De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 30 september pagina 2

30 september 1900 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1214 Catcgoriëo. fl. 13,000?15,000 15,000?20,000 20,000?30,000 80,000?40,000 40,000?50,000 50,000?75,000 75,000?100,000 100,000?15-0,000 150,080?200,000 Totaal fl. 200,000?SOO 000 300,000?500,000 500,000 daarboven Totaal 334 563 579 345 196 302 178 166 84 . . . 2747 93 63 55 . . . 210 9391 14,287 16,196 8931 5853 7960 4145 41fi6 2108 1916 1410 1309 73,037 463 Totaal generaal . . . 9977 77,672 Ziedaar de cijfers, welke wij kennen uit de RegeeringB-statistieken. Hierbij dient vermeld, dat wij voor de nalatenschappen de categorie van fl. 10,000?15,000, voor komende in de statistiek der Succeseiëm, hebben gesplitst in tweeën van fl. 10,000 13,000 en v*n fl. 13 000?15,000 in verhouding van 3 tot 2, om haar te bunnen plaatsen naast de overeenkomende eategoriën van de Vermogensbelasting. Ten andere moeten wij er de aandacht op vestigen, La dat de nalatenschappen beneden fl. 300 geen Successie-belasting betalen, en 2o. dat het aantal nalaten schappen in de allerlaagste categoriën ver meld, feitelijk grooter is dan door de statistiek wordt aangegeven, omdat alles wat in <le rechte nederdalende linie of tusschen echtelieden, die kinderen hebben, geërfd of verkregen wordt, wanneer het aaiver saldo daarvan volgens de specifieke aangifte geen duizend guldens te boven gaat, van het Recht van Successie is vrij gesteld, en de betrokken nalatenschappen in dat geval niet in de statistiek worden medegeteld. Het aantal der nalatenschap pen, in 1894 geheel vrijgesteld van Suc cessie-recht, bedraagt 13,183 en haar zuiver saldo is fl. 9,767,635, dat is gemiddeld voor ieder fl. 741, laten wij zeggen in ronde cijfers fl. 750. Deelen wjj nu, zooals hierboven aange duid, 2,747 op 73,037, dan krijgen wij als coëfficiënt voor 1894 26,6, en vermenig vuldigen wij dit getal met de aantallen der nalatenschappen beneden fl. 13,000, zoo zuilen wij bij benadering de aantallen krijgen der vermogens onder die grens. Beschouwen wij, om voor 1894 den coëfficiënt te berekenen, niet de nalaten schappen en vermogen s-aan slagen van fl. 13.000-200,000, maar alleenlijk die tusschen fl. 13000 en 50,000, zoo wordt de coëfficiënt iets hooger, en wel 27. Beschou wen wij voor diezelfde berekening daaren tegen niet de nalatenschappen en ver mogens-aanslagen van fl. 13,000-200,000, maar allen boven fl 13,000, zoo wordt de coëfficiënt iets kleiner 26,2. Daarom hebben wij dien genomen, welke in het midden gelegen ia, en wel voor de categoriën fl. 13,000-200,000. Het is volstrekt niet a priori te zeggen, dat zij, die een vermogen hebben beneden fl. 13,000, korteren of wel langeren levens duur hebben dan de rijkeren. Hoe langer de levensduur, hoe kleiner het aantal nalaten schappen, en hoe grooter de coëfficiënt. In een jaar van groote sterfte zal de coëffi ciënt veel kleiner zijn dan in een jaar van normale gezondheid. Ziehier de getallen voortspruitende uit de aangeduide vermenigvuldiging met 26,6 als coëfficiënt. 1894. Aantal Vermoedelijk Catesoriën. , . ' ,' aantal nalatenschappen. ,. 11 Vermogens. 300 500 1000 1500 2000 3000 5000 500 1000 1500 2000 3000 5000 1220 7500 1090 49 fi X 26,6 879 606 522 861 7500?10,000 787 10,000?13,000 49!) 13 23 17 13 22 32. 28 20 13 11)4 381 ,716 ,885 ,903 .452 ,1)94 934 ,273 beneden fl. 13,000 door haar getroffen ; werden. Om zulks nader duidelijk te maken, zullen wij hier een overzicht der cijfers geven betreffende het jaar 1894. Voor de andere jaren kan men op overeenkomstige wijze te werk gaan, om de uitkomsten te vergelijken. 1894. Aantal Aantal aanslagen nalatenschappen. Vermogens? belasting. 300?500 496 500?1000 879 1000?1500 666 1500?2000 522 2000?3000 861 3000?5000 1220 5000?7500 1090 7500?10,000 787 10,000?13,000 499 Totaal . . . 7020 juiste midden-bedrag van iedere categorie' 1894. Vermoedelijk 7020 X 26,6 186,732 Vrijgesteld 13,183 X 26,6 = 350.668 Totaal . . . 537,400 Nu hebben wij de cijfers der laatste kolom te vermenigvuldigen met het middenbedrag van iedere categorie, om het bedrag der bestaande vermogens in die categorie te zien te voorschijn treden. Het. middenbedrag van 300-500 is 400. Dat cijfer van 400 is als gemiddeld bedrag te hoog evenals de midden-bedragen der volgende categoriën. Dat kunnen wij met eenige zekerheid zeggen op dezen grond, dat de gemiddelde grootte van iederen aanslag in de Vermogensbelasting gelegen is beneden het midden-bedrag van de betrekkelijke categorie. Om de waarheid dichter nabij te komen, zouden wij als gemiddeld bedrag van ieder vermogen moeten nemen, niet het juiste midden-cijfer van iedere categorie, maar een lager gelegen cijfer bij voorbeeld op een derde, dat is voor de categorie van 300-500 366. Wij willen echter den schijn vermijden, van te laag te ramen, en vermenigvuldigen dus de laatste kolom der cijfers met het Categoriën. fl. 300?500 500?1000 1000?1500 1500?2000 2001?3000 3000?5000 5000?7500 7500?10,000 10,000-13,000 aantal Vermogens. 13, 194 X 400:= fl. 23 381 X 17,716 X 13,885 X 22,903 X 32,452 X 28,994 X 20,934 X 750 1250=, 1750=,, 2500?,, 4000= 6250=, 8750= 13,273 X 11,500=, Bedrag. 5,277,600 17,535,750 22,145,000 24,298,750 57,257,500 129,808,000 181,212,500 183,172,500 152,639,500 186,732 Vrijgesteld 350,668 X 750: fl. 773,347,100 : 263,001,000 Totaal . . . 537,400 fl.1,036,348,100 Wat wij hier hebben uitgerekend voor 1894, kan men desgelijks voor de volgende jaren doen. Wij zullen die geheele uit eenzetting niet herhalen, maar alleen de einduitkomsten geven voor 1898. De be doelde coëfficiënt voor 1898, toen de sterfte geringer was dan in 1894, bedraagt 28,9. 1894. 1898. Categoriën. Aantal der Vermogens. Vrij van Successie-recht. . . . 350,668 340,269 Van fl. 300?13000 186,732 185,894 Totaal. . . . 537,400 525,894 Bedrag der Vermogens. Vrij v.Successie-recht n. 263,001,000 fl. 261,071,000 Van fl. 300?13000 773.347,000 749,988,000 Totaal. . . .0.1,036,348,0000.1,011,059,000 Deze cijfers, wij mogen het niet verheelen, zijn niet geruststellend. Hun omvang is gering, zulks blijkt het best, wanneer zij vergeleken worden met die van de onmiddelijk hooger gelegen categoriën van fl, 13,000 15,000, 15,000-20,000 en 20,000?30,000. Ziehier de vergelijking. ronëu. 1894. 1898. fl. 300?13,000 fl. 773,347.000 fl. 749,988,000 13,000?30,000 753,594,000 760,672,000 Naast het feit dat het bedrag der lage categoriën van fl. 300 13000 in die vijf opvolgende jaren vrij sterk is achteruitgeloopen, ondanks dat de coëfficiënt voor 1898 grooter is dan voor 1894, blijkt hier uit dat het bedrag der vermogens van fl. 300 13,000 in 189i dat van 13,00030,000 overtrof, terwijl het in 1898 daar onder is gedaald. Wat in de bedragen der vermogens be neden fl. 13,000 naar onze meening vooral de aandacht verdient, is minder hun abso lute waarde dan wel hun onderlinge ver houding in de jaren 1804 en 1898, dat is na verloop van een vijfjarig tijdvak. Vatten wij nu alle cijfers betreffende den omvang der vermogens, zoowel die onder fl. 13,000, verkregen uit de bovenstaande berekening, als die boven fl. 13,000, bekend uit de statistieken der Vermogensbelasting, samen, zoo hebben wij als volgt: 1891. 1898. Categoriën. Bedrag der Vermogens. Vrijv.Sueeessie-reehttl. 263.001,000 fl. 261,071,000 fl. 300?13,000. 773,347,000 7-19,988,000 13000?200,000. 3,015,238,000 3,076.206,000 200,000 daarboven 2,392,83 i.OOO 2,489,170,000 Totaal. . . .ffl.6,444,420,000 il.ö,57ö,435,000 Maken wij dienzelfden staat op voor het aantal bezitters, zoo krijgen wij het navolgende: 1891. 1898. Categoriën. Aantal der Bezitters. Vrij van Sncressii-reclit .... 350,668 340,2(1!) fl. 300?13,000 186,732 185,025 13,000?200,000 73,037 74,036 200,000?daarboven 4,635 4,783 Totaal . . . 615,072 604,713 Wij hebben deze getallen herleid tot hun verhoudingscijfers als volgt: 1891. 1S9S. Catagoriën. Bedrag der Vermogens. Vrij van Sueeessie-veelit .... 4,08 3,97 fï. 300?13,000 12,00 ll,.to 13,000?200,000 46,79 46,7S 200,000?daarboven .... 37,13 37,85 Totaal. . . . 100.?100. Aantal dei' Bezitters. van Successie-ivi'ht .... 57,01 56,27 300?13,000 30,36 30.70 13,000?200,000 11,88 12^2 t 200,000?daaïboven .... 0,75 0,79 Vrij Totaal. 100, 100, Deze cijfers geven een overzicht van den geheelen rentegevenden partikulieren rijkdom in Nederland. Zooals men ziet, is het totale aantal der bezitters in 1898 tien duizend minder dan in 1894, in weerwil dat de bevolking van Nederland in die jaren geklommen is van 4,732,911 op 5,004,206, dat is met 271,295 zielen. Die achterstand wordt teweeggebracht door de vermindering van het aantal kleine bezit ters. Het bedrag der kleine vermogens vermindert, dat van de middenklasse staat stil, dat van de rijkeren neemt toe, en op het totale bedrag der vermogens is een kleine toename waar te nemen. Werkelijk groote fortuinen, zooals die buitenslands aanwezig zijn, bestaan weini gen in ons Vaderland. Wanneer zij bij toeval en bij uitzondering door gelukkige speculatie ontstaan, worden zij bij het overlijden des bezitters, dat is binnen weinige jaren, verdeeld volgens de bepalin gen van het Burgerlijke Wetboek. Men kan dus volstrekt niet zeggen, dat ons Vaderland gebukt gaat onder de dwinge landij van reusachtige kapitalen of mono polies. Wat desniettemin ontbreekt, is een groot aantal kleine bezitters. Er zijn in Neder land in ronde cijfers n millioen huisgezinnen.zoowel van echtelieden als van weduwnaars als van weduwen. Van de 004,713 bezitters, hierboven gevonden in den regel hoofden van huisgezinnen, moeten wij een zeker aantal aftrekken voor weezen en ongehuwden, die eigendom men hebben. Nemen wij nu aan dat 550,000 hoofden van huisgezinnen overschieten, zoo maakt dat ruim de helft van het totale getal huisgezinnen. De overige 450,000 huisgezinnen, bezitten minder dan fl. 300, wellicht heeleraaal niets, dat wil zeggen in het beste geval naauwlijks genoeg, om een paar maanden te kunnen leven, wanneer er geen werk is, of wanneer ziekte in treedt, en het is het aantal van dezen, dat ieder jaar grooter wordt! Er is nog een andere zedenles te putten uit deze cijfers. Ingevolge de officiëele statistiek der nalatenschappen blijkt, dat het kapitaal belegd in onroerend goed, staat in ver houding tot dat belegd in roerende zaken (rentegevende schuldvorderingen, enz ) in ronde cijfers als n tot twee. De waarde der onroerende goederen is volgens de aangiften der successiön ongeveer een derde van het geheel. Dat aandeel zal in wer kelijkheid eer minder dan meer zijn, want deze berekening gaat uit van de stelling, dat de Successiebelasting niet ontdoken wordt door overgifie van roerende zaken zoogenaamd met de warme hand, dat is vóór het overlijden, wat naar algemeen beweren nu en dan het geval schijnt te zijn. Wanneer wij dus, zooals hierboven is aangeduid, het totale bedrag der vermogens in Nederland voor 1898 globaal mogen stellen op fl. 6,600,000,000, dan is een derde daarvan voor het onroerende goed fl. 2,200,000,000. Nu lezen wij in de officiöele statistiek (de Jaarcijfers voor 1898 pag. 233), dat de belastbare opbrengst rier binnen het Eijk gelegen onroerende goederen in 1898 was voor gebouwde eigendommen fl. 127.175,000 en voor ongeb. eigendommen » 96,553,000 Totaal . . . fl. 223,728,000 Hierbij in mindering brengende: lo. een bedrag van vijf en een half mil lioen guldens als belastbare opbrengst van eigendommen, toebehoorende aan personen, die geen ingezetenen des Rijks zijn, en dus geen Vermogensbe lasting betalen, 2o. een bedrag, ruim genomen, van twee millioen guldens, als belastbare op brengst van onroerend goed, toebe hoorende aan den Staat, en aan het Kroondomein, waarvoor wel Grondbe lasting, maar geen Vermogensbelas ting wordt betaald, en 3o. een bedrag, dat wij bij benadering kunnen schatten op vijftien millioen guldens als belastbare opbrengst van de onroerende goederen in de doode band, waarvoor eveneens wel Grond belasting rnaar geen Vermogensbelas ting wordt betaald. Zoo blijft over als belastbare opbrengst een som van fl. 201,000,000, dat is ruim 9 pCt., van de waarde der onroerende goederen. Men ziet hieruit op verrassende wijze de stelling bewezen, reeds door vele des kundigen aangeduid, dat in weerwil dat de herziening der belastbare opbrengst van de gebouwde eigendommen nog niet 13 afgeloopen, de schatting van de totale belastbare opbrengst te hoog is voor de waarde der onroerende goederen. A. L. H. OBREEN. Hilversum, Aug. 1900. Imperialisme contra fteinokratie iu Engeland. Lord Salisbury heeft, blijkbaar gehoor gegeven aan den drang der orypartijen, die eene algemeene verkiezing voor het Lagerhuis bepaald noodig achtten, vóór de totale eb van het Jingo-isme. Eenige maanden kon met de ontbinding van het parlement nog gewacht zijn geworden, en de regeering kon dan met gedaan werk tot haren lastgever, het kiesgerechtigde volk, zijn gegaan, om zijn oordeel daarover te vernemen. Doch de pnvolkomene toe standen in China en Zuid-Afrika, hebben bij de imperialistische partijen geen beletsel kunnen zijn, om waar te nemen de kans die voor haar thans dubbel schoon is : Primo: Nog is het patriottisch vuur, tijdens dezen oorlog in Engeland zoo hoogopgevlamd, niet geheel gedoofd; ja, heeft »de vlucht" van president Kruger dit wederom een klein beetje opgepookt. Secundo: zullen thans de verkiezingen met de oude kiezerslijsten gehouden worden, tengevolge waarvan door verhuizingen eenige honderden van duizenden kiezers, meestal tot de lagere klassen behoorende, onder wie het patriottisch getij het snelst gaat verloopen, tijdelijk verstoken zijn van het recht, zich voor of tegen de regeering van Lord Salisbury uit te spreken. Dit laatste, hoe min ook uit democratisch oog punt, is voor deze regeering een niet te versmaden fayeurtje; een paar honderd duizenden anti-imperialisüsche kiezers min der bij de stembus, nu, wel, het is den angstvalligen conservatieven en unionisten te vergeven, dat zij die verzoeking niet konden wederstaan hoewel het een fraaie parodie is op het liedje van de rechten der Z. Afr. >uitlanders". Volgens een matige berekening van bevoegde zijde, zullen allén in Londen meer dan 100,000 kiezers door verhuizing van de oude lijsten geschrapt ditmaal van het kies recht geen gebruik kunnen maken ! En nu doen de regeeringspartijen haar best, bij deze verkiezingen het volk allén en uitsluitend over de Z.-Afrikaansche politiek het oordeel te laten uitspreken. In elk num mer van de Standard, de spreekbuis van Lord Salisbury, wordt daarop met nadruk ge wezen. En in de thans gepubliceerde mani festen van de heeren ministers Balfour en G'hamberlain, wordt eveneens aan die pa triottische snaar getokkeld en het kiezers volk de verschrikking voor oogen gesteld, dat, bij eene overwinning van <le oppositie partij, de oude toestanden in Z.-Afrika weder teruggeroepen zullen worden en dus al de getoonde patriottische geestdrift, al het geofferde bloed en geld te vergeefs voor de verzekering van Engelsche heerschappij in Z.-Afrika geweest zou zijn iets, wat beide heeren zelf niet kunnen ineenen. Doch er blijft den verbonden regeerings partijen, de Imperialisten, wel niets anders over, dan op het khaki gevoel te speculeeren. De binnenlandsche staatkunde is niet zoo schitterend geweest, gedurende de vijf jaren dat dit kabinet heeft geregeerd. Het programma der heeren Chamberlain en Balfour was heel mooi, bij de vorige verkiezinsen. Op 6 Juli 1895 verklaarde den heer Cliamberlain in een speech, dat zij (de Unionisten en consorten) in een e positie waren, waarin niet de oppositie was, om hun geheele aandacht te wijden aan die sociale hervormingen, die aan het geluk en welvaren van de massa des volks ten grondslag liggen. Een dezer hervormingen was het pensioenvraogstuk. Een paar jaren vroeger had dezelfde heer verklaard, dat een veteraan in het industrieele leger, evenveel aanspraak op een pensioen van den staat had, als een soldaat. Pas het vorige jaar, was echter onder deze regeering dit hervorrningswerk ter hand genomen en een rapport eener speciale commissie ge publiceerd, dat een pensioen van ? 3. tot ?420 toezegde aan eiken man en vrouw boven 65 jaar, die het behoefde. Een sober plan, doch de eerste stap zou daar mede op een goeden weg gedaan zijn. De jaarlijksche uitgaven daarvoor zouden onge veer 10 millioen ponden sterling bedragen. Doch d», schuldenlast die deze regeering met dezen oorlog de natie opgelegd heeft, heeft hei onmogelijk gemaakt, dal voor de eerst komende 10 jaren, dit plan uitgevoerd Ican worden. De achturendag voor het mijnbedrijf is in de maak gebleven ; een desbetreffende wet heeft het slechts tot een tweede lezing kunnen brengen, waarmede een tweede belofte van Cnamberlaln's program onver vuld is gebleven. Een verkorting van den werktijd van winkelbedienden, zoowel als een hervorming van de drankwet, is niet eens in overweging genomen kunnen wor den, evenmin als de toegezegde hervor mingen des heeren Balfour: herziening armenwet en kieswet en uitbreiding van klein grondbezit Wel hebben de Engelsche en Schotsche groot-grondeigenaars, door verlaging van de belasting op akkerbouw grond, zoogenaamd ten voordeele van de akkerbouwlieden, een jaarlijkech cadeautje van meer dan anderhalf millioen pd. st. toegewezen gekregen (in 1890); en de lersche landheeren een van meer dan een half millioen. door hun geheele vrijstel ling (in 1898) van bijdragen, in de armen belasting maar ach, deze regee ring heeft, in geen enkel opzicht, op het bijv. nw. van democratische aanspraak willen maken. De enkel sociale wetten, waarvan wel de voornaamste de onge vallenwet is, die nog lang niet alle werk lieden tegen eene verzekering bij onge vallen waarborgt, die tot stand kwamen, wegen niet op tegen het vele, dat deze regeering toezegde en had kunnen geven, indien zij haie aandacht tot het sociale leven binnen de grenzen hadde bepaald. Doch Cliamberlain heeft in Jan. 1897, het gevoelen der regeering uitgesproken, dat zij zich niet geheel met landelijke (parochiale) zaken kan bemoeien en dat op grond, van »de groote rol die (Engeland) geroepen is in de wereldhistorie te vervullen. Het is om alle groote staatsmannen waarover Engeland heeft beschikt, zich in hun graf te doen omkeeren, dat het tot deze »groote rol" zou behooren, de onafhankelijkheid van een paar bloeiende staten onder den voet te treden. Maar hebben dan de groote economisten, van Adam Smith tot John Ruskin, in de woestijn gepredikt, dat de grootheid en bloei van een land niet bepaald wordt door de uitgestrektheid zijner grenzen, doch door de hoegrootheid van het aantal welvarende en gelukkige inwoners? En eene uitzetting van de grenzen eens lands, verhoogt lang niet altijd de welvaart en het geluk der inwoners, mak ge/teel het tegendeel. Deze oorlog heeft zeker dat tegenovergesteld ge volg gehad. Terwijl, indien al de nationale tijd, ijver en geestdrift en dat deel van het nationaal inkomen, nu in den put van dezen onrecht vaardigen oorlog geworpen, aan de welvaart en liet geluk der bewoners van het binnenland ware toegewezen ge worden, thans de polsslag van het natio nale leven in vele opzichten, gezonder en regelmatiger zou slaan. Duizendvoudig jammer daarom is het, dat de oppositie (liberale) partij, bij deze verkiezingen niet in gunstiger positie ver keert, gevolg van een hopelooze verdeeld heid in eigen boezem over dezen oorlog. Een treurig staaltje leverde het oorlogs debat, 20 Juli in het Lagerhuis gehouden, daarvan. Bij die gelegenheid, stelde het liberale lid Sir Wilfrid Lawson een motie van afkeuring voor in het beleid van de politiek des heeren Chamberlain. Hoewel bijgestaan door de partijleden Sir Robert Reid, Eliot en Labouchère, werd de heer Lawson hierin bestreden door zijn partij genoot Sir Edward Grey, terwijl de leider der liberalen, den heer Campbell-Bannerman, verklaarde zich van stemming te zullen onthouden, daar iiij met beide stand punten zijner partijleden niet mee kon gaan. Ik houd mij overtuigd, ware de oppositie partij als n man tegen dezen oorlog op getreden en hadden zij zich met hand en tand verzet tegen het eiken dag langer voortzetten daarvan, vooral op grond, dat daardoor het sociale hervorrningswerk binnenlandsch voor jaren onmogelijk wordt gemaakt, de aanvankelijke storm, die tegen haar zou zijn opgestoken, zou nu over komen zijn geweest, de kentering in de open bare meening zou heden sterker gevoeld zijn gevoeld zijn geworden en de kansen zouden gunstiger staan voor eene veran dering van regeering. Docli de verdeeldheid der oppositie-partij en het Imperialisme van een groot aantal harer leden, heeft zoowel de openbare meerling in dezen droevigen tijd, als de positie van Lord Salisbury's regeering, geducht versterkt en de liberale partij plukt daarvan nu de wrange vruchten. Het heeft daarom reden, dat naar een nieuwe partijformatie wordt uitgezien en allén het onverwachte, dat de vele ge ruchten, omtrent een ontbinding van het parlement rui, zouden bewaarheid worden, heeft het onmogelijk gemaakt voor een krachtig optreden bij deze verkiezingen, het in de democratische pers veel besproken plan uit te voeren, tot houden van een nationale conventie van de democraten in Engeland. Van de tegenwoordige partijformatie der der liberalen is in de naaste toekomst voor de zaak der democratie niet veel te hopen; daarbij zal, bij de verkiezingen nu gehouden, de democratie het tegen het imperialisme moeten afleggen. Doch een kleine groep van ferme democraten zal zeker wél naar het Lagerhuis gezonden worden. En dan hebbeu de trouwe aanhangers van de zaak, die Engeland haar groote faam bezorgde, vijf volle jaren voor de hand om de snaren te stemmen van het nationaal gemoed, ten gunste van eene zegeviering der democratie bij de volgende verkiezingen. De omstandigheden zullen dat wel be vorderen. Londen, 21 Sept. 1900. J. K. V.D. VEER. tUlltlllimmilUmillimilJUIHUMH'imilimUMUMIMtmillMlllimimiM The Man-in-Mtreet," Engeland is nog 'n vrij lard, en de open bare mtening zal weer op de juiste weg komen, en dan met de regeering afrekenen. Wacht maar. LIEBKMECHI, in de Rijksdag. Ik heb voor me »No Room to Live The Plaint of Overcrowded Lrwidon", 'n brosjure van George Haw, uit de Daily News overgedrukt en nu voor de tweede inaal uitgegeven: 'n brosjure, waarin de Schrijver, naar ie zelf zegt, meer bedoeld heeft de verschrikkelijke waarheid omtrent de Londensche overbevolking, en haar schandelijke gevolgen aan 't licht te brengen, dan om aan te geven, hoe aan die wantoestanden 'n eind kan gemaakt worden, 't Weten der ellende moet immers voorafgaan aan de verandering. Ik zal me dan ook in dit artikel voornamelijk bezig houden met de 12 hoofdstukken over alle soorten van woning-ellende, en weinig met de vraag: Wat er tegen te doen is ?, waar aan de Schrijver wel 5 hoofdstukken wijdt, maar die voor ons in andere dan Lon densche omstandigheden wellicht van weinig belang zijn. Als men bedenkt, dat Friedrich Engels in 1845, in de opdracht van z'n boek: »Die Lage der arbeitenden Klasse in Engeland'' sprekende van en tot: The Working Class of Great Britain, zeide: Ik heb tot mijn groote vreugde opgemerkt, dat gij vrij zijt van die verderfelijke vloek van nationaal vooroordeel en nationale trots, twee eigenschappen, die toch ten slotte niet anders zijn dan zelfaucht-in-'tgroot Ik heb bemerkt, dat gij meer zijt dan alleen-Eogelscheo, menschen van n enkel, afgezonderd volk; ik heb in u ontmoet Menschen, leden van Het groote Huisgezin der Menschheid, die weten, dat hun belang en dat van 't heele menschengeslacht n en 't zelfde is; als men dat bedenkt, en men heeft dan meer dan 50 jaar later in dat treurige laatste halfjaar van 1899 de Londensche arbeiders dag aan dag gadegeslagen, en men heeft op^de lle Oktober jl. in Londenzèlf de stille rotheid van dat volk mede gevoeld in de rotte stilte, waarmee meer dan 'n miljoen »men-in-the-street" de don kere wereldstad op die dag als met 'n verstikkende mist hebben dood gehouden, op de dag, toen dat volk 'n oorlog liet beginnen met 'n handvol Boeren, die niet de allermodernste rooverij van 't geraffi neerde Engelsche kliek-kapitalisme de vrije loop wilden laten; als men bedenkt dat vóar die ongeluksdag slechts 'n enkel arbeider wilde hooren, wat er voor hem aan allerlei ellende weer uit die oorlog zou voortkomen: uit z'n werk gerukt te worden, z'n familie onver zorgd achter te moeten laten, halfdood en verlaten uit de oorlog terug te zullen komen, opnieuw voor vele jaren achteruitstelling van alle arbeidersbelangen door uitputting der staatskas en simpathie voor verder liggende kapitaalbelangen, verhooging van belastingen enz. enz. en men heeft gezien, hoe ondanks onmiddellijke ver wezenlijking in 't begin van de oorlog reeds van sommige dier ongelukken, toch honderdduizenden arbeiders bij iedere over winning van duizende Engelscheri op honderde vijanden, bij elke gemeenste maliepraat van thuiszittende,van de Beurs levende kranteschrijvers over de strijdende Boe ren, hoe dan toch die honderdduizende arbeiders van dolheid op straat en in de »music halls" de uitgelatenste razernij aan den dag legden; als men dat alles bedenkt, dan voelt men, dat er sterke onmiddellijke oorzaken moeten zijn, die van dat flinke arbeiders volk van 't midden der eeuw gemaakt hebben die armzalige dolle-mannen-opstraat, patriotten-fïn-de-siêcle. »No Room to Live" en »The Mari-inthe-Street", dat hoort bij elkaar; de woorden drukken 't al uit. Met minzame galgen humor verklaren de groote Engelsche staatslui van nu, die toezien hoe Indi en Engeland verrotten, zij verklaren, dat de man zonder »home", dat de »man-inthe-street" de politikus is, dat ze zonder zijn goedkeuring niets kunnen doen en niets doen, dat dat de ware, de ideale, de geheel niet door drijvers gedrevene demokratie is, terwijl zij bij ondervinding weten, hoe hun ha'penny-blaadje de leugen maar behoeft te suggereeren, opdat de'miljoenen straat-Londeners van iedere dag in de verre omtrek der metropolis die leugen verbreiden en ze met hun vuisten tegen iedere tegenspraak willen waar maken. »En toch Engeland is nog 'n vrij land, en de openbare meening zal weer op de juiste weg komen, en dan met de regeering afrekenen." De klacht: geen ruimte, die aanklacht tegen de bestaande toestand en tegen allen, die de wantoestanden niet zien kunnen of willen, of ziende ze zoo laten, omdat ze belangrijker dingen in hun hoofd hebben, die aanklacht is ongehinderd kunnen doordringen tot de massa, want

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl