De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1900 30 september pagina 4

30 september 1900 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 12U der wilsvry'heid en over zyae dichotomie van het zieleleven opmerken, doch beter komt het mij voor den lezer uit te noodigen het leerzame boek zelf te bsstudeeren, daar ik de grens van een korte aankondiging anders overschrijden zou. VAN DEK WIJCK. ,* f' niiuiiiiiiiiiiiniiiiiH Güstay Adolpti Heiize. Het is mij een groot voorrecht eenige regelen te mogen wyden aan den Nestor onzer Nederlandsche toonkur:stenarep, op den vooravond van zya tachtigsten verjaardag. Het is niet velen onzer beschoren een zoo hoogen leeftijd te bereiken; maar hij die zyn acht kruisjes ma» dragen zoo krachtig van lichaam en zoo frisch van geest, voorwaar deze mag zich gelukkig prijzen. Hainze woont thans juiat een halve eeuw in ons land. Het was in het jaar '50 dat hij als kapelmeester van een operagezelschap in Amsterdam kwam. Sedert dien tyd is het leven van Heinze saamgevlochten met het muziekleven onzer fctad, want waarlyk in hooge mate werkdadig mag het aandeel genoemd worden, dat Heinze gehad heeft in de ontwikkeling onzer heerly'ke kunst. Gaan wy in korte trekken na, wat hy al zoo heeft tot stand gebracht. Den len Ostoner 1820 geboren, als zoon van een lid van het G^wandhausorchest te Leipzig, heeft Heinze in zyn jeugd de gouden periode mede gemaakt, die Leipzig tegemoet ging onder de rijzende zon van het troetelkind der Muze en der Fortuin tegelijkertijd Felix Mendelssohn Bartholdy. Als Heinze thans nog herinneringen uit zijn jeugd en aan de beroemde mannen van dien tyd mededeelt, dan begint zyn oog te tintelen en zyn hart raakt vol vuur, want gely'k bij alle kunstenaars zyn ook by Heinze de indrukken uit zyn jeugd mede van de sterkste zyns levens. Raeds vroegtijdig door zyn vader in de geheimen van diens instrument (klarinet) ingewyd, mocht het den jongen Gustav Adolph reeds op vyftien-jarigen leeftyd beschoren zyn deel uit te maken van het Gewandhaus-orchest.*) Zyn vooruitstrevende echt artistieke geest liet hem echter geen vrede hebben uitsluitend met het bespelen der klarinet. Scheppend kun stenaar, componist moest Heinze worden hy' voelde daartoe de kracht in zich. Nadat de componist van Czarund Zimmermann en van den Waffenschmied, Albert Lortzing zich zeer gunstig over een paar opera's van den jongen Heinze had uitgesproken, besloot deze zich geheel aan de dramatische kunst te wijdenen nam hy een plaats aan als kapelmeester der opera te Breslau. Het was daar dat de jonge componist den grondslag legde voor zyn toe komstig levensgeluk, want de begaafde, jeugdige zangeres Henriette .Peuckert, die ook als dichteres onder den pseudoniem Berg van zich deed spreken, verbond haar levenslot met het zy'ne en werd hem een trouwe gade met wie hy zelfs het gouden echtfeest mocht herdenken. In Breslau ontstond ook zyn rypste drama tisch werk. Die Ruïnen von Tharandt. Jam mer dat deze partituur omkwam in den schouwburgbrand aldaar. Slechts een paar orcheststukken, zooals de ouverture en Fackeltanz bleven behouden en zyn sedert dien tyd herhaaldelijk gespeeld, vooral door het oude Parkorchest van Stumpff. Zooals ik reeds zeide kwam Heinze in 50 naar Amsterdam. Nadat de opera, waaraan hy kapelmeester was, slechts korten tyd na hare oprichting weder ontbonden was, besloot Heinze toch in Amsterdam te blyven en aanvankelyk begon hy muziekles te geven. In 1853 werd Heinze directeur der liedertafel Euterpe en de compositie van menig mannenkoor zal zeker voor een groot deel daaraan zyn ontstaan te danken hebben gehad. Nog behooren zyn Sonntag auf dem Meere, Omhoog, De Morgen, maar vooral zy'ne Bede met baryton-solo tot de meest gezochte en populaire koren onzer liedertafels. In 1857 echter kreeg Heinze eerst een werk kring overeenkomstig zy'ne verdiensten. Het was toen de commissie der jaarlyksche Vincentiusconcerten aan Heinze de leiding daarvan opdroeg, in plaats van den in dat jaar geetorven J. B. van Bree. De Yincentius-concerten behoorden tot de beste kooruitvoeringen in den lande. Behalve verschillende werken uit de klassieke periode durfde Heinze het ondernemen, ik meen in 1873, die Legende der H. Elisabeth van Liszt uit te voeren, in een tydperk dus, dat zelfs in Duitschland de muze van Liszt schaarsch by'val vond. Het was ook in dat jaar dat my'ne kennismaking met onzen jubilaris dagteekent. Schryver dezes zong toen mede als knaap in het koor, ter versterking der alten en steeds rekent hy de *) Den belangstellenden lezer verwy's ik gaarne naar »0nze hedendaagsche Toonkunstenaars", mr. Henri Viotta, waaraan ook deze bio'graphische by'zonderheden ontleend zyn. herinneringen aan die Vincentius-concerten tot de aangenaamste zy'ner jeugd. Liter gaf Heinze een uitvoering van Banoit's Lucifer, welke uitvoering evenzeer furore maakte en blyk gaf van zyn vooruitstrevenden zin en wel in een tydperk dat ons muziekleven by'oa uitsluitend beheerscht werd door een geest van orthodoxie. Doch niet alleen als directeur was de werk zaamheid van Heinze zegenryk nog meer door zyn compositietalent in dienst te stellen van het oratorium heeft Heinze zich schoone lauweren verdiend. In vereeniging met zijne gade schonk hy ons achtereenvolgens Die Auferstehung (1863), Sancta Caecilia (1870), Der Feensehleier (1877) en St. Vincentius da Paolo (1885), allen orato riums op de Vincentiusconcerten voor het eerst uitgevoerd. De groote waarde dier werken doet het vol komen begrygelyk maken dat zy bij hunne eerst-uitvoering ware geestdrift verwekten. Het is vooral de gave der melodie waarover Heinze beschikt en die in zyn solo's het meest tot uiting komt. VoortrefL-ly'k voor de stem geschreven, zyn zij wat men noemt, echt dank baar. Maar ook zyn »Chorsatz" is steeds vol afwisseling en klankschoon, om het even of Heinze homophoon schryft of contrapuncteert. Voegt men by' dit alles een instrumentatie, vol kleur en schakeering, en men kan begrypen dat de lauweren die Heinze behaald heeft met düze werken welverdiend waren. In 1867 stichtte Hainze de Zangvereeniging ?Excelsior", waarmede hy voornamely'k in de kerk der Hersteld Evangelisch Luthersche Gemeente uitvoeripgen gaf van gewyde muziek. In 1875 richtte Heinze in vereeniging met Nicolai, Hol, Meyroos, Stumpff en Van der Linden de Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging op. Zyn beste krachten wjjdde hjj aan den bloei daarvan en toen deze vereeniging in den zomer dezes jaars te 's Gravenhdge haar vyf-en-twintig jarig bestaan mocht herdenken, was het Heiiize, die als eenig onafgebroken bestuurder, gedurende die kwart-eeuw zeer terecht de hulde in ontvangst mocht nemen, welke men dien geestelijken vader bracht uit dank voor het goede dat door zyn stichting is tot stand gekomen. Bij de uitvoering zy'ner ouverture »die Waise" nam Heinze als practisch kunstenaar nog eens den dirigeerstaf ter hand. Ik zeg nog eens, want reeda sedert geruimen tijd heeft Hainze zich uit het openbare leven teruggetrokken en zich op zyn villa te Muiderberg gevestigd. Van toen af werd hij belang stellend toehoorder bij vele uitvoeringen in de hoofdstad; hy neemt dan ook levendig deel aan hetgeen er om hem heen gebeurt. In 1888 dreigde een zware ziekte zy'ne gezondheid te ondermy'nen, maar zijn sterk gestel hielp hem er weer boveu op. In 1893 vierde hy zyn gouden bruiloft, maar moest in hetzelfde jaar nog zyn vrouw door den dood verliezen. Voorwaar een zware slag voor den diepbedroefden man; maar hy' wist er zich met moed over heen te zetten en sedert dien tijd ver deelt hij zy'ne dagen tusschen Muiderberg en Amsterdam. Des zomers verblyft hy in zijn vriendelyke villa »Sancta Caecilia" aan het liefly'ke Zuiderzee-strand, des winters is hy' in Amsterdam en ieder die zyn karakteris tieken kop aanschouwt en in zyn levendig oog blikt, weet zelfs, zonder hem te kennen, dat hy met een buitengewoon man te doen heeft. Ziet men hem dan met zyn elastiachen tred daarheen gaan, dan zou men niet meenen dat men een tachtig jarige voor zich heeft. Moge Heinze nog lang in het genot van zijn krachtige gezondheid een sympathiek getuige zyn van al hetgeen gebeurt op het terrein waar hy zich zelven eens zulke schoone lau weren mocht vergaren. ANT. AVEKKAMP. llliiiiiilimimiiiiiiiiMiiiiiMiitiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiuii Het boet als Kunstwerk".l) n. Een vorigen keer zagen we, hoe, evenals zoovele handwerken, ook het boekbinden door te veel machinale arbeid en het op den voor grond treden der techniek, langzamerhand alleen hierin hare kracht begon te zoeken, en op die wyze ontaard is een vak van ny'verheid, waar de persoonlijke kunstsmaak van den binder geheel buiten staat. Materiaal en stempels, worden fabriekmatig gemaakt en zyn voor allen gely'k, het bly'ft slechts een kwestie van grootere technische vaardigheid, meerdere accuratesse, maar slechts zeer zelden van een eigen vinding; vandaar dan ook dat het bindwerk dezer ty den geen eigen karakter, kenmerkend voor den maker, meer draagt. Het is natuurlijk hoofdzakelijk de versiering die kunstontwikkeling van den binder moet uitwijzen; mijns inziens niet of hij met groote nauwkeurigheid een oud type weet na te vol gen, in al zyn finesjes; hoe verdienstelijk dit op zich zelf ook zyn moge. Het is dus niet alleen voldoende, goed, zeer goed werkman te zijn, maar in zich te hebben het vermogen om waar dit noodig is, versiering en verdeeling juist en goed aan te brengen, want hierin wordt nog zoo vaak misgetast; wat door de voorafgegane ty'den van onbegrepenheid op alle versieringsgebied, zich wel eenigszins laat verklaren. Vergeefs toch zoeken we naar versieringen op boeken, die met de innerlijke bewerking geheel samen gaan; lynen en vormen, die ont staan uit een bepaalde noodzakelijkheid, die op een bepaalde plaats worden aangebracht omdat ze daar een functie hebben te verrichten. Wel kan men u waarschynlyk nog eenige krullen en lynen, blaadjes etc. in goud of kleuren op het plat aanbrengen, liefst wanneer een bepaald model moet nagemaakt worden; maar alt_ bly'ft dit toch op zich zelf staan, als een los omhulsel, niet voortvloeiend of verbandhou dend met de constructie zelve. Daarby komt nog dat helaas ook bij bind werk, we zouden haast zeggen waar niet bij de schoonheid mede en voor een niet gering deel gezocht wordt, in overlading, uit eer zucht waarschynlyk om het maar een rijk aan zien te geven, wat daardoor juist totaal mislukt Laat men beginnen met goed materiaal, niet alleen deugdelyk, maar mooi van stof en kleur te verwerken, en ddar versiering op aan te brengen, waar ze noodig is; waar ze de con structie versterken, waar ze rug en plat een goede verdeeling geeft. Zoo is b.v. het maken van snippen, daar waar de touwen van de rug aan het plat bevestigd zyn, en waardoor mei als vanzelf kleine verhevenheden kry'gt, zeer rationeel, tenminste als dit met de inwendige werking geheel strookt; evenals de verdeeling die men door de ribben op den rug verkry'gt Wordt echter niet op touw, maar op perkamen of riempjes genaaid, waardoor natuurly'k de rug glad wordt, dan geeft het doortrekken der 1) Weekblad 2 Sept. riempjes in den kneep, zooals men by' zooveel oude perkamenthanden vindt, al een ongezochte verdeeling, die ook een uitgangspunt voor ver siering kan zyn. Dat een versiering zich natuurly'k tot vlakke ornamenten moet bepalen, is geloof ik overjodig hier nog eens te herhalen; hoewel men maar al te vaak nog het tegendeel ziet, zooals we een vorigen keer uit een citant van Bruno Bucher konden opmerken en waarvoor we in ons eigen land maar behoeven rond te zien, om portretten, bloemstukken etc. nog op boek enden te vinden. Zoo iets staat »vlug", zoo »los weg" zeggen de liefhebbers; hoe men tot zoo'n opinie is gekomen is vry'wel een raadsel, het meest nog voor hen die het mooi vinden. Dat het aiet eens zelfs noodig is goud op banden aan te brengen om een mooien indruk :e geven, bewyzen de talry'ke voornamelyk vyftien-eeuwsche blinddrukken, die met een voudige motieven en lynen, dikwyls slechts met een. vouwbeen ingedrukt als specimen van »oede verdeeling en juist begrip kunnen gelden. Met motieven van kleine rozetjes, sterretjes, vierkantjes, regelmatig en goed geplaatst, kan reeds zeer veel bereikt worden. Het is waar dat hiertoe meer kennis behoort, dan men oogenschynlyk meenen zou; en dat het vrij wat jemakkelyker is, iets tot stand te brengen wat direct overweldigt, door veel goud en krullen; maar dit is toch alles slechts een uiterlyken schy'n, een vernisje, waarachter jebrek aan zelfstandig oordeel en zuiver be*rip meestal verborgen is. lE/enals iedere techniek, ieder kunstvak, haar eigen wyze van versiering als vanzelf mede brengt, zoo spreekt het ook duidely'k dat men de ver siering van het boek, voor het grootste deel in het materiaal moet zoeken, en wat men op de eenvoudigste en beste wijze daarmede be reiken kan. Natuurly'k is den binder dan de aangewezen persoon om zich hiermede bezig te houden ; zoo was het tenminste in goede ty'den, maar thans .... heeft men ter eene zy'de tnenschen die het handwerk kennen, maar niet in staat zijn zelf een goede versiering te maken; ten andere, menschen die versieringen maken en het handwerk niet kennen, meestal het materiaal zelfs niet. Vandaar die verwar ring op alle mogely'k versieringsgebied. Ooi dus tot eenige verbetering te geraken staan slechts twee wegen open, n.l. meerdere artistieke ont wikkeling voor den vakman, of bepaalde kennis van het vï.k voor hen die zich met versierings kunst bezighouden. Beide oplossingen kunnen tot een goed doel leiden mits men, in zich voelende een scheppende geest, zich uitsluitend bepaald tot n handwerk, daar het d;in alleen mogelijk kan zyn hierin geheel door te dringen, gebreken ervan op te sporen en, gesteund door goede voorbeelden, die in onze musea en in het buitenland nog wel te vinden zijn, ver beteringen tot stand te brengen. Nieuwe denkbeelden, uitgaande van hen, die jaren lang in het vak zijl opgegroeid, zijn evenzeer mogelijk, mits hun ontwikkeling, in de navol ging van het bestaande, niet te veel geleden ! heeft, en ongeschikt is geworden om buiten de practische ei,schen, ook artistieke eischen van het handwerk in te zien. Zeker is het echter dat ook ons bindwerk verbetering be- | hoeft, waaraan trouwens de tegenwoordige min of meer gelukkig geslaagde stempelbandtn met ; oorspronkelyke teekeningen, hun ontstaan te , danken hebben. j Dat deze hoewel dikwyls een aangenamer l aanzien gevende, noch niet direct verbeteringen ' zyn, vindt zyn oorzaak in het feit, dat men j hiertoe, veelal de medewerking van kui.st- | schilders inroept, die nu juist niet altijd de i aangewezen personen zyn. Hiertoe behoeft men menschen, die zich door studie een jnist denkbeeld gevormd hebben van de eischen die men aan een goede bandversiering moet stellen; en zelfs al zyn de teekeningen loute. ornamentale versieringen, dan nog wijst de kleur en lynencombinatie er dikwyls op dat de ontwerper geheel buiten het vak staat, waarvoor zyn versieringen gebruikt worden, wat natuurly'k wil men goede resultaten ver wachten, volstrekt noodig is. Wanneer verbe tering dan ook niet direct uitgaat van hen die het vak van af den beginne kennen en er als het ware in opgegroeid zyn, dan is het alleen mogelijk dat zij, die door studie en artistieke ontwikkeling er toe gekomen zijn de gebreken hunner tyd op te merken, zich geheel in het vak inwerken, en dat zy naast hun ontwikkeling totaal op de hoogte zijn van de technische eischen en moeilijkheden. R. W. P. Jr. Het Oktober nummer van de Decoratieve Kunst bevat een aantal reproducties naar drijf en zilversmidswerk van den heer F. Zwollo en de firma Hoeker en Zoon. Daar wij enkele dezer zaken uit aanschouwen kennen en waarschynlijk in het den Isten Oktober te openen «Binnenhuis" wel zullen terug vinden, hebben wo wellicht dan tevens gelegenheid tot een uitvoeriger bespreking, in verband met deze nit-awe kunsthandel. Een tentoonstelling in llrti", ten behoeve van ie Maatschappij Donderdag had offiaieel, in tegenwoordigheid van den burgemeester, de opening der expositie plaats. Een der kleine zaaltjes was ingericht tot thee salon. Een oppervlakkig rondzien by een kort be zoek, overtuigde me toch, dat er onder de verzamelde werken, verscheidene zyn, die tot het nemen van loten kunnen verlokken. Ea allereerst komen dan in aanmerking, een zeer aantrekkelijke studie van een Amsterdamsche gracht met sneeuw, op een groeseligen winter middag, door Breitner, een by'zonder fijn doorvoerd aquarelletje van Neuhuys, een spiritueel etsje van Bauer, een blond teekeningetje van Jozef Israëls. Maar buiten deze, aangemerkt als het meest waardevolle in de verlotingspry'zen, is er nog wel meer begeerlyks voor gelukkige trekkers. Bijv. een keurig schildery'fje van Bastert van heldere zonnigheid, twee Poggenbeeks, een nog al indrukwekkende teekening van Wiggers, een studie van Gorter sympathieker dan vele zy'ner schilderyen, een aquarel van Mösdag en verder zoowel schil derijen als teekeningen van Gabriel, Tholen, de Bock, Kever, Bodifeé, van Oosterzee, Rink, de Vries Lam, van Soest, Mej. Schwartze, J. Huik, Klinkenberg, Weissenbruch, etc. etc. En last not least, zijn er nog werken toegezegd door Willem Maris en Blommers; een expositie dus, die zeker een bezichtiging waard is, en waarby' men wel een gulden voor een lot kan wagen. Tot 11 October zal de verzameling tentoongesteld blijven. W. S. Illllllllllllllllllllll imillllimilllllMIMMMIIIIIIIUIIIIIHIIIUlU De Maatschappij »Apollo" is een weldadig heidsinstelling, die zich ten doel stelt onder steuning te verleenen aan oude en op non activiteit gestelde tooneelkunstenaare, hunne vrouwen en kinderen. Ze heeft het gouden feest van haar bestaan mogen vieren, en bij een terugblik op het verleden, kon de maat schappij de groote voldoening hebben, door een steeds toenemende vermeerdering der fond sen, tot leniging van veler nood te hebben bijgedragen. En die goede uitkomsten waren te danken voornamelyk aan de leden, die, :;<ïlf artisten, offerden voor het gemeenschap pelijk belang. Maar de magere jaren zyn na de vette gekomen. Bij het stijgen van het nominaal kapitaal, steeg ook aanmerkelijk het aantal ondersteunden, en daar er bij de zaak geen voldoende wiskunstige regeling betracht werd, kromp onrustbarend de eenmaal zoo mild vloeiende kas. Op 't oogenblik is de toestand zóó, dat de toelage aan oude en nood lijdende kunstenaars, die voor tien jaar ongeveer ? 400 bedroeg, heden tot ? 150 is teruggebracht. En de finantiëele toestand dreigt nog wrakker te worden, als over eenige jaren de nu nog contribueerende leden zelf ondersteuning gaan behoeven. Daarom worden er nu door het bestuur middelen beraamd de toekomst voor de nu nog onverzorgden uoopvoller te doen worden. Zoo heeft de Maatschappy in haar streven naar verlichting der geldelyke zorgen zich reeds den steun weten te verschaften van kunstbroe ders uit een ander gilde. Verscheiden schilders deden belangeloos afstand van hun werken, om een collectie te vormen, die verloot zal worden ten bate van »Apollo". Sprookjes van H. C. Andenen. He deel. Uit het Daensch vertaald door M. VAN EEDBN?v. VLOTEN. Amsterdam, Scheltema & Holkema's boekhandel. Het tweede deel kwam en terstond begon ik te bladeren. Wat 'en verrukkelike teke ningen toch ! Hoe leefde de tekenaar zich in het dichtwerk in! Wat 'en hoge poëzie in die goedige voorstelling van de dood (»de ge schiedenis van eene moeder)," welk 'en humor overal, ook b.v. in die optocht van de keizer met z'n nieuwe kleren; welk 'en betrappen van de na tuur, waar het lelike eendje in de hoenderhof en by de oude vrouw is, in het winterlandschap van het Sparrebooaipje, wat 'en blijmoedigheid in die tekeningen uit »het oude huis" en hoe heerlik is dat zweven van Eliza over de zee, gedragen door haar broers! Jammer, dat de rots, waarop ze samen staan, uit zo'n wonderlike zee op steekt. Het zeegezicht schijnt Tegner's ior niet te zijn zoals ook biijkt uit de schipbreuk voorstelling uit »de kleine zeemeermin", maar daaronder daar is hij thuis; daar weet hij hoe de zeeheksen leven en bezoeken van verliefde meerminnen krijgen. In n woord: die teke ningen nemen je al dadelik weer in voor deze Andersen-uitgave, net als bij het eerste deel. Maar nu de sprookjes zelf. Goed verteld zijn ze, dat moet gezegd worden; alleen wan neer ze wat verheven zyn a's b. v. »de ge schiedenis van eene moeder", dan is er aarzeling in de gesprekken: »Daar heb je ji oogen terug", zei de dood, ik heb ze opgevischt uit het meer, ze glansden zoo sterk; ik wist niet, dat het de uwtn waren" enz. Dat is er maar n voorbeeld van. Ik zou altijd geschreven heb ben die van j >u in plaats van de uwen. maar ik heb wel eens meer opgemerkt dat men bij 't schrijven bang is voor de vorm j' >u, evenals in zulke gevallen, ook hier, de vorm jij niet fatsoenlik genoeg is maar gij of hoogstens ge moet worden. Waarin het fatsoen al niet zit! In onnatuur, onwaarheid al te vaak ! In tussen zal ieder, die zulke sprookjes natuurltk vertellen wil, ze moeten veranderen en die twee bewerkingen hadden wel tot n vereen voudigd kunnen worden. Overigens is het lezen van deze sprookjes 'en genot voor meer dan n leeftijd. Zyn de kinders er bij, dan zullen volksprookjes als het bekende van »de wilde zwanen" genoten kunnen worden, evenals het aan de dierfabel herinnerende »leelyke eendje" er is in het eerste echter iets dat ik weglaat of verander. Eliza komt op het kerkhof. «Daar zag ze op een van de grootste grafsteenen een ry van heksen; ze kleedden zich uit of ze wilden gaan baden en toen groeven ze met hun lange, magere vingers in de versche graven, haalden er de lijken uit en aten er van". Ik vind het misdadig om 'en kind zo iets te vertellen. Laat Eliza bang zyn om in het donker naar 't kerkhof te gaan, omdat ze er zo licht strui kelen kan over de grafsteenen. 'En kind hoeft niet bang gemaakt te worden. Dit is echter van Andersen en hoorde dus in de ver taling thuis, zolang die niet bepaald voor kleine kinders was , voor de oudsten lees je ook »de nieuwe kleeren van den keizer" en «het vliegende koffdr", maar daarna, als ook zij te bed zyn, komen verhalen aan de beurt van liefde en trouw reusachtig boven het ordieriere staande, als die van »de kleine zeemeermin"; van vergankelikheid als de dunkt me persoonlike her inneringen van Andersen aan »'en oud huis" met 'en oude eenzame heer er in; van wee moed over vergeefs zoeken naar grootheid en rijkdom als in wat »de wind vertelt van Waldemar Daae en zyn dochters." Maar als allen zijn heengegaan neem dan voor 't laatst dit deel noch eens en lees aan de liefste, aan je vrouw, »de geschiedenis van eene moeder" voor en geniet samen zonder woorden. Dit laatste hoort tot het genre dat Olive Schreiner »Dreams" genoemd heeft, tot die verhalen, die men telkens weer wil lezen, om er telkens weer over te mijmeren en er zich gelukkig bij te bevinden. Dus ook dit tweede deel moet worden 'en echt famielieboek voor klein, maar vooral voor groter en groot. II a a r l e m. J. B. SCHEPERS. Boet en Tijdschrift, De Nieuwe Gids. De Nieuwe Gids, raar een anderen uit gever overgegaan (N. Veenstra, 's Gravenhage), is tegelijk van omslag veranderd. Het zwaar moedige, by'na klassiek-aandoende blauw, is door een lichte, een terra-cotta-achtige tint vervangen. De aflevering opent met het begin van een roman of novelle «Tragische Levers", door Jeanne Reyneke van Stuwe. Van Johan de Meester is er eveneens het begin van een schets. Van Willem Kloos zelf zijn er n zes-tal sonnetten en een litteraire kroniek, waarin »Bleeke Levens" van Frans Coenen, naar waarde wordt geschat. «Coenen, zegt Kloos, is op zijn manier even klassiek, even deugdelyk, als Homerus, als Flaubert. Ieder woord beteekent wat by hem. en staat precies op de plaats, waar het hoort Al zyn woorden ziet men bij elkander, elkaar aanvullend of releveerend, evenals de kleuren op een goed schildery." »Wat hebben wij aan woorden en nog eens woorden, op miljoenen manieren door elkaar geworpen, wat hebben wy aan koude verzinsels en spin zeis, aan kunst.... o, neen! aan wat voor kunst wil doorgaan als daar niet de zuiverste essentie, de onvergankelyke, maar zich in duizenderlei vormen vertoonende kern eener schoone ziel in schuilt?" «Coenen is een wonderbaar kunstenaar en zyn werk een duurzame schat." In aansluiting op de s'ukken »Kunst- en Maatschappy" verschenen in de N. Gids van Dec.-Miart »96?97" is er nu een opstel door dr. H. J. Boeken, getiteld «Kunst en Revolutie," en dat waarschynlijk nog door meerderen zal worden gevolgd, maar waaruit, fragmentarisch als het opstel nog is, vooralsnog weinig te citeeren valt. * * . # De Arbeid. Aflevering No. 11 van den tweeden jaargang bsstaat uit: , Een opstel over decoratieve kunst door A. Rehm. Een legende-achtig, zeer mooi verhaal van Marie Mary-Koning en twee boekbeoordee'ingen door Ed. Verhurgh. # * « Sexueele Hygiëne. De jongere litteratuur wordt wel eens ver weten, dat zy ook de intiemere verrichtingen. der menschen tot object van analyze niet ter zijde laat, maar dit eenvoudig-gewoon behandelt, zoo goed als het meer algemeen-bekende. Nu evenwel komt een bekend geneesheer dr. J. Rutgers van Rotterdam in een didaktisch werkj ? de jonge vrouwen en meisjes een openly'ke les geven over al wat het geslachtsleven betreft. Dit boekje laat zeker aan duidelykheid niets te wenschen over. Sommige gegevens zyn zelfs te duidelyk, maar dit is natuurly'k zeer relatief omdat de schry'ver by' zyn lezeressen totale onkunde veronderstelt. Er is geen twyfelen aan, een ernstig man als dr. J. Rutgers, zal zyn overtuigende redenen ervoor hebben om de verschillende wetens waardigheden omtrent het geslachtsleven ter ruimere kennisse te brengen aan de jongere vrouwen en meiejas, maar ondanks c'£t, schijnen sommige mededeelingen minder kiesch, wat misschien niet zoo erg is, maar bovenal nut teloos en noodeloos te zyn. Een geneesheer, die uit den aard van zyn beroep, de organische deelen van ons lichaam. goed kent en, overtuigd bly'kt van de groote waarde der geslachts-hygiëne, heeft daarmede nog riet alty'd de gave deze dingen op de juiste wij ze mede te kunnen deelen. En dit schy'nt my' hier het geval te zyn. Het boekje geeft teveel en te weinig, over tuigt niet, is te kort-af, te bruut in zyn lesjes en mededeelingen. Voor dit onderwerp vooral, behoort men fijne ving'ren en een nog fijner gevoel te hebben, wil men er niet naast slaan. Heuscb, ook het schrijven van populairwetenschappelijke geschritten is niet zoo gemakkelyk als menig wetenschappelyk mensen denkt. Toch mogen de meisjes en jonge vrouwen wel iets meer van het sexueele leven weten dan de vage vermoedens en verbeeldingen, waarmee nu hunne fantasie, door het totaal verzwygen van deze dingen, gemeenlyk is opgevuld. G. VAN HULZEN. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard. No. 39: Tooneelspelers buiten, door Cyriel Buysse. Een tocht met de Geisha, door T.,met afbeeldingen. (Slot). De Konink lijke Veluwsche Jachtvereeniging, door Th. A. Qaarjer. Op den tachtigsten geboortedag van Gustaaf Adolf Heinze, door Richard Ho), met portretten. «Twintigje," door Daisy E. A. Junius, I. Bronbeeksche Curiosa, door P., met ai beeldingen. Het oude Raadhuis te Kamper, door Willem Abé, met afbeeldingen. (Slot.) Zuster Lina, de Melaatschen-Ver pleegster, met portret. Feuilleton. IIIIIIII1IIIHIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII 40 cents per regel. mimilMIMMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIUttllllllllllllflIlllllllllllllllllllllMIIW alleen echt, indien direct van mij betrok ken Zwart, wit en gekleurd van 45 ct« tot, fl II.1O per Meter. Aan ieler franco en vrij van Invoerrechten in huis. Stalen ommegaand G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hof!.). Ziirich. Piano-, Oriel- en MEVUOOS & KALSHOVEtf, Arnhem, Koningsplein. VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur; Repareeren Stemmen Ruilen. NAAR Nieuwendam. Schellingwoude, Oranje Sluizen. Eiland Marken. Zorgvliet. 't Kalfje, Ouderkerk, Uithoorn, PLEIZIERTOCHTJES, Voor het maken hiervan is een prachtig ingericht STOOMJACHT dagelyks (be halve Zondags) te huur. Te bevragen Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z. Voorburgwal, Amsterdam. Interc. Telefoon 684.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl