De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 16 september pagina 2

16 september 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1212 toelichting behoorende bij het eerste van bovengenoemde wetsontwerpen heet het dat de mobiele strijdkrachten een hoogst belangrijke en onmisbare factor zijn. Ver gelijkt men de sterkte van het veldleger (45.000 man) met de bezettingstroepen in eerste linie (27.000) dan is het zeer de vraag of deze hoogst belangrijke en on misbare factor wel op de juiste waarde is geschat. Uit een en ander trekt de heer E. dan ook de conclusie: »ïlet wil mij daarom toeschijnen, dat bij de samenstelling van onze landmacht in het wetsontwerp aangegeven, het be ginsel heeft gegolden, dat onder alle omstandigheden de verdediging van ons grondgebied zich zal moeten bepalen tot de min of meer actieve verdediging van dat gedeelte, waarin onze liniën en stellingen zich bevinden." Von Clausewitz, in het 10e deel zijner «Hinterlassene Werke"', Generaal Knoop ;hi VDe Gids" van 1874, Von Bernhardi, Kolonel van de Duibscae Generale «taf imhet «Mililar Wochenblatt1' van 1-898 allen betoogen dat deze wijze van ^strategische verdediging ^nimmer tot het beoogde doel kan leiden. Verder wijst schrijver er op, dat ons geheele restingstelsel aonder eenig leidend beginsel ia ontworpen. Dat hier alleen de vraag heeft gegolden waar men vestingen bouwen kan en niet waar men vestingen bouwen moet. Bovendien mag men in vredestijd den opperbevelhebber niet dwingen om slag te leveren, daar waar men vestingen heeft gebouwd, maar hij moet in volkomen vrijheid kunnen ageeren, en aanwezige vestingen ter plaatse al of niet kunnen benutten naarmate hem goeddunkt, alzoo de Boeren in Z.-Afrikaansche oorlog, die in vredestijd Pretoria hadden versterkt, maar het in oorlogstijd zonder verzet prijsgaven, omdat zulks hen beter dacht. Hierin ligt geenszins een critiek op het b«leid van het departement van oorlog; de Minister heeftin 1899 nadrukkelijk ver klaard dat het zwaartepunt onzer weer kracht moet worden gezocht en gevonden in een veldleger, opereerende los van liniën en stellingen, en dat hii dit zoo juiste beginsel grootendeels heeft prijs gegeven bij het ontwerpen der nieuwe regeling zal wel zijn grond vinden in den wensch om zijn ambtgenoot va" marine een ruggesteun te geven voor diens reorganisatieplannen der Ned. vloot. Eene overeenstemming tusschen beide departementen gezocht en gevonden met prijsgave van de juiste krijgskundige beginselen waarop onze weermacht moet berusten kan niet te rcherp worden gelaakt. Waar het departement van marine jaar in jaar uit volslagen gemis aan beleid verraadt in zako tactiek en strategie kan er voor het departement van oorlog niet de minste reden zijn, om met marine accoord te gaan, en feitelijk zich voor de fouten en gebrek aan beleid van dat departement mede aansprakelijk te stellen tegenover de volksvertegendiging en om alzoo voor marine de kastanjes uit het vuur te halen. Van een goeden grondslag onzer defensie kan alleen sprake zijn, wanneer in een wet op de landsdefensie de grondslag onzer weerma ?ht zal zijn neergelegd, zoodat men met alle krachten en middelen onder n hoofdige leiding op het nmaal vast gestelde doel zal kunnen aanwerken. Gaarne had ik daarom gezien dat de schrijver met meer klem van redenen de noodzakelijkheid had betoogd van een ministerie van landsdefensie. Het gebrek aan nheid in het plan van defensie zal wel oorzaak zijn dat het gedeponeerd blijft in het duister der griffie van de Tweede Kamer. De tijden zijn voorbij dat ge heimhouding in militaire aangelegenheden synoniem was met deugdelijkheid. * * * In het 2e gedeelte zijner brochure wijst de schrijver erop dat bij de ingediende wetsontwerpen geen oordeelkundig samen gestelde troepenmacht is uitgetrokken un voor de beveiliging onzer oostelijke- en zuidelijke grenzen n voor het kustfront. Tot beveiliging van de grens en van de kust wordt door de regeering bestemd de z. g. reservedivisie, bestaande uit 12 bataljons infanterie. Hoeveel van de twaalf bataljons infanterie voor de land grenzen zijn bestemd, blijft iu het duister. Ook de formatie van de troepenmacht eigent zich daarvoor in geene deelen, omdat cavalerie en bereden artillerie ge heel ontbreken. Wel laat de minister doorschemeren dat beide laatstgenoemde wapens aan de reservedivisie toegevoegd kunnen worden, maar uit den aard der zaak is dit een "weinig gewenschte regeling. De commandant der reservedivisie is be stemd om bij mobilisatie als legercomman dant op te treden en zulks terwijl de minister verklaart in zijne memorie van toelichting, dat het naar zijne meening noodzakelijk is om reeds in vredestijd zooveel doenlijk de korpsen voortdurend te stellen onder de bevelen van hen, die bestemd zijn om deze in geval van oorlog aan te voeren, of de beveiliging van de landgrens bij mobilisatie zal worden opgedragen aan n commandant, en welke deze functionaris zal zijn, wordt niet gemeld. De beveiliging van de kust wordt toevertrouwd op zijn minst genomen aan een tiental commandanten, ressorteerende onder twee zelfstandige departementen. Dit is waarschijnlijk de reden dat elke afdoende regeling is achter wege gebleven. De heer Engelberts brengt in deze chaos van troepen, commando s, bevelhebbers en ideeën regelmaat en orde. Eene zeer oordeelkundige wijze geeft hij aan waarop twee zelfstandige brigades zijn te fotmeeren, bestemd tot beveiliging der grenzen; de brigade bestemd voor het kustfront maakt alle kustversterkingen overbodig; het behoud der enkele bestaande pantserforten kan meer dan voldoende geacht worden. Wat de vesting artillerie betreft zoo wenscht schrijver de thans bestaande administratieve indeeling te be houden tot tijd en wijlen men over gegevens kan beschikken noodig om eene organisatie gebaseerd op tactische grondslagen in het leven te kunnen roepen. Verder stelt schrijver voor de vestinginfanterie in het veldleger te masseeren, omdat veld-infanterie in het divisieverband naar verkiezing kan worden benut in den veld- of in den vestingslag. Het veldleger zoude daardoor een indeel'mg kunnen verkrijgen van 3 zamengestelde divisies, elke divisie verdeeld in 2 brigades. Eene indeeling door velen gewenscht. * * * De regeering stelt voor jaarlijks 12,300 man van volledige oefening en 5200 man (aanvullingtreserve) voor korte oefening onder de wapenen te roepen. De heer E. vindt het meer verkieslijk jaarlijks 14,90 man voor volledige oefening op te roepen. De financiëele lasten worden minder, en bovendien kan nu het Kader des winters ten volle zijn arbeidskracht benutten voor voorbereidend militair onderricht en voor opleiding en vorming van landweer- en reservekader ook buiten de garnizoensplaatsen. De aanvullingsreserve staat in krimping van het beroepskader in den weg. Veel is voor dezen maatregel te zeggen en te meer nu de minister in de memorie van toelichting zelf erkent dat de sterkte der gevechtseeiiheden te zwak is berekend en deze, voor het uitrukken, op sterkte moeten worden gebracht, door daarin man schappen op te nemen uit de aanvullings reserve. Vervalt deze reserve, nu dan wordt de organieke sterkte der gevechtseenheden grooter, zoodat zij kunnen wor den achtergelaten waarvan kan worden getu:gd, dat zij de vermoeienissen van den krijg zelfs geen luttel aantal dagen kunnen doorstaan. Het geheele legerraderwerk vereenvoudigt. Het verwondert mij dat schrijver er niet op heeft gewezen, dat het reservekader en de aanvullings-reserve zeker niet het slechtste gedeelte der mili tie in de depots achterblijven. Bij het behoud dezer instituten gaat dus aan in tellect en offervaardigheid van de militie een goed deel te loor voor het veldleger. * * * Wat de landweer betreft, zoo wordt het principe daarvan door den schrijver toege juicht, maar in geene deele kan hij mede gaan met hare organisatie, zooals dezen van regeeringswege is voorgesteld »Van eenige leiding of commando-indeeling der landweer in verband met de taak en het optreden van leger-, vloot- en bezettingsJroepen is geen sprake, de mobilisatie van het grootste deel is niet verzekerd, en daardoor haar medewerking aan de ver dediging van ons grondgebied twijfelachtig. Bovendien zal het een niet op te lossen vraagstuk zijn, om in geval van oorlog de gemobiliseerde vesting-landweer afdeelingen van heinde en ver te transportee ren naar de liniën en stellingen, die zij moeten bewaken en verdedigen. Voorts is het psychologisch minder juist om mannen op leeftijd in beginsel te doen deelnemen aan de verdediging des lands op verren afstand van huis en haard." Bij de strategische verdediging van een grondgebied heeft men tweeërlei te onder scheiden : lo. het aangrijpen en slaan van de strijdkrachten van den strategischen aanvaller; 2o. het behoud van het grond gebied met zijn hulpmiddelen, en aan den aanvaller het bezit betwisten van dat deel, hetwelk in zijn macht mocht zijn. De tweede rol in de strategische ver dediging moet de landweer vervullen, en om tot dit doel te geraken wenscht schrijver eene gewestelijke organisatie der landweer onder provinciale commandanten. De for matie der landweer moet in elke provincie rekening houden met de taak welke haar in oorlogstijd wacht. * * * Niet wenschelijk acht de heer E. het om de formatie der landmacht wettelijk vast te stellen, omdat de noodige vrijheid in het aanbrengen van wijzigingen dan ten eenenmale ontbreekt, en deze kunnen toch noodzakelijk zijn als de regeling eenigen tijd de toet^ der praktijk heeft doorstaan. Ook leidt wettelijke regeling de aandacht af van militaire aangelegen heden en sluit wijziging voor jaren uit. Geen bezwaren kunnen zich voordoen om eenige formatie voor de landmacht bij algemeene maatregel van inwendig bestuur door te voeren, nu dank zij de uitvoerige toelichting, bij de wetsontwerpen gevoegd, men zich een scherp omlijnd beeld kan vormen van de regeling van de samen stelling onzer landmacht en de kosten die deze met zich brengt. Het volk heeft zijne offervaardigheid getoond in woord en in daad om voor het behoud der gemeenschap pal te staan. Het vraagt slechts vorming en leiding; en het zoude onverantwoord zijn voor eenige regeering, wanneer zij in gebreke bleef de in deze op haar rustende verj plichtingen te vervullen. Met en door het volk kan de regeering thans in betrekke lijk korten tijd het gebouw onzer weer baarheid op nieuwe, betrouw bare grondsla gen optrekken, geheel in overeenstemming met de oude en beproefde leer der oorlog voering. De regeering zal dan moeten inzien dat het niet aangaat om het volks karakter te vervormen door hier te lande militaire ideeën toe te passen, die in het buitenland wellicht recht en reden van bestaan hebben, maar zich op het stand punt moeten plaatsen dat het karakter en de eigenschappen van het volk immer als een gegeven grootheid in rekening moet worden gebracht. Wil dit clesideratum verwezenlijkt worden, dan zal de regeering den thans ingeslagen weg van ondersteuning der oefeningen der gymnastiek en in het schijfschieten opgewekt moeten blijven be wandelen. Ontwikkelen zich dan allerwege vereenigingen, in welker werken en streven nheid en verband wordt gebracht, een en ander dank zij den geldelijken steun der regeering en door toezegging aan militieplichtigen om korter onder de wapenen te mogen blijven, naarmate zij blijk geven van meer militaire eigenschappen zich buiten de kazerne te hebben verworven, ':!an kan telkens na een luttel aantal jaren het vraagstuk onder de oogen <rornen gezien in hoeverre het jaarlijksch contingent grooter, en het verblijf in de kazerne korter kan worden totdat in be trekkelijk korten tijd het Nederlandsche leger zal zijn geworden het Nederlandsche volk onder de wapenen. * * * Het geschrift van den heer E. is een zeer belangrijke arbeid. Ik hoop dat allen daarvan kennis zullen nemen die belang stellen in het Nederl. volk als zoodanig, en vooral zij, die door hunne waardigheid van volksvertegenwoordiging grooten in vloed kunnen en moeten uitoefenen op de zamenstelling onzer nieuwe wetgeving. A. E. R. SociaL a j; iq-z-L tlHIIIIIIIHIHIII Twee weien bedelaar. Het was misschien wel wat gewaagd van den heer B. Canter, redacteur van De TeleyranJ', zij liet ook iu de verte, 't voorbeeld na te volgeu van l'aulian. die m zijn bekend werkje liet be delend Parijs, ernstige misstanden iu die kosmopolis ban 't licht bracht. Het bleek, dat daar een goed giorgaraseerd gilde van beroeps bedelaars bestaat, dat zijn school heeft, waarin den jongeman geleerd wordt, hoe hij met den besten uitslag kan bedelen. Niet slechts, dat men er inlichtingen k/ijgt over de meest goedgei fsche menschen, maar ook worden daar die bedelbrieven opgisteld, welke htt grootste suc ces beluven. Maar, men behotft nog niet naar Parijs om daarin onderricht te kriJ£co. Te Rotterdam b.v. maken ook ve'en hun werk van't schrijven van bedelb'iever, getuige ht;t artikel in No. 56 der Mededeeliugen van de ,/Vereeüiging tot verbete ring van Armenzorg" aldaar.Het is w el opmerkelijk, dat de schrijvers van die brieven zich dikwijls geen moeite gaven om, waar toch zeker na verloop van jaren eenige verandering in huu toestand gekomen was, tetzij door ziekte of door ver meerdering of vermindeiing van hun gezin, daarop iu hun epistels te wijzen. Een bedelaar, recht fan lijf en leden, zal niet zooveel krijgen als een mismaakte, en daarom moet getracht worden liet werk der natuur te verbeteren om zóó een indruk te doen ontstaan van groote zwakte, diepe ellende of lichamelijk gebrek. Kan de bedt laar zelf, gezond als hij is, z:ch met als hopeloos zwak voordoen, dan zullen allicht eenige zijner ofa nderer, gehuurde, kinderen, hem kunnen helpen. Watt op die arme stumperds kijken heel veel menschen met een diep gevoel van medelijden neer. En is dit eenmaal opgewekt, dan vmdt de hand, o zoo spoedig, den weg naar de beurs. Moet men er nu aan den eenen kant den heer Canter datkbaar voor zijn, dat hij door gedurende de twee weken van November 1899 in 's-Gravenhage als bedelaar rond te zwerven, veel misstanden aan 't licht, heeft gebracht, in zijn werkje Ticce weken bedelaar komen aan den anderen kant uitspraken voor, die wij niet zon der protest mogen laten. Iu zijn Inleiding wijst hij er op, dat practische menschenvnenden zich beijveren 0111 niet zonder onderzoek wel te doen en anderen te waarschuwen, toch vooral niet op straat aan bedelaars te geven. Dezen toch zijn de dieven van de armen, zeggen zij. en weten wel mees-tal zooveel op te halen, dat een flink werkman jaloersch van hen zou worden. En, nu moge de heer Canter het door de dingen, die hij zag en oudervond, misschien wat Kras uitgedrukt vinden, 't is zeker niet zoo heel erg misgezien, ook alweer door diezelfde practische menschenvrienden, dat zij de kwalen, waarmede de bedelaar bij 't publiek medelijden tracht op te wekken, geheel of ten deele voorgewend vin den. Als voorbeeld noemen wij den heer Can ter zelf. Ka eerige weken buitenslands vertoefd te hebben, waar hoofdhaar en baard tot fl uke af metingen waren aangegroeid, ging hij zich op 14 November '99 in den Haag zóó vermommen, dat zelfs de hardvochtigen een oogenblik me delijden met hem, voorbeeld van ellende, zouden hebben." Een kaalgesleten pilowbroek, afleg gertje van een knecht, wollen trui, vetvlekkig vest zoneler knoopen op drie na en nog wel van verschillend soort, een paar turftrappers met touwtjes vastgemaakt, lange bruine overjas, waarvan een handbreed afgescheurd werd, een paar onmogelijk gestopte kousen en vettig ge deukt hoedje vormden het toilet. Een oude rood-wollen omslagdoek en rood-katoenen zak doek mochten echter ook niet ontbreken. Wat alles door een uitdrager voor ? 5 geleverd werd. Maar, nu moest het uiterlijk hiermede in overeenstemming zijn. Daarom wreef deze pseudobedekar gezicht en hals goed met asch ii>, zoodat zij een heerlijke vaalbruine kleur kregen. De handen werden fliukweg in een bak met cokes gestoken en konden toen niet meer op den naam van blank" aanspraak maken. Toch zou die man, hoe ellendig van voorkomen ook, nog niet het medelijden van de voorbijgangers opwekken, en daarom werd een kruk gekocht en onder den oksel van den rechterarm geplaatst. Het nasleepend been zou 't overige doen. En. .. nu hadden de voorbijgangers medelij den, dat zich evenwel niet altijd tot geven liet verleiden. Ja, vaak moest deze strompelende man heel wat aardigheden te zijnen koste hooren, meestal uit den mond van meergegoeden. De heer Canter had zoo zijn dagen ingedeeld, dat hij 's nachts in een der bekende slaapsteden sliep, meestal voor een kwartje, met allerlei indiviJuen, orgeldraaiers, venters, papierendoozenplakkers, bloemec-makers. 'Al deze men schen kwamen daar, den geheelen dag loopende, bedelende of hun waar te koop aanbiedende, en dan 's avonds weer neerhurkend in de gelagkamer om hun aardappels met vet te nuttigen, cf roode kool met nu en dan een stukje paardevleesch te eten. En dan ging alles naar boven, langs de krakende trap, om op een slecht verlichten zolder, waar reien bedden met lakens die naar bleekpoeder roken, stonden, te gaan slapen. Maar de rust zweefde daar niet zoo spoedig binnen, want, evenals in een tótel waren er lakomeip, die de trap opstrompelden en vloekend bun bed opzochten. In deze wijkplaatsen der armoede, g-imde men nog niet eens ziju naaste de zuur verdiende centen, want soms sloop een man de bedden langs om zijn hand in eens anders broekzak te laten glijden en te onderzoeken, of zich soms niet een dubbeltje verstopt l>a-l. En dan was het om zes uur opstaan (sommigen gii'gen echter reeds vroeger de deur uit) en werd beneden een boterham met een zilt nat uitgereikt. Ook maakte meu dsn zijo bedelpJan op. Oi ze pseudo-bedelaar had dit vóór bovenzijn mede-lotsjCLOoter, dat liij een bevriend huis bad, waar hij 's middags eten kon, om dan, zonr'er dat men er erg in had, 's avonds «eder in de slaapsttête venchijnen. Maar wel vreemd is het, dat hij alle versnapering maar kon afwijzen met een beroep op ziju maappijn.... men scheen er niet aan te denken, dat een bedelaar tcch ook eten moet, wil hij niet verhor geren. Hi t kan ons doel niet zijn den «bedelaar van veertien dagen" op zijn tochten te vergezellen, want dit is alles heel levendig in zijn boekje beschreven, maar een greep willen wij hier ea daar toch doen, om naar voren te doen treden de lichtpunten, maar ook te wijzen op de zwakke zijde van dit onderzoek, omdat wij meerdm te bemeikeu een tendenz, den opaet van een sys'eem. En.... dit laat zich, na veertien dagen den bedelaar gadegeslagen te hebben, niet doen, daarvoor moet men jarenlang ver trouwd zijn met de paupers iu huu doen en laten. Kan 't ook zijn, zoo dfcMen wii, dat, waar een redacteur van de Kieuwi Rotterdammer Courant zijn // Van af- tot aan monsteren" schreef, na 'lieven van een zeerob in eenige havensteden medegeleefd te hebben, een redacteur van De TelfgriniJ' niet n.inder wilde doen, en zoo, op dezelfde wijze onderzoekende, de levenswijze van zoo heel aiidere menschen beschreef, eeu uitstekend reclame-middel voor zijn blad ? In liet Juni-nummer van de Utrechtsche Vereeniging ter Verbetering van Armenzorg schreef de heer S(ibmacher /(ijnen) een stukje, getiteld 'Een Phnlograuf, eu wees daarin op 't boekje, dat wij tuans bespreken. Hij komt ook tot de slotsom, dat het zeer gemakkelijk is een systeem, door vereenigiugen voor armen zorg jarenlang met succes toegepast, zoomaar af te breken, maar dat het dan toch plicht is er een ander "oor in de plaats te steüen. Het wil ons voorkomen, dat Canters gezegde : //een aalmoes dwaalt niet", miiistgenomi n onjuist is. Want van het tegendeel geeft ziju boekje de doorslaande bewijzen. Een der treffendste is ztker wel het volgende : Er woonde in de Laan van Meeidervoort een godsdienstige dame, die veel goed deed. Een bedelaar hoorde dit, belde aan, en kwam spoedig met den bijbel, dien hij meegenomen had, voor den dag. En, hooren wij dezen zelf eens tegen de dame spreken: Siet u, volgens mijn mos nou van de overheid gebooie worde, dat iedere morgen de mense een uur iu de kerk moste zijn, alle mense, Protestanten naar de Gtr fformeerde Kerk, Roomse naar de Roomse en de Jooden naar d'r Joode Kerk." En, dan ging de man weg, beladen met kleeren voor zijn vier bloeien" van klederen, die hij niet had..., eii kwam telkens terug om kolen en kruidenierswaren te halen, tot de ware aard eindelijk aan 't licht kwam. Dwaalde de aalmoes hier soms niet? Het is zeker heel treurig, dat, als een bedelaar werkelijk wil werken (want het te koop aanbieden van b. v. velletjes postpapier kan dien naam toch niet hebben), hij soms nergens iets vindt, maar dan blijft het toch nog onver antwoordelijk maar lukraak te geven, omdat men zóó paupers kweekt. En, hierop meenen wij nog even te moeten wijzen, dat, waar de heer Canter zelf naar Pauliau verwijst, die theorieën verkondigt, de vrucht van een veertienjarige studie over armen zorg, het hem niet ingevallen is te wijzen op het hoognoodige van een andere inrichting onzer bedelaarskolonies, waar de bedelaars tot, nuttige leden der maatschappij zouden kunnen vervormd worden. Het wil ons voorkomen, dat onze Regeering meer het, oog op Belgiëmoest slaan, waar in de Rijksgestichteu althans getracht wordt van bedelaars werkzame menschen te maken. De fouten aan ons systeem klevende, zijn o. i dat zij het te Veenhuizen nog te goed hebben, en niet genoeg rekening gehouden wordt met den dringenden eisch van vele en verschillende ambachten. Maar, wij willen gaarne toegeven, dat, evenals in Belg.ë't systeem niet zulke goede vruchten oplevert als wel kon, omdat de drank de groote oorzaak van terugval van velen is, veel verwacht kan worden van een gewijzigde draukwet, waardoor heel wat kroegen verdwijnen zullen. Want, een Gotheuburger stelsel zal hier nog wel langen tijd tot de vrome wenschen blijven behooren Waar nu echter voorloopig in de inrichting onzer Rijksbedelaarsgestichten zeker geen noemens waardige verandering zal gebracht worden, daar willen wij hier toch eveu wijzen op »het Hoogeland", een vereeniging tot Christelijke verpleging van bedelaars en landloopers, te Beekbergen op de Veluwe gevestigd, en door de Regeering gesubsidieerd. Het is een inrichting, eenig in ons land, waar deze out-casts die werken willen en kunnen, onder gebracht worden, althans voorloopig een vijftigtal. Er is heel wat over dezen naam te doen ge weest. Men vroeg: waarom 't wcord ,christe lijk'' er bijgevoegd '? Is onze maatschappij dat dan niet? En ook tegen de //verpleging" van bedelaars en landloopers had men bezwaren. Ten onrechte echter, gelooven wij. Want hier door komt immers uit, dat hun een liefderijke behandeling verzekerd is. Meldt zich een man die werken wil op 't Hoogeland aar, dan krijgt hij, wordt hij aangenomeo, eerst een bad en schoone onder- en bovenkleeding. Vervolgens ziet men, of hij een ambacht heeft geleerd en tracht hem daarin vooruit te helpen. De meesten echter worden naar 't land gezonden om te spitten of 1c gra ven, om bosch- of weiland te maker, anderen moeten keien kloppen, en daarvoor worden meest de menschen aangewezen, die voora ndere werk zaamheden niet te gebruiken zijn, onderwijzers, letterzetters, boekhouders, enz. Het Hoogeland is niet groot. In het hoofd gebouw woont de directeur en is eeu zaal van 50 M2, waarin de mannen eten en drinken. .. en waarin tevens de wasch schijnt te drogen te hangen. Op de bovenverdieping is een zaal, waar 50 mannen kunnen slapen. Verder is er een boerderijtje; in een steenen schuur staan een tiental koeien, in een andere zijn wat varkenshokken en i's de timmernuuis«erkplaat,s. Klei naak* r en schoenmaker moeten hun ambacht in de zaal beneden uit oefenen. Er is ook een w a chhuisje, met ver trek voor zieken. Zooals men ziet, alles vrij primitief nog. Maar, waar de Vereeniging met een deficit van. /'1GSO op een budget van / 12,000 sloot, kan, men geen hooge eitchen stellen. Wat htt lever daar betreft: 's Zomers staat men om half vier op en des winters om half zeven. Dan wordt een bot.eiham gegeten en ieder zijn dagtaak opgegeven. Later nuttigt men weer een stuk brood met koffie en 's avonds warm eten met spek. Diarna wordt wat voor gelezen en mogen de verpleegden tot haif negen, dammen, douiino spelen enz., o.i. f en uitmuntende maatregel, die wij, tot onze spijt, in de Belgi sche R^jksbedelaars-gesr/chten misten. De bevolking wisselt nog al af; sommigen blijven Benige traanden, anderen een jaar. 't Schijnt, dat men alleen gelegenheidsdrinkecs onder hen hei fi; op 't Hcogeland wenden zij zelfs geen pogingen aan om drank te krijgen. Bij bet gestictit bebooren een dertigtal H. A. bouw- en heidegrond, waarvan 7 II.^. beboscbt. De verschillende opbrengsten in 1899 waren: 100 vim haver, 100 vim rogge, 30 vim boekweit, 380 H. L aardappels, 80 000 tB hooi, 1000 1Èerwten, 3000 stuks roode eu witte kolen, 20,000 'u; mangelen, terwijl voor ? 336 boter werd verkocht. Wat zijn nu de vruchten van dit systeem? Sinds de inrichting iu 1S94 geoptnd werd,zegt men, dat de bevolking van ,Veenhuizen" met 300 mau is verminderd. En het Bestuur meent, dat c ir, altLans gedeeltelijk, aan 't Hoogeland te danken is. Een feit is het, dat velen hier opgenomen werden, din anders zeker in onze Rijkswerkinrichtingen waren gekomen. In het, laatste nummer van Het Hoogeland, het orgaan der Vereeniging vinden wij vermeld, dat gedurende de maat,den April?Juni eu een gedeelte vau Juli 1899 bijna niemand werd op genomen, als gevolg van 't besluit om gedu rende de zomernviaiideu niet meer dan 25 a 30 personen te herbergen. En dat om te voor komen, dat het Hoogeland bevolkt zou worden door ontslagenen uit Veenhuizen, die een slechteren geest onder de verplet gden brengen. Hoewel de schrijver van Twee weken bedelaar misschien zelfs 't bestaan van »het Hoogeland" niet kent, en zoo wel, er allicht toch niet mede in genomen zou zijn, waar hij voor den bedelaar alk s verwacht van Staatshulp, (om te beginnen als preventief middel met leerplicht, voeding, kleeding, huisvesting voor 't kind, en tm te ein digen met Staatsbibliotheken en Staatsleeszalen voor de volwassinen), is het toch wel vermel denswaard, dat Canters gezegde: ,Beschouw den bedelaar als een gedegenereerde, een man op den rand vau krankzinnigheid. Veracht hem niet, maar hebt medelijden met hem," door deze Veree-niging, althans wat het laatste betreft, ia toepassing werd gebracht. Rotterdam. Mr. M. C. NULAXD. fcUtinitiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiaiiiiiiiiiiiiuiiiiuMiiiiii nmuaj r Iimetaoitelüm Zooals ik in mijn vorig schrijven reeds aan kondigde, wil ik thans bespreken het »Liederboek van Groot- Nederland", verzameld door F. R. Coers Frzn. Het werk, waarvan de eerste aflevering voor mij ligt, zal compleet zjjn in 30 afleveringen en verschijnt b\j C. A. J. van Dishoeck, Amsterdam. De heer Coers begint zrjne uitgave met eene voorrede, waarin het een en ander voorkomt, dat niet weersproken mag blyven. Ik acht het noodig een drietal aanhalingen te doen uit zijne voorrede, meenende alsdan genoeg licht te kunnen doen vallen op hetgeen de heer Coers daar schryft. I. Op pag. X lees ik: Onze toonkunstenaars nu gelukkig niet meer zoo erg zijn meest kunstemakers; ze hebben getracht de eigen nationale oorspronkelijkheid te dooden door te arbeiden naar andere volken, door te willen zijn Duitschers, Franschen : dat is ver spillen van kracht, dat is vernielen van arbeid, dat is vernielen van kunst. En we zeiden het reeds zij hebben dan ook zich zelf een graf gegraven, waarin hun voortbrengselen liggen vergeten of bespot." In de noot, behoorende by dien zin, leest men : »Het terugdringen van onze kunst moet ophouden. De degelijke arbeid van onze landgenooten moet worden opgevoerd, degelijk, met alle middelen, welke ten dienste staan. En dan waarom toch aan de gewone, vreemde toonkunstenaars, die geen nieuwe denkbeelden vertolken en slechts op den bestaanden grond slag voortbouwen, alle ruimte geleverd en niet aan eigen producten gedacht. De overdreven bewondering voor vreemde kunst met dom negeeren van eigen schoon werkt vernielend. De levenskracht van kranige toonkunstenaars die in oorspronkelijkheid (we hebben die helaas niet meer) wortelt, wordt onmogelijk gemaakt, gaat nog meer verloren. II. Op pag. XVI: OES lied mag niet meer verdorren, verduffen in dat spinneweb van gezochte bekrompen en hardnekkige, koppige stellinkjes, die denkmaniertjes van voorheen, die nog algemeen heerschen. Maar dan moeten we breken met die schoolsche denkmanieren, die de vreemdste zaken in 't licht brenger, moeten we breken met de gewoonte tot dusver: onze heerlyke oude Liederen te bederven, door ze koud en stug te zetten voor de piano. Dat is onrecht plegen aan ons lied. Juist, 't schoolsche stre ven der Middeleeuwsche Liederen niet in, negentiende eeuwsche harmoniseering te zetten, veroorzaakte een klungelige behandeling en deed verliezen het eigenaardig karakter, die oorspronkelyke schoonheid en frischheid onzer juweeltjes, die zoo wonderbaar-melodieus kun nen zingen. Verder volgt: We moeten de liederen weergeven, oorspron kelijk, onveranderd, zooals ze zijn gevoeld, gedacht met hun karakter. Wel moeten de Middeleeuwsche Liederen in hun oude spelling gelezen en op hun wijze gezongen worden om hun geen onrecht te doen ...., om hen niet te berooven van hun eigenaardig karakter, van hun oorspronkelijke, heerlijke schoonheid,.... maar een z.g. his torische zetting, zoo stug, zoo koud hard

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl