De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 16 september pagina 4

16 september 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.1212 A * I. f bet plan opgevat aldaar tegen half October a.s. een tweede expositie te geven, die aansluitende bij de eerste in den ruimsten zin wil laten zien vat er aan bewerkt metaal in onze Indien vervaardigd wordt of vervaardigd werd, voor zoover dat opmerkelijk is hetzij door sierlijken eenvoud, door rijke weelde, door verwonderlijke techniek of door andere aantrekkelijke eigen schappen. Aangezien genoemde Vereen iging daartoe de gulhartige medewerking in komt roepen van al die particuliere personen, welke in het gelukkig bezit zijn van een of meer diergelijke voorwerpen, zoo kan het goed wezen eenigszins nader den awd aan te duiden van zulke werkstukken in metaal, als op een tentoonstelling gelijk deze bijzonder op hun plaats zouden zijn. Allereerst moet dan de aandacht gevestigd worden op het koper, rood en geel koper, hetzij geslagen, gegoten of gedreven. In een tropiscti klimaat wordt natuurlijk de voorkeur gegeven aan een niet roestend metaal eu wordt het ijzer eerst dan gebruikt, wanneer het onmisbaar is om zijne andere deugden b.v. voor wapens. De belangrijkste centra daarvoor op Java zijn Semarang en Grissee met Soerabaia, ook de Vorstenlanden. Tal van p'aatsea in de Buitenbezittingen worden van daaruit voorzien. We noemen b.v. de eenvoudige maar fraaie stukken voor dagclijkscb gebruik in geslagen rood koper: de dandang's of rijst-stoomketels waarop de geheele vervaardiging van gehamerd metaal nog te zien is in kransen vun gladde deukjes, echt van eerlijk maaksel, en sierend tevens door hun volgorde van kleine lichtspelingen. Desgelijks de goed gevormde tjèrèt'i of tuitketels, die nog bet type bezittei van onze mooi-ouderwetscbe roodkoperen theeketels, doch ook gepointilleerd in bet koper, uiet glan zend glad en gebruineerd als wuleer bij ons. Da a de diveree sojrten van open kommen en pannen, de bokor's, als vingerglazen met een rand als voetstuk, de dhaloeng's of rijstpotten enz. Dan de diverse gietwerkea, meest in geelkoper, vooral van Java en Sumatra (Sjengai poear), welke zoo eigenaard g aansluiten bij de eerste behoeften der inlaadsctie weelde eu inlaniscbe beschaving. Allereerst b. v. de tallooze drihtoestellen, te vinden over onzen Leelen Archipel; ea in hun m'ier weelderige vormen zilver eiscbend als grondstof, of goud, en dau in beide gevallen pedreven. Voorts d« even tallooze gong's en diergelijke metalen klokken als hoofdelementen voor de iulandsclie geelkoper muziek, wsarbij het sonore der rinkelende metaalklanken ver kregen wordt door een tegelijk vernuftige en harmonische bj giog der gegoten lijnen. J3ij beide is .i h ^t karakteristieke a het eenvoudigsierlijke datgeni wat aantrekt. lu zake gedreven koper'- zijn het vooral de kris- en andere wupensckeden, de »overtrekken" dus der earste schede vaa hout, dis alle stadia doorloopen van nette gkdbeid tot rijk gec.selejrd dryfwerk, de pen'lhok's tatahan, straks ook weer in zilver en t.oul. Hisrbij simt zich als vanzelf aan de wensch naar het do'c tentoonstellen van een kleine kturkollektieCW</ö0c/0#sr-A« bronzen, die sierlijke Brahmanistiscüe of Boeddhistische beeldjes waar aan da behoefte in otizen Archip:! gestorven is en daarmee tevens deze mooie, kitiununutuentale uiting van godsdienstige kunst. Als histo rische achtergrond voor onze metail-expositie zou zulk eeu rubriek van de hoogste waa-de zijn, en dringen we met open vrijmoedigheid bij de bevoorrechte bezhters aan op tijdelijke inbruikleengevicg. O ik. aan het tin mag gedacht worden voor zoover daarvan, vooral op Binka, niet onaar dige stukken worden vervaardigd door hoofd zakelijk Chineezen. als met name sigarenkokers met ingesneden versieringen. Dan de twee metalen bij uitnemendheid onder alle volken steeds bestemd tot sierlijke weelde en rijke praal, het zilver en het goud. Het meest gelukkig zouden we hierbij wel zijn, indien het ons gegeven was ae sectie bijeen te brengen uit dat gedeelte van onzen Archipel, waar de drijfkunst in die edele metalen bet hoogste nog staat: uit Bali. Wie de schit terende geribde zilveren plengbekers en rijstkommen kent, indertijd op Lombok buitgemaakt, of de gouden doozen met ingekorven verluch tingen van grillige wajang-achtige figuren en teer geciseleerde b'.oem-arabesken, zal wel den sterken wensch voelen opkomen dat vooral dit niet op onze tentoonstelling ontbreke. Een der mooiste en gelukkig meest levenskrachtige uitingen van Indische zilver- eu goudsmidskunst zou velen de oogen openen. Doch ook elders, op Java, op Sumatra, wordt veel en mooi werk in zilver en goud n )g gemaakt. Van het bij Europeanen nog al befaamde Padanasche cantille werk (eigenlijk uit Ki.ta Gedang) m zilver, zouden we alleen de mooie, werkelijk nobele stukken willen verzoeken. Veel daarvan is toch enkel vervaardigd voor f xport en is wel handig, ontzaglijk handig, maar tevens kuutselig en stijlloos. L'ever hadden we een ruime col lectie van echt-inlandsche dingen, in inlandsehen stijl, voor nationaal gebruik. De fraaie voelringen en armringen; de talrijke oorknoppen en oorhan gers, zoo goed nog deze ^Kleinkunst," vertegen woordigend ; de vaak zoo edele borstplaten en buikplaten en diademen, vooral geliefd als tooi bij den dans, bij bruiloften, bij hooge feeste lijkheden, van Noord-Sumatra af tot achter in de kleine Soenda-eilanden; de gespen en kaar spelden en kleedij-knoopen, deze laatsten zoo mooi uit Atjeh; de reeds genoemde sirih-loestellen en kwispeldven, doch nu in zilver en goud. Dan de zeer fraaie uitingen van versiering in edel metaal tegenover en naast het strenge ijzer, dus de harde wapenen, liefelijk en ver lokkend gemaakt door inlegwerk van zilver of goud, door rijkgedreven hefien in beide metalen, vooral goud waarbij ook Buli verreweg weer de kroon mag spannen of, als straks reeds genoemd, door hun overscheeden in geciseleerd bloerawerk en fi^urenspel. Met dit laatste komt dan onwillekeurig ook een rubriek van bewerkt ijzer weer op onze ten toonstelling terug, die als #0ost l idische wapens" reeds in onze Ie groep te bezichtigen was. Speciaal echter mogen we hierbij vragen om tijdelijke in-leengeving van gedamasceerd en op andere wijze ingelegd, ook geëmailleerd ijzer en staal, opdat deze wonderlijke kunst, rast de daaraan verbonden en nog vrij duistere kwestie van het pamor, in zoo goed mogelijk licht worde gesteld. Evenmin mogen de munten vergeten worden Het voor versiering zoo uiterst dankbare Ara bische schrift weet soms van eenvoudige stukken voorwerpen te maken van dekoratieve schoonheid Voor de 5e Commissie van Oost en West Het medelid G. P, B.OUFFAEB.. De Tentoonstellings-Commissie voor de 2e groep, zich refereerende aan het bovenstaande doet een hartelijk beroep op de vriendelijke medewerking en gulheid van allen, die haar zootien kunnen steunen bij het voorgenomen doel In den meest strikten zin zegt zij allereerst 'ohtrekte veiligheid-\oz voor alle die stukken in iet algemeen, en ieder stuk in het bijzonder, welke aan haar tijdelijk worden toevertrouwd. Transport heen en weder en assurantie komen oor onze rekening; eventueel belasten wij ons ook gaarne met commissie, wanneer enkele eigenaars lot verkoop genegen mochten zijn. In het bovenstaande is niet gesproken over West-Indië. Daar de inboorlingen aldaar zelf reen metalen bewerken, moeten we hier echter verzoeken ons arbeid te willen afstaan van de Sritsch-lndische immigranten, in Surinama ver vaardigd. Ten slotte doen wij aan hen die willen mede werken tot het welslagen onzer tentoonstelling, iet vriendelijk verzoek om vóór medio Sep;ember aan den heer G. P. Rouffier, Witte de Withstraat 25, Den Haag, te willen toezenden een opgave van de door hen ten behoeve der ;entoonstelling af te stane voorwerpen. Namens de 5e Commissie van Oost en West. N. VAN ZUIJLEN?TROMP, Presi 'ente. PH ZILCKEN, F'ire-P'resident R. A. J. VAN DELDEN, Secretaris. iimilliiiiiijjiiMniififijfjiiiifltitiiiiiiiifiiiiiiiiiimiiiiimiiii Een Hollander, G. F. HASPELS, Vreugden van Holland. Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon. ^Zullen we dan niet, het ploertige kosmopoitisme haten en ons voornemen Hollanders, niets dan Hollanders te willen zijn, dat is: te willen worden F" Wie den bundel van den heer Haspels leest met de verdiende aandacht, zal ervaren dat deze zelf als schrijver liet niet bij deze opwek king tot patrio'isme gelaten heeft, maar op al deze bladzijden zijn groote liefde voor zija vaderland tot daal maakt. Dat die liefde hem eenzijdig maakt, hem zich icherp kanten tegea kosmopolitisme, dat kortaf ,ploertig" noemen doet we moeten er ons o?er verheugen nu ze op dezen bundel als rezultaat kau wijzen. Ik heb er indertijd, bij het schrijven over den arbeid van den beer Eigenhuis, op gewezen dat iet dicht bij huis blijven, het weergeven van de onmiddellijke omgeving, een zeer eigenaardig tarakter verl;ent aan zijn werk, dit ver doet vernezen boven het karakterloos nagescbrijf van iet geïmporteerd u theemsche. waar, hierbij moet toch het zwaartepunt niet gezocht w ;rden wair het niet is. Voorop sla dat de schrijver cunstenaar zij. Is bij dit en voert .zijn aanleg lem meer tot het kosmipoliiiiclie gelijk ).v. Couperus dan kan zijn kunst op zich zelf zeker verkieslijk zijn boven de nationale in engeren zin. Alleen al, omdat zij toegankelijk is voor een breeder kring van lezers. Een suiver Nederla ;d-ch boek als de CimTa Obscura !s alleen door Nederlanders ten volle te ge nieten. De heer Haspels, indien hij dit leest, zal misschien mij ongeduldig in de rede willen vallen, omdat, ik zijn woorden uit het verband ;ehaald heb. Toch meen ik krachtens zijn eigen werk het recht daartoe te heb'ien. Zija werk is ollandsch door-r n -door, de auteur een Hollander zooals Potgieter er ee i was, met groote liefde voor zijn land en volk, en voor het element waarop het zijn bestaan veroverd heeft: de zee. Er welft zich een Hollandsche hemel boven deze b'alzijden, er waait zeewind doorheen. En de menschen die er in lefen hebben iets pittigs n aparts, dat wij als cht erkennen. De schrijver heeft tusschen die menscben r^leefd : heeft bun leven bespied, hun gesprekken ifgeluisterd, en met voorlirfJe het kernige en carakteristieke ervan opgetekend ia zijn geleugen. Daaraan danken we uitdrukkingen als »heele slagen maken mit halve ro ilatten" spreekwoordelijke gezegden als: .'t Is appels poffen en 't vuur is uit!'' teekenachtige uitiug-n van volkshumor als: Dat kun je wel vuulen met je klompen !" Hij doet hierin denken aan Cremer. Cremer, met zijn goedhartig humoristischen, zij het ook oppervlakkigen kijk op het landleven, maar die niettemin in zijn Betuwsche en OverBetuwsche Novellen op veel bladzijden zich als een gevoelii artiest heeft doen kennec Cremer, die wel wat dom hooghartig behandeld is in de laatste kwart-eeuw, en zeker voor zijn schil derachtig dialect-schrijven beter verdient, zij het ook dat de conventioneel-joete dorps-novelleschrijverij hem beheerschte en tal van onmoge lijke boeren en boerinnetjes ij het aanzijn deed roepen. De heer Hafpels heriunert sterk aan Cremer als hij schrijft: «-Losse wolken laten zoo nu eu dan een drop vallsn, puur uit de pret," of: »de toren van De Hoorn beurde zich hooier op dan ooit, als om te zeggen dut hij wel wist vanwaar al die wijding en stille in de lucht kwam" of, nog sterker: meneer vaa Dalen, als je meneer over hebt voor eert overhemdje en een grijs jasje " en elders : hij zei met vriendelijken knik tegen den bloeienden boom: /,Je leloft vuile, 'k Hold on aan oew woord" Ia Cremer leefde een moralist, en van enkele zijner novellen is in meermalen getuigd dat ze beter waren dan menige preek. //Beter" in den zin van stichtelijker en nuttiger. Ook deze moralist is in den heer Haspels aan wezig. Hij biedt zijn persoonlijke gevoelens als een toegift bij zijn proza, en zelfs levenlooze dingen preeken soms zijn moraal. Hiermee komt hij wel eens aan de grens van het gezochte, zoo bijv. op blz. 10 tweemaal: De oude boerderijen piekten zoo glunder in de helder waterige lucht, alsof al dat al-suffjnde en nog springerige goedje dat, er in woonde, van nacht ook een extra beurt van binnen had gekregen," en: «?wolkjes, even-weemoeHig leunend tegen de duinen van de Koog, als hadden ze er mee te doen, dat dit niet meer het trotsche dorp was van de Commandeurs van de Groo'e Vaarf." De moralist in den heer Haspels doet hem zelf meermalen tusschen den lezer en zijn on derwerp treden met een opmerking van algemeene strekking. irHollands z>el (Holland is de naam van den hoofdpersoon in Uk. 282) kwam onder de critiek dier stilte." Hiermee is heel gelukkig uit gedrukt de uitwerking van een alles overheerschende stilte, waarin iemands zelf-opgeblazen hoogheid geen steun meer vindt. Maar nu laai de heer Haspels er opvolgen: »zooals soms een man indruk maakt, een man van weinige en gewone woorden, maar die toont door met weinige en gewone woorden indruk te maken te zijn een groot man." Afgescheiden van de min gelukkige stileering, heeft deze generalizeerende uitweiding nog het nadeel van ons uij de Urker stilte en stemming te brengen. Wij hebben in zoo'n novelle alleen de bizondere waarheid van dien bizonderen toestanc noodig; als de schrijver góéd schrijft zullen wi er de algemeene waarheden zelf in moeter voelen. Ook het maken van gevolgtrekkingen blijve liefst aan den lezer. Als de heer Haspels schrijft: Voor zichzelve bleef (Maria) angstig met die onverklaarbare vervaardheid, die alleen de ernstige 'cent, voor het ongeroepene en onafwijsbare", of: In de volmaakte ongegeneerdheid, waarin men alleen is wanneer men goed is, zeiden zij alles", of elders: dit hij d in meer zou verliezen dan winnen, zou verliezen zijn mannelijke on schuld want hoe ouder een mensch wordt, des te mooier wordt zija onschuld ". Dan zou ik al het gecursiveerde gaarne willen missen. Soms neemt deze zucht tot moralizeeren den voor mijn gevoel in de novelle zeer bedenkelijke vorm aan van betoogen. Zoo op blz. 39 en 40 van De Liefde der Eerwaarde driemaal, met, geieel dezelfde stijlwending: »daar vorstelijk en aewonderenswaard is ieder wezen" enz. vdaar iemand liefhebben toch is" enz. «-daar liefde toch is" enz. Ergo in een novelle geen mo'aal, geen wijs heid? Zooveel een auteur maar wil. Maar... hij s;eve ze niet als afzonderlijke zedeleer, afzon derlijke wijsheid niet als toegiftje. Ze moet zijn met zijn werk. A's hij ze telkens mpt bij- en tusschen-zinnen vasthecht aan zijn arbeid, verdeelt hij ook telkens onze aandacht, verbreekt hij willekeurig de stemming, dringt zijn stem als van een vreemde tusschen het gel ui \ zijner verbeeldings-personen. De moraal en de wij-iheii moeten in het harmonisch schoonheids-verband mede kunst worden. Hier en daar is er n in de taal a in de compozitie iets wat aan den zwakken kant, onzer literatuur van voor vijftig jaar herinnert. Op blz. 37 lezen we dat Maria iets (il. een klein kind) liefharl, wat daar vit de lucht was komen vallen" en op blz. 50 heet, het van dezelfde Maria dat, zij ,op de "pijnbank had gelegen'. En is het niet wat heel erg vieux jeu", dat in deze eerste novelle driemaal een s'erfned-belofte (nlz. 9, 36 en 52), d. w. z. telkein een andere, als motief wordt gebruikt? Maar nu zou het er per saldo veel van heb ben of ik niet aan het einde kon komen van mijn bedenkingen. In dit geval is mijn zucht om die te opperen het uitvloeisel van mijn tympatLi-j voor den auteur, die, ondauks dit alles, zulk p Wij per soonlijk werk leverde. Er zijn in het opstel Op den Dillenbury erkele uitspraken die in verband met trekjes uit de novellen den auteur karakterizeeren. Hij spreekt daar van Juliana van Stolberg en haar spreuk : Deus noster Deus est: onze God \sGod. En hij laat hierop volgen: «Al het univers'ele, wijde, zekere ei rus'igma'sende van dit woord: dat haar God de ware is, al het absolute, volhardende, geweldige van d\t woord, dat alles is in Juliana. Maar ook al het besliste, belijude, krijgshaftige van dit woord: dat elke andere god moet bukken voor haar God, al het militante, weerbare vaii dit, woord waarvoor zenuwachtige zieltjes dan schrikken en 't onvroom en inhumaan noemen dat alles is in Juliana." Nu trtffjn mij al dadelijk de woorden //uni verseel" en »wijd" a's geheel misp'aatst, in verband met wat volgt. »Z;ker, rustigmakend, militant, weerbaar," al deze eigenschappen kan men er aan toekenden, maar juht omdat het woord ni'.l wijd en universeel" is. Ware het dit, mocht elk de leus van Juliana de zijne noemen, dan zouden de andere kwaliteiten ver vallen, maar dat elke andere god voor dien van Juliana bukken, moest, dat juist duidt op een zeer ecg begrensden, zeer bekrompen zin vaa het woord. En al loop ik nu gevaar door den heer Haspels bij de zenuwachtige zieltjes" gerangschikt te worden met alle eerbiediging voor de vastheid van een dergelijk geloof vind ik er een bekrompenheid en steilheid in, die zoo ze niet samengaan met een aangeboren ziele-mildheid, niet licht de menschheid ten zegen zija. Zoo min als een bekrompen, te eng nationaliteitsgevoel: de tegenhanger van het veroordeelde ploertige" kosmopolitisme! Inhumaan dus? In zekeren zin: ja. Inhumaan als de Eerwaarde de kloeke Maria de hooge vrouw, met wier portret de heer Haspels onze literatuur bepaald verrijkt beeft, de karaktervaste die heel haar leven off rt aan de opvoeding vaa het kind, niet laar kind, en ergo offert uit «goddelijke li-fde." En toch inhumaan, ooidat zij, eveuals de auteur, Lodewijk alleen //interessant" kan vinden, als hij, niet de sc'mld op zijn geweten, naar een middel zoekt om zich aan haar te doen kennen, niet als de gebieder, niet als de vorst, hoog genoeg om over deze koninklijke ziel te heerschen, maar als een gewoon zwak mensch! ... Viel daar ook niet een m^nschenleven te radden, en was het niet óók Maria's schuld, dat hij ten slotte na vele jaren zóó tegenover haar stond ? O.idanks deze bedenkingen blijft mijn groote bewonderiig voor de b.'alzijden waar moeder en pleegzoon staan aan weerszijden van de hoog oprankende erwien, later nog eens : fan de snijboouen, en we in die vlakke realiteit de hoogste emotie voelen opleven; mijn groote bewonlering voor Hollands vaart naar Urk, een hartig stuk echt Hollandse') proza, doortrokken van bet, zilt. d«r Zuiderzee, krachtig als de zeewind die U K. 282 //hajoep-hajap, hajoep-hajip, de golven op, de golven af, de lucut in, fle diepte in, tegen de wolken aan, naar den afgrond heen" zweept. We zijn in den heer Haspels een auteur rijker, een auteur met een stijl, ferm als de stap van een forschen man, een auteur met zekere voornaamheid in de behandeling van zelfs de meest alledaagsche stof, een auteur wiens prosa meermalen is als de sympathie wekkende druk van een gespierde, toch wel verzorgde hand. Ei dan daarbij te bedenkeu dat hij dezelfde is die, als C'impassione, Frans Burgstein en AljHurk schreef, rekening te houden uiet den weg, door hem in korte jaren afgelegd, we), dit geeft vanzelf hoop op no,j beter! 10 Aug. 1900. TT. G. VAX NOUHDÏS. Boei- en Tijtóclinfl, Tweemaandelijksch Tijdschrift. Een geheele garde van vlaamsche dichters opent deze afl, van het Tweemaandelijksch" Welkom in onze gelederen l Behalve een Sint Jansvuur" van Guido Gezelle, is er een prachtige o Ie aan Het koren" van Prosper va i Langendonck en van Karel van de Woestyne eenige dramatische fragmenten uit zy'n werk Kronos", vol en zwaar gang; van Styn Streuvels een uitgebreide schets over kin deren, die een speeldag houden. Van v. Deyssel een uitmuntende kritiek over Stille Wegen", het boek van E. S., dat voor een paar jaar by de Erven Bonn verscheen en toen door enkele critici zeer gunstig beoor deeld, werd. De schrijfster, en dit is de vergissing, zegt v. Deyssel, houdt blykens sommige ontboeze mingen, haar werk voor een ondoorgrondelijk, ontzachwekkend mysterie, aan bijna geen litte ratuur, allerminst aan eenige hedendaag-iche vermaagschapt. Deze meening is onjuist. Het boek, zoo gaat v. Deyssel voort, wekt eenige waardeering voor de mate van zelf-bewuatma'ung (het is een soort openbare belijdenis of biecht eener vrouwenziel) van echt gevoelde droefgeestigheid, van een tot een zeker aan gevoeld mysticisme doorgaand begrip van abso luut negatief individualisme, die den geest er van samenstellen. Ontzag wekt het boek evenwel niet. Man hoort doorloopend de spreekwijze er in van eea in den tegenwoordigen tij l gangbaar gees telijk leven, zoo als, voor een deel door de lectuur van de schryfster, zich dat in haar gevormd heeft. Zij zelve raakt aan eenige belangrijke vraagstukken zonder daaromtrent ieti aardigs of merkwaard gs in woorden te brengen. Dan haalt hy een bladzijde aan over poëzie en mathesis (bU. 18) en ze^t: van zulk een bladzyde meent de ouderwetsche Nederlandsche letterkundige: verward, onbegrijpelijk, over spannen toch al dat nieuwerwetsche geschrijf." De jongere, troebele en onnoozele dweeper met al wat ongewoon en nieuwerwetsch schijnt, daarentegen, zal er van vinden: Heerlijk, diep begrepen, kranig l Wat een hooge geest l" Maar hij, die er prys op stelt een zuiver letterkund g oordeel krachtig te bewaren, zal het alleen leeg en onbeduidend noemen De tij-i is voorbj dat iemand ca iets der^elyks gelezen te hebben, even zwegen, en dan mijmerend prevelen mag: Ik vind het toch wel mooi I Ook de litteratuur is een wetenschap. Verder is er in de afl een van eerlykentbousiasme getuigend opstel over de Neder landsche kunstnijverheid op de Parysche ten toonstelling. De schrijver de heer A. Pit, na bij wijze van L.leiding de zoo verschillende aard der volkeren en hunne kunstprodukten te hebben besproken, zegt van het Nederlandsche volk, dat het met de Fracsche mede het vermogen heeft vreemde invloeden behoorlijk te verwerken en er hun voordeel mee te doen. Het geeft een gevoel van verademing, volgens hem, als men het lange gebouw op de Esplanade des Invalides, waar de kunstnyverheid der vreemde mogendheden is ondergebracht, heeft door geworste'd en men zich naar boven, naar de Nederlandsche afdeeling begeeft. Er heerscht iets stemmigs, iets rustig», laat ik zeggen, iets fatsoenlijks in deze tentoons'elling vaa zilverwerken, van ceramiek van meubels, van stoffen, van gekleurd glas. Er spreekt een originaliteit uit, die in het bijzonder den vreemdeling pakt. Worden de zaken van nabij bekeken door een vakman, dan glimlacht men weieens om da ar-nelijkheid van de technielf, maar prijst toch aan den anderen kant weer de ongekunstelde goede smaak. Hat wordt ons tot een zegen toege rekend van de Engelsche invloeden vrij gebleven te zijn. Het Hollandsche gestel wordt door den vreeaidelmg nog taai en robust genoeg geacht om een toekomst te kunnen kry'gen. Verder wordt dan do >r den heer Pit de verschillende aardewerken, het email en 'c zilverwerk meer in 't bijzonder besproken. Dit opstel wordt onze kunhtnijver, maar vooral het deel van 't publiek wat aldoor meent dat we op eigen bodem geen goeds hebben en 't liefst naar 't buitenland kijk n, in g»moede, ter nauw keurige lezing aanbevolen. Werkelijk, kunstzin kan niet van de nijvren alleen komen, moet ook gewaardeerd worden door de anderen en daaraan ontbreekt het nog wel eens. Eveneens een belangrijk opstel is dat van den heer J. Koopmans orer de middel-Nederlandsche litteratuur, naar aanleiding van het werk des heeren C. G El. de Vooys. Het mageigenly'k meer een terloopsche behandeling van het ge heele onderwerp dan wel een gewone boekbeoordeeling genoemd worden. Uit de inleiding zelve volge hier eenig? regels, door den heer J. Koop mans aangehaald als karaktertrek van het geheel. Als men over het wezen van de litteratuur geschiedenis nadenkt, dai blijkt daarin iets tweeslachtigs te zijn, een zweven tusschen kunst en wetenschap. Vandaar velerlei opvattingen die gelegen zijn tusschen deze twee uitersten. Ten eers'.e kan men de literatuur-geschiedenis beschouwen als een onderzoek naar den artistieken aanleg van een volk en uitsluitend de echte poëzie de woordkunst" behandelen; al het overige wordt dan als onbelangrijk buiten beschouwing gelaten... . Van een wetenschappelijk standpunt daaren tegen is de geschiedenis der letterkunde de geschiedenis der geest-ontwikkeling van een vok, zooals deze zich in zija geschriften open baart". Haar taak is dan, de geschriften te verklaren in verband met de omstandigheden en de levensbeschouwing van een bepaalden tijd, aart te toonen hoe daarin de kiemen liggen voor de ideeën van een volgend tydperk. Daarbij kan natuurlijk ook het on-artistieke van groot belang zy'n. Het arbeidsveld wordt dan onafzienbaar groot." Verder nog in de afl. het slotgedeelte van het opstel over de Kerk van Utrecht door Prof. G. J. P. J. Bolland; dan verzen van Albcrt Verwey, van Js. P. de Vooys en van J. K. Rensburg. Voorzeker een belangrijk nummer deze September-aflevering! Nederland. Nederland van deze maand heeft een vijftal proza-scbetspn, een vijttal verzen en een zoo genaamd letterkundig opstel van Dr. Jan ten Brink (over het feminisme van Marcel Prévost). Het beste der proza schetsen is van F. J. van Uildriks. Jammer dat de tendenz zoo onhandig, zoo dik erop gelegd werd. Was dit wat sub tieler gebeurt, dan zou het al zeer goed zijn geweest. De bedoeling van de schets is aan te toonen, dat onder uiterlyk-grove menschen, ook gevoelige naturen zijn. Dit weten we allen. Willen we dit nu in diepere mate anderen laten gevoelen, dan mag men dit niet op zoo'n grove wijie erbij voegen. Wel j immer! Een Aristocraat" door Fenna is ook al (door den titel althans,) een soort litterair betoog, maar dan een weinig anders. De aristocraat van geboorte is hier ook aristocraat-van-ziel. Zy'n eerste optreden evenwel bly'kt al zeer onhandig en verlegen. We kunnen dus best begrijpen dat een zoo schuw en verlegen man een mondain en wereldsch aangelegd meisje op den duur niet kan behagen. Dit lijkt nog al natuurlyk, maar Fenna beschrijft het toch alsof het onnatuurlijk is. Het komt dan ook meer aan op de visie der dingen! Als men maar droomt van ex^aze, van sublieme liefde, van een goddelyke adem over je ziel, dan komt men in de werkelykheid wel eens verkeerd uit. De auteurs moesten die onzin en die frasen maar eens laten varen en de liefde wat reëler aan zien. Psychologie en ontleding vraagt nog iets meer dan wat geplas van overdreven woorden. De auteur zy verder in overweging gegeven als zy ons een salon binnenleidt, de gastvrouw en de daar aanwezigen niet als marionetten te behandelen. Het is heusch al te mal dat de gast alleen spreekt en denkt". .Gedeelde Harten" door Marius, is geschreven in sty'l en trant, zooals we dat voor eenvyftig jaar gewoon waren. Toch is het hier wel »er plaatse, omdat het geheel aansluit bij het karakter en milieu der personen. Ook hier is de levensvisie ziekelyk, verwaterd-asectisch. Er is geen enkel hoog begrip in te vinde i,dat iemand zy'n bsroepsplichten uiterst getrouw vervult, als hij eerst een vrouw van onbegrepen liefde laat sterven. Op 't gebied van moraal en zedeleer zy'n er vooral in de brave-hendrikken-litteratuur nog al rare virtuosen Een edel jongmensch, ontmoet een even edel en hoogstaand meisje. Toch trouwt hy met een ander, wordt daarmee dan ongelukkig. Als hy weduwnaar is geworden, vindc hij zy'n meisje terug, maar zy is nu eveneens gehuwd en bar-ongelukkig, gehuwd met een schooier van een man. Nu zou een ieder denken dat een echtschei ding in 't verschiet ipmt, nl. het terugvinden van de harten, die by elkaar hooren. Zoo lijkt het tenminste normaal, maar neen, het edele mensch gaat heen, zy' sterft na een jaar, omdat het leven haar tot een last werd, en hy laat nu twee groote schilderyen maken, n van zy'n vrouw, en n van zyn ware geliefde. Dan liet hy, zegt de auteur heel zalvend, zich dry'ven en sprak met diezelfde melodieuse stem en dat hooge idealisme van dichten en droomen, van bloemen en vogels, als in de dagen zijner jeugd. O foei II Een klein maar wel gevoelig schetsje mag ge noemd worden Op den ouden Dag" van Mevr. H. Baart de la Faille?Wichers Hneth, al begrypt men niet dadelyk, dat, als het oudje zoo snugger was om eerst een doek eenigen ty'd te dragen en die daarna te verloten, zy dit nog niet eenige malen probeert. Men zou zeggen als men op den eersten inval komt, kan het andere niet uitbly'ven. Nu sterft ze door de kou, het gemis van die doek. Uit", door Christine H. Eikema, is een verhaal, waarin een krenterige oom de dupe ?wordt van zy'n zucht om eens met zyn mooi nichtje uit te gaan. Er zit veel handigheid in het sch-yven van dit schetsje, maar de voorstelling zelf bljjkt nog wat onvast. De poëzie in deze afl. is een drie- koepiet tig gedicht Fierheid" een elf-regelig vers Dap per", van F. Lameris. Dapper is de Viking, zwervend op de zeeën, en even dapper als die Viking moet men gaan door 't leven, strijdend tegen 't noodlot, kampend tegen wenschen en begeerten, en dan met fierheid smar ten dragan. Vai denzelfden dichter nog een vers Liefde'1 dat veel beter is. Dan van Jacob de Haan een gedicht op Meerenberg" en van Else van Brabant, deze wel wat schreeuwerige oppressie: O, smart, barst uit als onweer in den nacht, Eu koel mijn slapen met een vlaag van tranen. Hoe kou ik eens als mist vervlogen, \vanen, Wat nu in' oms'imbert zwaar van onheils-zwart. Mijn anscst krijt uit als vogel in den nacht, Ee'n schreeuw, schel uit, als flits door 't donker zwijgen, Een scheur door 't leed-floers. zal ook uederzijgen, Dauw van berusting, waar mijn ziel op wacM?" G. VAN HULZEN. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Hiard No. 37: By'na nabob, door S. Kalft', II. De Indische Instelling, door prof. mr. J. E. Heeres, met portretten en afbeelding. (Slot.) Op reis, door een Dorpelinge. E«ne melaatschen-verplegingin Suriname, door H. H. Zaalberg, met afbeel dingen. Een Kimfer-atoom, door S. C. Aeolian en Pianola, met afbeeldingen. (Slot.) Verscheidenheid. Feuilleton. nlIlllmillMIIMIIIMMHIIIIIIIIIIMIIIl 40 cents per regel. IHillllllllMlllllllllllllltlmlIllllllllttltllllllllHlllllllllllllllllllllllUIIIMII en h oger 14 Meter! Franco en vr|| van invoerrechten toegezonden! Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte en gekleurde ,,Henneberg-Zijde" van 45 et. tot fl 1I.1O per M--ter. G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich. Piaao-, Orael- en MuziGtiaiÊl MEYROOS «& K ALS H O VEN, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. NAAR Nieuwendam. Schellingwoude Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet 't Kalfje. Ouderkerk, Uithoorn, PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken biervin is een prachtig ingericht STOOJIJACHT dagelyks (behal/e Zondags) te baar. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 12? O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. Interc. Telefoon 684.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl