De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 2 september pagina 4

2 september 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1210 dat de sociale, administratieve en economische grenzen van de coöperatieve beweging in het geheel niet de macht in ons nationaal leven beperkt. De samenvatting van de geheele werkende klasse in een coöperatieve vereeniging aan de eene en de federatie van de vakvereeniging aan de andere zijde, zal de werklieden klassen de overwegende macht in den staat verschaffen. (pag. 289)." Moge dat na enkele jaren ook van Nederland getuigd worden.... I Am s t., 25 Juli 1900. SCIPIO. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM Joh. Messctat en Jac. Urlns. Een tweetal kunstenaars van naam, beiden op buitengewone wijze door hunne vereerders geacht en geliefd, zullen wij in den toekomstigen winter niet meer tot de onzen kunnen rekenen, Joh. Messchaert en Jac. Urlus. De eerste stond reeds met n been in den vreemde. In het buitenland toch vond Mes schaert, misse tien vel meer nog dan in z\jn vaderland, die ongeveinsde waardeering en sympathie, die onverholen hulde voor zijne talenten, die voor een kunstenaar onontbeerlijk zijn voor een rustig en gelukkig gedijen van zijne gav.en. Messchaert gaat ons metterwoon verlaten en vestigt zich te Wiesbaden. Met een hartelijk vaarwel, hopen wy hem zoo niet als stadgenoot, dan toch als Nederlandsch kunstenaar van onkreukbare trouw en vader landsliefde dikwijls in ons midden te zien; hu kan er op rekenen dat we zijn heerlijke kunst met volle teugen zullen genieten en ons zullen verkwikken aan de gaven die h\j ons reeds zoo menigmaal kwistig heeft geboden. Urlus is reeds een maand in Leipzig en heeft aldaar aan de opera een schitterend engagement aangevangen. In vier groote Wagner-partij en neeft reeds stormenderhand de harten veroverd van zijne nieuwe stadgenooten. Als Lohengrin, Tannhauser, Siegmund (Walküre) en Stolzing (Meistersinger) heeft hij in zijne nieuwe omgeving bewezen welk intelligent kunstenaar hij is en hoe groote aanwinst men in hem heeft gekregen. Het is vooral in de laatste rol, die hij tevens voor het eerst zong, dat men hem ten zeerste prijst en wel speciaal om de zelfbeheersching in den aanvang en de onvermoeide kracht en frischheid van stem aan het slot, iets wat juist bij vele zijner collega's veel te wenschen overoverlaat. Urlus zal zeker in Leipzig rusteloos voortarbeiden aan die ontwikkeling, die slechts door de ernstigste kunstenaars nagestreefd wordt. Binnen kort zal hy nog den Florestan (Fidelio) en Erik (Fliegender Hollander) zingen en op een concert de tenorpartij u'* de Jahreszeiten. ANT. A. BoekleoordeeliDp. COKNELIE VAN ZANTEN, Hoogere Techniek van den Zang. (Paedagogische leidraad) De Erven H. van Munster & Zoon, Amst. K. VELDKAMP, Klankschoonheid bv/ den Zang. J. B. Wolters te Groningen. A. H. AMORT, Iets over Muziekonderwijs. Kunnen ouders of gezaghebbenden de waarde van het muziekonderwijs, dat hun kinderen of pupillen ontvangen, zelf beoordeelen ? Eenige beschouwingen, wenken en raadgevingen ten nutte van hen, die belang stellen in muziek-onder wijs. Joh. C. M. van Mastrigt, Arnhem. CABL LOCHEH, Beschrijving der Registers van het orgel en hunne klankkleur. Vry' naar het Hoogduitsch door CORNS IMMIG JR. J. de Leeuw, Dordrecht. W. J. OORVER, Toetsenwyjuer. Handleiding bij het gebruik daarvan en inleidende Oefeningen tot het Pianospel. De Algemeene Muziekhandel, v/h Stumpff & Koning, Amsterdam. A. J. POLAK, Ueber Zeiteinheit in Sezug auf Konsonam, Harmonie und Tonaliteit. Beitrage zur Lehre der Musik. Breitkopf & Kartel. Leipzig. Het boekje van mejuffrouw Cornelia van Zanten bevat tal van nuttige wenken. Het is geen complete, volledige methode dat wil ook de schrijfster blijkbaar niet. Het is eene verzameling van opmerkingen, die, volgens de ervaring van de schrijfster, veel te weinig in acht genomen worden en die daarom in haar werkje met groote voorliefde behandeld zijn. Nu al biedt het werkje geen nieuwe ge zichtspunten, de waarheid kan nooit genoeg gezegd en herhaald worden. Dit geldt bij alle onderwijs niet het minst ook by dat in den zang. Eigenaardig is het dat mej. van Zanten hare beschouwingen over het menschely'k instrument «stem" baseert op het strijk instrument. Eertijds, en ook thans nog wel, namen verschillende instrumentaal-kunstenaars hun uitgangspunt in de menschelijke stem, dus juist omgekeerd. Maar dan waren het ook de allerbeste zangers die als voorbeeld gesteld werden. Twee dingen in het werkje van mej. van Zanten vind ik bepaald jammer. In de eerste plaats zou ik in de behandeling van de stof meer groepeering, meer systeem gewenscht hebben. Als model haal ik aan de wijze van inkleediog die door Dr. Hugo Riemann in zijne werkjes wordt aangewend. Als mej. van Zanten er eens toe komt, een uitge breider werk over den zang te schrijven, dan zy daarop hare aandacht gevestigd. In de tweede plaats doet het my' leed dat de stijl niet beter verzorgd is en dat er uit drukkingen in voorkomen, die slechts door commentaar verstaanbaar worden. Op bladz. 9 vindt men: By- het decrescendo wordt de adem een weinig neergetrokken, dan langzaam ontspannen. *) Voorts leest men van aange trokken adem en den adem opdrijven. Op bladz. 37 (noot) «Voor sopraan of tenor kon men van deze toonhoogte uitgaande, met halve tonen opwaarts gaan. Voor alt of bariton eene terts lager, voor bas nog eene terts lager, dus van af f. kl.-octaaf (natuurlijk volgens het klavier gr.-octaaf)" sic! Uitdrukkingen als het goede tactdeel en de logische beduiding der vocalen en zoo zyn er vele hooren niet thuis in een werk dat in de nederlandsche taal geschreven is. Ten slotte nog een woord over den titel: «Hoogere techniek" van den zang. Wat wil dat zeggen? Beteekent het: dit is nu eens een werk, heel anders (hooger) dan soortgelijke werken? Beteekent het een techniek, welke slechts diegenen zich hebben eigen te maken, die zich tot in de hoogste hoogten der zang kunst willen bekwamen? Dan zou het woord ?hoogere" eene beteekenis hebben gelijk by de paardendressuur «hoogere rykunst" gebrui kelijk is. Het is moeilijk hierop een antwoord te geven. Wat mej. van Zanten voorts meent met paedagogische leidraad is ook niet dui delijk. Behoort dit samengesteld substantief gelezen te worden als lei-draad of als leid-raad ? Deze opmerkingen gelden slechts den vorm, niet het essentieele van den inhoud! In het werkje van Veldkamp treft de groote duidelijkheid, waarmede de schrijver zijn ma teriaal behandelt. Een materiaal, hetwelk hij overigens volkomen meester is. Valt het eerstbesproken werk onder de rubriek «solozang", dat van den heer Veldkamp behandelt den «koorzang" en het geeft opmerkingen over de ademhaling, phraseering, nuanceering, uitspraak enz. enz., alles met evenveel juistheid als zaakkennis neergeschreven. De heer Veldkamp weet dat men met het gebruik van enkele op zich zelf staande uitdrukkingen in onduide lijkheid kan vervallen. Hy weet dit en commenteert ze daarom dadelijk, zoodoende die klip met voordracht vermijdende. Uit den aard der zaak zijn de opmerkingen van den heer Veldkamp niet zóó, dat daar mede het geheele onderwerp uitgediept is. Ik raad den heer Veldkamp aan zijn eigene practische ondervinding steeds op te schrijven en zoo doende zyn werk in volgende drukken te completeeren. «Spreken en zingen" van Eldar verscheen aanvankelijk ook slechts in beschei den omvang. In ieder geval acht ik het werkje thans reeds van onberekenbaar nut. Het moet in handen komen van alle directeuren van kerkkoren, gemengde koren en volkszangvereenigingen, van onderwijzers en in 't kort van iedereen die met koren te doen heeft en die breede muzikale opvoeding mist, welke men meestal slechts op conservatoria of deugde lijke muziekscholen kan genieten. Het vlugschrift van den heer A. H. Amory spruit voort uit geestdrift voor het muziek onderwijs en, zich baseerende op een verhan deling van dr. Hugo Riemann «Die Priester des Geschmacks", heeft het ten doel een veldtocht te prediken tegen het muziekonderwijs door onbe voegden, tegen het gebruik van nietswaardige en slechte muziek, zooals van Brinley-Richards, Lefébure-Wely, Beyer, Oesten, Sidney Smith, Gottschalk, Francais Behr, Eilenberg, Streabbog enz. enz. en tegen het gebruik van slechte uitgaven. De brochure bevat voorts eenige wenken, by' het onderwijs in acht ta nemen, een soort leergang voor het onderwijs in het pianospel. Ouders of voogden, wier kinderen tot den leeftijd zyn gekomen om muziekonder wijs te ontvangen, kunnen uit het vlugschrift leeren hoe de muzikale opvoeding hunner kinderen in den grond geboord kan worden, wanneer zy hierbij niet op redelijke en ver standige wijze te werk gaan. Het werk van Carl Locher, yry' bewerkt naar het Hoogduitsch door C. Immig Jr., komt mij voor zeer volledig te zyn. Het boekske is ingericht als een alphabetische woordenlijst, waarin elk register uitvoerig en duidelijk bespro ken en verklaard wordt. Eenige af beeldingen hier en daar, strekken tot verduidelijking van den tekst. Het werkje zal wel niemand, die in het orgel belang stelt, onvoldaan laten; met warmte zy het aanbevolen. De heer W. J. Oorver is een ernstig muziekonderw\jzer. HU streeft er naar zijnen leerlin gen op de deugdelykste gronden en tevens op de bevattely'kste wijze de noodige kennis by' te brengen. Te dien einde heeft de heer Oorver een «Toetsen wy'zer" vervaardigd en uitgegeven, die staande op het klavier gezet, achter de zwarte boventoetsen, een beeld geeft van het verband der noten- en toetsennamen. Het systeem waarnaar de heer Corver te werk gaat is niet nieuw. Het uitganspunt van de O middenlijn is reeds door Quirinus van Blankenburg (1654?1740) in toepassing gebracht en daar sluit zich ook de methode van Pater de Sonnaville aan, welke trouwens, zooals de heer Corver verklaart, niet zonder in vloed geweest is op zijne methode. In de inleidende oefeningen tot het pianospel wordt dan voortgebouwd op het in den toetsenwyzer ontwikkelde systeem. Als het werkelijk waar is, dat kinderen moeite hebben om de namen van de noten op het klavier en op het papier te leeren, dan geloof ik dat die moeite door de systemen van Pater de Sonnaville en den heer W. J. Corver zal worden teweegge bracht tot op een minimum. Een hoogst belangrijk werk, dat reeds geruimen tijd op bespreking wacht is het boek van den heer A. J. Polak. Zelden gebeurt het dat Nederlanders zich met het natuur kundige gedeelte der muziekwetenschap bezig houden. De heer Polak is een bevoegde: hy' bewyst dit door de klare en duidelijke be handeling van zyn stof in onberispelijk Duitsch en niet minder door zijne belezenheid. De theoriën van Stumpf, Lipps e. a. worden in zy'n werk aan eene grondige kritiek onder worpen. Jammer vindt ik het dat zyn werk niet gemakkelijker te overzien is. Dergelijke werken moeten gemakkelijk kunnen worden nageslagen; zy doen gewoonlijk eerst dienst nadat zij doorgelezen zijn en later geraad pleegd worden. Ik zou den Heer Polak aan bevelen zijn werk by' de tweede uitgave te voor zien van een «Namen- und Sachregister" of zelfs thans reeds in brochurevorm, een der gelijk appendix te doen verschynen. Dan eerst wordt de studie van zyn werk vruchtbaar. Ik hoop later, ook in verband met nog andere dergely'ke wetenschappelijke werken, op den arbeid des heeren Polak nog terug te komen. Ik mocht echter niet langer wachten, over het uitstekende boek reeds thans het een en ander mede te deelen. ANT. AVERKAMP. llllllllllllllltllllllllilMIIIIII Het als innstwerï, i. *) De cursiveering is van mij. Hoewel ik het, eerlijk gezegd, niet altijd met de beschouwingen van den heer Loft'elt in het Nieuws v. d. Dag eens ben, voelde ik bijzondere sympathie voor zyn verzuchting in het laatste artikel over de Bosboom-tentoon stelling, waar hy' van Bosboom afweek en even te velde trok tegen de smakelooze en onbe redeneerde wyze waarop boeken er tegenwoordig nog maar al te dikwy'ls uitzien. De heer L. schrijft daar n. 1. : ---- «Bovendien worden de meeste couranten in binnen- en buitenland tegenwoordig zoo schandalig bleek of slordig gedrukt, dat uitvoerige stukken het geduld en de oogen op een te zware proef stellen. De geïllustreerde tijdschriften kan men ook niet meer met voldoening inzien. De reproductieve kunsten zijn bezig de wer kelijke kunst te vermoorden, 't Is alles even slordig en smakeloos. Waar moet het heen! Men stuurt de boeken terug omdat er slechte prenten instaan of omdat het papier te veel glimt"... Toen ik deze ontboezeming las, die zopals de heer Loffelt trouwens zelf ook zegt weinig met de Bosboom-tentoonstelling te maken heeft, maar slechts een uiting is, omdat we in een tijd van verval leven, wat men kan merken aan alles rondom ons; toen kwam mij direct een artikel van Bruno Büeher in de gedachte; wel een vijftien jaar geleden, maar toch nog vaak van toepassing; waarin deze voorvechter der kunst nijverheid het uiterlijk en het innerlijk, d. w. z. den band, druk en versiering van het boek, aan een bespreking onderwerpt. En hoe weinig is er sinds dien ty'd eigenlijk verandert, men moet niet de enkele uitzonderingen rekenen, maar over het geheel genomen zien de meeste boeken er nog even ondoordacht uit als van vijftig jaar terug. De techniek van drukken, papier maken en binden is misschien vooruit gegaan, maar daardoor ziet ook ieder boek dat men in handen kry'gt er precies uit alsof het zoo uit de machine kwam. Er ontbreekt om zoo te zeggen niets aan, alles is even volkomen, alles glimt, alles is zuiver rond of haaks waar dat zyn moet, kortom er is niets aan te merken op de uitvoering, behalve dat er aan ontbreekt de liefde, het leven en de gedachte van degeen die het werk tot stand bracht. Laten we nu eerst eens nagaan het uiterlijk, de band van het boek, dan zien we daar niets dan dorre overlevering van een wyze van werken die niet meer bestaat, tenminste zeer weinig gebruikt wordt. Waar by oude boeken de katerns op touw op riempjes genaaid waren, gaf dit op den rug de zoogenaamde ribben, thans echter plakt men, gedachtig hieraan of waarschy'nly'k zeer ondoordacht, terwijl het boek op ingezaagde touwen genaaid is en dus een gladden rug heeft, hierop reepjes gedraaid papier of iets van dien aard waardoor men toch een geribde rug verkrijgt. Voor de rest wordt de geheele wyze van bewerking, de constructie zouden we kunnen zeggen, zoo verstopt en weg geborgen, tot alles maar even glad en vlak wordt, geen verhevenheid van touw, dat op regelmatige afstanden doorgetrokken is, alles ingeperst en plat geslagen, en de werkman die niet zoodoende alles wat recht van bestaan heeft, zorgvuldig onzichtbaar maakt, verstaat z'n vak niet ten volle. Waar de rug van het boek op die wyze totaal niet meer in overeenstemming is met de manier van bewerken, daar heeft ook het plat een geheele verandering ondergaan, en zeker niet ten goede. Natuurlijk is dit alles bij een aceuraten binder ook weer precies in orde; de hoekjes, die bijzondere zorg, we zouden haast zeggen, een bijzondere slag, vereischen, zyn keurig gevormd en het leer, linnen of perkament zit er onbe rispelijk omheen, maar misschien juist hierdoor en mede door de stof zelve, ziet alles Jer weer uit zonder eenig leven. Men zou er haast toe komen om te zeggen: «ontbrak er maar iets aan, dan was het niet zoo vervelend, akelig netjes." Wat wellicht voor een deel hieraan schuld heeft, is het materiaal, dat tegenwoordig, al neemt men kalfsleder of safflaan, niets meer heeft van het doffe, soepele leder dat men vroeger gebruikte. Alles glimt, en waar het nog niet genoeg glimt, doet de binder er een vernisje over heen. Waar ten slotte goed leer te duur is, wordt schapenieder of zelfs wel lin nen zoo gekleurd en «gepragt", noemen ze dat geloof ik, tot het er als bokkenleer uitziet; wat natuurlyk stelselmatig bedrog is. En waar ook dit nog niet kan lyden maakt men alleen de rug van leer en bekleedt het plat voor een gedeelte met een papier dat hoe langer hoe meer de meest getrouwe navolging van marmer moet worden. Waar het vroeger zoogenaamde «marmer" uitsluitend een kleurenvloeing was, zonder verdere bijbedoeling, drukt men nu in de meest natuurlyke kleuren verschillende steenpatronen na, en plakt dit op een boek, inplaats van dan een goede stof en kleurcombinatie te zoeken in overeenstemming met het leer van den rug. Waar men het ontbrekende leer voor een geheel boek, echter met linnen aanvult, is dit doorgaans iets beter in harmonie, maar ook weer deze stof, z. g. n. boekbinderslinnen, is dood; zeer goed te bewerken natuurlyk, voldoet aan de eischen des ty'ds; maar mist het pleizierige van een geweven stof, de schakeering door het weefsel te weeg gebracht, die het behoedt voor eentoonigheid. Het tegenwoordig nog al veel gebezigde kunstlinnen is wel iets beter, en wy'st, zou ik haast zeggen, erop, dat de vakmannen met het gewone ook niet te vreden waren, maar is toch voor een groot oppervlak niet vry' van verveling door het machinale. Had bovenstaande tot dusverre alleen be trekking op het uitsluitende bindwerk, daar brengt de titel en daaruit ontstane en mede samengaande versiering even groote moeilijk heden, en nog te verbeteren rarigheden mee. Bruno Büeher wijst hierop in zyn zooeven aan gehaald opstel met: «Und welche haarstraubenden Moden bringt der Witz der Drucker in den Umschlagen auf! Diagonal oder kreuz und quer gedruckte Titel, Titel in den unharmonischten Farbenzusammenstellungen, weit entfernt von jeder künstlerischen Anordnung, kommen nicht nur für die Eintagsfliegen der sogenannten Eisenbahnliteratur, sondern für ganz ernsthafte Büeher vor; und dergleichen geistreiche Einfalle, denen wenigstens durch das Lumpenpapier kurzes Dasein garantiert ware, werden dann auf Calicot und Leder bertragen". En afgescheiden van die banden waar voor teekenaars een bepaald ontwerp maakten, en waarover we wellicht een volgende keer gele genheid vinden een en ander mede te deelen, daar is het werk dat ons de kunstamaak der binders weergeeft, nog doorgaans totaal buiten eenig verband met constructie of te versieren oppervlak. Nog alty'd zien we landschappen, vogeltjes, bloemtakken en dergely'ken met zwierige hand over het plat verspreid en: «Vielleicht erinnert sich auch noch jemand der geradezu erbarmenswürdigen Rolle, welche beiühmte Autoren spielen muszten, indem man ihre Bildnisse, erhaben in irgendeiner Masse ausgeführt, auf dern Deckel ihrer Werke anbrachte. Ik zou geneigd zyn om met den heer Lof felt te zeggen «waar moet dat heen", dit is nu nog alles slechts het uiterly'k, even groote teleurstellingen wachten ons echter by den druk en versiering ook. Nu weet ik vooruit dat vele binders zullen antwoorden dat het publiek het zus of zoo wil en zy zelf het missschien wel zouden veranderen, maar daardoor gevaar loopen, niets meer te verdienen. Het is voor een deel misschien mogelijk, maar even groot is het aantal menschen, die het den binder overlaten, van wien dan de beslissing uitgaat, dat het zoo en zoo hoort; «n waaruit volgt datz^j dus voor een groot deel de verantwoordelijkheid op zich nemen. Ik geloof dat ook hier, als by zooveel ambachten, de technische bekwaamheid alles beheerscht, ten koste van het uiterlijk en het werk zelve. Het evenwicht hierin is totaal verbroken en het wordt wel langzamerhand tijd, dit eens te herstellen. R. W. P. JR. IIIIIIIMIIIII1III Frisflricli Metzsck1} (Naar het Duilsch van Frilz Mauthner.) Voor meer dan tien jaren had de geest van Friedrich Nietzsche lachend den vertwijfelden sprong gewaagd van de arme aarde naar de verblijfplaats der zaligen. Nog moest hij het kranke lichaam daar beneden achter laten m de hoede van zorgende vrouwen. Doch de geest verlangde te worden binnen gelaten in de hoog ste der hallen, waar de wijsgeeren wonen. Uit ijskristallen is die hal opgebouwd; zij is koud als ijs en helderder dan de zon. *Laat hem niet binnen!" zeide Hume. ,Hij leeft immers nog. Hij zou hier warmte binnen brengen, en weldra zou ons ijzig huis gesmol ten zijn!" Laat hem niet binnen!" zeide Hegel, en fronste het lage voorhoofd. j/Waanzinskrankheid houdt zijn lichaam gekluisterd. Hel zou voor ons eene eeuwige schande zijn, als wij de halle van het koude licht voor den waanzin wilden ontsluiten." Spinoza glimlachte ironisch; ook in de hoog ste halle had zijn aangezicht de minachtende uitdrukking nog niet verloren. ,Eu gij dan, medebewoners onzer halle, waart gij in uw leven nooit ziek, nooit klein? Stondt gij altijd op uw eigene hoogte ? Hebt gij niet onder ons rondgewandeld, waarde Kant, terwijl uw ellen dig lichaam nog beneden verwijlde, als de scha duw van een kindschen grijsaard ? Hebben wij den toegang ontzegd aan de broeders, die hun leven eindigden in vromen waanzin, of door zelfmoord, zooals onze Comte ? Hebt gij, mijn gestrenge Schopenhauer, niet de laatste jaren van uw leven op aarde in dwaze ijdelheid door gebracht ? Zijn wij niet allen geweest, wie wij nu zijn, al is ook na een korten bloeitijd de herfst gekomen om de schoonheid van onze kroon te vernietigen ? O gij arme goden I God of de Natuur! Wij hebben allen der Natuur onzen tol betaald. Ik beu zelfs verliefd geweest, toen mijn lichaam nog leefde." Een zachte glimlach van aardsche herinnering vloog, vluchtig als een rozenschemer, over de bleeke gelaatstrekken van den wijsgeer. Toen heerschte weder het koude licht, en de philosofen weigerden voor den wachtende hunne halle te ontsluiten, zoolang zijn aardsch omhulsel in waanzinskrankheid bleef bij de zorgende vrouwen. En Friedrich Nietzsche verlangde vurig naar zijn dood. Nu had hij zijn lijdensweg daar beneden vol bracht, en wederom klopte zijn geest aan de doorschijnende poorten der halle van het koude licht. De bewoners traden bijeen voor eene plechtige berardslaging. De vraag was thans of Nietzsche waardig was, waardig door zijn gedachten, om te worden opgenomen in de hoogste halle. »Hij is het niet waardig!" riep ijverend Augustinus, die hier niet meer / de heilige" heette. »Hij was de Antichrist! Hij heeft ons geloof beschimpt als eene slavenmoraal; hij heeft der menschheid haar laatste steunpunt ontnomen." Hobbes en Spinoza, Schopenhauer en Fichte, balden de vuisten of stampten met de voeten. Kaut verheugde zich, dat hij als voorzitter zijne eerlijke meening niet behoefde te zeggen. De Grieken begrepen er niets van. Wat was dat: Antichrist? De bedenking van onzen wonderlijken broeder Augustinus kan ik niet toegeven", zeide Aristoteles. Maar toch is hij de toelating niet waardig. De Staat is de voleinding der menschelijke doeleinden. Zonder Staat en Moraal wordt de mensch tot dier. Staat en Moraal hebben tafelen of wetten noodig. Friedrich Nietzsche heeft de oude tafelen verbrijzeld en geen nieuwe opgesteld. Wat onze geëerde voorzitter zoo aardig in 't Grieksch en 't Latijn den kategorisehen imperatief heeft genoemd, heeft Nietzsche als een veertje in de lucht geblazen. De moordenaar van den Staat en de Moraal mag hier niet binnentreden!" «Welke moraal?" klonk het uit een hoek, en Hobbes meldde zich aan als pleitbezorger van den moordenaar. Maar reeds riep Schopen hauer luide: *Hij is het niet waardig! Hij is in 't geheel geen wijsgeer, hij is een dichter. Hij is geen wijsgeer, want dan zou hij aan de wereld zijn beeld hebben moeten nalaten in een afgesloten stelsel. Hij is zich zelf niet getrouw gebleven. Hij verwerpt heden, wat hij gisteren heeft geleeraard, en verwerpt morgen zijn looche ning van heden. Eerst werd hij mij ontrouw en toen zich zelf. Hij is een journalist onder de philosofen; de indruk van den dag bepaalde zijn philosofie van den dag. Hij schrijft goed, beter dan sommige andere heeren; dat heeft hij van mij. Maar wie kan zeggen, wat zijne eigenlijke leer is? Als de bliksemstralen in het onweder, als de vonken van een vuurwerk of de vlammen van een brand komen en gaan zijne invallen. Bliksemstralen en vonken en vlammen hooren niet te huis in de halle van het rustige, koude licht. Hij is geen wijsgeer!" Plato en Bruno en Spinoza verdedigden de meenings, dat een philosoof zonder schande ook een dichter kon zijn, doch de meerderheid, met de Duitsche professoren in de philosofie aan het ho ifd, scheen zich tegen Nietzsche te wenden. Nu kwam een onaanzienlijk man uit een hoek te voorschijn en overzag met vroolijke oogen de rijen der twistende wijsgeeren. Hij droeg een schunnig gewaad, had een leelijken, kleinen neus en een grooten glimmende schedel. Het was Sokrates, en allen zwegen. »Wel, mijn waarde heeren," zeide Socrates, en maakte het zich gemakkelijk op de zijden kussens van een gouden stoel,?«vandaag doet het mij genoegen, dat ik zonder mijne verdiensten lid van uwe tafelronde ben geworden. Ik wist altijd, dat ik niets weet; gij echter weet klaar blijkelijk alles; daarom, deelt mij wat mede van uwen overvloed! Gij wilt den eerzuchtigen geest daar buiten niet binnen laten, omdat hij geen wijsgeer is. Hebt gij daarin gelijk, dan kan men u geen verwijt ervan maken, want in de halle der wijsgeeren behooren werkelijk geen andere menschen. Maar daar gij hem deze eervolle aan duiding ontzegt, weet gij zeker volkomen nauw1) Naar aanleiding van het bericht, dat de zoo verschillend beoordeelde wijsgeer Friedrich Nietzsche door den dood van zijn lijden is ver lost, plaatsen wij deze aan het Berliner Tageblatt ontleende fantasie van den bekenden Duitschen essayist Fritz Mauthner. keurig, wat een wijsgeer is. Wat doet mij dat een genoegen! Nu zal ik het eindelijk óók eens te weten komen. Tot dusver heb ik het niet geweten. Tijdens mijn leven heb ik slechts mij zelf en andere menschen uitgevraagd. Een vurig ver langen naar weten was mijne gansche philosophie, mijne liefde tot de wijsheid. Maar gij schijnt dat weten zelven te bezitten. Of komt het misschien op het ware weten aan ? Dan moet ik verder vragen, waaraan de waarheid met volkomen zekerheid te erkennen is. Het is immers niet mogelijk, dat er zoovele waarheden zijn, als wij hier bentgenooten met elkander zijn! Ook de hoeveelheid van het weten kan onmogelijk de wijsbegeerte zijn, want dan zou ieder wakker docent (zooals men tegenwoordig de schoolmeesters daar beneden noemt) een grooter p'iilosoof moeten zijn dan mijne oude vrienden Plato en Aristoteles. Of is philosophie de wetenschap in begrippen P Maar juist hoe wij tot de begrippen komen, dat heb ik nooit kunnen begrijpen. Mijn goede buurman Schleiermacher heeft mij uitgelegd, dat philosofie het hoogste deuken met het hoogste bewustzijn is. Als mij nu maar eens iemand kon zeggen, wat dit voor ons zoo wenschelijke bewustzijn in den grond is! Ik ben zeker ouderwetsch met mijn vele vragen. Maar gij hebt mij opgenomen, ofschoon ik niets kon dan vragen en altijd weer vragen, en wanneer gij voor den vrager daar buiten de kristallen poort niet ontsluit, dan geeft gij daardoor ook mij te kennen, dat ik zulk een wijs gezelschap onwaardig ben. Ook hij die daarbuiten wacht heeft, wanneer de hoog moed hem niet verleidde, niet geweten en altijd slechts gevraagd. Voor dat vragen heeft hij zijn leven ingezet. Als een zwerver en een bedelaar heeft hij naar de waarheid gevraagd, overal, en overal heeft men, evenals hier, de deuren voor hem gesloten. Om naar het goed recht der oude begrippen, de waarde der oude tafelen te vragen, heeft hij zijn hoofd ingezet. Hij heeft geen recht en geen waarde gevonden. Toen is hij een steeds onstuimiger vrager geworden, heeft gegrepen naar den hamer en met den hamer bij de oude begrippen aangeklopt. Zoo heeft hij met den hamer gephilosofeerd. Is het wel zoo zeker, dat de hamer eeu slecht werktuig is voor het philosofeeren ? En was het zijne schuld, dat zijn hamer sterker was dan de begrippen ? Wie immers heeft aan de begrippen het eeuwige leven gewaarborgd ? ,Ik weet zoo weinig van hem, die daar bui ten wacht. Ik spreek ook niet voor hem, want het woord van den onwetende mag geen beteekenis hebben voor de ooren der wetenden. Maar wanneer iemand aanspraak heeft pp een plaats in ons midden, dan komt het mij, bescheiden man, voor, juist de onstuimigste vrager te zijn, die ten slotte zijn eigen arm hoofd als den laatsten hamer verbrijzelde tegen de wereld, de man, die ziju oud verstand en zijn oude deugd en zijn oude kennis wegwierp voor het eenige, voor het verlangen naar nieuwe waarden. Gij hebt hem een antichrist, een immoralist genoemd ? Wat beteekenen die woorden in onze liiiliiiiiiiiniiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiinii o/Uclamw. 40 cents per regel. IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIflIllllllfltllllHIIII alleen echt, indien direct van mij betrok ken. Zwart, wit en gekleurd van 45 ct« tot fl 11.tO per Meter. Aan ieder franco en vrU van Invoerrechten in huis. Stalen ommegaand G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. 0 De behandeling van Jicht, Bhenmatick, Plszure Diathese, Nier- en Blaaslfjden, Suikerziekte is de speci aliteit van het Bad Assmannshausen a/Rhijn. Prospectus over de drinkkuren in huis en het gebruik er van in Bad Assmannshausen verzendt de ? BRONNEN-DIRECTIE. De Studieboeken voor de Gymnasia, Hoogere Burgerscholen Jongens en Meisjes, en Handelsschool zijn te bekomen, gekaft en van tiquet voorzien, bij J. H. DE WIT, BOEKHANDELAAR. Utrechtschestraat 54. Piano-, Orpl- en MröettaÊl MEYROOS «fc KAL.SHOVEN, Arnhem, Eoningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. NAAR Nieuwendam. Schellingwoude Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje, Ouderkerk, Uithoorn, PLEIZIERTOGHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOMJACHT dagelijks (be halve Zondags) te hunr. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. BV Interc. Telefoon 684.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl