De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 23 september pagina 4

23 september 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1213 wendde my daarom tot een b a vriend deskundige op dat gebied, die tevens bedreven is in de kunst van het klavierspel, met het verzoek mij zyne meening over den Lassa kenbaar te maken en gaarne maak ik gebruik van zyne toestemming om te mogen pnbliceeren, het geen hy' mg er over meedeelt. Amice! Uw verzoek aan my' om myne opinie te zeggen over Mennes' Lassa, willig ik gaarne in, hoewel het mij spyt, dat deze opinie niet gunstig is. Ik meen het recht te hebben, gebruik te mogen maken n van Mennes' brochure n van zijn stukje over de Lassa in het Weekblad voor Muziek opgenomen. Vooral uit dit laatste stukje is my gebleken, dat de heer Mennes de verhoudingen van de spieren en spiergroepen aan hand en onderarm niet kent (of althans niet kende, toen hy' de Lassa maakte). Er is geen sprake van booze pezen en sterke spieren te overwinnen; neen, de te zwakke vooroverkantelaars moeten worden versterkt. En dit geschiedt nooit door hulp van een apparaatje. Evenals vroegtijdig gebruik van corsetten, zwakke rugspieren nog zwakker maakt, veroorzaakt apparatenhulp der voor? overkantelende spieren van de onderarm, ver zwakking dezer spieren. E renais zwakke rugspieren door gymnastiek moeten worden sterker gemaakt en het corset uit moet, zal men deze armspieren door oefeningen moeten versterken en moet de Lassa verwijderd worden. Laat de heer Hennes doelmatige oefeningen uitdenken en zyn Lassa aan de kapstok hangen. Wanneer de Lassa goed wordt aangelegd, moet zy storend werken op de bloed en lymphecirculatie van pols en hand. Daar de arm dikker wordt hoe meer hy naar het elleboogsgewricht komt, moet de band van de Lassa eenigszins vast worden aangelegd, anders zou zy zakken en niet beantwoorden dus aan het doel. EQ dit vast aanleggen werkt nadeelig. Ik geloof zeker, dat de heer Mennes op den verkeerden weg is en dat de kwade gevolgen niet zullen uitblijven. Het mij door iemand medegedeelde oordeel, dat de leeraar nu niet behoeft te letten op de houding van de hand en dadelijk aan de andere zaken kan beginnen, is een schynvoordeel. Geloof my', steeds 1.1. w. g. J. A. VAN DEN BROKCKE. Gaarne betuig ik den heer van den Broecke myn besten dauk voor zyne duidelijke uit eenzetting. Het boekje van Mej. CUand is eene verheerlyking van de methode van haren leer meester Ludwig Deppe, den verdienstelijken kunstenaar, die in het laatst van zyn leven nog op verzoek van den grootmachtigen heer Otto, graaf von Hochberg, intendant der Kon. Opera te Berly'n, het kapelmeesterschap aldaar aanvaardde. Mej. Galand was leerlinge van Deppe; zy' heeft haar werkje samengesteld uit herinne ringen aan haren hoog vereerden leermeester en zy'n paedagogische opmerkingen. Ean groot gewicht wordt gehecht aan de bewegingen van arm- en rug- (schouder)spieren, terwy'l over het geheel veel aandacht gewijd wordt aan de bewegingen van onder- en boven arm. In zeven hoofdstukken wordt verder nog gehandeld over loonvorming, het voort bewegen der hand (loonschalen), het studeeren en uit het hoofd spelen en over de voordracht. Het zy'n allen behartigenswaardige wenken, die mej. Galand geeft en die een mooi beeld vor men van den door haar zoo zeer gewaardeerden leermeester. Op bladz. 49 leest men: »Detaak van den vertolker ligt niet in een overdreven uiting van persoonlek gevoel, niet in een overstelpenden tonenvloed, oo; niet daarin, dat hy zich zelf en zy'n groote vaardigheid van spel laat bewonderen; juist naar het tegenoverovergestelde moet hy streven. Hy moet slechts de tolk van den componist zy'n, want alleen door het terzyde stellen van eigen persoonlijkheid is het mogelyk het werk zoo objectief weer te geven, dat het in al zyn frissche oorspronkelykheid, zooals het ontstond in de ziel van den componist, den toehoorder voor den geest wordt gebracht." Dit is niet bepaald nieuw, maar het is waar; het getuigt van den grooten eerbied van Deppe voor het kunstwerk en zyn schepper, en hy, die daarvoor zooveel piëteit aan den dag legt, is zelf een waar kunstenaar. De Strydzang van T. Pyper is op goede en krachtige harmonieën gecomponeerd. Het stuk is echter te lang. Een strydzang moet als een volkslied kort zy'n, zoodat men het gemakkelyk in het geheugen prent. Men stelle zich voor zes verschillende strophen, allen anders ge componeerd. Had de componist een kernachtige melodie gevonden en daarop alle zes de strophen laten herhalen, desnoods met een kleinen uithaal aan het slot der zesde strophe, dan zou zy'n werk gemakkelyker populair kunnen worden. Ditmaal heeft Mann zich tot een gedicht van Jeannette Nyhuis aangetrokken gevoeld. Lenteweelde zingt ons van den neurieënden lentewind, van narcis en hyacint, van jonge blauwe wolkjes, die stoeien als vroolyke kin deren. Men ziet het, het vers kon extra voor Munn gedicht zy'n, Zyne muziek is wederom zeer melodieus en vol van die teedere expressie, die wij ook elders by Mann ontmoet hebben. Met een zeer dankbaar en tamelyk uitgebreid preludium voor piano vangt het stuk aan. Nadat dan de zangstem de melodie van het voorspel heeft aangeheven, komt later een Animato een eenigszins andere stemming brengen. Con gran sentiment» besluit het dankbare stuk op eene melodie, die men vroeger reeds een kwart lager ontmoet heeft. Het lied van Diamant, op woorden van Lovendaal, is frisch gedacht. De componist houde mij ten goede, dat ik een paar melodie wendingen anders voel dan hy'. Zoo had ik op de laatste kwart van de vierde maat in de zangwyze, liever c gehad dan bes en dan met F-accoord geharmoniseerd en drie maten verder, op het woord h e l wederom c in plaats van d. Overigens is op verdienstelijke wijze de stem ming getroffen. Het Albumblad is wel ietwat monotoon in zy'n 6/8 beweging, het heeft echter een bevallig thema, eenigszins in pasto rale-karakter. By' den terugkeer, na de uitwyking in Des (eindigende op den dominant van Ges) heeft de componist zy'nen toehoor ders zeker een verrassing willen bereiden met het plotseling optreden van F ? De Six Morceaux pour Piano, van den heer Fontein Tninhout, geven bly'k dat de componist ernstige studiën gemaakt heeft. Er komen een paar canons in, waarvan my vooral >Doux Printemps" bevalt; voorts is er een canon in kreeftengang, d. i. een canon waarvan de melodie ten achterste voren, dus van het slot van het stuk af terug gelezen (hier in den bas) voorkomt. In den eersten canon (maat 8) verwacht men dat de f op de vierde achtste naar e gaat. Natuurlijk dus ook in de imiteerende stem. Behalve de canons komen er in het opus 3 een drietal phantasiestukjes voor, waarby echter juist de phantasie geen byzonderen rijkdom doet bewonderen. Dit neemt echter niet weg, dat de heer Fontein Tuinhout sinds zyne laatste door my besproken composities bly'k heeft gegeven van grooten vooruitgang. En hiermede heb ik besproken, wat my tot nu werd toegezonden. Andere werken die eventueel nog worden nagezonden, zullen moeten wachten tot later. Het reeds geopende concert- en operaseizoen komt de beschikbare ruimte ppeischen in het Weekblad. Ik wil echter deze serie beoordeelingen niet besluiten, zonder my'ne ingenomenheid uit te spreken met de activiteit der Nederlandsche uitgevers. Er komt leren en beweging. De uitgevers schynen vertrouwen te krygen in de componisten en omgekeerd durven de componisten ook gemakkelyker hunne pennevrnchten aan de uitgevers afstaan. Moge een gezonde toestand hiervan het gevolg worden en blijven. ANT. AVEEKAMP. Het Fries en de Friezen. II. (Slot). Maar is het 'en zaak van groot gewicht, dat het Friese kind ook Fries leert schry'ven en lezen, zoals hy het spreken kan? De talryke twyfelaars zeggen : «Laat hem zo gauw mogelik z'n Fries vergeten en alleen Hollands leren. Hy zal achterstaan by het Hollandse kind als men dat Fries-zijn in de hand werkt en de stry'd om het bestaan is al zo moeilik voor Friesland; laten we de Friezen liever op de Hollandse weg brengen!" Vreemd genoeg zijn onder die twyfelaars weer vele vereerders van de Boeren in hun stry'd tegen de Engelsen; vreemd genoeg, immers die stry'd is ook, mis schien wel in hoofdzaak, 'en rassen-,'en taal strijd, die het Hollandse ras voert tegen het Engelse, zoals het indertyd de strijd gevoerd heeft op de Noordzee onder de Ruyter en Tromp. Da Engelse taal werd door de Afriekaanse, Nederlandse bedreigd en nu past het volkomen in het kader van onze Friese twyfe laars om te zeggen: >De beschaving wordt achteruitgezet door het verzet tegen 'en wereld taal als het Engels," maar dat doen ze niet omdat het bloed kruipt waar 't niet gaan kan, omdat ze by die stry'd niet dierekt betrokken zy'n. Maar ze vergeten de toepassing op zich zelf. Za weten at te geven op de verengelste Afriekaanders, maar vergeten dat er ver hollandste Friezen zy'n, waartoe zy behoren, minder om hun taal, minder omdat er eens 'en Hollands woord in hun Fries komt, dan wel om de geest waarvan hun woorden ge tuigen. En toch, zoals de verengelste Afriekaander vergeten zal worden en kerels als De Wet, Botha, Olivier, Krüger, Steyn en anderen zullen bly'ven leven tot in eeuwigheid, zo zal het ook hun gaan. En wat de beschaving betreft, is het zo heel zeker dat die komt van de ruimst verspreide taal; komt die niet uit het incerlik voort ? Wie staat hoger in beschaving: de Boer, die nooit iets anders van de wereld gezien heeft als de plaats waarop hy' leeft, die alleen uit de By'bel lezen kan en niet weet waar Engeland ligt, of de Engelsman, die met Baedekers, plaids, cooksbiljetten en onwrikbaar zelfgevoel de wereld rondreist, maar alsofsier z'n lansiers beveelt geen genade te geven aan die eerste brave kerels die huis en haard verdedigen. Wie staat hoger die Boer die na de slag z'n vy'anden laaft of hy die de gekwetsten ver moordt ? 't Is maar wat je beschaving noemt: het vernis of het eikenhout dat er onder zit. Ik houd het overal met het, zy 't ook ruwe eikenhout, ook in 't Friese volk. Dus van be schaafd of onbeschaafd zy'n is geen sprake bij 't Fries. Bly'ven over de praktiese bezwaren: staan de Friezen van 't platte land, die in hun jeugd Fries gesproken hebben, achter by degenen die het Nederlands of n van z'n diealekten spreken en alty'd spraken ? Ik geloof het niet; bewy'zen: de talryke Friese verenigingen, b.v. in Holland, en de macht Friezen, die in alle vakken daar zy'n. In 't algemeen niet de minsten; uit Friesland gegaan winnen ze meest flink de kost. Stellige bewy'zen te geven is natuurl i k onmogelik, maar zolang iemand me geen statistiek gegeven heeft van het achteruitzetten van Groningers en Zeeuwen b.v., die hun eigenaardigheden wel het scherpst bewaren, by' Hollanders, zolang kan ik er niet aan geloven. En dan noch: wie is het niet wel eens opge vallen, dat de mensen uit de Friese stadjes, of zy op 't platteland, die'en Fries-Nederlands diealekt gesproken hebben in hun jeugd, ten allen ty'de kenbaar zy'n aan 'en sterk Fries getint Nederlands, terwy'l de Friese jonges die hun Hollands moesten lezen als 'en vreemde taal, waarvan zich domienee, dokter enz. bedien den, dat Nederlands veel minder onder invloed van het Fries lieten komen. Zo moet ook 'en Nederlander beter beschaafd Frans kunnen lezen dan 'n Elzasser, die van z'n jeugd af 'en Dnits-Frans diealekt gesproken heeft. Dus doordat hy van kind af Fries sprak, heeft de jonge b$ goed onderwijs in 't Nederlands iets voor boven die anderen. Noch vóór het aan 't Frans toe is, kent hy' al enigzins twee talen, waarvan hy weet dat ze noch al uiteenlopen. En zoveel talen iemand kent, niet waar, zoveel maal is hij mens. Dus in plaats van'en bezwaar is zy'n Fries hem 'en zegen en men kan dus niet beter doen, dan by hem het wanbegrip wegnemen dat hem onbewust bekruipt, zoals je nodeloos 'en tegenzin kry'gt tegen iemand, omdat 'n ander hem bespot, ja zelfs zonder dat. En dat wanbegrip is het minderwaardige van het Fries als taal, het beschaafdere van het Hollands. Is dat wanbegrip weg, dan zal het Friese kind van gewonen huize, dat nooit uit Friesland wegkomt wellicht, z'n zaken doend, z'n briefwisseling voerend met Friezen, z'n boek houdend voor zichzelf, zich gemakkelik kunnen uitdrukken in z'n eigen Fries, terwy'l nu b.v. rekeningen ook van ambachtslui, die trouw 6 jaar school hebben gegaan, in 't Fries gedacht en in het Hollands gesteld, al te dikwils aanleiding geven tot verwaande vrolikheid. Z'n onderwy's in 't Hollands moet dan vanzelf zich aansluiten by het algemeen beschaafd, by 't gesproken Nederlands, evengoed als z'n Fries zich naar 't gesproken Fries voegt. Zo verdwy'nt meteen in Friesland, voorzover men de jeugd daar noch mee vervolgt, het wanbegrip >schry'ftaal". En, wordt die jonge soldaat, byv. in Maastricht, hy zal in voortdurende verbinding met de zy'nen bly'ven door z'n eigen taal. Hy zal zich tegen over z'n moeder beter kunnen uitdrukken in z'n moedertaal dan in het vreemde Nederlands, dat goed voor de dienst mag wezen, maar voor hem niet om er z'n moeder mee aan te spreken. Hy moet dat Fries eenvoudig op school leren schry'ven eri hy is klaar. Terwy'l nu de Hol landse (?) brieven van de soldaat als staaltjes van onbeholpenheid en slechte taal en styl dienst konden doen, zouden Friese brieven van dezelfde jonge door 'en natuurlik vernuft kunnen uitmunten, dat men zovaak in het spreken van ook de gewoonste jonges bewon dert. Men heft zo'n jonge in eigen ogen op. Hy wordt meer mens omdat hy het bewustzy'n kry'gt zich presies te kunnen uit drukken. Z'n brieven worden langer, z'n leven aangenamer, want z'n moeder antwoordt hem op dezelfde wy'ze en kan het veel beter in 't Fries over de huishouding en het vee, het land en de hooibouw hebben dan in 't voor haar sty've Hollands. Zo draagt zo'n taal bij tot ontwikke ling van de personen, die er gebruik van maken. Uit 'en hoog beginsel dient dus het gebruik van het Fries door Friezen onder Friezen aangemoedigd te worden, maar ook de praktyk geeft voorbeelden genoeg van het grote belang. Wanneer de Friese boeren in de gemeente raden spreken moeten over sloten en water keringen, uitdiepen en schoonhouden daarvan, bouw van scholen, ja wat ook, zouden ze zich dan niet presiezer in het Fries uitdrukken dan in 't Hollands ? 'En bindend voorschrift is er niet, het is alleen het gebruik dat maakt dat men Hollands en dan noch vaak wat Hollands kiest. Zou 'en domienee die z'n gemeente in preek en gebed inlichten, verbeteren wil niet beter daar in slagen in de Friese plattelandsge meenten, als hy' zich van de landstaal bediende ? Zou hy niet inniger, dieper tasten ? Vreemd genoeg is het bescheid van vele Friezen op die vraag ontkennend. Het geval van die boerearbeider, die als enige klacht tegen z'n domienee het bezwaar had dat hy hun alty'd maar zo gewoonweg in 't Fries toesprak; het geval van die ortodokse moeder die boos was, toen haar Friese zoon haar niet uit de Statenby'bel, maar uit de prachtige vertaling in het Fries van ds. J. H. Halbertsma, »it ewangeelje fen Matthewes", voorlas, waarop 'en klein meisje vroeg, of onze Lieven Heer dan geen Fries verstond; die gevallen en meer van dien aard zouden aan te halen zy'n bewy'zen, dat er bij het tegenwoordige geslacht tegenzin tegen bestaat. Maar er is niets tegen, dat ook deze bekrompen denkwy'ze verruimd worden kan, zodra maar de drie evangelies, die er nu in 't Fries ver taald zy'n, door de onderwyzers in ere her steld worden en by' 't onderwy's gebruikt. En de velen die weten, hoe mooi b.v. dat Fries van het evangelie van Mattheus klinkt, ze zouden biezonder geboeid worden door mooie preken in die taal. En kom nu tot de gewone praktyk: hoeveel duideliker is de fabriekant, die b.v. inrich tingen voor zuivelfabrieken maakt, voor z'n werkman, als hy' hem z'n aanwy'zingen in het Fries geeft. a de fabriekant n de werkman kennen het beter en, zo de eerste zich ook al veel eigen gemaakt heeft van z'n vak in 't Hollands, ook in 't keurigste Hollands spre kend, loopt de man gevaar dat de werkman hem niet verstaat of maar half. Even goed nu als dit vaststaande feit is het ook waar dat die werkman beschry'vingen in z'n eigen taal, over de zaken van z'n vak, beter begrypen zal, dan wanneer ze in het Nederlands gesteld zy'n. Maar mi niet, want nu heeft hy meer moeite met het lezen van 't Fries met z'n eigenaardige moeilikheden, dan met het Hollands dat hem op school, in de kerk, uit de krant, in het gesprek zelfs, ruimschoots gegeven wordt. Dus om praktiese redenen is het onderwy's in 't Fries al even gewenst als om ethiese, maar ik voor my' blyf het belangry'kste van het besluit-daartoe vinden : de verhoging in de toekomst van het beschavingspeil van 't Friese volk, de morele verheffing die er het gevolg van moet zy'n en hoop dan ook van harte, dat er door de onderwyzers 'en druk gebruik gemaakt worden zal van de aan te bieden gelegenheid. Gebeurt dit niet, dan verdwy'nt met ver dubbelende snelheid al het eigenaardige dat Friesland nu noch kenmerkt en er zal geen eeuw meer hoeven te verlopen of al wat enigzins boven 't ordienère staat spreekt Hollands, en 't Fries is alleen maar-goed genoeg om er in te spreken over vee en hooi, paarden en graan. Fries-spreken is dan 'en kenmerk van onbeschaafdheid geworden. Wie daarvoor te veel met het Fries opheeft,met z'n welluidendheid, klankry'kdom, schilderachtigheid en kracht, die moet helpen, dat deze, laatste, poging slaagt. Haarlem. J. B. SCHEPEKS. Boek- en Tijdschrift. De Vlaamsche school. Aflevering 7 en 8, in een band vereenigd, zien er, vooral wat druk en uitvoering betreft, weer vorstelyk uit. De Literatuur zelf ontbreekt in deze afl. nagenoeg. Er is slechts een kleine parabel van Karel v. d. Woesty'ne. Aan kritiek en bespreking, en dan hoofdzakelyk aan de schilder kunst gewy'd, is de geheele ruimte afgestaan. Dit heeft het onaangename gevolg gehad, dat verschillende beoordeelaars weieven met het zelfde onderwerp ter plaatse kwamen. We weten wel, waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over, en kunstmin, vooral in Vlaan deren, maakt enthousiast, maar op den meer nuchtertsn lezer en voor hem wordt toch eigenlyk een tydschrift gedrukt, maakt dat elkaar kruisen en bespreken van nagenoeg het zelfde, een ampele indruk. De afl. opent met een keurige weergave van Antoon v. Dy'ck's Lord Strafford en zyn secre taris, Sir Fhilip Macmering. Van Pol de Mont een sympathiek opstel over kunstpostkaarten. De schryver vestigt de aandacht er op, dat we door slechts goedgeteekende prentpostkaarten te koopen, een machtig middel hebben om het gevoel voor schoonheid op te wekken en te louteren. By' dit opstel zyn enkele goede specimen van teekeningen door E. van Mieghen, van A. van Neste, van K. Collens, Doudelet en van E. van Averbeek. Dan wordt de aandacht gevestigd op de simplicisimus-kaarten, die van de uitgave Odin", van Pallas-Athene, Alt-Wien en van den Hongaarschen kunstenaar Mucha, de be kende vier jaargetyden. Als Zuid-Nederlandsche kaarten worden byzonder genoemd de Tuiska-kaarten en die welke verschenen onder het etiket van Het algemeen Nederlandsch Verbond." By dit opstel sluit onmiddelly'k aan een be spreking van Ex-librissen, met reproductie van enkele exempelen. Richard Baseleer", de Antwerpsche schilder wordt besproken door Victor de Mey'ere. Baseleer, aldus zegt zyn beoordeelaar, is geen symbolist, en ik ben bly'de dat hy er geen is. Geen grootere valschheid was er in de kunst dezer dagen dan het slim bedachtsel dezer bende behendigen, die ons als hooge priesters wisten te melden dat de schilderkunst ging ophouden schilderkunst te zy'n, dat zy, meer wordend littereer, zich ging vervormen tot een kunst die een uiting van gedachten zou wezen. Het was een dwaling, valsch in haar kern afl Zooals by een dichter alle indrukken zich op het min ot meer fijae netvlies van zyn min of meer delikaat gevosl voordoen in klank en en kleur, komen zy, by een schilder, eerst en vooral, me! kleuren treffan by uiterst zeldzamen mede met klank En dan nog l klank komt by een tchilderstemperament, zóó weinig in aanmerking! De ideeën-bazen vergaten zulks; zy brachten, beredeneerend en verstandelyk ons een kunst die van het groote dilletantisme dezer eeuw kan getuigen. Zy waren van alles, maar het eenige wat zy konden wezen, waren zy' niet. Zy leverden, met valsch en verward gevoel, iets wat wy nu, na onzen geest erop afgesold te hebben, met moeite begrijpen. Van voe len was geen sprake meer l Het was een kunst vol fantasie, verwrongen en zonder leven, y'skoud en zielloos. Door breking van ly'nen en schikken van wezens en dingen, wilden zo plastisch weer geven het tchoon bewegen der ry'ke natuur, wisselend met dagen en nachten, maanden en seizoenen; tevens droomden zy te beelden O, toppunt van dilettantisme ! het geluidsIsven der oogenblikken om de menschen. Welke monsters, welke meesterstukken van eenige jaren, hebben wy aldus misleid door den be dorven smaak van een opkomend geslacht, be-invloed door ons midden, niet bewonderd? En toch , trots alles, erkent de Mey'ere , moeten we eerlijk w.-zen. De wil die de symbolisten bezielde was schoon, is waard om er in een te scnryven kunstgeschiedenis van dit eeuw einde rekening mee te houden. Want, waarlijk, wat wa? de schilderkunst (van Vlaanderen) vóór hun ty'd ? Het ideaal ging niet verder dan het naschilderen van kleine watertjes, waarop zonlicht speelde, van morgens en avonden, zonder passie en ook zonder schoonheid. De symbolisten, overtuigd van die onmacht, wilden er uit en liepen een dwaalspoor op. Nu hunne dwaling had de verdienste, omdat het een terugslag was op het afgeleefde, de jeugd eenige jaren te begeesteren. Hun werk, al was het dan ojk het tydely'ke, het voorwaar delijke, voorspelde toch, door den gedachtenstrij l die er om geleverd werd, dat een groote, echte kunst in aantocht is. Ba^eleer, zoo zegt Victor de Meyere, is een der weinigen die voor Vlaamsche schilderkunst een groot tijdperk kunnen voorbereiden. Na met ernstige aandacht en onvoldane gevoeligheid dien tijd te hebben doormaakt, is hy gekomen tot rustig voorbrengen van schilderyen waarop hij, zoo volledig mogelijk, de aandoeningen zyner zinnen tracht te leggen. Hy doorleeft wat hij ziet en is g Jen kleur-virtuoos. Vooral de liefde voor den grond van Vlaanderen, voor het water, voor heel de natuur, wordt door hem geroemd en vooral zyn avond aan de Schelde. Dan in de afl. een opstel van dr. P. Schwebs van Kopenhagen over de Nederlandsche kunst in de Musea van Denemarken's hoofdstad en kenmerkend voor de kunsttoestanden by de tegenwoordige Decen zegt dr. Schwebs, is wel dat het allerbeste slechts by name gekend wordt door de meesten. Voorts eene bespreking van Hans Mueller Brauel uit Hannover, over de jonge nedersaksische schilderschool van Worpswede en een over het vernieuwde kunstleven te Antwerpsn, waarin Richard Baseleer opnieuw genoemd w«rdt als de spil, de kernkracht. Tot slot een reproductie van Carlo Crivelli's Annunziata, met tekst begeleiding, door Paul Buschmann Jr. en dan nog vele, vele boekbeoordeelingen. * * * Elzevier's Maandschrift. De schilderbespreking van do maand, ont breekt. Op de plaats nu een fietstochtje door Rusland, door Cflr. H. J v. Niftrik. Het begin is heel slecht, echt dillettanterig, zooals iedereen reisbeschrijvingen maakt. Verder op wordt het beter. Dan komen er zelfs goede regels en tegen het eind leest men nut ge noegen. Men ziet die groote, rechte straat, die oneindigheid, met de dorpen die slechts een enkele ry huizen hebben, langs dien weg, de weg van Moskou naar Petersburg in zyn verbeelding en men kry'gt voor oogen het typi sche volk, de kloosterbevolking en het Russischgoedige dorpsleven. De redactie mocht wel eens een beetje oog houden op de onderschriften bij de teekening. Die onderschriften, gemakshalve zoo uit den tekst gesneden, maken de prent vaak tot een karikatuur: zoo b.v. op pag. 2101 waar staat ik toekende 't kerkje" en van het onderwerp, die ik-heid, niets te zien is. Onwillekeurig denkt tnen aan de Vexir".beelden,waar men die Ik zou moeten uitzoeken. De heer v. Niftrik heeft er overigens wel goede illustraties bygegeven. Een kijkje in Batavia door M. C. K.?v. Z. geïllustreerd door W. 0. J. Nieuwenkamp, heeft klaarblykelyk ten doel, ons nu ook eens, na al die bittere lektuur over Indië, het prettigaangename van het leven te Batavi* te laten zien. Men proeft het zoo dat het hier op aangelegd werd. Van Ed. Thorn Prikker is er een schets, in 't begin slap en leely'k, aan 't eind toch wel goed: het sterven van een kindje in het rumoer van lollende menschen, die een pry'sje getrokken, 't geld verbrassen, geen benul hebben zich in te honden, ook als de moeder het zoo angstig vraagt. In de redactie-rubrieken wordt besproken Droomers" van Maurits v. Wagenvoort, Het Buitenlasdsch Overzicht", hoofdzakelyk over Transvaal, komt wel wat laat. Als dit nu, onder het lezen al opvalt, hoe moet het dan gaan na een maand of zes zooals het by ty'dschriften nog al eens voorkomt. Die blyven toch in de portefeuilles en leesgezelschappen soms wel een jaar hangen. Een overzicht-schryver moet zich op heel wat breeder standpunt plaatsen, slechts schrijven, wat men ook nog over een jaar kan lezen of, wat misschien nog beter is: men late die rubriek vervallen l Er is een muziekstuk van Willem Thiemen, een lied voor middenstem. » * De Hollandsche Revue. Een mooie foto afdruk van Willem Kloos, vormt de aantrekkelijkheid van afl. 8. Ouder de belangryke onderwerpen kan ge citeerd worden een opstel over de hervorming der vrouwenkleeding uit het duitsch van Dr. H. Lahman. De muziekhistjpricus en kunstliefhebber D. F. Scheurleer, die deel uitmaakte van de Haagsche kunstvereeniging Het vlondertje", de groep van de kunst omstreeks 1875, een voorlooper van de Nieuwe tids, de heer _ Scheurleur, ook bekend als de Haagsche bankier en kunst vriend, levert dit keer de stof voor de maandeJy'ksche karakterschets. Het milieu van dien Haagschen kring, waaruit ook de De Banier" voortkwam, wordt door Netscher even geteekend. Als Boek van de maand wordt besproken de Paus", door Pater H. Erfmann, rakend het voor de Katholieken zoo belangrijk vraagstuk over de onfeilbaarheid. De heer Netscher acht dit boek, wat in zekeren zin een weerlegging is van Prof. Bolland's aanval, een meesterstuk van studie en bewijstrant, zooveel meer raak en waardig dan het geschrift van dr, Schaepman, dat slechts hol en vol groote woorden was. We weten niet, zegt Netscher, of Prof. Bolland de argumenten van zy'n tegenstander later nog zal weten te weerleggen, zoodat we de meening dai weer zouden moeten wy'zigen maar zooals de strydvraag op het oogenblik staat, willen we wel eerly'k opbiechten dit voor ons de overmacht der bewijzen (want geloof en gelooven blijven hier buiten tpel) naar de zyde van Pater Erfmann is overgegaan. Evenwel ... nu is het woord weer aan den. heer Bolland. Een portret van Pater Erfmann, geteekend door Th. Molkenboer, vergezelt dit opstel. Onder de biekbeoordeelinge wordt nog be sproken hel boekje Werkers" van den overS. G. van der Vijgh Jr. en Netseher konstateert hier , dat in de laatste 25 jaren nog ontbreekt het Boek, waarin zieh kulmineert de kunst van ons Jongeren, het boek dezer ty'den, wat mogelijk v. d. Vygh volgens hem, had kunnen schry'ven. By deze vraag van den heer Nelscher, zy alleen opgemerkt, dat een periode zich maar niet precies met 25 jaar laat afsluiten. Dat het verwachte evengoed eenige jaren laler kan komen. We zy'n nog ally'd in dezelfde banen. Wy' nu werken , volmaken , voleindigen , wat de N. Gidsrichting begon. Wij zetten hun arbeid voort. De geringe afwyking, die EU te constateeren valt, geeft ons geen recht te denken, dat we in een andere aëra zy'n aangeland. En als dit verwachte boek. het Boek der boeken, volgens Netscher, nu beslist een boek van Gemeenschapskunst moet zijn, (wat nu wel iets anders is dan kunst der N, Gids richting), dan zou op deze stelling doortrekkende, men even goed kunnen aannemen, dal dergelijke kunst de gemeenschappelyke artnid der velen heeft te tellen en in die richting een primus eigenlijk een ongerechte verwachting is. Ook nog wordt door Netscher besproken het boek van Veth, wat hy' het produkt van een snob, van een Jletterkundigen snob noemt en, waar aan niet te veel aandacht mag geschonken worden. Intusschen kondigen de uitgevers een tweede druk er van aan. Zoo gaat het meer l G. VAN HULZEN. lilliiiHiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiinitniiiiiiiimiHiHiiiiililliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiMii» 40 cents per regel. iiiliiiiiiiiiiiiimiHilMiMititiiiimiiiiiiiiiiiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiimiMM il 0.6O en hooger 12 Meter l Franco en vrQ van invoerrechten toegezonden l Stalen ommegaand ; e?enzoo van zwarte, witte en gekleurde Heimeberg-ZiJde" van 45 et. tot fl 11.1O per Meter. G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.). Zürich. Hoofd-Depöt VAN Dr. JAEGER'S ORIG, Bormaal-WolartMeii, K. F. DEUSCKLE-BENGEB, Amsterdam, Kalverstr. l&i. Eenig specialiteit in deze artikelen in geheel Nederl. ECHT VICTORIAWATER. Piano-, Orpl- en MuzietaB MEYROOS «fc KALSHOVEtf, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur. Repareeren Stemmen Ruilen. NAAR Nieuwendam. Schellingwoude Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje, Ouderkerk, Uithoorn, PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOM J ACHT dagelyks (be halve Zondags) te b n n r. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. HT Interc. Telefoon 684.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl