakvereeniging
aan de andere zijde, zal de werklieden klassen
de overwegende macht in den staat verschaffen.
(pag. 289)."
Moge dat na enkele jaren ook van Nederland
getuigd worden.... I
Am s t., 25 Juli 1900. SCIPIO.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM
Joh. Messctat en Jac. Urlns.
Een tweetal kunstenaars van naam, beiden
op buitengewone wijze door hunne vereerders
geacht en geliefd, zullen wij in den
toekomstigen winter niet meer tot de onzen kunnen
rekenen, Joh. Messchaert en Jac. Urlus.
De eerste stond reeds met n been in den
vreemde. In het buitenland toch vond Mes
schaert, misse tien vel meer nog dan in z\jn
vaderland, die ongeveinsde waardeering en
sympathie, die onverholen hulde voor zijne
talenten, die voor een kunstenaar onontbeerlijk
zijn voor een rustig en gelukkig gedijen van
zijne gav.en. Messchaert gaat ons metterwoon
verlaten en vestigt zich te Wiesbaden. Met
een hartelijk vaarwel, hopen wy hem zoo niet
als stadgenoot, dan toch als Nederlandsch
kunstenaar van onkreukbare trouw en vader
landsliefde dikwijls in ons midden te zien;
hu kan er op rekenen dat we zijn heerlijke
kunst met volle teugen zullen genieten en
ons zullen verkwikken aan de gaven die h\j
ons reeds zoo menigmaal kwistig heeft geboden.
Urlus is reeds een maand in Leipzig en
heeft aldaar aan de opera een schitterend
engagement aangevangen. In vier groote
Wagner-partij en neeft reeds stormenderhand
de harten veroverd van zijne nieuwe
stadgenooten. Als Lohengrin, Tannhauser,
Siegmund (Walküre) en Stolzing (Meistersinger)
heeft hij in zijne nieuwe omgeving bewezen
welk intelligent kunstenaar hij is en hoe groote
aanwinst men in hem heeft gekregen. Het is
vooral in de laatste rol, die hij tevens voor
het eerst zong, dat men hem ten zeerste prijst
en wel speciaal om de zelfbeheersching in
den aanvang en de onvermoeide kracht en
frischheid van stem aan het slot, iets wat juist
bij vele zijner collega's veel te wenschen
overoverlaat.
Urlus zal zeker in Leipzig rusteloos
voortarbeiden aan die ontwikkeling, die slechts
door de ernstigste kunstenaars nagestreefd
wordt. Binnen kort zal hy nog den Florestan
(Fidelio) en Erik (Fliegender Hollander) zingen
en op een concert de tenorpartij u'* de
Jahreszeiten.
ANT. A.
BoekleoordeeliDp.
COKNELIE VAN ZANTEN, Hoogere Techniek
van den Zang. (Paedagogische leidraad)
De Erven H. van Munster & Zoon, Amst.
K. VELDKAMP, Klankschoonheid bv/ den
Zang. J. B. Wolters te Groningen.
A. H. AMORT, Iets over Muziekonderwijs.
Kunnen ouders of gezaghebbenden de
waarde van het muziekonderwijs, dat
hun kinderen of pupillen ontvangen, zelf
beoordeelen ? Eenige beschouwingen,
wenken en raadgevingen ten nutte van
hen, die belang stellen in muziek-onder
wijs. Joh. C. M. van Mastrigt, Arnhem.
CABL LOCHEH, Beschrijving der Registers
van het orgel en hunne klankkleur. Vry'
naar het Hoogduitsch door CORNS IMMIG
JR. J. de Leeuw, Dordrecht.
W. J. OORVER, Toetsenwyjuer. Handleiding
bij het gebruik daarvan en inleidende
Oefeningen tot het Pianospel. De
Algemeene Muziekhandel, v/h Stumpff &
Koning, Amsterdam.
A. J. POLAK, Ueber Zeiteinheit in Sezug
auf Konsonam, Harmonie und Tonaliteit.
Beitrage zur Lehre der Musik. Breitkopf
& Kartel. Leipzig.
Het boekje van mejuffrouw Cornelia van
Zanten bevat tal van nuttige wenken. Het is
geen complete, volledige methode dat wil
ook de schrijfster blijkbaar niet. Het is eene
verzameling van opmerkingen, die, volgens
de ervaring van de schrijfster, veel te weinig
in acht genomen worden en die daarom in haar
werkje met groote voorliefde behandeld zijn.
Nu al biedt het werkje geen nieuwe ge
zichtspunten, de waarheid kan nooit genoeg
gezegd en herhaald worden. Dit geldt bij alle
onderwijs niet het minst ook by dat in
den zang. Eigenaardig is het dat mej. van
Zanten hare beschouwingen over het
menschely'k instrument «stem" baseert op het strijk
instrument. Eertijds, en ook thans nog wel,
namen verschillende instrumentaal-kunstenaars
hun uitgangspunt in de menschelijke stem,
dus juist omgekeerd. Maar dan waren het ook
de allerbeste zangers die als voorbeeld gesteld
werden. Twee dingen in het werkje van mej.
van Zanten vind ik bepaald jammer. In de
eerste plaats zou ik in de behandeling van
de stof meer groepeering, meer systeem
gewenscht hebben. Als model haal ik aan de
wijze van inkleediog die door Dr. Hugo
Riemann in zijne werkjes wordt aangewend. Als
mej. van Zanten er eens toe komt, een uitge
breider werk over den zang te schrijven, dan zy
daarop hare aandacht gevestigd.
In de tweede plaats doet het my' leed dat
de stijl niet beter verzorgd is en dat er uit
drukkingen in voorkomen, die slechts door
commentaar verstaanbaar worden. Op bladz.
9 vindt men: By- het decrescendo wordt de
adem een weinig neergetrokken, dan langzaam
ontspannen. *) Voorts leest men van aange
trokken adem en den adem opdrijven. Op bladz.
37 (noot) «Voor sopraan of tenor kon men van
deze toonhoogte uitgaande, met halve tonen
opwaarts gaan. Voor alt of bariton eene terts
lager, voor bas nog eene terts lager, dus van
af f. kl.-octaaf (natuurlijk volgens het klavier
gr.-octaaf)" sic!
Uitdrukkingen als het goede tactdeel en de
logische beduiding der vocalen en zoo zyn er
vele hooren niet thuis in een werk dat in de
nederlandsche taal geschreven is.
Ten slotte nog een woord over den titel:
«Hoogere techniek" van den zang. Wat wil
dat zeggen? Beteekent het: dit is nu eens
een werk, heel anders (hooger) dan soortgelijke
werken? Beteekent het een techniek, welke
slechts diegenen zich hebben eigen te maken,
die zich tot in de hoogste hoogten der zang
kunst willen bekwamen? Dan zou het woord
?hoogere" eene beteekenis hebben gelijk by
de paardendressuur «hoogere rykunst" gebrui
kelijk is. Het is moeilijk hierop een antwoord
te geven. Wat mej. van Zanten voorts meent
met paedagogische leidraad is ook niet dui
delijk. Behoort dit samengesteld substantief
gelezen te worden als lei-draad of als leid-raad ?
Deze opmerkingen gelden slechts den vorm,
niet het essentieele van den inhoud!
In het werkje van Veldkamp treft de groote
duidelijkheid, waarmede de schrijver zijn ma
teriaal behandelt. Een materiaal, hetwelk hij
overigens volkomen meester is. Valt het
eerstbesproken werk onder de rubriek «solozang",
dat van den heer Veldkamp behandelt den
«koorzang" en het geeft opmerkingen over de
ademhaling, phraseering, nuanceering, uitspraak
enz. enz., alles met evenveel juistheid als
zaakkennis neergeschreven. De heer Veldkamp
weet dat men met het gebruik van enkele op
zich zelf staande uitdrukkingen in onduide
lijkheid kan vervallen. Hy weet dit en
commenteert ze daarom dadelijk, zoodoende die
klip met voordracht vermijdende.
Uit den aard der zaak zijn de opmerkingen
van den heer Veldkamp niet zóó, dat daar
mede het geheele onderwerp uitgediept is. Ik
raad den heer Veldkamp aan zijn eigene
practische ondervinding steeds op te schrijven en zoo
doende zyn werk in volgende drukken te
completeeren. «Spreken en zingen" van Eldar
verscheen aanvankelijk ook slechts in beschei
den omvang. In ieder geval acht ik het werkje
thans reeds van onberekenbaar nut. Het moet
in handen komen van alle directeuren van
kerkkoren, gemengde koren en
volkszangvereenigingen, van onderwijzers en in 't kort van
iedereen die met koren te doen heeft en die
breede muzikale opvoeding mist, welke men
meestal slechts op conservatoria of deugde
lijke muziekscholen kan genieten.
Het vlugschrift van den heer A. H. Amory
spruit voort uit geestdrift voor het muziek
onderwijs en, zich baseerende op een verhan
deling van dr. Hugo Riemann «Die Priester des
Geschmacks", heeft het ten doel een veldtocht te
prediken tegen het muziekonderwijs door onbe
voegden, tegen het gebruik van nietswaardige en
slechte muziek, zooals van Brinley-Richards,
Lefébure-Wely, Beyer, Oesten, Sidney Smith,
Gottschalk, Francais Behr, Eilenberg, Streabbog
enz. enz. en tegen het gebruik van slechte
uitgaven. De brochure bevat voorts eenige
wenken, by' het onderwijs in acht ta nemen,
een soort leergang voor het onderwijs in het
pianospel. Ouders of voogden, wier kinderen
tot den leeftijd zyn gekomen om muziekonder
wijs te ontvangen, kunnen uit het vlugschrift
leeren hoe de muzikale opvoeding hunner
kinderen in den grond geboord kan worden,
wanneer zy hierbij niet op redelijke en ver
standige wijze te werk gaan.
Het werk van Carl Locher, yry' bewerkt naar
het Hoogduitsch door C. Immig Jr., komt mij
voor zeer volledig te zyn. Het boekske is
ingericht als een alphabetische woordenlijst,
waarin elk register uitvoerig en duidelijk bespro
ken en verklaard wordt. Eenige af beeldingen
hier en daar, strekken tot verduidelijking van
den tekst. Het werkje zal wel niemand, die
in het orgel belang stelt, onvoldaan laten; met
warmte zy het aanbevolen.
De heer W. J. Oorver is een ernstig
muziekonderw\jzer. HU streeft er naar zijnen leerlin
gen op de deugdelykste gronden en tevens
op de bevattely'kste wijze de noodige kennis
by' te brengen. Te dien einde heeft de heer
Oorver een «Toetsen wy'zer" vervaardigd en
uitgegeven, die staande op het klavier gezet,
achter de zwarte boventoetsen, een beeld
geeft van het verband der noten- en
toetsennamen. Het systeem waarnaar de heer Corver
te werk gaat is niet nieuw. Het uitganspunt
van de O middenlijn is reeds door Quirinus
van Blankenburg (1654?1740) in toepassing
gebracht en daar sluit zich ook de methode
van Pater de Sonnaville aan, welke trouwens,
zooals de heer Corver verklaart, niet zonder in
vloed geweest is op zijne methode. In de
inleidende oefeningen tot het pianospel wordt
dan voortgebouwd op het in den toetsenwyzer
ontwikkelde systeem. Als het werkelijk waar
is, dat kinderen moeite hebben om de namen
van de noten op het klavier en op het papier
te leeren, dan geloof ik dat die moeite door
de systemen van Pater de Sonnaville en den
heer W. J. Corver zal worden teweegge
bracht tot op een minimum.
Een hoogst belangrijk werk, dat reeds
geruimen tijd op bespreking wacht is het boek
van den heer A. J. Polak. Zelden gebeurt
het dat Nederlanders zich met het natuur
kundige gedeelte der muziekwetenschap bezig
houden. De heer Polak is een bevoegde: hy'
bewyst dit door de klare en duidelijke be
handeling van zyn stof in onberispelijk Duitsch
en niet minder door zijne belezenheid. De
theoriën van Stumpf, Lipps e. a. worden in
zy'n werk aan eene grondige kritiek onder
worpen. Jammer vindt ik het dat zyn werk
niet gemakkelijker te overzien is. Dergelijke
werken moeten gemakkelijk kunnen worden
nageslagen; zy doen gewoonlijk eerst dienst
nadat zij doorgelezen zijn en later geraad
pleegd worden. Ik zou den Heer Polak aan
bevelen zijn werk by' de tweede uitgave te voor
zien van een «Namen- und Sachregister" of
zelfs thans reeds in brochurevorm, een der
gelijk appendix te doen verschynen. Dan eerst
wordt de studie van zyn werk vruchtbaar. Ik
hoop later, ook in verband met nog andere
dergely'ke wetenschappelijke werken, op den
arbeid des heeren Polak nog terug te komen.
Ik mocht echter niet langer wachten, over
het uitstekende boek reeds thans het een en
ander mede te deelen.
ANT. AVERKAMP.
llllllllllllllltllllllllilMIIIIII
Het
als innstwerï,
i.
*) De cursiveering is van mij.
Hoewel ik het, eerlijk gezegd, niet altijd
met de beschouwingen van den heer Loft'elt in
het Nieuws v. d. Dag eens ben, voelde ik
bijzondere sympathie voor zyn verzuchting in
het laatste artikel over de Bosboom-tentoon
stelling, waar hy' van Bosboom afweek en even
te velde trok tegen de smakelooze en onbe
redeneerde wyze waarop boeken er tegenwoordig
nog maar al te dikwy'ls uitzien.
De heer L. schrijft daar n. 1. : ---- «Bovendien
worden de meeste couranten in binnen- en
buitenland tegenwoordig zoo schandalig bleek
of slordig gedrukt, dat uitvoerige stukken het
geduld en de oogen op een te zware proef
stellen. De geïllustreerde tijdschriften kan
men ook niet meer met voldoening inzien.
De reproductieve kunsten zijn bezig de wer
kelijke kunst te vermoorden, 't Is alles even
slordig en smakeloos. Waar moet het heen!
Men stuurt de boeken terug omdat er slechte
prenten instaan of omdat het papier te veel
glimt"...
Toen ik deze ontboezeming las, die zopals
de heer Loffelt trouwens zelf ook zegt weinig
met de Bosboom-tentoonstelling te maken heeft,
maar slechts een uiting is, omdat we in een
tijd van verval leven, wat men kan merken
aan alles rondom ons; toen kwam mij direct een
artikel van Bruno Büeher in de gedachte; wel
een vijftien jaar geleden, maar toch nog vaak van
toepassing; waarin deze voorvechter der kunst
nijverheid het uiterlijk en het innerlijk, d. w. z.
den band, druk en versiering van het boek, aan een
bespreking onderwerpt. En hoe weinig is er
sinds dien ty'd eigenlijk verandert, men moet
niet de enkele uitzonderingen rekenen, maar
over het geheel genomen zien de meeste
boeken er nog even ondoordacht uit als van
vijftig jaar terug. De techniek van drukken,
papier maken en binden is misschien vooruit
gegaan, maar daardoor ziet ook ieder boek
dat men in handen kry'gt er precies uit alsof
het zoo uit de machine kwam. Er ontbreekt
om zoo te zeggen niets aan, alles is even
volkomen, alles glimt, alles is zuiver rond
of haaks waar dat zyn moet, kortom er is
niets aan te merken op de uitvoering, behalve
dat er aan ontbreekt de liefde, het leven en
de gedachte van degeen die het werk tot
stand bracht.
Laten we nu eerst eens nagaan het uiterlijk, de
band van het boek, dan zien we daar niets
dan dorre overlevering van een wyze van
werken die niet meer bestaat, tenminste zeer
weinig gebruikt wordt. Waar by oude boeken
de katerns op touw op riempjes genaaid waren,
gaf dit op den rug de zoogenaamde ribben,
thans echter plakt men, gedachtig hieraan of
waarschy'nly'k zeer ondoordacht, terwijl het boek
op ingezaagde touwen genaaid is en dus een
gladden rug heeft, hierop reepjes gedraaid
papier of iets van dien aard waardoor men toch
een geribde rug verkrijgt. Voor de rest wordt
de geheele wyze van bewerking, de constructie
zouden we kunnen zeggen, zoo verstopt en weg
geborgen, tot alles maar even glad en vlak wordt,
geen verhevenheid van touw, dat op regelmatige
afstanden doorgetrokken is, alles ingeperst en
plat geslagen, en de werkman die niet zoodoende
alles wat recht van bestaan heeft, zorgvuldig
onzichtbaar maakt, verstaat z'n vak niet ten
volle. Waar de rug van het boek op die wyze
totaal niet meer in overeenstemming is met de
manier van bewerken, daar heeft ook het plat een
geheele verandering ondergaan, en zeker niet
ten goede. Natuurlijk is dit alles bij een
aceuraten binder ook weer precies in orde; de hoekjes,
die bijzondere zorg, we zouden haast zeggen, een
bijzondere slag, vereischen, zyn keurig gevormd
en het leer, linnen of perkament zit er onbe
rispelijk omheen, maar misschien juist hierdoor
en mede door de stof zelve, ziet alles Jer weer
uit zonder eenig leven. Men zou er haast toe
komen om te zeggen: «ontbrak er maar iets
aan, dan was het niet zoo vervelend, akelig
netjes."
Wat wellicht voor een deel hieraan schuld
heeft, is het materiaal, dat tegenwoordig, al
neemt men kalfsleder of safflaan, niets meer
heeft van het doffe, soepele leder dat men
vroeger gebruikte. Alles glimt, en waar het
nog niet genoeg glimt, doet de binder er een
vernisje over heen. Waar ten slotte goed leer te
duur is, wordt schapenieder of zelfs wel lin
nen zoo gekleurd en «gepragt", noemen ze dat
geloof ik, tot het er als bokkenleer uitziet;
wat natuurlyk stelselmatig bedrog is. En waar
ook dit nog niet kan lyden maakt men alleen
de rug van leer en bekleedt het plat voor een
gedeelte met een papier dat hoe langer hoe
meer de meest getrouwe navolging van marmer
moet worden. Waar het vroeger zoogenaamde
«marmer" uitsluitend een kleurenvloeing was,
zonder verdere bijbedoeling, drukt men nu in
de meest natuurlyke kleuren verschillende
steenpatronen na, en plakt dit op een boek, inplaats
van dan een goede stof en kleurcombinatie
te zoeken in overeenstemming met het leer van
den rug. Waar men het ontbrekende leer voor
een geheel boek, echter met linnen aanvult, is dit
doorgaans iets beter in harmonie, maar ook weer
deze stof, z. g. n. boekbinderslinnen, is dood;
zeer goed te bewerken natuurlyk, voldoet aan de
eischen des ty'ds; maar mist het pleizierige van
een geweven stof, de schakeering door het weefsel
te weeg gebracht, die het behoedt voor
eentoonigheid.
Het tegenwoordig nog al veel gebezigde
kunstlinnen is wel iets beter, en wy'st, zou ik
haast zeggen, erop, dat de vakmannen met het
gewone ook niet te vreden waren, maar is toch
voor een groot oppervlak niet vry' van verveling
door het machinale.
Had bovenstaande tot dusverre alleen be
trekking op het uitsluitende bindwerk, daar
brengt de titel en daaruit ontstane en mede
samengaande versiering even groote moeilijk
heden, en nog te verbeteren rarigheden mee.
Bruno Büeher wijst hierop in zyn zooeven aan
gehaald opstel met: «Und welche
haarstraubenden Moden bringt der Witz der Drucker in
den Umschlagen auf! Diagonal oder kreuz und
quer gedruckte Titel, Titel in den
unharmonischten Farbenzusammenstellungen, weit
entfernt von jeder künstlerischen Anordnung,
kommen nicht nur für die Eintagsfliegen der
sogenannten Eisenbahnliteratur, sondern für
ganz ernsthafte Büeher vor; und dergleichen
geistreiche Einfalle, denen wenigstens durch
das Lumpenpapier kurzes Dasein garantiert
ware, werden dann auf Calicot und Leder
bertragen".
En afgescheiden van die banden waar voor
teekenaars een bepaald ontwerp maakten, en
waarover we wellicht een volgende keer gele
genheid vinden een en ander mede te deelen,
daar is het werk dat ons de kunstamaak der
binders weergeeft, nog doorgaans totaal buiten
eenig verband met constructie of te versieren
oppervlak.
Nog alty'd zien we landschappen, vogeltjes,
bloemtakken en dergely'ken met zwierige hand
over het plat verspreid en: «Vielleicht erinnert
sich auch noch jemand der geradezu
erbarmenswürdigen Rolle, welche beiühmte Autoren
spielen muszten, indem man ihre Bildnisse,
erhaben in irgendeiner Masse ausgeführt, auf
dern Deckel ihrer Werke anbrachte.
Ik zou geneigd zyn om met den heer Lof
felt te zeggen «waar moet dat heen", dit is
nu nog alles slechts het uiterly'k, even groote
teleurstellingen wachten ons echter by den
druk en versiering ook.
Nu weet ik vooruit dat vele binders zullen
antwoorden dat het publiek het zus of zoo
wil en zy zelf het missschien wel zouden
veranderen, maar daardoor gevaar loopen,
niets meer te verdienen. Het is voor een
deel misschien mogelijk, maar even groot
is het aantal menschen, die het den binder
overlaten, van wien dan de beslissing uitgaat, dat
het zoo en zoo hoort; «n waaruit volgt datz^j
dus voor een groot deel de verantwoordelijkheid
op zich nemen.
Ik geloof dat ook hier, als by zooveel
ambachten, de technische bekwaamheid alles
beheerscht, ten koste van het uiterlijk en het
werk zelve. Het evenwicht hierin is totaal
verbroken en het wordt wel langzamerhand tijd,
dit eens te herstellen.
R. W. P. JR.
IIIIIIIMIIIII1III
Frisflricli Metzsck1}
(Naar het Duilsch van Frilz Mauthner.)
Voor meer dan tien jaren had de geest van
Friedrich Nietzsche lachend den vertwijfelden
sprong gewaagd van de arme aarde naar de
verblijfplaats der zaligen. Nog moest hij het
kranke lichaam daar beneden achter laten m de
hoede van zorgende vrouwen. Doch de geest
verlangde te worden binnen gelaten in de hoog
ste der hallen, waar de wijsgeeren wonen. Uit
ijskristallen is die hal opgebouwd; zij is koud
als ijs en helderder dan de zon.
*Laat hem niet binnen!" zeide Hume. ,Hij
leeft immers nog. Hij zou hier warmte binnen
brengen, en weldra zou ons ijzig huis gesmol
ten zijn!"
Laat hem niet binnen!" zeide Hegel, en
fronste het lage voorhoofd. j/Waanzinskrankheid
houdt zijn lichaam gekluisterd. Hel zou voor
ons eene eeuwige schande zijn, als wij de halle
van het koude licht voor den waanzin wilden
ontsluiten."
Spinoza glimlachte ironisch; ook in de hoog
ste halle had zijn aangezicht de minachtende
uitdrukking nog niet verloren. ,Eu gij dan,
medebewoners onzer halle, waart gij in uw
leven nooit ziek, nooit klein? Stondt gij altijd
op uw eigene hoogte ? Hebt gij niet onder ons
rondgewandeld, waarde Kant, terwijl uw ellen
dig lichaam nog beneden verwijlde, als de scha
duw van een kindschen grijsaard ? Hebben wij
den toegang ontzegd aan de broeders, die hun
leven eindigden in vromen waanzin, of door
zelfmoord, zooals onze Comte ? Hebt gij, mijn
gestrenge Schopenhauer, niet de laatste jaren
van uw leven op aarde in dwaze ijdelheid door
gebracht ? Zijn wij niet allen geweest, wie wij
nu zijn, al is ook na een korten bloeitijd de
herfst gekomen om de schoonheid van onze
kroon te vernietigen ? O gij arme goden I God
of de Natuur! Wij hebben allen der Natuur
onzen tol betaald. Ik beu zelfs verliefd geweest,
toen mijn lichaam nog leefde."
Een zachte glimlach van aardsche herinnering
vloog, vluchtig als een rozenschemer, over de
bleeke gelaatstrekken van den wijsgeer. Toen
heerschte weder het koude licht, en de philosofen
weigerden voor den wachtende hunne halle te
ontsluiten, zoolang zijn aardsch omhulsel in
waanzinskrankheid bleef bij de zorgende vrouwen.
En Friedrich Nietzsche verlangde vurig naar
zijn dood.
Nu had hij zijn lijdensweg daar beneden vol
bracht, en wederom klopte zijn geest aan de
doorschijnende poorten der halle van het koude
licht. De bewoners traden bijeen voor eene
plechtige berardslaging. De vraag was thans
of Nietzsche waardig was, waardig door zijn
gedachten, om te worden opgenomen in de
hoogste halle.
»Hij is het niet waardig!" riep ijverend
Augustinus, die hier niet meer / de heilige"
heette. »Hij was de Antichrist! Hij heeft ons
geloof beschimpt als eene slavenmoraal; hij
heeft der menschheid haar laatste steunpunt
ontnomen."
Hobbes en Spinoza, Schopenhauer en Fichte,
balden de vuisten of stampten met de voeten.
Kaut verheugde zich, dat hij als voorzitter zijne
eerlijke meening niet behoefde te zeggen. De
Grieken begrepen er niets van. Wat was dat:
Antichrist?
De bedenking van onzen wonderlijken broeder
Augustinus kan ik niet toegeven", zeide
Aristoteles. Maar toch is hij de toelating niet
waardig. De Staat is de voleinding der
menschelijke doeleinden. Zonder Staat en Moraal wordt
de mensch tot dier. Staat en Moraal hebben
tafelen of wetten noodig. Friedrich Nietzsche
heeft de oude tafelen verbrijzeld en geen nieuwe
opgesteld. Wat onze geëerde voorzitter zoo
aardig in 't Grieksch en 't Latijn den
kategorisehen imperatief heeft genoemd, heeft
Nietzsche als een veertje in de lucht geblazen.
De moordenaar van den Staat en de Moraal
mag hier niet binnentreden!"
«Welke moraal?" klonk het uit een hoek,
en Hobbes meldde zich aan als pleitbezorger
van den moordenaar. Maar reeds riep Schopen
hauer luide: *Hij is het niet waardig! Hij is
in 't geheel geen wijsgeer, hij is een dichter.
Hij is geen wijsgeer, want dan zou hij aan de
wereld zijn beeld hebben moeten nalaten in een
afgesloten stelsel. Hij is zich zelf niet getrouw
gebleven. Hij verwerpt heden, wat hij gisteren
heeft geleeraard, en verwerpt morgen zijn looche
ning van heden. Eerst werd hij mij ontrouw en
toen zich zelf. Hij is een journalist onder de
philosofen; de indruk van den dag bepaalde zijn
philosofie van den dag. Hij schrijft goed, beter
dan sommige andere heeren; dat heeft hij van
mij. Maar wie kan zeggen, wat zijne eigenlijke
leer is? Als de bliksemstralen in het onweder, als
de vonken van een vuurwerk of de vlammen
van een brand komen en gaan zijne invallen.
Bliksemstralen en vonken en vlammen hooren
niet te huis in de halle van het rustige, koude
licht. Hij is geen wijsgeer!"
Plato en Bruno en Spinoza verdedigden de
meenings, dat een philosoof zonder schande ook
een dichter kon zijn, doch de meerderheid, met
de Duitsche professoren in de philosofie aan het
ho ifd, scheen zich tegen Nietzsche te wenden.
Nu kwam een onaanzienlijk man uit een hoek
te voorschijn en overzag met vroolijke oogen
de rijen der twistende wijsgeeren. Hij droeg een
schunnig gewaad, had een leelijken, kleinen neus
en een grooten glimmende schedel. Het was
Sokrates, en allen zwegen.
»Wel, mijn waarde heeren," zeide Socrates,
en maakte het zich gemakkelijk op de zijden
kussens van een gouden stoel,?«vandaag doet
het mij genoegen, dat ik zonder mijne verdiensten
lid van uwe tafelronde ben geworden. Ik wist
altijd, dat ik niets weet; gij echter weet klaar
blijkelijk alles; daarom, deelt mij wat mede van
uwen overvloed! Gij wilt den eerzuchtigen geest
daar buiten niet binnen laten, omdat hij geen
wijsgeer is. Hebt gij daarin gelijk, dan kan men
u geen verwijt ervan maken, want in de halle
der wijsgeeren behooren werkelijk geen andere
menschen. Maar daar gij hem deze eervolle aan
duiding ontzegt, weet gij zeker volkomen
nauw1) Naar aanleiding van het bericht, dat de
zoo verschillend beoordeelde wijsgeer Friedrich
Nietzsche door den dood van zijn lijden is ver
lost, plaatsen wij deze aan het Berliner Tageblatt
ontleende fantasie van den bekenden Duitschen
essayist Fritz Mauthner.
keurig, wat een wijsgeer is. Wat doet mij dat
een genoegen! Nu zal ik het eindelijk óók eens te
weten komen. Tot dusver heb ik het niet geweten.
Tijdens mijn leven heb ik slechts mij zelf en
andere menschen uitgevraagd. Een vurig ver
langen naar weten was mijne gansche
philosophie, mijne liefde tot de wijsheid. Maar gij
schijnt dat weten zelven te bezitten. Of komt
het misschien op het ware weten aan ? Dan
moet ik verder vragen, waaraan de waarheid
met volkomen zekerheid te erkennen is. Het is
immers niet mogelijk, dat er zoovele waarheden
zijn, als wij hier bentgenooten met elkander
zijn! Ook de hoeveelheid van het weten kan
onmogelijk de wijsbegeerte zijn, want dan zou
ieder wakker docent (zooals men tegenwoordig
de schoolmeesters daar beneden noemt) een
grooter p'iilosoof moeten zijn dan mijne oude
vrienden Plato en Aristoteles. Of is philosophie
de wetenschap in begrippen P Maar juist hoe
wij tot de begrippen komen, dat heb ik nooit
kunnen begrijpen. Mijn goede buurman
Schleiermacher heeft mij uitgelegd, dat philosofie het
hoogste deuken met het hoogste bewustzijn is.
Als mij nu maar eens iemand kon zeggen, wat
dit voor ons zoo wenschelijke bewustzijn in den
grond is! Ik ben zeker ouderwetsch met mijn
vele vragen. Maar gij hebt mij opgenomen,
ofschoon ik niets kon dan vragen en altijd weer
vragen, en wanneer gij voor den vrager daar
buiten de kristallen poort niet ontsluit, dan
geeft gij daardoor ook mij te kennen, dat ik
zulk een wijs gezelschap onwaardig ben. Ook hij
die daarbuiten wacht heeft, wanneer de hoog
moed hem niet verleidde, niet geweten en altijd
slechts gevraagd. Voor dat vragen heeft hij zijn
leven ingezet. Als een zwerver en een bedelaar
heeft hij naar de waarheid gevraagd, overal, en
overal heeft men, evenals hier, de deuren voor
hem gesloten. Om naar het goed recht der oude
begrippen, de waarde der oude tafelen te vragen,
heeft hij zijn hoofd ingezet. Hij heeft geen recht
en geen waarde gevonden. Toen is hij een steeds
onstuimiger vrager geworden, heeft gegrepen
naar den hamer en met den hamer bij de oude
begrippen aangeklopt. Zoo heeft hij met den
hamer gephilosofeerd. Is het wel zoo zeker, dat
de hamer eeu slecht werktuig is voor het
philosofeeren ? En was het zijne schuld, dat zijn
hamer sterker was dan de begrippen ? Wie
immers heeft aan de begrippen het eeuwige
leven gewaarborgd ?
,Ik weet zoo weinig van hem, die daar bui
ten wacht. Ik spreek ook niet voor hem, want
het woord van den onwetende mag geen
beteekenis hebben voor de ooren der wetenden. Maar
wanneer iemand aanspraak heeft pp een plaats
in ons midden, dan komt het mij, bescheiden
man, voor, juist de onstuimigste vrager te zijn,
die ten slotte zijn eigen arm hoofd als den
laatsten hamer verbrijzelde tegen de wereld,
de man, die ziju oud verstand en zijn oude
deugd en zijn oude kennis wegwierp voor het
eenige, voor het verlangen naar nieuwe waarden.
Gij hebt hem een antichrist, een immoralist
genoemd ? Wat beteekenen die woorden in onze
liiiliiiiiiiiniiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii
o/Uclamw.
40 cents per regel.
IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIflIllllllfltllllHIIII
alleen echt, indien direct van mij betrok
ken. Zwart, wit en gekleurd van 45 ct«
tot fl 11.tO per Meter. Aan ieder franco
en vrU van Invoerrechten in huis.
Stalen ommegaand
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
0 De behandeling van Jicht,
Bhenmatick, Plszure
Diathese, Nier- en Blaaslfjden,
Suikerziekte is de speci
aliteit van het Bad
Assmannshausen a/Rhijn.
Prospectus over de drinkkuren
in huis en het gebruik er van in
Bad Assmannshausen verzendt de
? BRONNEN-DIRECTIE.
De Studieboeken
voor de Gymnasia, Hoogere Burgerscholen
Jongens en Meisjes, en Handelsschool zijn te
bekomen, gekaft en van tiquet voorzien, bij
J. H. DE WIT,
BOEKHANDELAAR.
Utrechtschestraat 54.
Piano-, Orpl- en MröettaÊl
MEYROOS «fc KAL.SHOVEN,
Arnhem, Eoningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
NAAR
Nieuwendam.
Schellingwoude
Oranje Sluizen.
Eiland Marken.
Zorgvliet.
't Kalfje,
Ouderkerk,
Uithoorn,
PLEIZIERTOGHTJES,
Voor het maken hiervan is een prachtig
ingericht STOOMJACHT dagelijks (be
halve Zondags) te hunr. Te bevragen
Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z.
Voorburgwal, Amsterdam.
BV Interc. Telefoon 684.